Hygiënebesluit opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven (PPE) 2007

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
[Regeling materieel uitgewerkt per 01-01-2012.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 21-11-2010 t/m 31-12-2014

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Dit besluit neemt de begrippen, als omschreven in artikel 1 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij (PPE) 2007 (hierna: de Verordening), over, en verstaat daarnaast onder

  • a. ondernemer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een fokbedrijf, opfokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent;

  • b. Salmonella java: Salmonella enterica subspecies enterica serovar Paratyphi B var. Java.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde uitslag groter dan 1,5 maar kleiner of gelijk aan 3,0 is, dan wordt door een professioneel ontsmettingsbedrijf de stal opnieuw ontsmet. Na de volgende leegstandsperiode mag een nieuw koppel pas worden geplaatst, indien de uitslag van het hygiënogram kleiner of gelijk is aan 1,5.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde uitslag groter dan 3,0 is, dan wordt de betreffende stal opnieuw gereinigd en ontsmet. Na het reinigen en ontsmetten wordt opnieuw een hygiënogram verricht. Een koppel mag alleen dan worden opgezet, indien de uitslag van het onderzoek kleiner of gelijk is aan 1,5.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De ondernemer op wiens bedrijf na verificatieonderzoek een besmetting met Salmonella bij een koppel is bevestigd, stelt het in artikel 6, tiende lid, van de Verordening genoemde tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan op overeenkomstig het model in Bijlage II, en voert dit uit.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De resultaten van het onderzoek op de aanwezigheid van Salmonella als bedoeld in artikel 3, eerste lid, worden door de ondernemer schriftelijk vastgelegd en doorgegeven, overeenkomstig Bijlage I sub A.3 respectievelijk sub B.3.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Indien de uitslag van de analyse van de overeenkomstig Bijlage I uitgevoerde monstername een Salmonella java besmetting aantoont bij een koppel in de pluimveevleessector, wordt deze besmetting door de ondernemer of, onder verantwoordelijkheid van de ondernemer, door het laboratorium dat de analyse heeft uitgevoerd, binnen 24 uur nadat de analyseresultaten bekend zijn geworden, schriftelijk gemeld aan het productschap.

  • 2 Bij de in het eerste lid genoemde melding worden de volgende gegevens doorgegeven: KIPnummer, geboortedatum koppel, stalnummer, datum monstername, datum uitslag.

  • 3 Indien de uitslag van de analyse overeenkomstig Bijlage I aantoont dat op het opfokbedrijf, fokbedrijf, of vermeerderingsbedrijf een koppel met Salmonella java is besmet, informeert de ondernemer iedere bezoeker hierover bij het maken van een bezoekafspraak.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Wanneer in de pluimveevleessector bij een koppel Salmonella java is aangetoond reinigt en ontsmet de ondernemer, na afvoer van het koppel, de stal op de wijze zoals in Bijlage III is omschreven en reinigt en ontsmet de ondernemer het voersysteem.

  • 2 Na het reinigen en ontsmetten als bedoeld in het eerste lid laat de ondernemer, voordat een nieuw koppel wordt geplaatst, de stal op de aanwezigheid van Salmonella onderzoeken door een door de voorzitter aangewezen dienst of persoon, zoals omschreven in bijlage IV.

  • 3 Een nieuw koppel mag pas worden geplaatst wanneer volgens het onderzoek bedoeld in het tweede lid geen Salmonella wordt aangetoond. De ondernemer meldt de opzet van het volgende koppel, 24 uur voor opzet, aan het productschap.

  • 4 Indien uit het onderzoek bedoeld in het tweede lid blijkt dat de stal nog besmet is met Salmonella java worden de in het eerste lid genoemde reiniging en ontsmetting en het in het tweede lid genoemde onderzoek net zo lang herhaald totdat geen Salmonella java meer in de stal wordt gevonden.

  • 5 De ondernemer meldt de uitslag(en) van het in het tweede lid genoemde onderzoek binnen 24 uur nadat de uitslag(en) bij hem bekend is/zijn geworden aan het productschap.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Op het bedrijf is bedrijfseigen vangmateriaal aanwezig.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Hygiënebesluit opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven (PPE) 2007.

  • 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dag van dagtekening in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie, waarin het wordt geplaatst.

Zoetermeer, 14 juni 2007

J.J. Ramekers

voorzitter

S.B.M. Jongerius

secretaris

Goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij beschikking van 6 augustus 2007, nr. TRCJZ/2007/2048.

Bijlage I. : Onderzoeksprogramma opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven in de pluimveevlees- en legsector

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

A. Opfokbedrijven waarvan het pluimvee bestemd is voor fokbedrijven of vermeerderingsbedrijven in de pluimveevlees- en legsector

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

A.1. Monstername en analyse

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Monsters van opfokbedrijven dienen te worden genomen volgens de frequentie in de onderstaande tabel:

Leeftijd

Onderzoek

Eendagskuikens

Inlegvellen (40 stuks)

   

Op de leeftijd van 4 weken

2x30 mestmonsters of cloacaswabs of 5 paar overschoentjes per stal

   

Maximaal 14 dagen voor overplaatsing

6 x 25 mestmonsters of cloacaswabs of 5 paar overschoentjes per stal

Wanneer eendagskuikens aankomen op het opfokbedrijf worden inlegvellen bemonsterd. De ondernemer is zelf verantwoordelijk voor het tijdig laten nemen van de monsters. Het nemen van de monsters geschiedt door of namens de ondernemer volgens het werkvoorschrift in onderdeel C van deze bijlage. De monsters worden geanalyseerd door een door de voorzitter erkend laboratorium. Wanneer Salmonella aanwezig is, moet door een door de voorzitter erkend laboratorium worden geanalyseerd om welk serotype het gaat.

Op een leeftijd van vier weken worden per stal 2 gepoolde monsters van ieder tenminste 30 mestmonsters of 30 cloacaswabs genomen. Maximaal 14 dagen voor overplaatsing worden per stal 6 x 25 mestmonsters of cloacaswabs genomen. In stallen met huisvesting anders dan kooihuisvesting kunnen deze monsters worden vervangen door 5 paar overschoentjes. De overschoentjes uit één stal mogen worden samengevoegd tot twee gepoolde monsters. De ondernemer is zelf verantwoordelijk voor het tijdig laten nemen van de monsters. Het nemen van de monsters wordt aangestuurd door GD en de monsters worden door of namens GD genomen volgens het werkvoorschrift in deel D van deze bijlage. De monsters worden geanalyseerd door een door de voorzitter erkend laboratorium. Wanneer Salmonella aanwezig is, moet door een door de voorzitter erkend laboratorium worden geanalyseerd om welk serotype het gaat.

A.2. Actie bij positieve bevindingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien uit het onderzoek zoals genoemd onder A.1 blijkt dat een monster met Salmonella besmet is, dient dit door of namens de ondernemer onverwijld aan GD te worden gemeld. Wanneer het een besmetting met Salmonella op een opfokbedrijf in de pluimveevleessector betreft, voert GD op last van de voorzitter een verificatieonderzoek uit. Wanneer het een besmetting met Salmonella op een opfokbedrijf in de legsector betreft voert GD op last van de voorzitter dit verificatieonderzoek uit, indien het de serotypen Salmonella enteritidis, Salmonella typhimirium, Salmonella hadar, Salmonella infantis of Salmonella virchow betreft.

Het verificatieonderzoek vindt zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de besmetting plaats, in elk geval binnen 1 werkdag na het melden van de besmetting aan GD. Monstermateriaal dat is verzameld ten behoeve van het verificatieonderzoek wordt ingezet voor analyse op de dag van bemonstering.

Ten behoeve van het verificatieonderzoek neemt GD per stal 2 gepoolde monsters van ieder tenminste 150 mestmonsters of 150 cloacaswabs. Daarnaast neemt GD ten behoeve van het verificatieonderzoek aselect 5 dieren per stal. Deze dieren worden onderzocht op de aanwezigheid van antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect.

Indien de dieren worden verdacht van een besmetting met Salmonella waartegen ze gevaccineerd zijn, moeten 450 mestmonsters genomen worden die tot 9 monsters van ieder 50 worden gepoold. De uitslag van het verificatieonderzoek wordt binnen 5 dagen na ontvangst van de monsters bij GD doorgegeven aan de betrokken ondernemer en het productschap.

Indien uit het onderzoek zoals genoemd onder A.1 blijkt dat een monster met Salmonella besmet is, mag het koppel, wanneer het om een besmetting op een opfokbedrijf in de pluimveevleessector betreft, niet overgeplaatst worden totdat de uitslag van het verificatieonderzoek bekend is.

Als de uitslag van het verificatieonderzoek een besmetting met Salmonella bij een koppel bevestigt, dan gelast de voorzitter bij besmetting met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium dat het betrokken koppel onverwijld door de ondernemer wordt geruimd en kan de voorzitter, in overleg met de ondernemer, gelasten dat bij besmetting met Salmonella hadar, Salmonella infantis, Salmonella virchow of Salmonella java het koppel onverwijld door de ondernemer wordt geruimd. Hierbij dient het bepaalde in bijlage I (Protocol Antibiotica) van de Verordening te worden gevolgd.

Als de uitslag van het verificatieonderzoek een besmetting met Salmonella hadar, Salmonella infantis, Salmonella virchow of Salmonella java op een opfokbedrijf in de pluimveevleessector betreft, mag het koppel niet overgeplaatst worden totdat de voorzitter hier toestemming toe geeft.

Vlees van pluimvee dat vanwege een besmetting met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium is geruimd mag niet worden vermarkt als vers pluimveevlees. Een met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium besmet en geruimd koppel mag worden afgezet naar kanalen waar het een behandeling ondergaat die voldoende effectief is om alle aanwezige Salmonella’s te doden. Een pluimveehouder kan er te allen tijde voor kiezen een te ruimen koppel pluimvee te laten vernietigen.

Indien een besmetting met Salmonella wordt bevestigd moet een traceringsonderzoek uitgevoerd worden door een erkende dierenarts, GD of een andere deskundige. Het resultaat van dit onderzoek moet schriftelijk worden vastgelegd en inzicht kunnen geven in mogelijke oorzaken van de besmetting. Naast inzicht in mogelijke oorzaken van de besmetting moeten ook de acties worden vastgelegd die zijn of worden ondernomen ter voorkoming van een nieuwe besmetting. Het tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan kan daarbij als handleiding worden gebruikt.

Indien bij verificatie géén besmetting met Salmonella wordt bevestigd, maar wel antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt de bemonstering op relevante Salmonella’s en een bacteriegroeiremmend effect herhaald totdat er geen bacteriegroeiremmend effect meer wordt waargenomen of tot een Salmonella is aangetoond of het koppel wordt vernietigd. In de tussentijd mag het koppel niet worden overgeplaatst. Als bij het opfokkoppel conform het bepaalde in het Protocol Antibiotica (Bijlage I van de Verordening Hygiënevoorschriften Pluimveehouderij), antibiotica worden toegediend om een Salmonella besmetting te behandelen, mag het opfokkoppel wel overgeplaatst worden.

A.3. Doorgifte van resultaten onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De uitslagen van de onderzoeken op Salmonella genoemd in A.1 dienen door de ondernemer voorafgaand aan de overplaatsing schriftelijk te worden doorgegeven aan de afnemer van de dieren.

GD en de door de voorzitter erkende laboratoria dienen de uitslag van al het uitgevoerde onderzoek naar Salmonella (zoals bedoeld onder A.1. en A.2.) binnen één maand schriftelijk door te geven aan het productschap.

B. Fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven in de pluimveevlees- en legsector

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

B.1. Monstername en analyse

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Ondernemers die een fokbedrijf of een vermeerderingsbedrijf uitoefenen dienen het op het bedrijf aanwezige fokpluimvee of vermeerderingspluimvee te laten onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella. De bemonstering bestaat uit een reguliere monstername en een officiële monstername. De reguliere en officiële monstername vindt plaats door middel van bemonstering van het koppel op het fok- of vermeerderingsbedrijf.

Reguliere monstername

Mestmonsters van fokdieren en vermeerderingsdieren dienen te worden genomen met een frequentie volgens de onderstaande tabel:

Leeftijd

Onderzoek

Vanaf week 24 iedere twee weken

2x150 mestmonsters of cloacaswabs of 5 paar overschoentjes per stal

Vanaf een leeftijd van 22 tot 24 weken (vanaf een tijdstip vóór het inleggen van door het betreffende koppel geproduceerde broedeieren), worden iedere twee weken per staf 2 gepoolde monsters van ieder tenminste 150 mestmonsters of 150 cloacaswabs verzameld. In een stal met huisvesting anders dan kooihuisvesting kunnen deze monsters worden vervangen door de bemonstering van 5 paar overschoentjes. Er dienen 5 paar overschoentjes per stal te worden genomen, die worden samengevoegd tot 2 gepoolde monsters. De mestmonsters en de overschoentjes worden op het fok- of vermeerderingsbedrijf gepoold. Deze monsters worden genomen onder verantwoordelijkheid van de ondernemer die het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent, volgens protocollen 2 respectievelijk 3 in onderdeel D van deze bijlage. De monsters worden geanalyseerd door een door de voorzitter erkend laboratorium. Wanneer Salmonella aanwezig is, moet door een door de voorzitter erkend laboratorium worden geanalyseerd om welk serotype het gaat.

In artikel 4 lid 4 onderdeel b van de Verordening is bepaald dat de voorzitter kan besluiten dat de ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent, de monstername niet eens in de twee weken maar eens in de drie weken uitvoert, indien in Nederland het aantal met Salmonella enteritidis, Salmonella typhimurium, Salmonella badar, Salmonella infantis of Salmonella virchow besmette koppels fok- en vermeerderingsdieren gedurende twee achtereenvolgende kalenderjaren niet hoger dan 1% van het totale aantal in productie zijnde koppels is geweest.

Officiële monstername

Drie maal in een productiecyclus dient de bemonstering in de pluimveestal door of namens GD te geschieden. Deze bemonsteringen vinden plaats:

  • - binnen 4 weken na de opzet van het pluimvee en;

  • - op zijn vroegst 8 weken voordat het pluimvee wordt afgevoerd en;

  • - tijdens de productie, tussen de onder het eerste en tweede gedachtestreepje genoemde tijdstippen.

Deze monstername vindt op dezelfde wijze plaats als de reguliere monstername en kan ook in de plaats komen van de reguliere monstername.

De ondernemer is zelf verantwoordelijk voor het tijdig laten nemen van monsters. Het nemen van de monsters wordt verder aangestuurd door GD. De monsters worden geanalyseerd door een door de voorzitter erkend laboratorium. Wanneer Salmonella aanwezig is, moet door een door de voorzitter erkend laboratorium worden geanalyseerd om welk serotype het gaat.

In artikel 4 lid 4 onderdeel d van de Verordening is bepaald dat de voorzitter kan besluiten dat de ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent, de monstername niet drie maal per ronde maar twee maal per rondo laat uitvoeren, indien in Nederland het aantal met S.e 5.t. en S. hiv besmette koppels fok- en vermeerderingsdieren gedurende twee achtereenvolgende kalenderjaren niet hoger dan 1% van het totale aantal in productie zijnde koppels is geweest.

In dat geval vinden deze monsternamen plaats op twee willekeurige tijdstippen die voldoende ver uit elkaar liggen tijdens de ronde.

B.2. Actie bij positieve bevindingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien uit het onderzoek zoals genoemd onder B.1 blijkt dat een monster met Salmonella besmet is, dient dit door of namens de ondernemer onverwijld aan GD te worden gemeld. Wanneer het een besmetting met Salmonella op een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf in de pluimveevleessector betreft, voert GD op last van de voorzitter een verificatieonderzoek uit. Wanneer het een besmetting met Salmonella op een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf in de legsector betreft voert GD op last van de voorzitter dit verificatieonderzoek uit, indien het de serotypen Salmonella enteritidis, Salmonella typhimurium, Salmonella hadar, Salmonella infantis of Salmonella virchow betreft.

Het verificatieonderzoek vindt zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de besmetting plaats. In principe is dat binnen 1 werkdag na het melden van de besmetting aan GD. Monstermateriaal dat is verzameld ten behoeve van het verificatieonderzoek wordt ingezet voor analyse op de dag van bemonstering.

Ten behoeve van het verificatieonderzoek neemt GD per stal 2 gepoolde monsters van ieder tenminste 150 mestmonsters of 150 cloacaswabs. Daarnaast neemt GD ten behoeve van het verificatieonderzoek aselect 5 dieren per stal. Deze dieren worden onderzocht op de aanwezigheid van antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect.

Indien de dieren worden verdacht van een besmetting met Salmonella waartegen ze gevaccineerd zijn, moeten 450 mestmonsters genomen worden die tot 9 monsters van ieder 50 worden gepoold. De uitslag van het verificatieonderzoek wordt binnen 5 dagen na ontvangst van de monsters bij GD doorgegeven aan de betrokken ondernemer en het productschap.

Indien uit het onderzoek zoals genoemd onder B.1 blijkt dat een monster met Salmonella besmet is, wanneer het om een besmetting op een fok- of vermeerderingsbedrijf in de pluimveevleessector betreft, niet vervoerd worden en ingelegd worden in de broederij totdat de uitslag van het verificatieonderzoek bekend is.

Als de uitslag van het verificatieonderzoek een besmetting met Salmonella bij een koppel bevestigt, dan gelast de voorzitter bij besmetting met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium dat het betrokken koppel onverwijld door de ondernemer wordt geruimd en kan de voorzitter, in overleg met de ondernemer, gelasten dat bij besmetting met Salmonella hadar, Salmonella infantis, Salmonella virchow of Salmonella java het koppel onverwijld door de ondernemer wordt geruimd.

Als de uitslag van het verificatieonderzoek een besmetting met Salmonella enteritidis, Salmonella typhimurium, Salmonella hadar, Salmonella infantis, Salmonella virchow of Salmonella java op een fok- of vermeerderingsbedrijf in de pluimveevleessector betreft, mogen broedeieren niet vervoerd worden en ingelegd worden in de broederij totdat de voorzitter hier toestemming toe geeft.

Vlees van pluimvee dat vanwege een Salmonella besmetting is geruimd, mag niet worden vermarkt als vers pluimveevlees. Een met Salmonella besmet en geruimd koppel mag worden afgezet naar kanalen waar het een behandeling ondergaat die voldoende effectief is om alle aanwezige Salmonella’s te doden. Een pluimveehouder kan er te allen tijde voor kiezen een te ruimen koppel pluimvee te laten vernietigen.

Reeds in de broederij ingelegde broedeieren geproduceerd door met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium besmette vermeerderingsdieren dienen te worden behandeld als categorie 3-materiaal conform Verordening (EG) nr. 1774/2002. Voor de pluimveevleessector geldt dit ook voor ingelegde broedeieren geproduceerd door met Salmonella hadar, Salmonella infantis, Salmonella virchow en Salmonella java besmette fok- of vermeerderingsdieren. De nog niet ingelegde broedeieren, die zijn geproduceerd door het met Salmonella enteritidis Salmonella typhimurium besmette fok- of vermeerderingsdieren, mogen worden afgezet naar de eiproductenindustrie of moeten een andere effectieve behandeling ondergaan. Voor de pluimveevleessector geldt dit ook voor ingelegde broedeieren, die zijn geproduceerd door een met Salmonella hadar, Salmonella infantis, Salmonella virchow en Salmonella java besmet koppel. Een pluimveehouder en broederij kan er te allen tijde voor kiezen de (ingelegde) broedeieren, afkomstig van een met Salmonella besmet fok- of vermeerderingsdieren, te laten vernietigen.

Indien een besmetting met Salmonella wordt bevestigd, moet een traceringsonderzoek worden uitgevoerd door een erkende dierenarts, GD of een andere deskundige. Het resultaat van dit onderzoek moet schriftelijk worden vastgelegd en inzicht kunnen geven in mogelijke oorzaken van de besmetting. Naast inzicht in mogelijke oorzaken van de besmetting moeten ook de acties worden vastgelegd die zijn of worden ondernomen ter voorkoming van een nieuwe besmetting. Het tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan kan daarbij als handleiding worden gebruikt.

Indien bij verificatie géén besmetting met Salmonella wordt bevestigd, maar wel antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt de bemonstering op relevante Salmonella’s en een bacteriegroeiremmend effect herhaald totdat er geen bacteriegroeiremmend effect meer wordt waargenomen of tot een Salmonella is aangetoond of het koppel wordt vernietigd. In de tussentijd mogen de broedeieren het fok- of vermeerderingsbedrijf niet verlaten.

B.3. Doorgifte resultaten onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De uitslagen van het onderzoek op Salmonella dienen door de ondernemer schriftelijk te worden doorgegeven aan de afnemer van de broedeieren.

GD en de door de voorzitter erkende laboratoria dienen de uitslag van al het uitgevoerde onderzoek naar Salmonella (zoals bedoeld onder B.1 en B.2) binnen één maand schriftelijk door te geven aan het productschap.

C. Werkvoorschrift voor het nemen van monsters inlegvellen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Doel

Dit werkvoorschrift beschrijft de monstername van inlegvellen zoals voorgeschreven is in het kader van het onderzoek naar Salmonella bij eendagskuikens bij aankomst op een opfokbedrijf. De monsters worden genomen op het opfokbedrijf door of namens de ondernemer.

Benodigdheden

  • steriele goed afsluitbare plastic zakken of potten.

  • etiketten.

  • steriele plastic handschoenen.

  • inzendformulier.

Werkwijze

Aantal en locatie te nemen monsters

  • Er dient bij elke levering een monster van 40 inlegvellen per vrachtauto en per aanhangwagen genomen te worden. Indien er minder dan 40 inlegvellen voorhanden zijn dienen 40 stukjes van de aanwezige inlegvellen genomen te worden. Indien er minder dan 10 inlegvellen aanwezig zijn dienen er minimaal 4 hele inlegvellen voor onderzoek ingestuurd te worden of wat er voorhanden is.

  • De monsters moeten duidelijk met mest besmeurde (delen van) inlegvellen zijn en zoveel mogelijk (van) de inlegvellen uit de onderste kratten, containers dan wel dozen zijn.

  • De monsters dienen evenredig verspreid over de geleverde kuikens verzameld te worden.

Uitvoering monstername

  • Scheur, indien er voldoende inlegvellen voorhanden zijn, met behulp van steriele plastic handschoenen een duidelijk zichtbaar besmeurd deel (ca. 5 bij 5 cm) van een inlegvel af. Indien er onvoldoende inlegvellen voorhanden zijn dient een heel inlegvel genomen te worden.

  • Doe dit in een plastic pot of zak.

  • Doe dit zo dat de monsters niet met iets anders in aanraking komen, om evt. besmetting van/vanuit de omgeving te voorkomen.

  • Verzamel op deze wijze per vrachtauto en per aanhangwagen 1 pot of zak met alle stukjes inlegvellen.

  • Sluit iedere pot of zak direct na het vullen zorgvuldig.

  • Voorzie elke pot of zak van een etiket met de volgende gegevens: monsterdatum, KIP nummer, type bedrijf en stalnummer(s).

Inzendformulier

  • Elke inzending moet vergezeld gaan van minimaal de volgende gegevens: de monsterdatum, type monster, bedrijf van herkomst (KIP nummer), type bedrijf, het stalnummer, gewenst onderzoek en de afzender.

Verzending monsters

  • De monsters moeten binnen 48 uur aanwezig zijn bij een door de Voorzitter van het Productschap erkend laboratorium.

  • De monsters moeten zo zijn verpakt dat onderweg geen lekkage kan optreden (volgens de landelijke verpakkingsinstructie diagnostische monsters) en zo zijn geadresseerd dat voor de transporteur en de ontvanger geen verwarring ontstaat.

Laboratorium

Monsters dienen te worden geanalyseerd op alle typen Salmonella volgens de PVE branchemethode MSRV. Wanneer de monsters Salmonellapositief zijn, dan dient te worden vastgesteld om welk serotyp het gaat. Vervolgens wordt gehandeld conform onderdelen A en B in deze bijlage.

D. Werkvoorschrift voor het nemen van mestmonsters

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Doel

Dit werkvoorschrift beschrijft de mestmonstername zoals voorgeschreven is in het kader van het onderzoek naar Salmonella bij (op)fokpluimvee en (opfok)vermeerderingspluimvee in de pluimveevlees- en legsector. De monsters worden genomen door of namens de eigenaar. De monstername moet plaatsvinden volgens methode 1, methode 2 of methode 3.

Methode 1: Monstername met wattenstaafjes/cloacaswabs

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Benodigdheden

  • wattenstaafjes/swabs (steriel)

  • steriele plastic potten zonder binnendeksel of plastic zakken

  • etiketten

  • inzendformulier

Werkwijze

Aantal, soort en locatie te nemen mestmonsters

  • Er dienen 2 maal 150 monsters (bij de monstername op opfokbedrijven op 4 weken leeftijd van dit 2 maal 30 monsters) per stal genomen te worden met behulp van wattenstaafjes. Bij voorkeur moeten dit verse blindedarmmestmonsters zijn (dat is bruine, glimmende mest). Indien deze niet of onvoldoende aanwezig zijn moet dit vervangen/aangevuld worden door cloaca-monsters.

  • De monsters dienen evenredig verspreid over de stal verzameld te worden.

  • Op deze wijze kan een Salmonella besmetting bij tenminste 10% van de dieren met 95% zekerheid worden aangetoond.

Uitvoering monstername

  • Was voor de monstername altijd uw handen.

  • Neem met behulp van een wattenstaafje het blindedarm-mestmonster of cloaca monster (daarbij dient het wattenstaafje duidelijk zichtbaar besmeurd te worden).

  • Zet het wattenstaafje in een plastic pot (per pot 150 (30) wattendragers bij elkaar).

  • Breek het met de handen aangeraakte eind van het staafje af zonder het deel in de pot aan te raken. Verzamel op deze wijze 2 potten à 150 (of 30) monsters. Wanneer gebruik wordt gemaakt van individueel in buisjes verpakte swabs, worden deze gewoon teruggeplaatst in de buisjes. Deze dienen in het laboratorium tot twee monsters worden verwerkt.

  • Sluit iedere pot direct na het vullen zorgvuldig.

  • Voorzie de pot van een etiket met de volgende gegevens: monsterdatum, stalnummer en KIP nummer.

Methode 2: Monstername van mestmonsters bij fok- en vermeerderingspluimvee

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Benodigdheden

  • steriele monsterpotten of plastic zakken

  • etiketten

  • inzendformulier

Werkwijze

Aantal, soort en locatie te nemen mestmonsters

  • er dienen per epidermiologische eenheid 2 gepoolde monsters van minimaal 150 mestmonsters (bij de monstername bij opfokpluimvee op 4 weken leeftijd zijn dit 2 gepoolde monsters van minimaal 30 monsters) genomen te worden (dit is bruine, glimmende mest).

    Bij systemen met mestbanden of mestschrapers moeten die op de dag van bemonstering in werking worden gesteld voordat het monster wordt genomen.

    Bij systemen met mestgoten en mestschrapers moeten de samengevoegde mestmonsters worden genomen na het afschrapen van de mestschraper.

    Bij trapkooien zonder mestbanden of mestschrapers moeten de samengevoegde mestmonsters in de mestput worden bemonsterd.

    Bij mestbanden worden de samengevoegde mestmonsters aan het eind van de band verzameld.

  • De monsters worden genomen vanaf de mestbanden, mestschrapers of mestputten en dienen evenredig verspreid over de stal verzameld te worden.

Uitvoering monstername

  • Neem twee gepoolde monsters van minimaal 150 (of 30) mestmonsters, zonder de mest met de handen aan te raken.

  • Sluit iedere pot of zak direct na het vullen zorgvuldig.

  • Voorzie elke pot of zak van een etiket met de volgende gegevens: monsterdatum, stalnummer, type bedrijf en KIP nummer.

Methode 3: Monstername met overschoentjes

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Benodigdheden

  • overschoentjes die voldoende absorberend zijn om vocht op te nemen (steriel).

  • vloeistof (bv. 0,8% keukenzout + 0,1% pepton in steriel gedeïoniseerd water, of steriel water)

  • steriele plastic zakken

  • etiketten

  • inzendformulier.

Werkwijze

Aantal, soort en locatie te nemen mestmonsters

  • Er dient per epidemiologische eenheid vijfmaal bemonsterd te worden met een apart paar overschoentjes.

  • Het monster moet evenredig verspreid over de stal verzameld te worden.

Uitvoering monstername

  • Was voor de monstername altijd uw handen.

  • Bevochtig het oppervlak van de overschoentjes met de vloeistof.

  • Trek in de stal over het staleigen schoeisel een paar overschoentjes aan.

  • Loop een volledige ronde door de stal.

  • Doe de overschoentjes bij het verlaten van de stal in een steriele plastic pot of zak.

  • Per stal dienen vijf paar overschoentjes te worden ingestuurd.

  • Per epidemiologische eenheid mogen de overschoenen worden gepoold tot twee monsters. De overschoentjes dienen dus in (ten minste) twee zakken of potten naar het laboratorium te worden verzonden.

  • Sluit iedere pot of zak direct na het vullen zorgvuldig.

  • Voorzie de pot of zak van een etiket met de volgende gegevens: monsterdatum, stalnummer, type bedrijf en KIP nummer.

Inzendformulier

  • Elke inzending moet vergezeld gaan van minimaal de volgende gegevens: de monsterdatum, type monster, bedrijf van herkomst (KIP nummer), type bedrijf, het stalnummer, gewenst onderzoek en de afzender.

Verzending monsters

  • De monsters moeten binnen 48 uur aanwezig zijn bij een door de voorzitter erkend laboratorium.

  • De monsters moeten zo zijn verpakt dat onderweg geen lekkage kan optreden (volgens de landelijke verpakkingsinstructie diagnostische monsters) en zo zijn geadresseerd dat voor de transporteur en de ontvanger geen verwarring ontstaat.

Laboratorium

Monsters dienen te worden geanalyseerd op alle typen Salmonella volgens de PVE branchemethode MSRV. Wanneer de monsters Salmonellapositief zijn, dan dient te worden vastgesteld om welk serotype het gaat. Vervolgens wordt gehandeld conform onderdelen A en B in deze bijlage.

Bijlage II

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Inhoudsopgave

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Inhoudsopgave 2

1 Inleiding 3

2 Intake op het Bedrijf 4

2.1 Algemene bedrijfsgegevens 4

2.2 Historie rond hygiëne en salmonella 6

2.3 Plattegrond van het bedrijf 6

2.4 Het gebruik van de checklist 7

3 Traceren van besmettingsbronnen op het bedrijf 8

3.1 Omgeving en inrichting bedrijf 8

3.2 Reinigen en ontsmetten 11

3.4 Ongediertebestrijding 13

4 Traceren van besmettingsbronnen bij de dieren 15

4.1 Pluimvee 15

4.2 Voer 16

4.3 Water 17

4.4 Eieren 19

4.5 Mest 20

5 Monitoring 20

5.1 Salmonella-onderzoek 20

5.2 Informatie-overdracht 21

5.3 Maatregelen bij een besmetting 21

6 Bestrijdingsplan 23

6.1 Op korte termijn 23

6.2 Op langere termijn 23

1 . Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Door het productschap is sinds 1997 het Plan van Aanpak Salmonella (en Campylobacter) in de pluimveevleessector en legsector van kracht. In het najaar van 2000 zijn, nadat de tot dan toe geformuleerde doelstellingen nog niet gehaald waren, verscherpt plannen opgesteld. Deze plannen, het Actieplan Salmonella en Campylobacter pluimveevlees 2000+ en het Actieplan Salmonella in de Eiersector 2001, omvatten een aantal verscherpingen waarbij tracering van de besmetting een belangrijk onderdeel is geworden. Daarom is ook het hierna beschreven protocol voor tracerings-, monitoring- en bestrijding opgesteld.

Wanneer op een pluimveebedrijf een Salmonellabesmetting wordt geconstateerd, moet samen met een volgens de GVP-code erkende dierenarts, GD of een andere deskundige een uitgebreid tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan voor het bedrijf worden opgesteld om de besmetting op het bedrijf te bestrijden en een herbesmetting te voorkomen. Dit plan dient te worden opgesteld in de periode tussen de uitslag van de monstername en het plaatsen van het volgende koppel dieren. De vleeskuikenhouder is uitgezonderd van de verplichting om het plan in de periode tussen de uitslag van de monstername en het plaatsen van het volgende koppel dieren gereed te hebben.

Wanneer het tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan niet succesvol blijkt te zijn, kan het productschap aanvullende eisen aan het bedrijf stellen wat betreft inrichting, bestrijdings- en beheersingsmaatregelen en de logistiek en bestemming van de dieren of eieren.

Dit handboek biedt een handleiding voor het traceren, monitoren en bestrijden van Salmonella op de bedrijven middels een op maat geschreven plan. Het plan zal per specifiek (besmet) bedrijf richting geven aan een nieuwe opzet waarbij de kans op (her)besmetting zoveel mogelijk wordt vermeden. Bedrijfsspecifieke aandachtspunten worden systematisch verzameld en als actiepunten naar de ondernemer toe vertaald.

Het handboek is een opstap tot het plan. De huidige situatie met betrekking tot de werkwijze, werkvolgorde, goederenstroom, hygiëne, gedrag en denkwijze van de ondernemer wordt in kaart gebracht. Uitgangspunt bij de screening is de Verordening. Hierin staan een aantal productievoorwaarden zoals die sinds 1 november 97 voor pluimveehouders gelden. De screening van het (besmette) bedrijf vindt plaats aan de hand van de checklist in het handboek. Door met de pluimveehouder de aandachtspunten van de checklist na te lopen, de ogen tijdens de rondgang op het bedrijf goed de kost te geven en aan de hand van de bedrijfsplattegrond na te gaan of de werkwijze en/of bedrijfsopzet voor verbetering vatbaar is, resulteert het plan in een aantal concrete actiepunten (bestrijdingsplan). Met het uitvoeren van de actiepunten (en aanbevelingen) wordt een zo hoog mogelijke drempel voor (her)besmetting opgeworpen.

Voor de screening kan het pluimveebedrijf het beste de hulp van een extern deskundige inroepen. Deze is niet bedrijfsblind en kan daardoor de valkuilen en besmettingsrisico’s beter aangeven dan de ondernemer zelf.

2. Intake op het bedrijf

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Door middel van open vragen met: ‘Wat, waarom en vooral hoe?’, wordt er een audit gehouden bij de veehouder. Doel van dit gesprek is onder andere het gedrag van de pluimveehouder te leren kennen. Daartoe wordt het volgende geïnventariseerd:

2.1. Algemene bedrijfsgegevens

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Bijlage 242644.png
Bijlage 242646.png

2.2. Historie rond hygiëne en Salmonella

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Bijlage 242648.png

2.3. Plattegrond van het bedrijf

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Teken een plattegrond waarop de bedrijfsgebouwen staan aangegeven.

Eventueel met cijfer daarbij vermelden:

• Stal 1, zie paragraaf 2.1

• Sloten op de deuren

• Stal 2

• Erfverharding

• Stal 3

• Erfbeplanting

• Stal 4

• Hekwerken

• Stal 5

• Voerruimtes in de stal

• Stal 6

• Hygiënesluis, plankje/bankje

• Stal 7

• Parkeerplaats

• Stal 8

• Gereedschap

• Stal 9

• Spoelwateropslag

• Stal 10

• Het Noorden

• Plaats van deuren in de stallen

 

Bij het doorlopen van de checklisten dient de route van het voer en de eieren op de plattegrond te worden aangegeven.

2.4. Het gebruik van de checklist

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Door middel van een checklist worden alle mogelijke risicobronnen met betrekking tot (her)besmetting van Salmonella systematisch doorgelopen. Daarbij wordt de bedrijfsplattegrond gebruikt om de route of plek van bepaalde dingen te bepalen.

Lees voordat u de checklist van het handboek toepast, eerst de Verordening door, zodat de artikelen waaraan niet voldaan wordt, voldoende aandacht krijgen. De eisen zoals die in de Verordening zijn gesteld, zijn in dit handboek cursief gedrukt. De daarbij bijbehorende vragen zijn met een sterretje aangegeven. Het bedrijf wordt verondersteld al aan deze productievoorwaarden te voldoen. Als dat inderdaad zo is, wordt ‘voldoet’ omcirkeld. Als het bedrijf nog niet aan deze voorwaarden voldoet, is het per definitie een actiepunt.

De checklist is als volgt opgebouwd:

1

2

3

4

5

6

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Omgeving van het bedrijf:

     
 

A

1. Hoeveel pluimveebedrijven liggen er in een straal van 1 km van uw bedrijf?

0

1–2

>3

Bij de checklist is de volgende kolomindeling aangehouden:

1e kolom

Nummer van desbetreffende artikel uit de Verordening. Een sterretje (*) betekent dat de vraag betrekking heeft op dit artikel en dat het bedrijf daar aan moet voldoen.

   

2e kolom

De letter geeft aan op welke bedrijven de vraag betrekking heeft:

 

A = alle bedrijven

 

B = vleeskuikenbedrijven

 

C = (opfok)vermeerderingsbedrijven

 

D = (op)fokbedrijven

   

3e kolom

Omschrijving van de vraag. Als het een artikel betreft is het cursief gedrukt.

   

4e–6e kolom

Geeft antwoord op betreffende vraag: ‘Goed’, ‘Normaal’ of ‘Slecht’.

De punten die omcirkeld zijn in de kolom ‘Slecht’, vormen een actiepunt voor het bedrijf en komen terug in het hoofdstuk 6, ‘Actiepunten voor het bedrijf’ (bestrijdingsplan).

3. Traceren van besmettingsbronnen op het bedrijf

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Bedrijfshygiëne is de basis voor een goed tegenoffensief. Met de juiste hygiënemaatregelen is het risico op besmetting preventief in te dammen.

In de checklist wordt aangetast of het bedrijf voldoende preventieve maatregelen heeft genomen en/of nog meer drempels kan opwerpen om (her)besmetting te voorkomen.

De in de checklist aangegeven onderdelen ‘Slecht’ geven de actiepunten weer waarin het bedrijf zich dient te verbeteren.

3.1. Omgeving en inrichting bedrijf

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Omgeving van het bedrijf:

     
 

A

1. Hoeveel pluimveebedrijven liggen er in een straal van 1 km van uw bedrijf?

0

1–2

>3

 

A

2. Wordt er pluimveemest van derden op de omliggende percelen gereden?

Nee

 

Ja

           
   

Het bedrijf:

     
 

A

3. Hoeveel andere diersoorten dan pluimvee zijn er op het bedrijf?

0

1

>2

 

A

4. Is het erf schoon en vrij van zaken waar ongedierte op af komen

Brandschoon

Schoon

Nee

           
   

Schoon/vuil gedeelte:

     

2.1.o

A

Ondernemers zijn verplicht het perceel waarop het pluimveebedrijf wordt uitgeoefend zodanig in te richten dat de perceelgrenzen herkenbaar zijn en dat voor bezoekers duidelijk is waar zij zich moeten melden.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Kunnen bezoekers door een bel kenbaar maken dat ze er zijn?

Ja

 

Nee

*

A

2. Zijn de perceelsgrenzen als zodanig herkenbaar? (afrastering, muur, sloot, houtwal, duidelijke wisseling van bouwplan)

Ja

 

Nee

 

A

3. Wordt er een bezoekersregistratie

Ja

 

Nee

           

2.1.u

A

De looproutes van en naar de bedrijfsgebouwen moeten verhard zijn

 

Voldoet

Voldoen niet

2.1.v

A

Er moet een deugdelijke afwatering van het perceel zijn

 

Voldoet

Voldoet niet

Geeft op de plattegrond het schone en vuile gedeelte van het bedrijf aan.

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Gebouwen:

     

2.1.p

A

Ondernemers zijn verplicht de bedrijfsgebouwen en inventaris schoon te houden

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Hoe vaak wordt de voerruimte en de daarin staande inventaris gereinigd?

Elke dag

Wekelijks

Maandelijks

*

C

2. Hoe vaak wordt de raap- en sorteerruimte gereinigd?

Elke dag

Om de dag

Wekelijks

 

A

3. Is de dierruimte in de stal(len) stoffig, vol met spinnewebben en/of vochtig?

Nee

 

Ja

 

A

4. Is de vloer glad, zonder scheuren/barsten?

Ja

Redelijk

Nee

2.1.q

A

Ondernemers zijn verplicht de bedrijfsgebouwen zodanig in te richten, dat ongehinderde toegang door derden tot de stallen niet mogelijk is.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Zijn de stallen op slot als u afwezig bent?

Altijd

Soms

Nooit

*

A

2. Is er vrij toegang van de stal naar buiten toe (achter de stal)?

Nooit

Soms

Altijd

*

A

3. Is er vrij toegang tot de mestopslag?

Nee

 

Ja

 

A

4. Is er vrij toegang van buiten achter de stal naar binnen toe?

Nooit

Soms

Altijd

 

A

5. Zijn de inlaatopeningen afgeschermd voor vogels/muizen?

Ja

 

Nee

           
   

Voor alle bedrijven:

     

2.1.r

A

Ondernemers zijn verplicht in iedere stal of kuikenbroederij een voorruimte te hebben die volledig afgescheiden is van de ruimte waarin het pluimvee gehouden wordt.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Is er een voorruimte aanwezig apart van de dieren?

Ja

 

Nee

2.1.s

A

Ondernemers zijn verplicht bij iedere stal een fysieke scheiding aan te brengen in een bufferdeel en een schoon deel en op de scheiding van het bufferdeel en het schone deel van schoeisel te wisselen.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Is er een fysieke scheiding tussen het bufferdeel en het schone deel:

Ja

 

Nee

*

A

2. Is er bij die scheiding voldoende schoon schoeisel aanwezig?

Ja

 

Nee

*

A

3. Wordt er per stal apart schoeisel gebruikt?

Ja

 

Nee

 

A

4. Is dit schoeisel per stal gemerkt?

Ja

 

Nee

           

*

A

1. Is er een hygiënesluis aanwezig?

Ja

 

Nee

   

Hygiënesluis:

     
 

A

1. Maakt u gebruik van een hygiënesluis of van een omkleedruimte?

Hygiënesluis

Omkleedruimte

Niets

 

A

2. Er is een duidelijke scheiding tussen het schone en vuile gedeelte door middel van een bank?

Ja

 

Nee

 

A

3. Er zijn twee deuren aanwezig, nl 1 voor het schone en 1 voor het vuile gedeelte?

Ja

Nee

 
 

A

4. In de hygiënesluis hangen bordjes ‘verboden toegang’?

Ja

 

Nee

Geeft op de plattegrond aan:

  • schoeisel

  • wasbak

  • kleding

     

Goed

Normaal

Slecht

2.1.e

A

Ondernemers zijn verplicht alleen bezoekers toegang tot de bedrijfsgebouwen te verschaffen, als dit voor de bedrijfsvoering strikt noodzakelijk is en indien zij handelen overeenkomstig de voorwaarden van de persoonlijke en bedrijfshygiëne.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Hoevaak gaat er iemand (behalve uzelf en gezinsleden) van buiten het bedrijf naar binnen? Schat dit eens in per week. U kunt denken aan personeel; voorlichter; ongediertebestrijder; handelaar; dierenarts, vang/entploegen, chauffeur voer, chauffeur eieren, klanten die eieren komen kopen; etc.

0–10

10–50

>50

*

A

2. Hoe vaak gaat er iemand (behalve uzelf en gezinsleden) van buiten het bedrijf naar het schone gedeelte?

0

1–2

>2

           

2.1.d

A

Ondernemers zijn verplicht er op toe te zien dat alle op het bedrijf aanwezige personen de persoonlijke en bedrijfshygiëne volledig in acht nemen.

 

Voldoet

Voldoet niet

2.1.g

A

Ondernemers zijn verplicht per bedrijf in minstens één van de bedrijfsgebouwen een handenwasgelegenheid te hebben, waarbij ten minste een wasbak met afvoer, water, zeep en een handdoek aanwezig is.

 

Voldoet

Voldoet niet

 

A

1. Voordat bezoekers naar het schone gedeelte gaan moeten ze douchen?

Ja

Nee

 

2.1.i

A

Ondernemers zijn verplicht er op toe te zien dat, voordat de stal wordt betreden, de handen worden gewassen.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Wassen bezoekers hun handen voordat ze de stal in gaan?

Ja

 

Nee

2.1.h

A

Ondernemers zijn verplicht er voor zorg te dragen dat de faciliteiten voor persoonlijke hygiëne in een goed functionerende staat zijn.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Doet de kraan het?

Ja

 

Nee

           

2.1.f

A

Ondernemers zijn verplicht er op toe te zien dat alle personen die het bedrijf willen betreden, vóór het betreden van het schone deel van het bedrijfsgebouw schone bedrijfskleding aantrekken.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Er zijn schone overalls in verschillende maten aanwezig?

Ja

 

Nee

*

A

2. Er zijn schone laarzen met gladde zolen in verschillende maat aanwezig?

Ja

 

Nee

*

A

3. Maken bezoekers gebruik van deze voorzieningen?

Altijd

Meestal

Soms

 

A

4. Is er een ontsmettingsbak of laarzenreiniger met ontsmettingsmiddel aanwezig?

Ja

 

Nee, n.v.t.

 

A

5. Wordt de ontsmettingsbak (indien aanwezig) wekelijks gereinigd en opnieuw gevuld?

Ja

 

Nee

3.2. Reinigen en ontsmetten

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Afleveren koppel en daarna:

     

3.1

A

Iedere ondernemer is verplicht onmiddellijk na het afvoeren van het pluimvee uit de stal, de in die stal aanwezige mest en strooisel te verwijderen en na afvoer van de mest en strooisel de stal grondig te reinigen en te ontsmetten.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Worden mest en destructiematerialen zodanig afgevoerd dat ze niet in contact komen met andere koppels of nieuwe koppel hennen?

Nee

 

Ja

           
   

Reinigen en ontsmetten:

     
 

A

2. Hoe wordt er gereinigd?

Niet met reinigingsmiddel

Nat

Droog

 

A

3. Hoe wordt er ontsmet?

Stomen

M.b.v. fogg/pannen

Niet

 

B

4. Reiniging van de binnenkant beluchtingskanalen

Ja

Alleen rondom

Nooit

 

A

5. Hoe wordt het erf gereinigd?

Spuiten

Bezem

Nooit

 

A

6. Hoe vaak wordt het erf gereinigd?

Wekelijks

Regelmatig

Jaarlijks

 

A

7. Hoe vaak wordt het erf ontsmet?

Regelmatig

Elk koppel

Nooit

3.5

A

Iedere ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent is verplicht na het reinigen en ontsmetten, een hygiënogram uit te laten voeren door een HOSOWO-instantie.

 

Voldoet

Voldoet niet

 

A

1. Wordt door een professioneel bedrijf ontsmet?

Ja

Zelf

 

*

A

2. Hoe luidde de uitslag van het laatste hygiënogram?

< 2,0

2,0–3,0

> 3,0

 

A

3. Hoeveel keer is er ontsmet/gestoomd?

2

1

0

3.12

A

Iedere ondernemer is verplicht de uitslag van het hygiënogram, als bedoeld in artikel 3.5 gedurende twee jaar te bewaren.

 

Voldoet

Voldoet niet

Kenmerken m.b.t. reinigen en ontsmetten

Wijze van reinigen

Welk reinigingsmiddel

Wijze van ontsmetten

Welk ontsmettingsmiddel

Ontsmettingsduur

Temperatuur bij ontsmetten

Naam professioneel bedrijf

Uitslag hygiëneonderzoek

3.4. Ongediertebestrijding

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Aanwezigheid van huisdieren en ongedierte:

     

2.1.a

A

Ondernemers zijn verplicht binnen de bedrijfsgebouwen geen huisdieren, landbouwhuisdieren en ander pluimvee, sier- en nutsgevogelte toe te laten.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Komen er katten of honden in de stal?

Nooit

 

Soms

*

A

2. Komen er vogels in de stal?

Nee

 

Ja

2.1.b

A

Ondernemers zijn verplicht indien ander pluimvee, sier- of nutsgevogelte wordt gehouden op het perceel waarop het pluimveebedrijf wordt uitgeoefend, deze dieren achter een afscheiding of in een volière te houden, waardoor deze dieren niet bij de pluimveestallen kunnen komen en de verzorging van deze dieren strikt gescheiden te houden van het pluimvee.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Komen er andere pluimvee, sier- of nutsvogels bij het bedrijfsmatige gehouden pluimvee?

Nooit

 

Soms

2.1.j

A

Ondernemers zijn verplicht een ongediertebestrijdingsplan op te stellen en volgens het plan te werken.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Is er een ongediertebestrijdingsplan?

Ja

 

Nee

*

A

2. Wordt er volgens het bedrijfseigen ongediertebestrijdingsplan gewerkt?

 

Ja

Nee

*

 

2. Of wordt dit uitbesteed aan een professioneel bestrijdingsbedrijf

Ja

 

Nee

Geef op de plattegrond aan:

  • plaats waar de ratten en muizen met gif worden gevoerd.

     

Goed

Normaal

Slecht

2.1.p

A

Ondernemers zijn verplicht het perceel waarop het pluimveebedrijf wordt uitgeoefend en de directe omgeving van de stallen schoon te maken en op te ruimen, zodat geen ongedierte aangetrokken wordt.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Hoeveel muizen signaleert u per week?

0

 

1 of meer

*

A

2. Hoeveel ratten signaleert u per week?

0

 

1 of meer

*

A

3. Heeft u op uw bedrijf last van vliegen? (aangeven per stal)

Weinig

Normaal

Veel Veel

 

A

4. Heeft u op uw bedrijf last van bloedluizen of mijten? (per stal)

Nee

Plaatselijk

Hele stal

 

A

5. Komen er tempexkevers op uw bedrijf voor? Of spekkevers? (aangeven per stal)

Nooit

Soms

Vaak

*

A

6. Zijn aanvoerplaatsen van voer en dieren en afvoerplaatsen mest en dieren verhard?

Ja

 

Nee

*

A

7. Zijn deze plaatsen visueel schoon?

Brandschoon

Schoon

Vuil

 

A

8. Is de wand v.d. stal binnen 1 m van de buitenkant vrij van obstakels?

Ja

 

Nee

 

A

9. Is het erf rond de stallen dicht begroeid?

Nee

 

Ja

*

A

10. Zijn er op het schone gedeelte/bedrijfsperceel materialen aanwezig welke niet noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering?

Nee

 

Ja

*

A

11. Is er buiten de stallen mest op het bedrijf aanwezig van een voorgaande ronde?

Nee

 

Ja

*

A

12. Zijn er andere resten van een voorgaande ronde op het bedrijf aanwezig?

Nee

 

Ja

2.1.k

A

Ondernemers zijn verplicht de resultaten van acties met betrekking tot wering, signalering en bestrijding van ongedierte vast te leggen en deze acties, afhankelijk van deze resultaten, te intensiveren.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Staat in het ongediertebestrijdingsplan welke middelen, in welke dosering, wanneer en waar ze tegen gebruikt zijn?

Ja

 

Nee

 

A

2. Hoe vaak wordt er van werkzame stof gewisseld bij de bestrijding van ongedierte en vliegen?

Elke keer

Na 2–3 keer

Altijd hetzelfde

4. Traceren van besmettingsbronnen bij de dieren

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Bij het traceren dient men te letten op zaken die het bedrijf aan- en afvoert en de manier waarop de pluimveehouder hiermee op z’n bedrijf omgaat. Door bijvoorbeeld voor het voer na te gaan hoe dit het bedrijf binnen komt, hoe het is opgeslagen (en misschien zelfs weer van het bedrijf wordt afgevoerd) zijn mogelijk risicovolle besmettingsbronnen op te sporen.

Bij de checklist zijn de zaken aangetekend in de kolom ‘Slecht’ aanleiding om het betreffende punt te gaan verbeteren.

4.1. Pluimvee

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Met de voorkant van de stal wordt gedoeld op die kant waar de voerruimte zich bevindt.

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Aan- en afvoer pluimvee:

     
 

A

1. Wordt de laadploeg voorzien van bedrijfskleding en -schoeisel?

Ja

 

Nee

 

A

2. Worden de pluimveecontainers na afloop op het bedrijf gereinigd?

Ja

Nee

 
 

A

3. Zijn de kuikens Salmonella vrij?

Ja

 

Nee

 

A

4. Is er informatie betreffende de voorgaande kolom? (alleen bij IKB)

Ja

Nee

 
 

A

5. Wanneer wordt er gecontroleerd op Salmonella?

Elke maand

Einde van koppel

Nooit

           
   

Gezondheid:

     
 

A

1. Hoeveel keer heeft u de huidige koppel(s) behandeld tegen een ziekte? (aangeven per stal)

0

1–2

>2

 

A

2. En het koppel daarvoor? (aangeven per stal)

0

1–2

>2

           
   

Kadavers:

     
 

A

1. Hoe vaak (aantal dagen) worden de dode dieren uit de stal verwijderd?

Min. 2x per dag

Elke dag

>1 dag

 

A

2. Waar worden de kadavers opgeslagen?

Gesloten kadaverton

Open ton, afgesloten ruimte

Open ton

 

A

3. U heeft een kadaverkoeling op uw bedrijf?

Ja

Nee

 
 

A

4. Worden de kadavers via dezelfde weg als de mest afgevoerd?

Ja

Nee

 
 

A

5. Worden de kadavers via de vuile weg afgevoerd?

Ja

 

Nee

 

A

6. Met welke regelmaat worden de kadavers van het bedrijf afgevoerd?

1 x per wk

1 x per 2 wk

> 1 x per 2 wk

 

A

7. Katten, honden en ongedierte kunnen niet bij de kadavers

Ja

 

Nee

 

A

8. Bevindt de opslag zich buiten de stal?

Ja

 

Nee

 

A

9. Wordt de opslag van kadavers na afvoer gereinigd?

Ja

 

Nee

 

A

10. Wordt de opslag van kadavers na reiniging ontsmet?

Ja

Nee

 
 

A

11. Worden de kadavers bij de openbare weg aangeboden?

Ja

 

Nee

 

A

12. Is de ondergrond daarbij verhard?

Ja

 

Nee

 

A

13. Is deze ondergrond vloeistof dicht?

Ja

Nee

 
 

A

14. Wordt deze ondergrond na afvoer gereinigd en ontsmet?

Ja

 

Nee

4.2. Voer

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Geef op de tekening aan:

  • waar voer het bedrijf binnen komt

  • de voersilo’s en andere opslagplaatsen van voer

  • de vulpijpen

     

Goed

Normaal

Slecht

2.1.w

A

Ondernemers zijn verplicht voedersilo’s op een verharde ondergrond te plaatsen, schoon te houden, van buiten de stallen te vullen en te voorzien van een bedrijfsuniek nummer.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Gebeurt dit zo?

Ja

 

Nee

 

A

2. Hoe komt het voer op het bedrijf binnen?

Achterkant v.d. stal

Voorkant v.d. stal

 

2.1.x

A

Ondernemers zijn verplicht gebruik te maken van een bedrijfseigen stofopvangmiddel bij het lossen van het voer

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Gebeurt dit zo?

Ja

 

Nee

 

A

2. Is voerleverancier GMP erkend?

Ja

 

Nee

 

A

3. Wordt er voer of enkelvoudige grondstof (van eigen bedrijf of elders aangekocht) bijgemengd?

Nee

Ja, volgende vraag

 
 

A

4. Wordt voor iedere partij een monster achtergehouden?

Ja

 

Nee

 

A

5. Is het voer of de grondstof genoemd in de vorige vraag gegarandeerd salmonella vrij? (aangetoond door monstering en analyse of verzekerd door leverancier?)

Ja

N.v.t.

Nee

 

A

6. Wordt het voer weleens aangezuurd?

Ja

Nee

 
 

A

7. Komt de silo voor elke leverantie geheel leeg?

Ja

Nee

 
 

A

8. Hoe vaak worden de voersilo’s gereinigd?

Regelmatig

Na elke ronde

Nooit, volgende vraag

 

A

9. Kan de silo eenvoudig op voerresten worden gecontroleerd?

Ja

 

Nee

*

A

10. Worden voerresten (na elke ronde) uit de silo verwijderd?

Ja

 

Nee

 

A

11. Wast gebeurt er met het restvoer in het voersysteem nadat het koppel weg is?

Wordt afgevoerd

Gaat naar andere hennen

Blijft tot volgende ronde

           
   

Opslag:

     

2.1.y

A

Ondernemers zijn verplicht voeders, aanwezig bodem- en neststrooisel en verpakkingsmateriaal zodanig op te slaan dat deze schoon, droog en schimmelvrij blijven.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Gebeurt dit zo?

Ja

 

Nee

4.3. Water

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Geef op de tekening aan:

  • eventuele waterbron of waterkranen voor drinkwater voor de hennen.

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Drinkwater:

     

2.1.l

A

Ondernemers zijn verplicht drinkwater van een eigen bron in combinatie met een gesloten drinkwatersysteem, drinkwater van een eigen bron en drinkwater van het openbare drinkwatersysteem jaarlijks door een HOSOWO-instantie te laten onderzoeken en de onderzoeksresultaten gedurende twee jaar te bewaren.

 

Voldoet

Voldoet niet

 

A

1. Wat voor drinkwatersysteem heeft U? (Gesloten = rechtstreeks aangesloten of via voorraadvat met goed sluitende deksel)

Gesloten drinkwatersysteem

Open drinkwatersysteem of eigen bron

*

A

2. Wordt het drinkwatersysteem gereinigd en ontsmet tijdens de leegstandperiode?

Ja

 

Nee

*

A

3. Wordt het water jaarlijks onderzocht?

Ja

 

Nee

 

A

Indien gebruik wordt gemaakt van drinkwater van het openbare waterleidingnet in combinatie met een gesloten drinkwatersysteem en drinkwateronderzoek is uitgevoerd overeenkomstig 2.1.l, vervalt de verplichting tot reiniging en ontsmetting, mits de uitslag voldoet aan de door het bestuur in het Hygiënebesluit drinkwateronderzoek (PPE) 2007 vastgestelde norm.

 

Voldoet

Vervalt verplichting om tijdens elke leegstand periode te reinigen en ontsmetten

Voldoet niet

 

A

Indien gebruik wordt gemaakt van drinkwater van het openbare waterleidingnet in combinatie met een gesloten drinkwatersysteem, overeenkomstig het Hygiënebesluit drinkwateronderzoek (PPE) 2007 aan te tonen dat het drinkwatersysteem tijdens elke leegstandperiode wordt gereinigd en ontsmet.

 

Voldoet

Voldoet niet

Voldoet aan de norm in het Hygiënebesluit drinkwateronderzoek (PPE) 2007;

           
   

Voor:

– open drinkwatersysteem

– gesloten drinkwatersysteem welke niet elke ronde gereinigd en ontsmet wordt

– eigen bron

     

*

A

1. Is bij een gesloten drinkwatersysteem in één stal en bij een open drinkwatersysteem in elke stal een bacteriologisch drinkwateronderzoek verricht? (aangeven per stal)

Ja

 

Nee

*

A

2. Zijn de monsters voor het bacteriologisch drinkwateronderzoek aan het eind van het drinkwatersysteem genomen? (aangeven per stal)

Ja

 

Nee

*

A

3. Is, indien het drinkwater afkomstig is van een eigen bron jaarlijks, per bron een chemisch drinkwateronderzoek verricht? (aangeven per stal)

Ja

 

Nee

*

A

4. Is, indien het drinkwater afkomstig is van een eigen bron jaarlijks, per bron een bacteriologisch drinkwateronderzoek verricht?:

     
   

– bij gesloten systeem: 1 stal

Ja

 

Nee

   

– bij open systeem: alle stallen

Ja

 

Nee

*

A

5. Is de monstername t.b.v. dit onderzoek door een erkende instantie uitgevoerd: (aangeven per stal)

Ja

 

Nee

*

A

6. Is de analyse t.b.v. dit onderzoek door een erkende instantie uitgevoerd? (aangeven per stal)

Ja

 

Nee

*

A

7. Indien het chemisch drinkwateronderzoek niet aan de normen voldeed, zijn er dan corrigerende acties ondernomen en is het succes hiervan door middel van een nieuw drinkwateronderzoek aangetoond? (aangeven per stal)

 

Ja

Nee

*

A

8. Indien het bacteriologisch drinkwateronderzoek niet aan de normen voldeed, is het drinkwatersysteem tijdens de leegstand gereinigd en ontsmet? (aangeven per stal)

 

Ja

Nee

           
   

Voor gesloten drinkwatersysteem welke tijdens leegstand wordt gereinigd en ontsmet:

     

*

A

9. Is het drinkwatersysteem tijdens de leegstand gereinigd en ontsmet? (aangeven per stal)

Ja

 

Nee

4.4. Eieren (vermeerdering)

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Geef op de tekening aan:

  • raapruimte

  • opslag van de eieren

  • opslag van de lege containers

     

Goed

Normaal

Slecht

 

C

1. Raapt u de struifeieren van de eierbandjes voordat u de inpakker aanzet?

Ja

 

Nee

 

C

2. Hoe vaak wordt de inpakmachine gereinigd?

Elke dag

Elke week

Elke maand

 

C

3. Hoe vaak wordt de vloer onder en rond de inpakmachine gereinigd?

Elke dag

Elke week

Maandelijks

   

Eieren:

     
 

C

1. Staan de eieren opgeslagen in een open verbinding met de dieren?

Nee

Bufferruimte

Ja

 

C

2. Worden de eieren geconditioneerd opgeslagen in een aparte bewaarruimte?

Ja

Nee

 
 

C

3. Worden de eieren van het Salmonella positieve koppel in aparte containers opgeslagen en apart gehouden?

Ja

Nee

 
 

C

4. Kan de chauffeur op het schone deel van het bedrijf komen?

Nee

 

Ja

 

C

5. Welke trays worden gebruikt?

Nieuwe

Gedesinfecteerde trays

Tweedehands

 

C

6. Worden de containers gereinigd voordat ze op het bedrijf komen?

Ja

 

Nee

4.5. Mest

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Geef op de tekening aan:

  • de mestopslag(en)

  • de opslag van strooisel

  • de afvoerroute van de mest

  • de route van het strooisel

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Mest:

     
 

A

1. Hoe lang is de transportroute voor mest van de dieren naar de mestopslag?

0–10 meter

11–50 meter

< 50 meter

 

A

2. Wordt de mest afgevoerd via de vuile route?

Ja

 

Nee

 

A

3. Hoe frequent wordt de mest afgevoerd?

0–7 dagen

Elke ronde

Gaat in opslag

 

A

4. Hoe is de mestopslag?

Dicht

Halfopen, loods

Open

 

A

5. Ligt de opslag beschut en is de wind zo dat ze niet richting de stal gaat?

Ja

 

Nee

5. Monitoring

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Onder monitoring wordt het onderzoek verstaan wat is uitgevoerd bij het betreffende koppel. Dit is niet alleen als ze op het bedrijf komen, maar ook daarvoor en erna.

5.1. Salmonella-onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

     

Goed

Normaal

Slecht

   

In-/Uitgangscontrole:

     

4.1

A

Iedere ondernemer is verplicht elk koppel pluimvee te laten onderzoeken op aanwezigheid van Salmonella

 

Voldoet

Voldoet niet

4.7

A

De monsters dienen te worden onderzocht door een door de voorzitter erkend laboratorium.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Zijn er voldoende monsters genomen? (aangeven per stal)

 

Ja

Nee

*

A

2. Door wie is de monstername verricht?

Veterinair

Paraveterinair

Derden of zelf

*

A

3. Is de analyse door door een erkend laboratorium of Gezondheidsdienst voor Dieren verricht?

 

Ja

Nee

*

A

4. Is er een besmetting met Salmonella aangetoond? (aangeven per stal)

 

Nee

Ja

 

A

5. Is er onderzoek gedaan bij de verzorgers van het besmette koppel?

Ja

Nee

 
 

A

6. De uitslag van het onderzoek luidde:

N.v.t

Negatief

Positief

 

A

7. Zijn de huisdieren onderzocht op Salmonella?

Ja

Nee

 
 

A

8. De uitslag van het onderzoek luidde:

N.v.t.

Negatief

Positief

 

A

9. Zijn de andere (bedrijfsmatig gehouden) dieren op het bedrijf onderzocht op Salmonella?

Ja

 

Nee

 

A

10. De uitslag van het onderzoek luidde:

N.v.t.

Negatief

Positief

5.2. Informatie-overdracht

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Informatie:

     

5.1

A

Iedere ondernemer is verplicht de informatie over een koppel pluimvee, die is verkregen d.m.v. het verplichte onderzoek, door te geven aan de afnemer van het koppel pluimvee.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Is de ondernemer door zijn voorgaande schakel (opfokker/broederij) ingelicht?

 

Ja

Nee

*

A

2. Is/wordt bedoelde informatie doorgegeven aan het productschap? (aangeven per stal)

 

Ja

Nee

5.3. Maatregelen bij een besmetting

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

     

Goed

Normaal

Slecht

   

Bij besmetting:

     

6.4

A

De ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent moet na vaststelling van een besmetting met Salmonella onmiddellijk na het ontruimen van de stal deze grondig reinigen en ontsmetten.

 

Voldoet

Voldoet niet

 

B

1. Wordt er de besmette koppels pluimvee bij de vleeskuikenhouder logistiek geladen?

 

Voldoet

Voldoet niet

6.2/6.3

C/D

Wordt, indien een besmetting met Salmonella is geconstateerd bij een koppel pluimvee, het pluimvee geruimd of in voorkomend geval behandeld?

 

Voldoet

Voldoet niet

6.9

A

Indien een koppel besmet is met Salmonella, dan dient de ondernemer een tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan op te stellen en uit te voeren.

 

Voldoet

Voldoet niet

6.9

C/D

Het tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan dient te worden opgesteld voor het plaatsen van een nieuw koppel pluimvee.

 

Voldoet

Voldoet niet

*

A

1. Wordt dit plan opgesteld in samenwerking met een volgens de GVP-code erkende dierenarts, de Gezondheidsdienst voor Dieren of een andere deskundige?

 

Ja

Nee

   

Onderzoek:

     

*

A

2. Is er na het reinigen en ontsmetten van de stal een zgn. swabonderzoek uitgevoerd, nu bij de uitgangscontrole een besmetting met Salmonella is vastgesteld?

 

Ja

Nee

*

A

3. Is er een besmetting aangetoond?

 

Nee

Ja, volgende vraag

*

A

4. Is de stal opnieuw ontsmet?

 

Ja

Nee

Ontsmettingsbedrijf & onderzoekinstituut

Naam ontsmettingsbedrijf

Plaats

Telefoon

Naam instantie swabsonderzoek

PlaatsTelefoon

6. Bestrijdingsplan

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De actiepunten kunnen bestaan uit maatregelen zoals deze al volgens de Verordening bekend verondersteld mogen zijn, en uit aanvullende maatregelen c.q. aanbevelingen. Dit zijn aandachtspunten en maatregelen met het oog op de ‘uiterste zorgvuldigheid’. Te beschouwen als ‘aanbevelingen’.

Daarbij kan men o.a. denken aan:

  • Stomen in plaats van normaal ontsmetten

  • Extra buffer (omkleedruimte) na centrale hygiënesluis tussen voer- en sorteerruimte en afdelingen per stal

  • Aanpassen volgorde contrôle kippen

  • Aanpassen volgorde rapen/sorteren eieren

  • Eventueel antibioticakuur volgens protocol o.l.v. GD

  • Aanzuren van het voer, of geëxpandeerd voer i.p.v. meel gebruiken

  • Elke maand controleren op Salmonella middels bloed/mestonderzoek

De volgende zaken gelden ten allen tijde:

  • Extra hygiëne bij betreden en na bezoek besmette stal (verplicht)

  • Handen wassen bij binnenkomen én verlaten van besmette stal (verplicht)

  • Apart schoeisel en kleding voor de ontsmette stal (verplicht)

In onderstaande tabellen wordt als samenvatting een overzicht van de diverse (belangrijkste) actiepunten en aanbevelingen weergegeven. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen handelingen op (zeer) korte termijn en (iets) langere termijn.

6.1. Op korte termijn

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Actiepunt

Aanbeveling

Monitoring

6.2. Op langere termijn

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Actiepunt

Aanbeveling

Monitoring

Bijlage III

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Protocol voor reinigen en ontsmetten van pluimveestallen en inventaris in geval van een Salmonella paratyphi B var. Java besmetting

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Woord vooraf

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In dit artikel wordt een protocol beschreven dat algemeen toepasbaar is en dient te worden ingevuld op basis van de specifieke bedrijfssituatie. Hiermee wordt onder meer bedoeld dat de te kiezen middelen en doseringen door de pluimveehouder zelf moeten worden ingevuld. Uiteraard is het raadzaam om deskundig advies in te winnen over de keuze van het materiaal, zodat de verschillende middelen goed op elkaar zijn afgestemd en niet contraproductief werken. Daarnaast hangt de werkwijze af van het type pluimvee en de daarbij horende staltypen.

Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Over reinigen en ontsmetten bestaan veel verschillende meningen bij mensen die in de pluimveehouderij werkzaam zijn. De meningen lopen uiteen van ‘alles moet steriel zijn als in een operatiekamer’ tot ‘alleen met water reinigen is genoeg’.

De verordeningen van de Productschappen Pluimvee en Eieren schrijven echter bepaalde werkwijzen voor die kunnen bijdragen tot de vermindering van de Salmonella- en Campylobacterbesmettingen van het eindproduct: pluimveevlees of eieren. In de bestrijding van deze bacteriën speelt de reiniging en ontsmetting van stallen terecht, een belangrijke rol.

Toch is dit niet de enige reden om goed te ontsmetten. Allerlei ongewenste ziektekiemen voor de dieren zelf dienen ook te worden gedood. Bij elke nieuwe koppel dient er met een schone lei te worden begonnen, waarbij ook de insleep vanuit de omgeving van de stallen moet worden voorkomen.

Er bestaat geen algemeen geldende ‘beste’ methode waarop een stal dient te worden gereinigd en ontsmet. Wel zijn er tal van specifieke zaken waarmee rekening moet worden gehouden en die in de loop van de jaren verwateren of worden vergeten.

In dit artikel staan vele zaken die uiteraard bekend en voor de hand liggend zijn, maar er wordt getracht uw geheugen op te frissen en uzelf scherp te houden.

De werkzaamheden rondom het schoonmaken en ontsmetten van pluimveestallen komt in grote lijnen hierop neer:

  • Afvoer van losse inventaris uit de stal

  • Mest verwijderen

  • Droog reinigen van stal en vaste inventaris (bezemschoon)

  • Inweken onder toevoeging van inweekmiddel

  • Reinigen van ‘vaste’ drinknippelsystemen

  • Schoonmaken stal en vaste inventaris

  • Droogtrekken vloer

  • (gedeeltelijk) Herinrichten

  • Nat ontsmetten

  • Droog na-ontsmetten

Reinigen en ontsmetten zijn twee afzonderlijke handelingen. De aanwezigheid van organisch vuil, maar vooral van vet staat een goede ontsmetting in de weg. Organisch materiaal inactiveert ontsmettingsmiddelen en vet is een prima beschermer van micro-organismen. Alleen als er loog wordt gebruikt, weliswaaar met in achtneming van voldoende inweektijd, zouden ze in één procesgang kunnen worden uitgevoerd.

Algemeen geldt echter, als zowel een reinigings- als een desinfectiemiddel wordt gebruikt, moeten de beide middelen op elkaar zijn afgestemd. Deze informatie is te verkrijgen bij de leverancier van de middelen.

Reinigen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor een goede reiniging van de stal en directe omgeving is het van belang dat de werkzaamheden in de juiste volgorde worden uitgevoerd.

Het water dat voor de reiniging wordt gebruikt dient minimaal geschikt te zijn als drinkwater voor vee, om te voorkomen dat er stoffen in zitten die de reiniging negatief beïnvloeden.

Werkwijze reiniging stal:

  • 1. Direct na het afleveren van de dieren beginnen met bestrijden van piepschuimkevers en larven door het spuiten van een bestrijdingsmiddel op de wand en op de kieren en naden tussen vloer en wand. Hiertoe moeten naden eerst worden vrijgemaakt van mest en strooisel. Ook de kieren tussen staanders en spanten moeten worden behandeld, kevers en larven verdwijnen niet alleen naar boven, maar ook naar beneden!!

  • 2. Voerruimten, hygiënesluis en andere ruimten die met de stal in verbinding staan moeten worden ontruimd en goed schoongemaakt.

  • 3. Voersysteem volledig leeg draaien, voerresten verwijderen en het voersysteem goed handmatig schoonmaken. De silo en opvoervijzel naar en van de wee⁠ginstallatie niet vergeten. Silo’s moeten leeggedraaid worden en voerresten onder in de silo en weegapparatuur handmatig worden verwijderd.

  • 4. Demonteerbare en niet ter plaatse te reinigen apparatuur uit de stal verwijderen en opslaan op een verharde ondergrond met een goede waterafvoer.

  • 5. Mest verwijderen en direct afvoeren van het bedrijf. Bij opslag op het eigen bedrijf zo ver mogelijk van de stal en goed afdekken.

  • 6. Uitneembare ventilatoren uit de kokers halen en opslaan op verharde ondergrond. Ventilatoropeningen droog schoonmaken. Zorg hierbij voor een goede afvoer van vuil water.

  • 7. Luchtinlaatkleppen en kasten schoonborstelen zowel aan de binnen- als buitenkant. De moeilijke bereikbaarheid van buitenaf werkt hier vaak belemmerend. Het schoonmaken van de beschermkappen buiten is belangrijk in verband met naar binnen trekken van stof dat daar is opgehoopt. Bovendien zijn ze vaak van hout en afgeschermd met gaas en daardoor lastig schoon te maken. Perslucht kan hier een hulpmiddel zijn.

  • 8. Apparatuur die niet met water is te reinigen schoonborstelen en schoonblazen met een luchtcompressor en daarna afdekken met plastic of op een stofvrije plaats opslaan.

  • 9. Stal schoonvegen en zo nodig mestresten wegkrabben.

  • 10. Drinkwatersysteem leeg laten lopen, doorspoelen en volzetten met een specifiek reinigingsmiddel. Na voldoende inwerktijd spoelen.

  • 11. Sterk bevuilde vloeren en vloeren van een slechte kwaliteit eerst gedurende minimaal 3 uur tot overnacht laten inweken met water waaraan een inweekmiddel is toegevoegd en daarna onder hoge druk schoonspuiten. Hierbij extra aandacht besteden aan de kieren en naden. Deze dienen goed te worden schoongespoten zodat later het desinfectiemiddel diep in de naden kan doordringen. Soms is het nodig de stal iets langer te laten afkoelen om de naden ver genoeg open te krijgen.

  • 12. Plafond, ventilatorkoker en wanden in delen inschuimen met een reinigingsmiddel. Schuimmiddelen zijn te verkiezen boven vloeibare middelen want ze werken langduriger. Vervolgens 30 minuten later deze onderdelen afspuiten met water:

    • ventilatorkokers en plafond met een rondstraler;

    • wanden met een vlakstraler. Hierbij van boven naar beneden werken.

  • 13. Vloer, voer- en drinkwatersysteem inschuimen met een reinigingsmiddel. Vervolgens 30 minuten later afspuiten met water. Er op letten dat niet het vuil van de vloer weer op de wanden wordt gespoten door (te) hoge druk. Zorg voor een voldoende afvoer van water.

  • 14. Kachels dienen van binnen en van buiten te worden gereinigd. Als de stal wordt drooggestookt, droogt de vuillaag aan de binnenkant uit, laat los en wordt in de schone stal geblazen.

  • 15. Leidingen en buizen die in een stal lopen worden vaak vergeten, vooral die zich hoog in de stal bevinden,. Hetzelfde geldt voor lampen en TL armaturen die soms schuin zijn gemonteerd zodat er een laag stof op ligt.

  • 16. Stalvloer droogtrekken.

  • 17. Alle in relatie tot de stal staande lokalen en gebouwen droog schoonmaken en daarna nat met een reinigingsmiddel. Ook de ruimte waar kadavers worden bewaard moet goed worden gereinigd.

  • 18. Inspecteer de stalruimte en apparatuur op achtergebleven visuele verontreinigingen.

  • 19. Opgeslagen inventaris reinigen met een reinigingsmiddel, daarna afspoelen met water.

  • 20. Gedemonteerde ventilatoren reinigen met een compressor of een aangepaste borstel.

  • 21. Stal inrichten maar geen inventaris op de stalvloer plaatsen. Ventilatoren plaatsen en nadat de stal is opgedroogd, kokers afsluiten.

  • 22. Stal zo goed mogelijk afsluiten. Zorg echter voor goede bereikbaarheid van de te behandelen oppervlakken, bijvoorbeeld de luchtinlaatkleppen.

  • 23. Kleding wassen. Schoeisel of laarzen schoonmaken.

Reinigen en ontsmetten drinkwatersysteem:

Probeer allereerst vast te stellen wat de aard is van de inwendige vervuiling van het systeem. Dit kan gedaan worden door het systeem op enkele plaatsen te ontkoppelen.

Ruwweg kan dit bestaan uit organisch vuil (bacteriën, algen en schimmels) of anorganisch (kalksteen). Organische aanslag kan worden verwijderd met een alkalisch reinigingsmiddel of waterstofperoxide; anorganische aanslag moet worden bestreden met een zuur reinigingsmiddel (pas op voor corrosie).

Tijdens de reiniging dient de stal c.q. de watertemperatuur minimaal 10 °C te bedragen.

Werkwijze reiniging drinkwatersysteem

Nippel- en cupsystemen en centrale leidingen:

  • Systeem voorspoelen met hoge druk.

  • Via doseerapparaat of voorraadvat slangen en systeem vullen met een oplossing van het reinigingsmiddel. Elk tappunt controleren of de vloeistof is doorgedrongen (ruiken of pH papiertjes). Gedurende minimaal 24 uur in laten werken.

  • Systeem leeg laten lopen en goed spoelen met schoon water.

Drinktorens en losse cups:

Onderdompelen in de reinigingsvloeistof (kalkoplossend) en 2 tot 6 uur in laten werken. Daarna onder druk afspuiten met een koude waterstraal. Bij ernstige vervuiling met een harde borstel reinigen.

Daarna de nippelleidingen volzetten met een ontsmettingsmiddel, de benodigde tijd laten staan en met schoon drinkwater naspoelen. Controleer hierbij desgewenst of alle ontsmettingsmiddel weg is.

De drinktorens dompelen of afsproeien met een ontsmettingsmiddel, waarna ze worden nagespoeld met schoon drinkwater.

Ontsmetten

Ontsmetting kan gedaan worden met verschillende ontsmettingsmiddelen, die elk één of meerdere werkzame stoffen bevatten. Om een goede werkzaamheid tegen Salmonella paratyphi B var. Java te verkrijgen wordt ontsmetting met formalinehoudende middelen geadviseerd. Voor de meeste middelen geldt dat de stal zeer goed gereinigd moet zijn, omdat de werkzame stof door vuilresten onwerkzaam wordt gemaakt.

Ontsmetting kan uitgevoerd worden met de aanwezige reinigingsapparatuur. Er moet echter geen hoge druk gebruikt worden. De beste resultaten worden behaald door een combinatie van een ontsmetting van de vloer, de opgaande wand en de inlaatkleppen met de hogedrukreiniger gevolgd door een ruimteontsmetting met een hoge druk vernevelaar.

Werkwijze ontsmetting:

  • 1. Breng de stal tijdig van tevoren op de gewenste temperatuur. Wanneer deze niet bereikt kan worden, kies dan een ander ontsmettingsmiddel dat wel bij de behaalde temperatuur past of laat het middel langer inwerken.

  • 2. Neem maatregelen om insleep tijdens en na de ontsmetting te voorkòmen. Deuren in verband met de eigen veiligheid nog niet op slot.

  • 3. Neem de beschermende maatregelen, zoals die op het etiket van het desinfectiemiddel vermeld zijn. Gasmasker met goede filterbus, handschoenen en goed sluitend regenpak. Werk, vanwege de veiligheid, altijd met 2 personen. Neem geen enkel risico!!

  • 4. Maak een voorraad van het ontsmettingsmiddel klaar in de juiste voorgeschreven concentratie. Zuig met de hogedrukreiniger vanuit dit bassin de vloeistof aan.

  • 5. Spuit onder lage druk het desinfectiemiddel over de vloer, de opgaande wand en de openstaande inlaatkleppen of -ventielen. Werk altijd in de richting van de grote deuren.

  • 6. Sluit daarna alle ventilatie inlaatopeningen.

  • 7. Plaats alle inventaris en gereedschappen in de stal.

  • 8. Maak de oplossing aan voor de ruimteontsmetting.

  • 9. Vernevel de desinfectievloeistof in de stal. De hogedruk vernevelaar laten vernevelen via aparte openingen in de zijmuur of in de deuren. Indien de vernevelaar in de stal geplaatst moet worden voorkom dan het aanzuigen van de nevel, door het apparaat op tijd terug te trekken. De laatste hoeveelheid vloeistof via een openstaande deur naar binnen blazen.

  • 10. Ook alle in relatie tot de stal staande lokalen en gebouwen ontsmetten, bij voorkeur met behulp van de hogedruk vernevelaar.

  • 11. Doe alle deuren op slot en laat formaline minimaal 24 uur inwerken, de overige middelen dienen een minimale inwerkingstijd van 8 uur te hebben.

  • 12. Ventileer de restdamp na de inwerkingstijd uit de stal, de stal tevens opwarmen tot 15 °C. Eerst de ventilatiekokers openen daarna de inlaatopeningen. Eventuele restdampen van formaldehyde kunnen geneutraliseerd worden door het versproeien van een 25% ammoniumverbinding (ammoniakwater). Dus niet de stal opengooien, zodat alles en iedereen erin kan.

  • 13. Het inwendige van het voersysteem in de stal is niet bereikbaar voor schoonmaken of ontsmetten. Indien er aanleiding voor is, dient het voersysteem in de stal vooral de vijzels, zo nodig te worden ontmanteld of vol gezet met een ontsmettingsmiddel dat is gemengd in een hoeveelheid voer. Bijvoorbeeld 5% formaline of een organisch zuur in wat restvoer gedurende tenminste 24 uur in het systeem laten staan. Het is raadzaam om de silo zelf en de weeginstallatie plus aanvoervijzels buiten de stal van tijd tot tijd ook op een dergelijke manier te behandelen.

  • 14. Resten opgedroogd ontsmettingsmiddel, met name formaline, met water verwijderen. Erfverharding, in het bijzonder de laadplaats van de kuikens en de uitblaasruimte bij lengteventilatiestallen, desinfecteren met de hogedrukreiniger met een oplossing van natronloog of chloor (bijvoorbeeld Halamid (3%)).

Bijlage IV

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Protocol voor het nemen van swabmonsters in stallen waar bij het koppel een salmonella paratyphi B var. Java is geconstateerd

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het doel van de monstername is Salmonella paratyphi B var. Java te vinden, het is derhalve van belang om gericht te zoeken naar zichtbaar vuile oppervlakken. Deze worden bemonsterd, aangezien het niet zinvol is om schone oppervlakken te swabben.

Soms is het zinvol om meer swabs te nemen van andere dan de hier genoemde plaatsen; hierbij geldt steeds weer dat er gericht gezocht dient te worden. Dergelijke plaatsen kunnen in de directe omgeving van de stallen liggen, bijvoorbeeld de voerdistributie/weegplaats.

Het is uiteraard van belang om een visuele beoordeling van de stallen en inventaris uit te voeren.

Hierbij moet ook de aanwezigheid van ongedierte, zoals kevers en larven worden meegenomen.

Bij het nemen van swabmonsters in de stallen die met Salmonella paratyphi B var. Java besmet waren, dienen tenminste 50 swabs genomen te worden bijvoorbeeld op de volgende plaatsen (dit laatste is enigszins afhankelijk van de betreffende praktijksituatie).

  • 1. De vloeren, in het bijzonder de scheuren en de aansluitnaden met de wanden: 25 stuks;

  • 2. Voerlijnen: voerpannen en de binnenzijde van de vijzelbuizen: 10 stuks;

  • 3. Voerhoppers en de valpijpen aan de binnenzijde: 2 stuks;

  • 4. Ventilatoren plus de behuizing ervan: 5 stuks;

  • 5. De vloer van het voerhok: 1 stuks;

  • 6. Kachels aan binnen en buitenzijde: 2 stuks;

  • 7. Inlaatopeningen van luchtinlaatkleppen (met name buitenzijde): 5 stuks.

Voorts monstername van losliggend vuil en schraapsel van risicoplaatsen, zoals de binnenzijde van de voervijzel, bedrijfsschoeisel en kieren van afvoerputten. Het te nemen aantal swabs is afhankelijk van de hoeveelheid aangetroffen materiaal.

Voor de analyse mogen 25 swabs worden gepoold.

Naar boven