I. Criteria voor klimaat- en bio-energie
|
Vermindering BKG-uitstoot
|
I.P1. Het gebruik van biomassa leidt tot een overeengekomen reductie van de uitstoot van broeikasgassen berekend over de gehele keten.
|
|
C1.1 De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op een reductie van de BKG-uitstoot voor warmte en elektriciteit van 70% ten opzichte van de EU-referentiewaarden en bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. Dit maximum is een jaarlijks gemiddelde met als voorwaarde dat de uitstoot van geen enkele levering van biomassa boven de waarde van 74 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ warmte overschrijdt (gelijkstaand aan een vermindering van de BKG-uitstoot met 60% ten opzichte van de EU-referentiewaarden).
|
|
|
|
Toelichting: De berekende maximale CO2eq-uitstoot dient gebaseerd te zijn op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen. Het Staff Working Document: State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU (SWD (2014) 259) vermeldt de volgende referentiewaarden voor fossiele brandstoffen: 186 gCO2eq/MJ voor elektriciteit en 80 gCO2eq /MJ voor warmte.
|
Instandhouding van koolstofreservoirs
|
I.P2. Biomassaproductie mag niet leiden tot een aanzienlijk risico op een langlopende koolstofschuld.
|
|
C2.1 Uitsluitend die soorten biomassa die voldoen volgens de beoordelingstabel voor biomassa vanuit het oogpunt van koolstofschuld in Bijlage 3 mogen worden gebruikt. De organisatie dient daarnaast voor alle bosbiomassa over schriftelijk bewijs te beschikken dat de bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, beheerd wordt met het oog op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden. Dit bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk zoals beschreven in de duurzaamheidscriteria voor duurzaam bosbeheer(II.P6).
|
ILUC (indirecte veranderingen in landgebruik)
|
I.P3. Biomassa afkomstig uit nieuwe teeltsystemen met een korte rotatieperiode gericht op de productie van biomassa voor bio-energie die na 1 januari 2015 in gebruik worden genomen dient een 'laag ILUC-risico’ mee te brengen. Kleine bosbeheereenheden zijn vrijgesteld van deze eis.
|
|
C3.1. ILUC-risico's moeten worden vastgesteld aan de hand van de methodologie en eisen van de LIIB-methodologie (LIIB = Low Indirect Impact Biofuels) of een gelijkwaardige methode. Uitsluitend biomassa waarvoor een ‘laag ILUC-risico’ kan worden aangetoond is acceptabel.
|
|
|
|
Toelichting: de methodologie wordt, indien daar aanleiding voor is, om de drie jaar geëvalueerd en aangepast als er een verbeterde methodologie beschikbaar komt.
|
|
|
II. Criteria voor duurzaam bosbeheer
|
Wet- en regelgeving
|
Wet- en regelgeving
|
II.P1. Alle toepasselijke internationale, nationale en regionale/lokale wet- en regelgeving dient te worden nageleefd.
|
Eisen voor de bosbeheerder
|
C 1.1. De bosbeheerder heeft het juridische gebruiksrecht op het bos.
|
C 1.2. De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen en royalty’s.
|
C 1.3. Aan alle door het betreffende land van herkomst van de biomassa geratificeerde internationale overeenkomsten die betrekking hebben op de bosbeheereenheid wordt voldaan.
|
|
|
|
Toelichting: Onder internationale overeenkomsten wordt voornamelijk verstaan: het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD), de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), de ILO-overeenkomsten en de VN-verklaring inzake de rechten van inheemse volken (UNDRIP) .
|
Legaliteit1
|
C1.4 Het hout wordt gekapt in overeenstemming met de wetgeving die van kracht is in het land waar de houtkap plaatsvindt en die betrekking heeft op de volgende aangelegenheden:
• rechten tot houtkap binnen in een officieel publicatieblad bekendgemaakte grenzen;
• betalingen voor houtkaprechten en hout, inclusief heffingen in verband met houtkap;
• houtkap, met inbegrip van rechtstreeks daarmee verband houdende milieu- en boswetgeving, inclusief bosbeheer en behoud van de biodiversiteit;
• door houtkap geschonden wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit; en
• handels- en douanewetgeving, voor zover van toepassing op de bosbouwsector.
|
Anticorruptie
|
C1.5. Anticorruptiewetgeving, waar deze bestaat, wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptiewetgeving dient de (bos)beheerder andere anticorruptiemaatregelen te treffen die in verhouding staan tot de schaal en intensiteit van de beheeractiviteiten en het risico op corruptie.
|
Ecologische aspecten
|
Biodiversiteit
|
II.P2. Biodiversiteit moet in stand gehouden en waar mogelijk versterkt worden.
|
Soorten en ecosystemen
|
C 2.1. Terreinen met een hoge beschermingswaarde – (HCV) of gelijkwaardig- en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, dienen in kaart gebracht, geïnventariseerd en beschermd te worden en zo mogelijk te worden versterkt.
|
C 2.2. Beschermde en bedreigde planten- en diersoorten worden niet voor commerciële doeleinden geëxploiteerd. Waar nodig zijn maatregelen getroffen voor de bescherming daarvan en, indien van toepassing, de versterking van de populatie daarvan.
Toelichting: Plantensoorten omvatten tevens boomsoorten.
|
Conversie
|
C 2.3. Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere soorten grondgebruik, met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan, behalve in gerechtvaardigde uitzonderlijke omstandigheden.
|
|
|
|
Toelichting: Uitzonderlijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld natuurrampen. Daarnaast kan conversie plaatsvinden indien deze leidt tot duidelijke lange termijn voordelen voor natuurbehoud. Conversie in de vorm van herbestemming mag plaatsvinden indien deze betrekking heeft op een geringe oppervlakte, hetgeen het geval is indien het gaat om maximaal 0,5% van de totale oppervlakte van de bosbeheereenheid in het lopende jaar of een toekomstig jaar en de totale geconverteerde oppervlakte niet groter is dan 5% van de oppervlakte van de bosbeheereenheid.
|
|
|
|
Toelichting: De bosbeheerder van een plantage dient ernaar te streven duidelijk te maken hoe de plantage bijdraagt aan het verminderen van de druk op natuurlijke bossen; bijvoorbeeld indien de plantage wordt aangelegd op gedegradeerde grond in plaats van door conversie. Conversie mag niet plaatsvinden in een HCV of gelijkwaardig gebied
|
Plantages
|
C 2.4. In het geval van plantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten, en een relevant gedeelte van het areaal van de plantage moet zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot natuurlijk bos.
|
|
Toelichting: 5% van het totale areaal wordt als een relevant gedeelte beschouwd.
|
C 2.5. Na 1997 mogen plantages niet zijn aangelegd door middel van conversie van natuurlijke bossen.
|
Andere bosproducten dan hout, jacht en visserij
|
C 2.6. De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van jacht en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd. Voor zover relevant wordt bij het monitoren van de commerciële exploitatie gebruik gemaakt van de kennis van de plaatselijke bevolking, inheemse volken en ter plaatse opererende milieuorganisaties.
|
Reguleringsfuncties
|
II.P3. De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos moeten in stand gehouden en waar mogelijk versterkt worden.
|
Bodem
|
C 3.1a. De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid dient in stand gehouden te worden en zo nodig verbeterd te worden, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige gedeelten en hellingen.
|
|
|
|
Toelichting: Drempelwaarden voor maximaal toelaatbare hoogte en helling zijn relevante indicatoren voor het voorkomen van bodemerosie.
|
Bodemgesteldheid in geval van agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden.
|
C 3.1b. Bij de productie en conversie van biomassa op basis van agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden wordt uitgegaan van best practices voor de instandhouding of verbetering van de bodem en de bodemkwaliteit. Het gebruik van restproducten mag niet in strijd zijn met andere lokale functies ten aanzien van bodembehoud.
|
|
|
|
Toelichting: Dit criterium geldt voor agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden wanneer de activiteiten in het kader van de biomassaoogst gericht zijn op de instandhouding of versterking van specifieke functies van het gebied, zoals de natuurlijke kenmerken of recreatieve functies.
|
Water
|
C 3.2. De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de bosbeheereenheid, alsook benedenstrooms (buiten de bosbeheereenheid), dienen minimaal behouden en waar nodig verbeterd te worden.
|
|
|
|
Toelichting
De instandhouding en zo nodig verbetering van grond- en oppervlaktewater omvat de bescherming of het herstel van natuurlijke waterlopen, waterlichamen, oeverzones en de verbindingen daartussen.
|
Ecologische cycli
|
C 3.3. Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die in de bosbeheereenheid voorkomen, blijven ten minste behouden.
|
|
|
|
Toelichting: bijvoorbeeld geen verlaging van het grondwaterpeil op veengronden, voorkoming van vertroebeling van stromen, maatregelen ter voorkoming van grootschalig weglekken van voedingsstoffen na houtkap.
|
Schadebeperkende houtkap (RIL)
|
C 3.4. Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor houtkap en wegenbouw.
|
Bosbranden
|
C 3.5. Het stichten van bosbranden is uitsluitend toegestaan indien dat met het oog op de verwezenlijking van de beheerdoelstellingen voor de bosbeheereenheid noodzakelijk is en adequate veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
|
|
|
|
Toelichting: Kleinschalige, traditioneel duurzame "kap- en afbrandpraktijken (“slash and burn”) binnen een bosbeheereenheid worden door dit criterium niet ingeperkt.
|
Ziekten en plagen
|
C 3.6. Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen voor zover deze een bedreiging vormen voor de houtproductie.
|
Chemicaliën
|
C 3.7. Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van ecologische processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van pesticiden die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type 1A en 1B en van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan.
|
Afval en zwerfvuil
|
C 3.8. Anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen, verzameld, op de aangegeven plaatsen opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd.
|
Economische aspecten
|
|
Productiefunctie
|
II.P4. De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout wordt in stand gehouden.
|
Productiecapaciteit
|
C 4.1. De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid als geheel dient in stand gehouden te worden.
|
|
|
|
Toelichting: Overexploitatie van afzonderlijke commerciële boomsoorten dient voorkomen te worden.
|
Illegale activiteiten
|
C 4.2. De bosbeheerder werkt niet mee aan illegale exploitatie, illegale vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en overige illegale activiteiten.
|
Bijdrage aan de lokale economie
|
II.P5. Het bosbeheer draagt bij aan de lokale economie en werkgelegenheid.
|
Werkgelegenheid
|
C 5.1. Het bosbeheer dient een redelijk perspectief op werkgelegenheid te bieden aan de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, evenals op het lokaal verwerken van hout en andere bosproducten dan hout.
|
|
|
|
Toelichting: De werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, dient gestimuleerd te worden, bijvoorbeeld door middel van opleidingsactiviteiten.
|
Infrastructuur
|
C 5.2. De bosbeheerder ontplooit extra activiteiten; een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de plaatselijke fysieke infrastructuur en van sociale voorzieningen en programma's voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken. Deze bijdrage wordt geleverd in samenspraak met de plaatselijke bevolking.
|
|
|
|
Toelichting: De bosbeheerder is van deze eis vrijgesteld indien door lokale en/of nationale overheden met instemming van de plaatselijke bevolking in voldoende mate wordt voorzien in extra activiteiten.
|
Beheeraspecten
|
|
Beheersysteem
|
II.P6. Duurzaam bosbeheer wordt gerealiseerd op basis van een beheersysteem.
|
|
|
|
Toelichting: in het geval van biomassa uit kleine bosbeheereenheden is het tijdelijk toegestaan de duurzaamheid aan te tonen op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In dat geval wordt de eis voor een bosbeheersysteem of een bosbeheerplan in onderstaande criteria geïnterpreteerd als een eis voor een management systeem bij de pelletmill welke borgt dat aan de duurzaamheidscriteria wordt voldaan.
|
Beheercyclus
|
C 6.1. Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan voor het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling.
|
Bosbeheerplan
|
C 6.2. Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit:
• een beschrijving van de huidige staat van de bosbeheereenheid;
• lange termijndoelstellingen;
• de gemiddelde jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de jaarlijks toelaatbare exploitatie van andere bosproducten dan hout, op basis van betrouwbare en actuele gegevens;
• maatregelen gericht op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden;
• begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer.
|
|
|
|
Toelichting: Een realistische begroting moet de uitvoering van het plan mogelijk maken.
|
|
|
|
Toelichting: In het plan moet aandacht geschonken worden aan relevante economische, sociale en ecologische (ecosystemen, soorten, functies) elementen en relevante kwesties om de huidige staat van de bosbeheereenheid te beschrijven.
|
|
|
|
Toelichting: in geval het gaat om een systeem dat de duurzaamheid aantoont op het niveau van een grotere samenhangende regio, zoals omschreven in Principe II.P6 dient dit criterium geïnterpreteerd te worden als een eis voor een management systeem bij de pellet mill welke een beschrijving geeft van de status van het bos in het intrekgebied en aantoont dat op lange termijn de koolstofvoorraden in stand blijven of groeien.
|
Kaarten
|
C 6.3. Essentiële elementen voor het bosbeheer, inclusief HCV-gebieden of gelijkwaardig, dienen op kaarten aangegeven te worden.
|
Monitoring
|
C 6.4. De uitvoering van het plan voor het bosbeheer en de ecologische, sociale en economische effecten van bosbeheer op de (het) bos(beheereenheid) en de omgeving daarvan moeten periodiek op basis van adequate gegevens gemonitord worden. Dit kunnen mondiaal, regionaal of nationaal significant grote gebieden zijn.
|
Kennis en expertise
|
C 6.5. Wetenschappelijk onderzoek en, zo nodig, informatie over vergelijkbare bossoorten liggen ten grondslag aan het bosbeheer.
|
C 6.6. Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De vakbekwaamheid en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke scholing.
|
Beheergroep of regioverband
|
II.P7. In het geval van groepscertificatie dient het bosbeheer door een groep of regioverband gepaard te gaan met waarborgen voor duurzaam bosbeheer. Het certificatiesysteem stelt dan de volgende eisen:
|
Groep of regioverband
|
C 7.1. Een groep of regioverband staat onder leiding en toezicht van een zelfstandige juridische entiteit.
|
C 7.2. Het beheersysteem van een groep of regioverband biedt voldoende garantie op naleving van criterium C 7.3.
|
Eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer
|
C 7.3. Een groep of regioverband voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien voldoet ieder lid van een groep of regioverband aan deze eisen voor zover deze van toepassing zijn op de werkzaamheden van dat lid.
|
|
|
III. Criteria voor de Chain of Custody
|
CoC-eisen vanuit duurzaam bosbeheer
|
Chain-of-Custody-systeem
|
III.P1a. Er dient een Chain of Custody (CoC) te bestaan, van de boseenheid van oorsprong tot aan de bio-energieproducent, die voorziet in een koppeling tussen het materiaal in het product of de productlijn en de oorspronkelijke boseenheden.
III.P1b. Voor biomassarestproducten niet afkomstig uit bos, begint de Chain of Custody bij het eerste inzamelingspunt, te weten de eerste juridische eigenaar van het materiaal, vanaf het moment waarop de reststroom wordt afgevoerd.
Opmerking: zie tabel 1 voor biomassacategorieën die geclassificeerd worden als biomassarestproducten.
|
Organisatie
|
C 1.1. Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over een werkend Chain-of-Custody-systeem.
|
C 1.2. Het managementsysteem van iedere organisatie in de CoC moet waarborgen dat aan de eisen van de CoC-standaard wordt voldaan.
|
|
Toelichting: Indien een organisatie het certificaat ook op uitbesteding van toepassing wil laten zijn, dient de organisatie erop toe te zien dat de (onder)aannemer labels van het systeem uitsluitend gebruikt voor producten die onder de uitbestedingsovereenkomst vallen.
|
C 1.3. Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody dient de hoeveelheden en de namen en certificaatnummers te registreren van de organisaties waarvan zij biomassa koopt en waaraan zij biomassa verkoopt.
• C1.3a. De eindgebruiker kan bij gebruik van certificaten uitsluitend een claim conform het systeem doen gelden indien alle organisaties in de toeleveringsketen (zoals producenten, verwerkers, handelaren, eindgebruikers) beschikken over een geldig CoC certificaat en juridisch eigenaar zijn van het product, zoals bedoeld door het systeem.
• C1.3b. Organisaties in de toeleveringsketen, vanaf de eenheid van oorsprong tot aan de bio-energieproducent, dienen alle toepasselijke nationale en regionale wet- en regelgeving na te leven en zich te committeren aan de in de standaard voor duurzaam (bos)beheer gedefinieerde sociale eisen en gezondheids- en veiligheidseisen.
• C1.3c. De systeemeigenaar dient aan te tonen welke informatie in het kader van het systeem binnen de toeleveringsketen wordt doorgegeven, naast de hier in C1.3 (III.P1) omschreven eisen.
• C1.3d. Documenten, rapportages en aantekeningen worden opgesteld en bewaard als bewijs dat voldaan is aan vereisten en bepalingen, als basis voor informatie die wordt aangeleverd voor de gebruikelijke rapportage aan derden en als bewijs voor de effectieve uitvoering van maatregelen, procedures en planningen.
• Ondernemers zijn verplicht alle bewijsstukken gedurende minimaal 5 jaar te bewaren.
|
Legale bronnen
|
C 1.4. Vermenging van materiaal dat aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer (II.P1-II.P8) voldoet met ander materiaal is toegestaan, mits voor het andere materiaal een verifieerbaar systeem geldt waarmee vastgesteld kan worden dat het afkomstig is van legale bronnen. Dit geldt voor nieuw materiaal en pre-consumer gerecycled materiaal.
|
|
Toelichting: Voor post-consumer gerecycled materiaal volstaat het wanneer de status ervan als post-consumer gerecycled materiaal wordt vastgesteld door een verifieerbaar systeem; de legaliteit van de oorsprong van het hout wordt buiten beschouwing gelaten. De legaliteit van de oorsprong van pre-consumer gerecycled materiaal moet daarentegen wel door een verifieerbaar systeem worden vastgesteld.
|
C1.5. Hout dat aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet, inclusief houtproducten, hout uit andere geverifieerde legale bronnen en hout uit niet-geverifieerde (legale) bronnen worden administratief gescheiden. Hout uit niet-geverifieerde (legale) bronnen wordt tevens fysiek gescheiden van hout uit de andere twee bronnen.
|
Gemengd hout en samengestelde producten
|
C1.6a. Indien materialen met een verschillende duurzaamheidsclaim gemengd worden, dient/dienen (een van) de volgende benaderingen gevolgd te worden:
Massabalansclaim:
• De informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de materialen met verschillende duurzaamheidskenmerken blijft aan het mengsel toegewezen.
• De som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd.
Percentage-based claim:
• Het percentage materiaal dat aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet in een product of productlijn wordt vermeld.
|
|
|
|
Toelichting: De percentage-based claim mag uitsluitend worden gebruikt voor uit de bosbouw afkomstige biomassa.
|
Gemengde niet uit de bosbouw afkomstige grondstoffen
|
C1.6b. Indien materiaal dat niet uit de bosbouw afkomstig is en aan de gestelde duurzaamheidscriteria voldoet gemengd wordt met ander materiaal, dient de volgende benadering gevolgd te worden:
Massabalansclaim:
• De informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de materialen met verschillende duurzaamheidskenmerken blijft aan het mengsel toegewezen.
• De som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd.
|
Legale houtbronnen: mixed-claim
|
C1.7. Indien zoals gedefinieerd in criterium C1.4 (III.P1), materiaal dat voldoet aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer gemengd wordt met ander materiaal gelden de volgende eisen:
• Maximaal 30 volumeprocent van het in de producten gebruikte materiaal bestaat uit ander materiaal. Voor producten op basis van houtsnippers en vezels is een combinatie met 50% ander materiaal tijdelijk toegestaan. Deze vrijstelling voor deze 50% geldt tot 31 december 2015.
• Het aandeel van 30% (of 50%) ander materiaal mag geen illegaal gekapt hout bevatten, geen hout dat is gekapt in strijd met burgerrechten, geen hout dat is gekapt in bossen waar hoge beschermingswaarden bedreigd worden door beheeractiviteiten en geen hout dat is gekapt in bossen die geconverteerd worden naar plantages of anderszins als bossen verloren gaan.
|
Chain-of-Custody-groepscertificering
|
III.P2. Bij groepscertificering van de CoC moet de standaard voorschrijven dat de groep als geheel aan dezelfde eisen voldoet die aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen:
|
Juridische entiteit
|
C 2.1. Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de groep als geheel.
|
Groepsleiding
|
C 2.2. De groep heeft een managementsysteem dat voldoende garanties biedt dat aan C 2.3 (III.P2) wordt voldaan.
|
C 2.3. De groep werkt volgens principe 1; daarnaast voldoet ieder groepslid aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van toepassing zijn.
|
Registratie
|
C 2.4. De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen:
• namen en adressen van de groepsleden;
• een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de certificeringsvereisten van de CoC.
• de inkomende en uitgaande biomassastromen van elk van de afzonderlijke groepsleden.
|
Logo's en labels
|
III.P3. Logo’s en labels die behoren tot een certificeringssysteem en voorkomen op producten en documenten moeten een ondubbelzinnige betekenis hebben en moeten toegepast worden in overeenstemming met de regels die vastgesteld zijn door het certificeringssysteem. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen:
|
Vormgeving en gebruik van logo's en labels
|
C 3.1. De systeemmanager hanteert regels voor het gebruik van logo’s en labels en voor het toezien op de naleving ervan. De regels omvatten tenminste:
• omschrijving van logo's en labels;
• ondubbelzinnige beschrijving van de claim die de logo’s en labels vertegenwoordigen, inclusief de eis van vermelding van de feitelijke percentages of minimumpercentages van gecertificeerd en na verbruik gerecycled materiaal dat in het product of de productlijn is opgenomen;
• rechten om logo's en labels te gebruiken;
• instructies met betrekking tot het gebruik van logo’s en labels en de informatieve tekst die ze weergeven.
|
Auteursrecht
|
C 3.2. Het logo is auteursrechtelijk beschermd en als handelsmerk geregistreerd.
|
Duidelijke en correcte claims
|
C 3.3. Er is een duidelijk beschreven mechanisme voor de controle van alle claims die gedaan worden over het gecertificeerde kenmerk van producten, dat ervoor zorgt dat claims duidelijk en accuraat zijn en dat actie ondernomen wordt om onjuiste of misleidende claims te voorkomen.
|