De voorzitters, de plaatsvervangende voorzitters, de leden, de plaatsvervangende leden,
de secretarissen en de plaatsvervangende secretarissen van de grondkamers alsmede
de griffier en de plaatsvervangende griffiers van de Centrale Grondkamer zullen, elk
naar de wijze van zijn godsdienstige gezindheid, alvorens in dienst te treden de eed
of belofte afleggen:
«Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen;
Ik zweer/verklaar dat ik noch direct, noch indirect in welke vorm dan ook valse informatie
heb verstrekt in verband met het verkrijgen van mijn aanstelling/dienstverband;
Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling/dienstverband aan
niemand iets heb geschonken of beloofd en dat ik dit ook niet zal gaan doen;
Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling/dienstverband van
niemand giften heb aanvaard en aan niemand beloften heb gedaan en dat ik dit ook niet
zal gaan doen;
Ik zweer/beloof dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de mij opgedragen taken zal vervullen
en zaken die mij uit hoofde van mijn functie vertrouwelijk ter kennis komen of waarvan
ik het vertrouwelijke karakter moet inzien, geheim zal houden voor anderen dan die
personen aan wie ik ambtshalve tot mededeling verplicht ben;
Ik zweer/beloof dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig,
onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het
ambt zal schaden.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!».
De voorzitter en de leden van de grondkamer en hun plaatsvervangers alsmede de leden
en de plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer ontvangen van de secretaris
onderscheidenlijk de griffier de nodige kennisgeving van de zittingen en andere bijeenkomsten,
waarbij zij tegenwoordig moeten zijn.
Ieder lid of plaatsvervangend lid van een grondkamer of van de Centrale Grondkamer,
die weet, dat er enige reden van wraking tegen hem bestaat, is gehouden deze aan het
college waarin hij zitting heeft op te geven.
De voorzitter, de leden en de secretaris van de grondkamer alsmede de voorzitter,
de leden en de griffier van de Centrale Grondkamer zullen zich ter zitting onthouden
van uitingen, waarin zij van hun persoonlijke gevoelen ten opzichte van de aanhangige
zaak of van het standpunt van één der partijen doen blijken.