Verordening PA gebruik verdeelapparatuur van gewasbeschermingsmiddelen 2008

[Regeling vervallen per 26-01-2013.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 31-12-2008 t/m 25-01-2013

Verordening van het Productschap Akkerbouw van 27 maart 2008 houdende regels omtrent het gebruik van verdeelapparatuur bij gewasbeschermingsmiddelen (Verordening PA gebruik verdeelapparatuur bij gewasbeschermingsmiddelen 2008)

Het bestuur van het Productschap Akkerbouw;

Gelet op de artikelen 93, 95, 104, eerste en derde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op de artikelen 8, 17 en 18 van het Instellingsbesluit akkerbouwproductschappen;

Gehoord de Commissie Teeltaangelegenheden;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Deze verordening verstaat onder:

a.

productschap

:

Productschap Akkerbouw;

b.

bestuur

:

bestuur van het productschap;

c.

dagelijks bestuur

:

dagelijks bestuur van het productschap;

d.

voorzitter

:

voorzitter van het productschap;

e.

secretaris

:

secretaris van het productschap;

f.

commissie

:

Commissie Teeltaangelegenheden;

g.

ondernemer

:

de natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming drijft waarvoor het productschap is ingesteld;

h.

gewasbeschermingsmiddel

:

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Staatsblad 2007, 386);

i.

verdeelapparatuur

:

mechanisch voortbewogen apparatuur voor het verdelen van gewasbeschermingsmiddelen, bestemd voor bovengrondse volveldsbehandelingen in buitenteelten, die een overwegend neerwaartse richting van de spuitvloeistof bewerkstelligt;

j.

lidstaat

:

staat, niet zijnde Nederland, die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Unie.

§ 2. Verbodsbepalingen

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

  • 1 Het is de ondernemer verboden bij de toediening van gewasbeschermingsmiddelen op een gewas of op de grond, gebruik te maken van verdeelapparatuur.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor:

    • a. verdeelapparatuur die is goedgekeurd door een instantie als bedoeld in artikel 3 en waarvan de ondernemer een geldig keuringsbewijs kan overleggen;

    • b. verdeelapparatuur, in gebruik door een ondernemer in een lidstaat, die in die lidstaat is gekeurd en die blijkens het terzake van deze keuring afgegeven schriftelijk bewijs voldoet aan de eisen die die lidstaat stelt aan verdeelapparatuur;

    • c. verdeelapparatuur die niet ouder is dan drie jaar, te bewijzen aan de hand van de factuur.

§ 3. De keuringseisen

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

  • 2 Het keuringsbewijs wordt door de instantie namens het productschap aan de ondernemer afgegeven;

  • 3 De geldigheidsduur van het keuringsbewijs is drie jaren na datum afgifte daarvan.

§ 4. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

  • 1 Het bestuur kan bij besluit, gehoord de commissie, vrijstelling verlenen van een of meer bepalingen uit deze verordening en daarbij nadere voorschriften vaststellen.

  • 2 De voorzitter is bevoegd namens het bestuur, bij besluit, gehoord de commissie, het gestelde in de bijlage te wijzigen, totdat bij verordening tot wijziging van de betreffende bijlage daarin is voorzien. Alsdan wordt het betreffende besluit geacht te zijn ingetrokken.

  • 3 Een besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt bekend gemaakt in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van bekendmaking, tenzij het betreffende besluit anders bepaalt.

  • 4 De secretaris is, namens het bestuur, bevoegd op schriftelijk verzoek van de ondernemer ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2, eerste lid en kan daarbij nadere voorschriften vaststellen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Het bepaalde bij of krachtens deze verordening, waarbij aan ondernemers verplichtingen worden opgelegd, is mede bindend voor andere natuurlijke en rechtspersonen, voor zover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.

§ 5. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Dit besluit wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en treedt in werking de tweede dag na publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PA gebruik verdeelapparatuur van gewasbeschermingsmiddelen 2008.

Den Haag, 27 maart 2008

Th.A.M. Meijer

voorzitter

M. Elema

secretaris

Bijlage

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

Eisen voor verdeelapparatuur van gewasbeschermingsmiddelen:

[Regeling vervallen per 26-01-2013]

De verdeelapparatuur wordt afgekeurd als één of meer van de in de groepen a t/m q vermelde onderdelen zich voordoet. Afwezigheid van onderdelen waarvan kan worden aangetoond dat ze al niet aanwezig waren toen de machine nieuw was, is geen reden tot afkeuring. Uitzonderingen hierop zijn de aanwezigheid van een zeef in de tankopening en de uitvoering van de manometer.

  • a. Spuitboom uit- en inklappen: vergrendelen:

    • 1. Het handmatig in- en uitklappen kan niet door één volwassen persoon zonder gebruik van geweld of gereedschap worden uitgevoerd;

    • 2. Het mechanisch of hydraulisch in- en uitklappen vindt niet plaats met een redelijk gelijkmatige snelheid of handmatig ingrijpen is nodig;

    • 3. De vergrendelingen op de spuitboom, inclusief de obstakelbeveiliging, in werkstand en/of transportstand zijn onvoldoende;

    • 4. Slangen worden bij het in- en uitklappen afgeklemd.

  • b. Hoogteverstelling:

    • 1. Een kabel, waarmee de hoogteverstelling plaatsvindt met behulp van een mechanisch of hydraulisch systeem, vertoont rafels of heeft gebroken draden;

    • 2. De hoogteverstelling is niet op de oorspronkelijke manier mogelijk; de oorspronkelijke manier is niet meer vast te stellen en de actuele manier is gevaarlijk voor de bedieningspersoon;

    • 3. De op de gewenste hoogte ingestelde spuitboom verandert bij draaiende motor meer dan plus of minus 2 cm in hoogte.

  • c. Balanscorrectie, pendelconstructie:

    • 1. De balanscorrectie/schuinstelmogelijkheid ten opzichte van het maaiveld werkt niet;

    • 2. De boom kan niet soepel heen en weer bewogen worden in het verticale vlak als gevolg van verbogen, klemmende of stroef glijdende respectievelijk draaiende onderdelen van de pendel- of balansconstructie (slingeren).

  • d. Werking obstakelbeveiliging

    • 1. Het boomdeel waarop de obstakelbeveiliging zit kan niet met één hand ontgrendeld worden;

    • 2. De obstakelbeveiliging keert niet volledig in ruststand terug, nadat het einde van het beveiligde boomdeel handmatig in een vloeiende snelle beweging één meter achterwaarts is geduwd en losgelaten.

  • e. Kwaliteit van de constructie

    • 1. De uiteinden van de boom hangen als gevolg van slijtage meer door dan 10 cm;

    • 2. De aandrijving verkeert in zodanige staat dat het goed functioneren van de spuitapparatuur niet gewaarborgd is;

    • 3. In de scharnierconstructie zit als gevolg van overmatige slijtage of breuk veel bewegingsruimte, waardoor de aan elkaar gekoppelde boomdelen onafhankelijk van elkaar ongecontroleerde bewegingen kunnen maken (zwiep).

  • f. Spuitleiding met toebehoren

    • 1. Bij stilstand treedt lekkage op;

    • 2. Slangen zijn geknikt;

    • 3. De spuitleiding, dophouders en doppen zijn niet onbeweeglijk bevestigd; het onderlinge hoogte-verschil van de doppen is meer dan 10 cm;

    • 4. Slangklemmen functioneren zo slecht dat een slang kan worden losgetrokken zonder gebruik te maken van gereedschap of zonder eerst een veiligheidsvoorziening te hebben verwijderd;

    • 5. Slangen zijn ingesneden door slangklemmen;

    • 6. Er wordt beschadiging van de wapening van de slangen vastgesteld, onder andere tot uiting komend in opgezwollen slangen.

  • g. Tank

    • 1. De tankinhoud is niet vast te stellen, omdat bijvoorbeeld de markering ontbreekt, het peilglas defect of niet helder is, of het vloeistofniveau niet goed door de tankwand is waar te nemen;

    • 2. Het tankdeksel past qua grootte en vorm niet op de opening en kan niet onbeweeglijk worden vastgezet of kan niet met de hand worden losgemaakt;

    • 3. De ontluchting werkt niet;

    • 4. Het aftappunt is niet goed bruikbaar;

    • 5. Er is in de tankopening geen of een niet in goede staat verkerende vulzeef aanwezig;

    • 6. Via de zuigslang of vul-spoelinrichting kan spuitvloeistof teruglopen.

  • h. Filters

    • 1. In de zuig- en persleiding ontbreekt een filter;

    • 2. De aanwezige filters zijn niet compleet en/of verkeren niet in goede staat.

  • i. De spuitmanometer

    • 1. Het huis van de manometer heeft een diameter die kleiner is dan 63 mm;

    • 2. Schaalindeling:

      • de op de spuit aanwezige doppen hebben een spuitgebied van 1 tot en met 5 bar, maar de schaalindeling in het gebied van 1–5 bar is grover dan 0,2 bar;

      • de op de spuit aanwezige doppen hebben een spuitgebied van 1 tot en met 5 bar respectievelijk van 5 tot en met 8 bar, maar de schaalindeling in het gebied van 1 tot en met 5 bar is grover dan 0,2 bar of de schaalindeling in het gebied van 5 tot en met 8 bar is grover dan 1,0 bar respectievelijk de schaalindeling in beide gebieden is grover dan per gebied is toegestaan;

    • 3. Nauwkeurigheid:

      de op de spuit aanwezige doppen hebben een spuitgebied van 1 tot en met 5 bar of van 5 tot en met 8 bar maar de door de spuit-manometer aangegeven drukken in het traject van 1 tot en met 8 bar hebben ten opzichte van de ijkmanometer een afwijking die groter is dan 0,4 bar;

    • 4. Er zijn meerdere spuitmanometers (d.w.z. manometers geplaatst achter het persfilter en/of voorzien van een druksensor) aanwezig maar er wordt niet voldaan aan de eis dat minstens twee spuitmanometers aan de eisen (i 1 t/m 3) voldoen. Voor de digitaal afleesbare spuitmanometer is de afmetingseis niet van toepassing;

    • 5. Een manometer voor de luchtdruk van spuitsystemen met lucht/vloeistofdoppen dient een minimale diameter te hebben van 63 mm, een schaalindeling tussen 0,5 en 2 bar van maximaal 0,1 bar en een maximale afwijking t.o.v. de ijkmanometer van 0,2 bar.

  • j. De flowmeter

    • 1. De op de spuit aanwezige flowmeter (doorstroommeter) wijkt méér dan 5 % af van de testdoorstroommeter.

  • k. Pomp/druktest (lektest)

    • 1. Bij het opschroeven van de druk naar 10 bar of de door de fabrikant maximaal toegestane druk in het leidingsysteem met uitzondering van de spuitleiding, treedt lekkage op van olie of spuitvloeistof;

    • 2. De overdrukbeveiliging functioneert niet goed (o.a. geen opvang van vloeistofoverstort);

    • 3. Tijdens het spuiten met de hoogste druk behorende bij het spuitgebied van de te testen spuitdoppen treedt lekkage op aan de spuitleiding;

    • 4. Bij de druktesten zijn de slangen opgezwollen;

    • 5. Spuitdoppen druppen meer dan 2 ml na nadat de spuitkegel na het sluiten van de hoofdkraan 5 seconden is gestopt;

    • 6. Er bevinden zich obstakels in het spuitbeeld.

  • l. De drukregelaar

    • 1. De ingestelde spuitdruk bij gelijkblijvend toerental wordt niet met een nauwkeurigheid van plus of minus 0,2 bar gehandhaafd;

    • 2. Na enkele malen openen en sluiten van de hoofdkraan wordt de ingestelde druk (plus of minus 0,2 bar) niet opnieuw verkregen.

  • m. De roercapaciteit

    • 1. Er is onvoldoende roercapaciteit bij het spuiten met de op de spuit aanwezige doppen met de grootste afgifte en de bij deze doppen behorende hoogste spuitdruk.

      • Bij aanwezigheid van alleen een hydraulische roerinrichting is de roercapaciteit onvoldoende als de voor de roering beschikbare capaciteit van de pomp in l/min minder is dan 5% van de nominale tankinhoud.

      • Bij aanwezigheid van een hydraulische roerinrichting plus een injector of een mechanisch roerwerk is de roercapaciteit in l/min onvoldoende als de beschikbare hydraulische roercapaciteit van de pomp minder is dan 2,5% van de nominale tankinhoud, gemeten bij uitgeschakelde injector.

      • Bij aanwezigheid van alleen een mechanisch roerwerk is de roercapaciteit in l/min onvoldoende als op basis van door de opdrachtgever aangeleverde documentatie kan worden vastgesteld dat de waterverplaatsing (l/min) van het mechanische roerwerk kleiner is dan 5 % van de nominale tankinhoud;

    • 2. De werking van de roerinrichting is onvoldoende:

      • het mechanisch- of injectorroerwerk werkt niet

      • bij een hydraulisch-, mechanisch-, of injectorroerwerk is de vloeistof in een halfvolle de tank niet duidelijk in beweging.

  • n. Het verdelingspatroon van de verspoten vloeistof

    • 1. de per 10 cm gemeten hoeveelheid verspoten vloeistof wijkt meer dan plus of min 15% af van het gemiddelde. Van alle op of bij de spuit aanwezige doptypen moet het verdelingspatroon per doptype gecontroleerd worden over de volledige werkbreedte;

    • 2. Kantdoppen zijn, indien aanwezig, niet gemonteerd volgens de instructie of hebben geen juist spuitbeeld.

  • o. Drukaccumulator

    • 1. er is luchtlekkage;

    • 2. de druk van de accumulator kan niet ingesteld worden op de juiste voordruk van de in te stellen spuitdrukken van de aanwezige spuitdoppen. Als de accumulator oorspronkelijk niet instelbaar was, vervalt deze afkeuringsreden;

    • 3. de wijzer van de manometer staat niet stil.

  • p. Fustreiniger (indien aanwezig)

    • 1. De fustreiniger is beschadigd of niet compleet (zakkenspoelframe);

    • 2. De spoelkop is verstopt.

  • q. Bedieningsorganen

    Tijdens de uitvoering van de keuring is geconstateerd dat de bedieningsorganen van meet-, schakel- en drukinstellingen niet soepel of niet goed functioneren.

Naar boven