Mediaregeling 2008

Geraadpleegd op 03-12-2024.
Geldend van 08-04-2010 t/m 31-12-2012

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 december 2008, nr. WJZ/84447 (8240), houdende uitvoeringsregels van de Mediawet 2008 (Mediaregeling 2008)

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Publieke mediadiensten

Afdeling 2.1. Landelijke publieke mediadienst

Artikel 2. Indiening concessiebeleidsplan

De Stichting dient het concessiebeleidsplan, bedoeld in artikel 2.20 van de wet, telkens in voor 1 maart van het kalenderjaar waarin de concessieperioden, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, van de wet, eindigen.

Artikel 3. Indiening aanvraag erkenning

  • 1 Omroepverenigingen dienen de aanvraag voor een erkenning of voorlopige erkenning, bedoeld in artikel 2.30 van de wet, in de maand juni van het kalenderjaar voorafgaand aan een nieuwe erkenningperiode in bij het Commissariaat. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag voor erkenning van een educatieve media-instelling als bedoeld in artikel 2.28 van de wet.

  • 2 De minister beslist uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

Artikel 3a. Inrichting aanvraag erkenning

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, bevat voor zover beschikbaar de opgave van het door het Commissariaat vastgestelde aantal leden van de omroepvereniging.

  • 2 Een aanvraag gaat vergezeld van vier kopieën.

Artikel 4. Indiening aanvraag aanwijzing

  • 2 Het Commissariaat beslist uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

Afdeling 2.2. Regionale en lokale publieke mediadiensten

§ 2.2.1. Aanwijzing

Artikel 5. Indiening aanvraag

De aanvraag voor een aanwijzing, bedoeld in artikel 2.65 van de wet, gaat vergezeld van:

  • a. een exemplaar van de notarieel vastgelegde statuten;

  • b. een overzicht van de belangrijkste in de gemeente respectievelijk provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen van waaruit leden worden benoemd in het in artikel 2.61, tweede lid, onderdeel c, van de wet bedoelde orgaan;

  • c. een overzicht van de leden van het orgaan, bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, onderdeel c, van de wet; en

  • d. een aanduiding van het gebied waarbinnen het media-aanbod zal worden verspreid.

Artikel 6. Advisering door provinciale staten en gemeenteraad

  • 1 Het Commissariaat legt een aanvraag voor een aanwijzing van een regionale publieke media-instelling respectievelijk een lokale publieke media-instelling binnen vier weken na ontvangst daarvan ter advisering voor aan de desbetreffende provinciale staten respectievelijk gemeenteraad.

  • 2 Provinciale staten brengen respectievelijk de gemeenteraad brengt binnen achttien weken na ontvangst van de aanvraag advies uit aan het Commissariaat.

  • 3 Provinciale staten verklaren in het advies of zij bereid zijn om voor de bekostiging van de regionale publieke media-instelling in te staan.

  • 4 Het Commissariaat beslist binnen vier weken na ontvangst van het advies, bedoeld in het tweede lid, op de aanvraag en bepaalt daarbij de ingangsdatum van de aanwijzing.

Artikel 7. Indiening aanvraag aansluitende periode

Als een aangewezen regionale of lokale publieke media-instelling voor een aansluitende periode van vijf jaar aangewezen wil worden, dient zij uiterlijk zes maanden voor het einde van de lopende aanwijzingsperiode de aanvraag voor een nieuwe aanwijzing in.

Artikel 8. Afwijken van adviseringsprocedure

Het Commissariaat kan in bijzondere gevallen afwijken van artikel 6.

§ 2.2.2. Reclame- en telewinkelboodschappen

Artikel 10. Boekhouding

  • 1 Lokale en regionale publieke media-instellingen die reclame- en telewinkelboodschappen in het media-aanbod opnemen, voeren een behoorlijke boekhouding.

  • 2 De boekhouding bevat ten minste gegevens over de kosten en opbrengsten, verdeeld naar:

    • a. de kosten en opbrengsten van de exploitatie van reclame- en telewinkelboodschappen;

    • b. de kosten en opbrengsten van ander media-aanbod; en

    • c. de kosten en opbrengsten van alle andere activiteiten.

Artikel 11. Jaarrekening

  • 1 Lokale en regionale media-instellingen die reclame- en telewinkelboodschappen in het media-aanbod opnemen, zenden jaarlijks vóór 1 juni de jaarrekening aan het Commissariaat.

  • 2 De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring van een accountant-administratieconsulent of een registeraccountant omtrent de getrouwheid ervan.

  • 3 Het Commissariaat kan voor bepaalde categorieën lokale en regionale media-instellingen vrijstelling verlenen van het tweede lid.

Afdeling 2.3. Nadere voorschriften publieke mediadiensten

Artikel 12. Voorschotten landelijke publieke media-instellingen

  • 1 De landelijke publieke media-instellingen ontvangen voorschotten in twaalf maandelijkse termijnen. De raad van bestuur kan hiervan afwijken.

  • 2 De raad van bestuur bepaalt de hoogte van de voorschotten mede op basis van de begroting, bedoeld in artikel 2.147 van de wet, en zonodig een liquiditeitsprognose van de desbetreffende instelling.

  • 3 Indien de raad van bestuur hierom verzoekt, zenden de landelijke publieke media-instellingen voor 1 november van het jaar, voorafgaande aan het begrotingsjaar een liquiditeitsprognose ter kennisneming aan de raad van bestuur.

  • 4 Het totaal aan voorschotten in enig jaar is niet hoger dan het voor dat jaar vastgestelde totale budget.

Artikel 13. Voorschotten Wereldomroep

De regels over het verstrekken van voorschotten in artikel 12 zijn van overeenkomstige toepassing op de Wereldomroep, met dien verstande dat de bevoegdheden aan het Commissariaat toekomen en de hoogte van de voorschotten mede wordt bepaald op basis van de begroting, bedoeld in artikel 2.160 van de wet.

Artikel 13a. Indiening begroting

De stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties, genoemd in artikel 2.125 van de wet, dient jaarlijks vóór 15 september een begroting in.

Artikel 14. Evaluatiecommissies

De evaluatiecommissies brengen telkens voor 1 mei van het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de concessieperioden, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, eindigen, rapport als bedoeld in artikel 2.187, tweede lid, van de wet, uit.

Hoofdstuk 3. Commerciële mediadiensten

§ 3.1. Aanvraag toestemming

Artikel 15. Aanvraag toestemming

De aanvraag voor toestemming, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de wet, gaat vergezeld van:

  • a. een exemplaar van de statuten van de aanvrager;

  • b. een opgave van de feitelijke vestigingsplaats als deze afwijkt van de statutaire zetel;

  • c. een aanduiding of de aanvraag voor toestemming betrekking heeft op televisieomroep of op radio-omroep; en

  • d. een overzicht van de organisatorische en juridische structuur van de aanvrager en een overzicht van zijn bestuurders en aandeelhouders.

Artikel 16. Indiening aanvraag aansluitende periode

Een commerciële media-instelling die een toestemming, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de wet, heeft verkregen, dient de aanvraag voor een toestemming voor een aansluitende periode uiterlijk vijf maanden voor het einde van de lopende toestemmingsperiode in.

§ 3.2. Toezichtskosten

Artikel 17

Een commerciële media-instelling is voor elke verkregen toestemming, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de wet, en voor elke van haar mediadiensten op aanvraag, bedoeld in artikel 3.29a van de wet, jaarlijks aan het Commissariaat toezichtskosten verschuldigd berekend volgens de bij deze regeling gevoegde bijlage.

Hoofdstuk 4. Overheid

Artikel 18. Aanvraag aanwijzing

  • 2 Het Commissariaat beslist uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

Hoofdstuk 5. Stimuleringsfonds voor de pers

§ 5.1. Inkomsten uit reclame- en telewinkelboodschappen

Artikel 19. Percentage inkomsten voor Stimuleringsfonds

Het percentage, bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, onderdeel a, van de wet, bedraagt nul. In afwijking van de eerste volzin wordt in het jaar 2009 ten hoogste vier procent van de inkomsten uit reclame- en telewinkelboodschappen van de landelijke publieke mediadienst in 2008 uitgekeerd ten behoeve van het Stimuleringsfonds voor de pers.

§ 5.2. Subsidieverstrekking

Artikel 20. Aanvraagvereisten

  • 1 Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 8.11, 8.12, 8.14 respectievelijk 8.13 van de wet, wordt ingediend door de uitgever van een persorgaan respectievelijk de uitgevers van de betrokken persorganen gezamenlijk en bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de financiële positie van het persorgaan respectievelijk de persorganen;

    • b. een omschrijving van de juridische structuur van de bij de aanvraag betrokken persorganen;

    • c. als een betrokken uitgever deel uit maakt van een groep, een omschrijving van de structuur van de groep en een omschrijving van de juridische en economische verhoudingen tussen de uitgever en de andere vennootschappen van de groep;

    • d. gegevens over oplage en verspreiding; en

    • e. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 8.11, tweede lid, 8.12, tweede lid, dan wel 8.13, tweede lid, van de wet en voor wat betreft een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 8.14 van de wet, een voorstel voor opzet en uitvoering van het beoogde organisatieonderzoek.

  • 2 Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 8.15 van de wet wordt ingediend door de voor het onderzoek verantwoordelijke natuurlijke persoon of personen, of de voor het onderzoek verantwoordelijke rechtspersoon of rechtspersonen en bevat in ieder geval:

    • a. als bij de aanvraag een of meerdere persorganen zijn betrokken, de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d; en

    • b. een voorstel voor opzet en uitvoering van het beoogde onderzoek en een voorstel voor de wijze van bekendmaking van de resultaten.

Artikel 21. Behandeling aanvraag

  • 1 Het Stimuleringsfonds bevestigt de ontvangst van een aanvraag.

  • 2 Als bij de aanvraag gegevens als bedoeld in artikel 20 niet kunnen worden ingediend, blijkt uit de aanvraag waarom.

Artikel 22. Subsidieverlening

  • 1 Het Stimuleringsfonds beslist binnen dertien weken na ontvangst op een aanvraag.

  • 2 Aanvragen worden op volgorde van ontvangst behandeld, tenzij het Stimuleringsfonds een andere wijze van vaststellen heeft vastgesteld. Als het voor een jaar beschikbare bedrag voor subsidies volledig is verleend, worden volgende aanvragen afgewezen.

  • 3 Een besluit tot vaststelling van een andere wijze van behandeling wordt door het Stimuleringsfonds in de Staatscourant en op zijn website bekend gemaakt.

Artikel 23. Subsidieverplichtingen

Het Stimuleringsfonds kan aan de subsidie verplichtingen verbinden met betrekking tot:

  • a. de besteding van de subsidie overeenkomstig de daaraan ten grondslag liggende doelstellingen;

  • b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;

  • c. verslaglegging over de activiteiten en de financiële verantwoording daarvan; en

  • d. wijzigingen in de financiële structuur van de aanvrager.

Artikel 24. Voorschotten

Het Stimuleringsfonds kan voorschotten verstrekken tot ten hoogste vijftig procent van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 25. Intrekken subsidieverlening

Het Stimuleringsfonds kan een subsidieverlening intrekken en verstrekte voorschotten terugvorderen als binnen een jaar na de subsidieverlening een surseance van betaling of een faillissement van de aanvrager is uitgesproken.

Artikel 25a. Indiening begroting

Het Stimuleringsfonds dient jaarlijks vóór 15 september een begroting in.

Hoofdstuk 6. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 25b. Indiening aanvraag voor erkenningperiode 2010–2015

In afwijking van artikel 3, eerste lid, dienen de omroepverenigingen en de educatieve media-instelling, bedoeld in artikel 2.28 van de wet, de aanvraag voor een erkenning of voorlopige erkenning, bedoeld in artikel 2.30 van de wet, voor de erkenningperiode die begint op 1 september 2010, in het tijdvak 27 juli tot en met 31 juli 2009 in bij het Commissariaat.

Artikel 27. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Deze regeling zal met de bijlage en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk

Bijlage , behorend bij artikel 17 toezichtskosten commerciële mediadiensten

Artikel 1

  • 1. Een commerciële omroepinstelling is per toestemming voor het verzorgen van een omroepdienst jaarlijks aan het Commissariaat een bedrag verschuldigd overeenkomstig de onderstaande tabel in euro’s:

    Tabel 1

    Aantal huishoudens in Nederland dat het programma-aanbod kan ontvangen

    < 25.000

    25.000–50.000

    50.000–100.000

    100.000–500.000

    500.000–1.000.000

    1.000.000–3.000.000

    3.000.000>

    Gemiddelde duur van het verzorgde programma-aanbod per dag in het desbetreffende kalenderjaar

                 

    < 3 uren

    136

    272

    544

    1632

    2448

    3264

    4080

    3 – < 6 uren

    272

    544

    1088

    3264

    4896

    6528

    8160

    6 – < 9 uren

    408

    816

    1632

    4896

    7344

    9792

    12.240

    9 – < 12 uren

    544

    1088

    2176

    6528

    9792

    13.056

    16.320

    12 > uren

    680

    1360

    2720

    8160

    12.240

    16.320

    20.400

  • 2. In afwijking van het eerste lid, gelden per toestemming voor radio-omroep de bedragen van tabel 1 voor vijftig procent met een minimum van € 113.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, gelden per toestemming voor televisieomroep die bestaat uit het veelvuldig en aaneensluitend herhalen van programma-aanbod dat uitsluitend of vrijwel uitsluitend bestaat uit stilstaande beelden, de bedragen van tabel 1 voor vijfentwintig procent met een minimum van € 113.

  • 4. Als een toestemming in de loop van een kalenderjaar wordt verleend, vervalt of wordt ingetrokken, worden de bedragen in het eerste tot en met derde lid naar evenredigheid van de overgebleven dagen in het kalenderjaar vastgesteld met een minimum van € 113.

Artikel 2

  • 1. In afwijking van artikel 1 van deze bijlage, is een commerciële omroepinstelling per toestemming voor het verzorgen van een omroepdienst die bestaat uit het verspreiden van gecodeerd programma-aanbod verspreid dat bestemd is voor degenen die met de betreffende omroepinstelling een tot de ontvangst van het programma-aanbod strekkende overeenkomst hebben gesloten, jaarlijks een bedrag in euro’s verschuldigd aan het Commissariaat overeenkomstig onderstaande tabel:

    Tabel 2

    Aantal huishoudens in Nederland dat het programma kan ontvangen

    < 10.000

    10.000–50.000

    50.000 >

    Gemiddelde duur van de uitzendingen per dag in het desbetreffende kalenderjaar

         

    < 3 uren

    544

    1632

    4080

    3 – < 6 uren

    1088

    3264

    8160

    6 – < 9 uren

    1632

    4896

    12.240

    9 – < 12 uren

    2176

    6528

    16.320

    12 > uren

    2720

    8160

    20.400

  • 2. Artikel 1, tweede en vierde lid, van deze bijlage zijn van overeenkomstige toepassing op Tabel 2 van het eerste lid.

Artikel 3

Als een commerciële omroepinstelling beschikt over zowel een toestemming waarop artikel 1 van deze bijlage van toepassing is als een toestemming waarop artikel 2 van deze bijlage van toepassing is, en zij het programma-aanbod van beide toestemmingen steeds aansluitend op hetzelfde kanaal van een omroepnet verspreidt, is de omroepinstelling ten hoogste € 20.400 aan toezichtskosten verschuldigd.

Artikel 4

Per mediadienst op aanvraag is jaarlijks een bedrag verschuldigd van € 0.