Bijlage 1. behorende bij artikel 1 van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs
Examenprogramma’s vwo/havo
-
1. Nederlandse taal en literatuur
-
2. moderne vreemde talen en literatuur (niet: elementair)
-
3. Latijnse/Griekse taal en cultuur
-
4. Chinese taal en cultuur vwo
-
5. Friese taal en cultuur/ Fryske taal en kultuer
-
6. maatschappijleer
-
7. algemene natuurwetenschappen
-
8. culturele en kunstzinnige vorming
-
9. lichamelijke opvoeding
-
10. wiskunde A
-
11. wiskunde B
-
12. wiskunde C
-
13. wiskunde D
-
14. natuurkunde
-
15. scheikunde
-
16. biologie
-
17. natuur, leven en technologie
-
18. informatica
-
19. aardrijkskunde
-
20. geschiedenis
-
21. economie
-
22. bedrijfseconomie
-
23. maatschappijwetenschappen
-
24. filosofie
-
25. kunst (algemeen)
-
26. kunst (beeldende vormgeving)
-
27. kunst (muziek)
-
28. kunst (drama)
-
29. kunst (dans)
-
30. muziek
-
31. tekenen
-
32. handvaardigheid
-
33. textiele vormgeving
-
34. moderne vreemde talen en literatuur (elementair)
-
35. Chinese taal en cultuur vwo (elementair)
-
36. bewegen, sport en maatschappij
Examenprogramma Nederlandse taal en literatuur havo/vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Leesvaardigheid
Domein B Mondelinge taalvaardigheid
Domein C Schrijfvaardigheid
Domein D Argumentatieve vaardigheden
Domein E Literatuur
Domein F Oriëntatie op studie en beroep.
Bij de uitvoering van het examenprogramma worden de referentieniveaus Nederlandse
taal in acht genomen, bedoeld in artikel 2, onderdeel c en onderdeel d, van het Besluit
referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren
en beoordelen betreft.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Leesvaardigheid
Subdomein A1:. Analyseren en interpreteren
-
1. De kandidaat kan:
-
– vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort;
-
– de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven;
-
– relaties tussen delen van een tekst aangeven;
-
– conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur;
-
– standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden;
-
– argumentatieschema’s herkennen.
Subdomein A2:. Beoordelen
Subdomein A3:. Samenvatten
Domein B:. Mondelinge taalvaardigheid
Domein C:. Schrijfvaardigheid
Domein D:. Argumentatieve vaardigheden
Domein E:. Literatuur
Subdomein E1:. Literaire ontwikkeling
Subdomein E2:. Literaire begrippen
Subdomein E3:. Literatuurgeschiedenis
Domein F:. Oriëntatie op studie en beroep
Examenprogramma moderne vreemde talen en literatuur havo/vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Leesvaardigheid
|
Domein B
|
Kijk-en luistervaardigheid
|
Domein C
|
Gespreksvaardigheid
|
Domein D
|
Schrijfvaardigheid
|
Domein E
|
Literatuur
|
Domein F
|
Oriëntatie op studie en beroep.
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op domein A.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Leesvaardigheid
-
1. De kandidaat kan:
-
– aangeven welke informatie relevant is, gegeven een vaststaande behoefte;
-
– de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven;
-
– de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven;
-
– relaties tussen delen van een tekst aangeven;
-
– conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur.
Domein B:. Kijk- en luistervaardigheid
-
2. De kandidaat kan:
-
– aangeven welke informatie relevant is, gegeven een vaststaande behoefte;
-
– de hoofdgedachte van een tekst aangeven;
-
– de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven;
-
– conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de spreker(s);
-
– anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek;
-
– aantekeningen maken als strategie om een tekst aan te pakken.
Domein C:. Gespreksvaardigheid
Subdomein C1:. Gesprekken voeren
-
3. De kandidaat kan:
-
– adequaat reageren in sociale contacten met doeltaalgebruikers;
-
– informatie vragen en verstrekken;
-
– uitdrukking geven aan gevoelens;
-
– zaken of personen beschrijven en standpunten en argumenten verwoorden;
-
– strategieën toepassen om een gesprek voortgang te doen vinden.
Domein D:. Schrijfvaardigheid
Subdomein D1:. Taalvaardigheden
-
5. De kandidaat kan:
-
– adequaat reageren in schriftelijke contacten met doeltaalgebruikers;
-
– informatie vragen en verstrekken;
-
– verworven informatie adequaat presenteren met het oog op doel en publiek, en daarbij
zaken of personen beschrijven en uitdrukking geven aan gevoelens en standpunten verwoorden;
-
– een verslag schrijven. Voor havo: geldt alleen voor Engelse en Turkse taal en literatuur.
Voor vwo: geldt niet voor Russische taal en literatuur.
Subdomein D2:. Strategische vaardigheden
Domein E:. Literatuur
Subdomein E1:. Literaire ontwikkeling
Subdomein E2:. Literaire begrippen (alleen vwo)
Subdomein E3:. Literatuurgeschiedenis (alleen vwo)
Domein F:. Oriëntatie op studie en beroep
Examenprogramma
Ingangsdatum: augustus 2014
Eerste examenjaar: 2017
Griekse taal en cultuur (GTC) vwo
Latijnse taal en cultuur (LTC) vwo
Griekse taal en cultuur (GTC)
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Reflectie op klassieke teksten (subdomein 1) en antieke cultuur (subdomein
2)
Domein B Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
Domein C Zelfstandige oordeelsvorming
Domein D Oriëntatie op studie en beroep
Domein E Informatievaardigheden.
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen A (subdomein 1: reflectie op klassieke
teksten), B (B.3) en C (C.5).
Het centraal examen heeft betrekking op authentieke en vertaalde teksten van een of
meer auteurs, behorend tot eenzelfde genre.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op de domeinen A, B, C, D en E.
Deze domeinen komen aan de orde aan de hand van:
-
– een selectie van circa 30 pagina’s (Oxford Classical Text) Griekse teksten. Deze selectie
bevat teksten van tenminste twee genres uit de Griekse literatuur (zodanig dat samen
met de auteur van het centraal examen proza én poëzie aan bod komen). Deze selectie
bevat geen teksten van de auteur(s) die voor het centraal examen zijn vastgesteld,
tenzij deze teksten behoren tot een ander genre en thema.
Daarnaast komen deze domeinen aan de orde aan de hand van:
-
– een selectie van tenminste 45 pagina’s klassieke, vertaalde teksten;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van het vertalen van één of meer
ongeziene passages;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van de (creatieve) verwerking van
een of meer cultuurdomeinen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: stof van het centraal examen naast de hierboven
vermelde stof voor het schoolexamen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die eventueel per kandidaat
kunnen verschillen.
Het bevoegd gezag kiest tenminste drie van de volgende cultuurdomeinen waarop de eindtermen
betrekking hebben: verhalengoed, drama, beeldende kunst, architectuur, filosofie.
Het bevoegd gezag kan, naast bovengenoemde domeinen, ook eigen cultuurdomeinen toevoegen.
De examenstof
Domein A: Reflectie op klassieke teksten en antieke cultuur
subdomein 1: Reflectie op klassieke teksten
subdomein 2
: (alleen van toepassing op het schoolexamen) Reflectie op antieke cultuur
-
2.
De kandidaat kan:
-
–
antieke cultuuruitingen van verschillende cultuurdomeinen plaatsen in hun historische
en culturele context en met elkaar in verband brengen;
-
–
antieke cultuuruitingen onderzoeken en zijn bevindingen formuleren.
Domein B: Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
-
3. De kandidaat kan door de bestudering van de Griekse en klassieke, vertaalde teksten
tegen de achtergrond van de antieke cultuur:
-
– onderwerpen actualiseren die voortvloeien uit een confrontatie tussen deze teksten
en eigentijdse ontwikkelingen;
-
– de eigentijdse cultuur plaatsen in het perspectief van de klassieke traditie waarin
Europa staat.
-
4.
(Alleen van toepassing op het schoolexamen):
De kandidaat kan
-
–
voorbeelden uit de receptiegeschiedenis herkennen, deze plaatsen in de context van
de betreffende periode in de Europese cultuur en de van toepassing zijnde werkingsmechanismen
noemen;
-
–
cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke cultuuruitingen.
Domein C: Zelfstandige oordeelsvorming
-
5. De kandidaat kan een beargumenteerde reactie formuleren op de inhoud van voorgelegde
teksten en andere cultuuruitingen (uit de Oudheid en latere tijden).
-
6.
(Alleen van toepassing op het schoolexamen)
De kandidaat kan cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke
cultuuruitingen en daarover een beargumenteerd oordeel geven.
Domein D: Oriëntatie op studie en beroep
Domein E: Informatievaardigheden
-
7. De kandidaat kan:
-
– doelgericht informatie en bronnenmateriaal zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken,
o.a. met behulp van het woordenboek;
-
– (verworven) informatie verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken;
-
– gebruik maken van verschillende ICT-toepassingen bij GTC;
-
– adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over
onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied;
-
– bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling,
motivatie en leerproces.
Latijnse taal en cultuur (LTC)
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Reflectie op klassieke teksten (subdomein 1) en antieke cultuur (subdomein
2)
Domein B Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
Domein C Zelfstandige oordeelsvorming
Domein D Oriëntatie op studie en beroep
Domein E Informatievaardigheden
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen A (subdomein 1: reflectie op klassieke
teksten), B (B.3) en C (C.5)
Het centraal examen heeft betrekking op authentieke en vertaalde teksten van een of
meer auteurs, behorend tot eenzelfde genre.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– de domeinen A, B, C, D en E. Deze domeinen komen aan de orde aan de hand van een selectie
van tenminste 30 pagina’s (Oxford Classical Text) Latijnse teksten. Deze selectie
bevat teksten van tenminste twee genres uit de Latijnse literatuur (zodanig dat samen
met de auteur van het centraal examen proza én poëzie aan bod komen).
Deze bevat geen teksten van de auteur(s) die voor het centraal examen zijn vastgesteld,
tenzij deze teksten behoren tot een ander genre en thema.
Daarnaast komen deze domeinen aan de orde aan de hand van:
-
– een selectie van tenminste 45 pagina’s klassieke, vertaalde teksten;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van het vertalen van één of meer
ongeziene passages;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van de (creatieve) verwerking van
een of meer cultuurdomeinen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: stof van het centraal examen naast de hierboven
vermelde stof voor het schoolexamen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die eventueel per kandidaat
kunnen verschillen.
Het bevoegd gezag kiest tenminste drie van de volgende cultuurdomeinen waarop de eindtermen
betrekking hebben: verhalengoed, drama, beeldende kunst, architectuur, filosofie.
Het bevoegd gezag kan, naast bovengenoemde domeinen, ook eigen cultuurdomeinen toevoegen.
Domein A: Reflectie op klassieke teksten en antieke cultuur
subdomein 1: Reflectie op klassieke teksten
subdomein 2: (alleen van toepassing op het schoolexamen) Reflectie op antieke cultuur
-
2.
De kandidaat kan:
-
–
antieke cultuuruitingen van verschillende cultuurdomeinen plaatsen in hun historische
en culturele context en met elkaar in verband brengen;
-
–
antieke cultuuruitingen onderzoeken en zijn bevindingen formuleren.
Domein B: Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
-
3. De kandidaat kan door de bestudering van de Latijnse en klassieke, vertaalde teksten
tegen de achtergrond van de antieke cultuur:
-
– onderwerpen actualiseren die voortvloeien uit een confrontatie tussen deze teksten
en eigentijdse ontwikkelingen;
-
– de eigentijdse cultuur plaatsen in het perspectief van de klassieke traditie waarin
Europa staat.
-
4.
(Alleen van toepassing op het schoolexamen):
De kandidaat kan:
-
–
voorbeelden uit de receptiegeschiedenis herkennen, deze plaatsen in de context van
de betreffende periode in de Europese cultuur en de van toepassing zijnde werkingsmechanismen
noemen;
-
–
cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke cultuuruitingen
Domein C: Zelfstandige oordeelsvorming
-
5. De kandidaat kan een beargumenteerde reactie formuleren op de inhoud van voorgelegde
teksten en andere cultuuruitingen (uit de Oudheid en latere tijden).
-
6.
(Alleen van toepassing op het schoolexamen)
De kandidaat kan cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke
cultuuruitingen en daarover een beargumenteerd oordeel geven
Domein D: Oriëntatie op studie en beroep
Domein E: Informatievaardigheden
-
7. De kandidaat kan:
-
– doelgericht informatie en bronnenmateriaal zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken,
o.a. met behulp van het woordenboek
-
– (verworven) informatie verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken;
-
– gebruik maken van verschillende ICT-toepassingen bij LTC;
-
– adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over
onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.
-
– bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling,
motivatie en leerproces
Examenprogramma Chinese Taal en Cultuur – vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het eindexamenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Leesvaardigheid
Domein B Kijk- en luistervaardigheid
Domein C Gespreksvaardigheid
Domein D Schrijfvaardigheid
Domein E Chinese cultuur
Domein F Oriëntatie op studie en beroep
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– ten minste alle domeinen van het eindexamen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Leesvaardigheid
-
1. De kandidaat kan:
-
– aangeven welke informatie relevant is, gegeven een vaststaande behoefte;
-
– de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven;
-
– de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven;
-
– relaties tussen delen van een tekst aangeven;
-
– conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur.
Domein B:. Kijk- en luistervaardigheid
-
2. De kandidaat kan:
-
– aangeven welke informatie relevant is, gegeven een vaststaande behoefte;
-
– de hoofdgedachte van een tekst aangeven;
-
– de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven;
-
– conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de spreker(s);
-
– anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek;
-
– aantekeningen maken als strategie om een tekst aan te pakken.
Domein C:. Gespreksvaardigheid
Subdomein C1:. Gesprekken voeren
-
3. De kandidaat kan:
-
– adequaat reageren in sociale contacten met doeltaalgebruikers;
-
– informatie vragen en verstrekken;
-
– uitdrukking geven aan gevoelens;
-
– zaken of personen beschrijven en standpunten en argumenten verwoorden;
-
– strategieën toepassen om een gesprek voortgang te doen vinden.
Domein D:. Schrijfvaardigheid
Domein E:. Chinese cultuur
Subdomein E1:. Chinese literatuur
Subdomein E2:. Chinese cultuur
Domein F:. Oriëntatie op studie en beroep
Examenprogramma Friese taal en cultuur havo/vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Leesvaardigheid
|
Domein B
|
Mondelinge taalvaardigheid
|
Domein C
|
Schrijfvaardigheid
|
Domein D
|
Literatuur
|
Domein E
|
Friese taal en cultuur
|
Domein F
|
Oriëntatie op studie en beroep.
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op domein A.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– de domeinen E (behalve het gecursiveerde deel) en F, en ten minste twee domeinen uit
de domeinen B, C, D en E (het gecursiveerde deel);
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: het domein A, waarop het centraal examen
betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Leesvaardigheid
Domein B:. Mondelinge taalvaardigheid
Subdomein B1:. Luistervaardigheid
Subdomein B2:. Spreekvaardigheid
Subdomein B3:. Gespreksvaardigheid
Domein C:. Schrijfvaardigheid
Domein D:. Literatuur
Subdomein D1:. Literaire ontwikkeling
Subdomein D2:. Literaire begrippen
Subdomein D3:. Literatuurgeschiedenis
Domein E:. Friese taal en cultuur
Subdomein E1:. Friese taal
-
9. De kandidaat kan:
-
– hoofdlijnen aangeven van de historische ontwikkeling van de Friese taal;
-
– voorbeelden geven van taalverandering en interferenties;
-
– de hedendaagse positie van de Friese taal als minderheidstaal binnen de regionale,
de Nederlandse en de Europese samenleving verwoorden;
-
– de rol en de maatschappelijke betekenis van de Friese taal in het openbare leven beschrijven;
-
–
beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn studie naar of ervaringen met een taalkundig
verschijnsel in Friesland.
Subdomein E2:. Friese cultuur
Domein F:. Oriëntatie op studie en beroep
Eksamenprogramma Fryske taal en kultuer hafû/twû
It eineksamen
It eineksamen bestiet út it sintraal eksamen en in skoaleksamen.
It eksamenprogramma bestiet út de neikommende domeinen:
Domein A
|
Lêsfeardigens
|
Domein B
|
Mûnlinge taalfeardigens
|
Domein C
|
Skriuwfeardigens
|
Domein D
|
Literatuer
|
Domein E
|
Fryske taal en kultuer
|
Domein F
|
Oriïntaasje op stúdzje en berop.
|
It sintraal eksamen
It sintraal eksamen slacht op domein A.
It skoaleksamen
It skoaleksamen slacht op:
-
– de domeinen E (útsein it kursivearre diel) en F, en op syn minst twa domeinen út de
domeinen B, C, D en E (it kursivearre diel);
-
– as it foechhawwend gesach dêrfoar kiest: it domein A, dêr't it sintraal eksamen op
slacht;
-
– as it foechhawwend gesach dêrfoar kiest: oare fakûnderdielen, dy't per kandidaat ferskille
kinne.
De eksamenstof
Domein B:. Mûnlinge taalfeardigens
Subdomein B1:. Harkfeardigens
Subdomein B2:. Sprekfeardigens
Subdomein B3:. Praatfeardigens
Domein C:. Skriuwfeardigens
Domein D:. Literatuer
Subdomein D1:. Literêre ûntwikkeling
Subdomein D2:. Literêre begripen
Subdomein D3:. Literatuerskiednis
Domein E:. Fryske taal en kultuer
Subdomein E1:. Fryske taal
-
9. De kandidaat kin:
-
– haadlinen oanjaan fan de histoaryske ûntwikkeling fan de Fryske taal;
-
– foarbylden jaan fan taalferoarings en ynterferinsjes;
-
– de hjoeddeiske posysje fan de Fryske taal as minderheidstaal yn de regionale, de Nederlânske
en Europeeske maatskippij ûnder wurden bringe;
-
– de rol en de maatskiplike betsjutting fan de Fryske taal yn it iepenbiere libben beskriuwe;
-
–
beärgumintearre ferslach útbringe fan de stúdzje nei of ûnderfinings mei in taalkundich
ferskynsel yn Fryslân.
Subdomein E2:. Fryske kultuer
Domein F:. Oriïntaasje op stúdzje en berop
Examenprogramma maatschappijleer vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Rechtsstaat
|
Domein C
|
Parlementaire democratie
|
Domein D
|
Verzorgingsstaat
|
Domein E
|
Pluriforme samenleving.
|
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A tot en met E, en indien het bevoegd
gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Subdomein A1:. Informatievaardigheden
-
1. De kandidaat kan:
-
– voor een vraag bruikbaar bronnenmateriaal verwerven en er gegevens uit selecteren;
-
– (verworven) informatie verwerken o.a. met behulp van ICT en daaruit beredeneerde conclusies
trekken;
-
– een stelling, zowel mondeling als schriftelijk, nuanceren, verdedigen en bestrijden
en daarbij gebruikmaken van argumentatievaardigheden.
Subdomein A2:. Benaderingswijzen
Domein B:. Rechtsstaat
Subdomein B1:. Vrijheidsrechten en plichten; het beginsel rechtsstaat
-
3. De kandidaat kan:
-
– voorbeelden van vrijheidsrechten en plichten die inwoners van Nederland hebben, herleiden
tot wetten en artikelen in de Grondwet;
-
– de waarden noemen die aan die grondbeginselen ten grondslag liggen;
-
– uitleggen wat de beginselen van de rechtsstaat zijn.
Subdomein B2:. De praktijk van de rechtsstaat
Subdomein B3:. Internationale vergelijking en internationale organisaties
-
5. De kandidaat kan:
-
– de waarden en praktijk van de rechtsstaat in Nederland vergelijken met die van enkele
andere westerse landen;
-
– voorbeelden geven van internationale invloed op het Nederlandse beleid en de Nederlandse
regelgeving ten aanzien van de praktijk van de rechtsstaat.
Domein C:. Parlementaire democratie
Subdomein C1:. Politieke rechten; de structuur van de democratie
-
6. De kandidaat kan:
-
– voorbeelden van politieke rechten die inwoners van Nederland hebben, herleiden tot
artikelen in de Grondwet;
-
– de waarden noemen die aan democratie ten grondslag liggen;
-
– de structuur van de representatieve democratie in Nederland uitleggen op gemeentelijk,
provinciaal, landelijk niveau;
-
– de structuur van de vertegenwoordiging op EU-niveau uitleggen.
Subdomein C2:. De praktijk van de parlementaire democratie
-
7. De kandidaat kan:
-
– de fasen in het proces van politieke besluitvorming op gemeentelijk, provinciaal en
nationaal niveau beschrijven;
-
– het verschil beschrijven tussen een parlementair stelsel en een presidentieel stelsel;
alsmede tussen een meerderheidsstelsel en een stelsel van evenredige vertegenwoordiging;
-
– de rol van massamedia bij politieke besluitvorming beschrijven;
-
– aangeven welke factoren de politieke participatie van burgers beïnvloeden en waarom
niet een ieder van zijn of haar politieke rechten gebruik maakt;
-
– uitleggen dat er spanning bestaat tussen representatie en representativiteit;
-
– dilemma’s herkennen, die samenhangen met de uitgangspunten van de democratie en de
hoofdlijnen van de politieke discussie hierover weergeven.
Subdomein C3:. Internationale vergelijking en internationale organisaties
Domein D:. Verzorgingsstaat
Subdomein D1:. Geschiedenis van de verzorgingsstaat
Subdomein D2:. Sociale rechten en plichten; kenmerken van een verzorgingsstaat
-
10. De kandidaat kan:
-
– voorbeelden van sociale rechten en plichten die inwoners van Nederland hebben, herleiden
tot wetten en artikelen in de Grondwet;
-
– de waarden noemen die ten grondslag liggen aan de verzorgingsstaat;
-
– kenmerken van de Nederlandse verzorgingsstaat beschrijven.
Subdomein D3:. De praktijk van de verzorgingsstaat
-
11. De kandidaat kan:
-
– hoofdlijnen aangeven van politieke discussies over de praktijk van de verzorgingsstaat
en de opvattingen van politieke partijen hierover;
-
– het proces beschrijven van een mogelijk terugtredende rol van de verzorgingsstaat
en de wisselwerking die zich daarbij voordoet tussen politiek en samenleving;
-
– de relatie tussen de verzorgingsstaat en sociale ongelijkheid uitleggen.
Subdomein D4:. Internationale vergelijking en internationale organisaties
-
12. De kandidaat kan:
-
– een vergelijking maken tussen de Nederlandse verzorgingsstaat en die in een ander
westers land;
-
– aangeven welke gevolgen de vorming van de Europese Unie heeft voor de sociale rechten
van de Europese burger.
Domein E:. Pluriforme samenleving
Subdomein E1:. Geschiedenis van de pluriforme samenleving
Subdomein E2:. Grondrechten die horen bij de pluriforme samenleving
-
14. De kandidaat kan:
-
– voorbeelden van grondrechten die horen bij de pluriforme samenleving, herleiden tot
artikelen in de Grondwet;
-
– de waarden noemen die ten grondslag liggen aan de grondrechten;
-
– uitleggen wat het verschil is tussen morele verplichtingen en plichten;
-
– kenmerken van een pluriforme samenleving beschrijven.
Subdomein E3:. De praktijk van de pluriforme samenleving
-
15. De kandidaat kan:
-
– op basis van bronnen de verschillen in leefomstandigheden, gewoonten en gebruiken
van (afstammelingen van) migranten enerzijds en de autochtone meerderheid van de bevolking
anderzijds verklaren;
-
– uitleggen welke verschijnselen verband houden met toenemende of afnemende sociale
cohesie;
-
– het beleid van de politiek ten aanzien van etnische minderheden en vreemdelingen/asielzoekers
terugvoeren op (inter)nationale documenten;
-
– de standpunten van politieke partijen met betrekking tot vluchtelingen en migranten
vergelijken en becommentariëren;
-
– verschillende visies weergeven met het oog op de mogelijkheid om waarden te formuleren
als basis voor verklaringen waarin aan alle mensen bepaalde rechten worden toegekend.
Subdomein E4:. Internationale vergelijking en internationale organisaties
-
16. De kandidaat kan:
-
– aangeven welke gevolgen de Europese integratie heeft voor de Nederlandse cultuur en
identiteit;
-
– een vergelijking maken tussen de Nederlandse maatschappij en een ander West-Europees
land naar posities en kansen van migranten.
Examenprogramma maatschappijleer havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Rechtsstaat
|
Domein C
|
Parlementaire democratie
|
Domein D
|
Verzorgingsstaat
|
Domein E
|
Pluriforme samenleving.
|
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A tot en met E, en indien het bevoegd
gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Subdomein A1:. Informatievaardigheden
-
1. De kandidaat kan:
-
– voor een vraag bruikbaar bronnenmateriaal verwerven en er gegevens uit selecteren;
-
– (verworven) informatie verwerken o.a. met behulp van ICT en daaruit beredeneerde conclusies
trekken;
-
– een stelling, zowel mondeling als schriftelijk, nuanceren, verdedigen en bestrijden
en daarbij gebruikmaken van argumentatievaardigheden.
Subdomein A2:. Benaderingswijzen
Domein B:. Rechtsstaat
Subdomein B1:. Vrijheidsrechten en plichten; het beginsel rechtsstaat
-
3. De kandidaat kan:
-
– voorbeelden van vrijheidsrechten en plichten die inwoners van Nederland hebben, herleiden
tot wetten en artikelen in de Grondwet;
-
– de waarden noemen die aan die grondbeginselen ten grondslag liggen;
-
– uitleggen wat de beginselen van de rechtsstaat zijn.
Subdomein B2:. De praktijk van de rechtsstaat
Subdomein B3:. Internationale vergelijking en internationale organisaties
Domein C:. Parlementaire democratie
Subdomein C1:. Politieke rechten; de structuur van de democratie
-
6. De kandidaat kan:
-
– voorbeelden van politieke rechten die inwoners van Nederland hebben, herleiden tot
artikelen in de Grondwet;
-
– de waarden noemen die aan democratie ten grondslag liggen;
-
– de structuur van de representatieve democratie in Nederland uitleggen op gemeentelijk,
provinciaal en landelijk niveau;
-
– de structuur van de vertegenwoordiging op EU-niveau uitleggen.
Subdomein C2:. De praktijk van de parlementaire democratie
-
7. De kandidaat kan:
-
– de fasen in het proces van politieke besluitvorming op gemeentelijk, provinciaal en
nationaal niveau beschrijven;
-
– de rol van massamedia bij politieke besluitvorming beschrijven;
-
– dilemma’s herkennen die samenhangen met de uitgangspunten van de democratie en de
hoofdlijnen van de politieke discussie hierover weergeven.
Subdomein C3:. Internationale vergelijking en internationale organisaties
Domein D:. Verzorgingsstaat
Subdomein D1:. Geschiedenis van de verzorgingsstaat
Subdomein D2:. Sociale rechten en plichten; kenmerken van een verzorgingsstaat
-
10. De kandidaat kan:
-
– voorbeelden van sociale rechten en plichten die inwoners van Nederland hebben, herleiden
tot wetten en artikelen in de Grondwet;
-
– de waarden noemen die ten grondslag liggen aan de verzorgingsstaat;
-
– kenmerken van de Nederlandse verzorgingsstaat beschrijven.
Subdomein D3:. De praktijk van de verzorgingsstaat
Subdomein D4:. Internationale vergelijking en internationale organisaties
Domein E:. Pluriforme samenleving
Subdomein E1:. Geschiedenis van de pluriforme samenleving
Subdomein E2:. Grondrechten die horen bij de pluriforme samenleving
-
14. De kandidaat kan:
-
– voorbeelden van grondrechten die horen bij de pluriforme samenleving, herleiden tot
artikelen in de Grondwet;
-
– de waarden noemen die ten grondslag liggen aan de grondrechten;
-
– uitleggen wat het verschil is tussen morele verplichtingen en plichten;
-
– kenmerken van een pluriforme samenleving beschrijven.
Subdomein E3:. De praktijk van de pluriforme samenleving
-
15. De kandidaat kan:
-
– op basis van bronnen de verschillen in leefomstandigheden, gewoonten en gebruiken
van (afstammelingen van) migranten enerzijds en de autochtone meerderheid van de bevolking
anderzijds verklaren;
-
– het beleid van de politiek ten aanzien van etnische minderheden en vreemdelingen/asielzoekers
terugvoeren op (inter)nationale documenten;
-
– de standpunten van politieke partijen met betrekking tot vluchtelingen en migranten
vergelijken en becommentariëren.
Subdomein E4:. Internationale vergelijking en internationale organisaties
Examenprogramma algemene natuurwetenschappen vwo (tevens havo)
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Analyse van en reflectie op natuurwetenschap en techniek
|
Domein C
|
Leven
|
Domein D
|
Biosfeer
|
Domein E
|
Materie
|
Domein F
|
Zonnestelsel en heelal.
|
Dit examenprogramma is ook van toepassing op het havo, waar de school voor havo ervoor
kiest om algemene natuurwetenschappen als afzonderlijk vak in het eindexamen op te
nemen, met dien verstande dat voor het havo een selectie kan worden gemaakt uit de
examenstof. De domeinen A en B behoren altijd tot de examenstof.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– de domeinen A en B;
-
– uit ten minste drie van de vier overige domeinen tenminste één subdomein;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Subdomein A1:. Taalvaardigheden
Subdomein A2:. Reken-/wiskundige vaardigheden
Subdomein A3:. Informatievaardigheden
-
3. De kandidaat kan, mede met behulp van ICT, informatie selecteren, verwerken, beoordelen
en presenteren.
Subdomein A4:. Technisch-instrumentele vaardigheden
Subdomein A5:. Ontwerpvaardigheden
Subdomein A6:. Onderzoeksvaardigheden
Subdomein A7:. Maatschappelijke situaties
Domein B:. Analyse van en reflectie op natuurwetenschap en techniek
Subdomein B1:. Kennisvorming
Subdomein B2:. Toepassing van kennis
Subdomein B3:. De invloed van natuurwetenschap en techniek
Domein C:. Leven
Subdomein C1:. Kenmerken van leven
Subdomein C2:. Mens en gezondheid
Subdomein C3:. Evolutie van het leven
Domein D:. Biosfeer
Subdomein D1:. Kenmerken van de biosfeer
Subdomein D2:. Duurzame ontwikkeling
-
15. De kandidaat kan uitleggen wat duurzame ontwikkeling inhoudt, het effect van ingrepen
in de biosfeer kritisch bespreken en daarbij onderscheid maken tussen economische,
ecologische, sociaal-culturele en mondiale aspecten.
Domein E:. Materie
Subdomein E1:. Kenmerken van materie
Subdomein E2:. Productie van materialen
Subdomein E3:. Ontstaan van kennis over de materie
Domein F:. Zonnestelsel en heelal
Subdomein F1:. Kenmerken van het zonnestelsel en het heelal
Subdomein F2:. Zonnestelsel en heelal in het dagelijkse leven
Subdomein F3:. Ontstaan van kennis over het heelal
Examenprogramma culturele en kunstzinnige vorming havo/vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Verkennen
|
Domein B
|
Verbreden
|
Domein C
|
Verdiepen
|
Domein D
|
Verbinden
|
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op de domeinen A tot en met D, en indien het bevoegd
gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.
De examenstof
Domein A: Verkennen
-
1. De kandidaat kan de eigen ervaring met kunst, kunstzinnige interesses, kennis van
en opvattingen over kunst beschrijven en daarop reflecteren, en het resultaat daarvan
gedocumenteerd vastleggen.
-
2. De kandidaat kan daarbij aangeven:
-
– wat de eigen ervaring met kunst is geweest, welke kennis hij van kunst heeft en wat
zijn kunstopvattingen zijn;
-
– hoe zijn ervaring, interesses, kennis en opvattingen met betrekking tot kunst zijn
gevormd;
-
– hoe zijn ervaring, interesses, kennis en opvattingen zich verhouden tot die van anderen,
onder wie zijn medeleerlingen.
Domein B: Verbreden
-
– feit en fictie;
-
– schoonheid en lelijkheid;
-
– autonoom en toegepast;
-
– ambachtelijk en industrieel;
-
– amusement en engagement;
-
– digitaal en analoog;
-
– individueel en coöperatief;
-
– traditie en innovatie;
-
– herkenning en vervreemding;
-
– monodisciplinair, multidisciplinair, interdisciplinair;
-
– lokaal en globaal.
Domein C: Verdiepen
-
5. De kandidaat kan, individueel en/of in een klein team van medeleerlingen een artistiek
creatief proces of een aspect daarvan onderzoeken.
-
6. De kandidaat kan hierbij gebruik maken van:
-
– voor dit onderzoek of proces geschikte werkwijzen, in de vorm van praktische activiteiten
en beschouwend onderzoek;
-
– de voor dit onderzoek vereiste creërende en analytische vaardigheden;
-
– diverse bronnen in verschillende media;
-
– zijn culturele omgeving.
-
7. De kandidaat kan hierbij gebruik maken van de onder domein B opgedane kunsttheoretische
en/of cultuurhistorische kennis (havo/vwo). De vwo-kandidaat kan aanvullend deze kennis
kritisch analyseren en contextualiseren (vwo).
-
8. De kandidaat kan de verkregen inzichten documenteren en verantwoorden in een daartoe
geëigende vorm, zoals een presentatie, tentoonstelling, verslag, debat, beeld, film,
performance.
Domein D: Verbinden
-
9. De kandidaat kan verbanden leggen tussen de in de domeinen A, B en C opgedane ervaringen
en inzichten met betrekking tot kunstzinnige processen.
-
10. De kandidaat kan aangeven wat daarvan de betekenis is voor zijn (verdere) kunstzinnige
en culturele ontwikkeling.
-
11. De kandidaat kan deze reflectie toelichten in een daartoe geëigende vorm; te denken
valt aan een gesprek, een film, een presentatie, een (digitaal) dossier of een combinatie
van deze vormen.
Examenprogramma lichamelijke opvoeding havo/vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het eindexamen bestaat uit praktische bewegingsactiviteiten.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Bewegen
|
Domein C
|
Bewegen en regelen
|
Domein D
|
Bewegen en gezondheid
|
Domein E
|
Bewegen en samenleving.
|
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op de domeinen A tot en met E, (met dien verstande
dat de eindtermen uit de domeinen A en C, D en E slechts in samenhang met domein B
aan de orde komen), en indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen,
die per kandidaat kunnen verschillen.
De examenstof
Domein C:. Bewegen en regelen
Domein D:. Bewegen en gezondheid
Domein E:. Bewegen en samenleving
Examenprogramma wiskunde A vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Algebra en tellen
|
Domein C
|
Verbanden
|
Domein D
|
Verandering
|
Domein E
|
Statistiek en kansrekening
|
Domein F
|
Keuzeonderwerpen
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op domeinen B, C en D in combinatie met de vaardigheden
uit domein A.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen E en F;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
-
3. De kandidaat beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren – en
kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B:. Algebra en tellen
Subdomein B1: Algebra
Subdomein B2: Telproblemen
Domein C:. Verbanden
Subdomein C1: Standaardfuncties
-
6. De kandidaat kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, goniometrische
functies, exponentiële functies en logaritmische functies de kenmerken in grafiek,
tabel en formule herkennen en gebruiken.
Subdomein C2: Functies, grafieken, vergelijkingen en ongelijkheden
-
7. De kandidaat kan formules en functievoorschriften opstellen en bewerken, de bijbehorende
grafieken tekenen, vergelijkingen en ongelijkheden oplossen met algebraïsche methoden
zonder gebruik van ICT, en daar waar nodig met numerieke of grafische methoden met
inzet van ICT, en de uitkomst interpreteren in termen van een context.
Domein D:. Verandering
Subdomein D1: Rijen
Subdomein D2: Helling
Subdomein D3: Afgeleide
-
10. De kandidaat kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, exponentiële
functies en logaritmische functies de afgeleide bepalen, de rekenregels voor het differentiëren
gebruiken en aan de hand van de afgeleide het veranderingsgedrag van een functie beschrijven.
Domein E:. Statistiek en kansrekening
Subdomein E1: Probleemstelling en onderzoeksontwerp
Subdomein E2: Visualisatie van data
Subdomein E3: Kwantificering
Subdomein E4: Kansbegrip
Subdomein E5: Kansverdelingen
Subdomein E6: Verklarende statistiek
Subdomein E7: Statistiek met ICT
-
17. De kandidaat beheerst statistisch ICT-gebruik in relatie met de subdomeinen E1, E2,
E3, E4, E5 en E6 om grote datasets te interpreteren en te analyseren.
Domein F:. Keuzeonderwerpen
Examenprogramma wiskunde A havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Algebra en tellen
|
Domein C
|
Verbanden
|
Domein D
|
Verandering
|
Domein E
|
Statistiek
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op domein C en de subdomeinen B1, B2, E1, E2,
E3 en E4 in combinatie met de vaardigheden uit domein A.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– domein D en de subdomeinen B3 en E5;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
-
3. De kandidaat beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren – en
kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B:. Algebra en tellen
Subdomein B1: Rekenen
Subdomein B2: Algebra
Subdomein B3: Telproblemen
Domein C:. Verbanden
Subdomein C1: Tabellen
-
7. De kandidaat kan een tabel opstellen op basis van gegevens uit een tekst, een grafiek,
een formule of andere tabellen en tabellen aflezen, interpreteren en in verband brengen
met andere tabellen, grafieken, formules of tekst.
Subdomein C2: Grafieken, vergelijkingen en ongelijkheden
-
8. De kandidaat kan een grafiek tekenen op basis van gegevens uit een tekst, een tabel,
een formule of andere grafieken en gegevens en relevante informatie uit grafieken
aflezen, grafieken interpreteren en in verband brengen met andere grafieken, formules
of tekst.
Subdomein C3: Formules met één of meer variabelen
Subdomein C4: Lineaire verbanden
-
10. De kandidaat kan bij een lineair verband een formule opstellen en een grafiek tekenen,
met lineaire verbanden berekeningen uitvoeren zoals interpolatie en extrapolatie,
lineaire vergelijkingen en ongelijkheden oplossen en uitkomsten toepassen in profielspecifieke
probleemsituaties.
Subdomein C5: Exponentiële verbanden
Domein D:. Verandering
12. De kandidaat kan bij een grafiek uitspraken doen over stijgen, dalen, maximum
en minimum en kan veranderingen beschrijven met behulp van differenties, hellingen
en toenamediagrammen.
Domein E:. Statistiek
Subdomein E1: Presentaties van data interpreteren en beoordelen
Subdomein E2: Data verwerken
-
14. De kandidaat kan data verwerken, organiseren, bewerken, weergeven in grafieken, tabellen
en diagrammen, en karakteriseren met geschikte centrum- en spreidingsmaten.
Subdomein E3: Data en verdelingen
Subdomein E4: Statistische uitspraken doen
-
16. De kandidaat kan
-
– op basis van steekproefgegevens een uitspraak doen over een populatieproportie of
populatiegemiddelde en de betrouwbaarheid kwantificeren,
-
– het verschil tussen groepen kwantificeren,
-
– het verband tussen twee variabelen beschrijven,
en het resultaat interpreteren in termen van de context.
Subdomein E5: Statistiek met ICT
-
17. De kandidaat beheerst statistisch ICT-gebruik in relatie met de subdomeinen E1, E2,
E3 en E4 om grote datasets te interpreteren en te analyseren, ten minste in het kader
van de empirische cyclus.
Examenprogramma wiskunde B vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Formules, functies en grafieken
|
Domein C
|
Differentiaal- en integraalrekening
|
Domein D
|
Goniometrische functies
|
Domein E
|
Meetkunde met coördinaten
|
Domein F
|
Keuzeonderwerpen
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen B, C, D en E in combinatie met
de vaardigheden uit domein A.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– subdomein E1;
-
– domein F;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
-
3. De kandidaat beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen
- en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B: Functies, grafieken en vergelijkingen
Subdomein B1: Formules en functies
Subdomein B2: Standaardfuncties
-
5. De kandidaat kan grafieken tekenen en herkennen van de volgende standaardfuncties:
machtsfuncties met rationale exponenten, exponentiële functies, logaritmische functies,
goniometrische functies en de absolute-waardefunctie en kan van deze verschillende
typen functies de karakteristieke eigenschappen benoemen en gebruiken.
Subdomein B3: Functies en grafieken
-
6. De kandidaat kan functievoorschriften opstellen, bewerken, combineren, de bijbehorende
grafieken tekenen en aan de hand van een functievoorschrift zonder hulpmiddelen kwalitatieve
uitspraken doen over de functie en haar grafiek.
Subdomein B4: Inverse functies
Subdomein B5: Vergelijkingen en ongelijkheden
Subdomein B6: Asymptoten en limietgedrag van functies
Domein C: Differentiaal- en integraalrekening
Subdomein C1: Afgeleide functies
Subdomein C2: Technieken voor differentiëren
Subdomein C3: Integraalrekening
Domein D: Goniometrische functies
Domein E: Meetkunde met coördinaten
Subdomein E1: Meetkundige vaardigheden
Subdomein E2: Algebraïsche methoden in de vlakke meetkunde
-
15. De kandidaat kan eigenschappen en onderlinge ligging van punten, lijnen, cirkels en
andere geschikte figuren onderzoeken met behulp van algebraïsche voorstellingen, kan
in een gegeven of zelfgekozen coördinatenstelsel algebraïsche voorstellingen van figuren
opstellen en kan algebraïsche voorstellingen gebruiken om meetkundige problemen op
te lossen.
Subdomein E3: Vectoren en inproduct
Subdomein E4: Toepassingen
Domein F:
Keuzeonderwerpen
Examenprogramma wiskunde B havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Functies, grafieken en vergelijkingen
|
Domein C
|
Meetkundige berekeningen
|
Domein D
|
Toegepaste analyse
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen B, C en D in combinatie met de
vaardigheden uit domein A.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– domein D;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
-
3. De kandidaat beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen
- en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B: Functies, grafieken en vergelijkingen
Subdomein B1: Standaardfuncties
-
4. De kandidaat kan standaardfuncties (machtsfuncties, exponentiële en logaritmische
functies en goniometrische functies) hanteren, interpreteren binnen een context, de
grafieken beschrijven en in een functievoorschrift vastleggen en werken met eenvoudige
transformaties.
Subdomein B2: Vergelijkingen en ongelijkheden
-
5. De kandidaat kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen
oplossen, in voorkomende gevallen grafisch oplossen of de oplossingen numeriek benaderen
en de oplossingen interpreteren in de context.
Subdomein B3: Evenredigheidsverbanden
-
6. De kandidaat kan verbanden tussen de twee grootheden a en b van de vorm a=c∙b^d herkennen,
toepassen en bijbehorende grafieken tekenen, vanuit de beschrijving van een dergelijk
verband een formule opstellen, de evenredigheidsconstante bepalen en kan rekenen met
en redeneren over verbanden van deze vorm en het effect van schaalvergroting.
Subdomein B4: Periodieke functies
Domein C: Meetkundige berekeningen
Subdomein C1: Afstanden en hoeken in concrete situaties
Subdomein C2: Algebraïsche methoden
Domein D: Toegepaste analyse
Subdomein D1: Veranderingen
-
10. De kandidaat kan het veranderingsgedrag van een functie, gegeven door grafiek, tabel
of formule, beschrijven door middel van toenamediagrammen en differentiequotiënten
en kan differentiequotiënten berekenen en interpreteren, ook vanuit een profielspecifieke
probleemsituatie.
Subdomein D2: Afgeleide functies
Subdomein D3: Bepaling afgeleide functies
Subdomein D4: Toepassing afgeleide functies
Examenprogramma wiskunde C vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Algebra en tellen
|
Domein C
|
Verbanden
|
Domein D
|
Veranderingen
|
Domein E
|
Statistiek en kansrekening
|
Domein F
|
Logisch redeneren
|
Domein G
|
Vorm en ruimte
|
Domein H
|
Keuzeonderwerpen
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen B, C, D, F en G in combinatie
met de vaardigheden uit domein A.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen E en H;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
-
3. De kandidaat beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren – en
kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B:. Algebra en tellen
Subdomein B1: Rekenen en algebra
Subdomein B2: Telproblemen
Domein C:. Verbanden
-
6. De kandidaat kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, exponentiële
functies en logaritmische functies de verschillende representaties doelgericht gebruiken,
kan bijbehorende vergelijkingen oplossen, waar nodig met behulp van ICT, en kan periodieke
verschijnselen beschrijven.
Domein D:. Veranderingen
-
7. De kandidaat kan het veranderingsgedrag van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties,
machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies en de regelmaat in
rijen doelgericht beschrijven en gebruiken.
Domein E:. Statistiek en kansrekening
Subdomein E1: Probleemstelling en onderzoeksontwerp
Subdomein E2: Visualisatie van data
Subdomein E3: Kwantificering
Subdomein E4: Kansbegrip
Subdomein E5: Kansverdelingen
Subdomein E6: Statistiek met ICT
-
13. De kandidaat beheerst statistisch ICT-gebruik in relatie met de subdomeinen E1, E2,
E3, E4 en E5 om grote datasets te interpreteren en te analyseren.
Domein F:. Logisch redeneren
Domein G:. Vorm en ruimte
Domein H:. Keuzeonderwerpen
Examenprogramma wiskunde D vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Kansrekening en statistiek
|
Domein C
|
Dynamische systemen
|
Domein D
|
Meetkunde
|
Domein E
|
Complexe getallen
|
Domein F
|
Wiskunde in wetenschap
|
Domein G
|
Keuzeonderwerpen
|
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen B, C, D, E, F en G;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: naast de keuzeonderwerpen bedoeld bij domein
G: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
-
3. De kandidaat beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen
- en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B: Kansrekening en statistiek
Subdomein B1: Combinatoriek
Subdomein B2: Kansrekening
-
5. De kandidaat kan een toevalsexperiment verklaren in een kansmodel, de begrippen onafhankelijke
gebeurtenis en voorwaardelijke kans hanteren, kansen berekenen met behulp van som-,
complement- en productregel, en van een discrete toevalsvariabele de verwachtingswaarde
berekenen.
Subdomein B3: Toevalsvariabelen
Subdomein B4: Kansverdelingen
-
7. De kandidaat kan in het binomiale en het (standaard-)normale verdelingsmodel de formules
voor de kansverdeling, het gemiddelde en de variantie verklaren en gebruiken voor
het berekenen van kansen, relatieve frequenties, grenswaarden, gemiddelden en standaardafwijkingen
van discrete en continue verdelingen.
Subdomein B5: Het toetsen van hypothesen
-
8. De kandidaat kan nul- en alternatieve hypothesen formuleren, hierop kritisch reflecteren,
en bijbehorende een- of tweezijdige toetsen uitvoeren bij binomiaal- of normaalverdeelde
toevalsvariabelen.
Subdomein B6: Correlatie en regressie
Subdomein B7: Profielspecifieke verdieping
Domein C: Dynamische systemen
Subdomein C1: Discrete dynamische systemen
-
11. De kandidaat kan rijen relateren aan recurrente betrekkingen, iteraties, webgrafieken
en contexten en kan het gedrag ervan beschrijven in termen van stationair, convergent
of divergent.
Subdomein C2: Continue dynamische systemen
-
12. De kandidaat kan in differentiaalvergelijkingen van de vorm y’ = f (y,t) eigenschappen
van f relateren aan eigenschappen van oplossingen, zoals het al dan niet stationair
zijn, monotonie en asymptotisch gedrag en in eenvoudige gevallen een oplossing expliciet
bepalen.
Subdomein C3: Toepassingen van discrete en continue dynamische systemen
Domein D: Meetkunde
Subdomein D1: Analytische en synthetische methoden
Subdomein D2: Kegelsneden: synthetisch en in coördinaten
Subdomein D3: De ruimte
-
16. De kandidaat kan de beschrijving van ruimtelijke figuren met drie coördinaten gebruiken,
en daarbij de begrippen afstand, hoeken, in- en uitproduct, vector en normaalvector
hanteren.
Subdomein D4: Toepassingen en ICT
Domein E: Complexe getallen
Subdomein E1: Basisoperaties
-
18. De kandidaat kan rekenen met complexe getallen, de geconjugeerde, het argument en
de absolute waarde, kan de stelling van De Moivre gebruiken, kan rekenen met de formule
van Euler als representatie van poolcoördinaten, en kan in redeneringen de relatie
gebruiken tussen de complexe getallen en de meetkunde van het platte vlak.
Subdomein E2: Profielspecifieke verdieping
Domein F: Wiskunde in wetenschap
20. De kandidaat heeft kennis van een profielspecifiek onderwerp dat aansluit bij
de wijze waarop wiskunde wordt gebruikt in het hoger onderwijs.
Domein G:
Keuzeonderwerpen
Examenprogramma wiskunde D havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Vaardigheden
Domein B Statistiek en kansrekening
Domein C Ruimtemeetkunde
Domein D Wiskunde in technologie
Domein E Keuzeonderwerpen
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen B, C, D en E;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: naast de keuzeonderwerpen bedoeld bij domein
E: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
-
3. De kandidaat beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen
- en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B: Statistiek en kansrekening
Subdomein B1: Visualisatie en interpretatie van data
-
4. De kandidaat kan data verwerken in een geschikte tabel of grafiek, daarbij centrum-
en spreidingsmaten hanteren, de statistische relatie tussen twee variabelen uitdrukken
in een maat en deze gebruiken bij een voorspelling.
Subdomein B2: Combinatoriek
Subdomein B3: Kansbegrip
Subdomein B4: Kansverdelingen
Subdomein B5: Toepassingen van statistische verwerkingsmethoden
-
8. De kandidaat kan in een gegeven probleemsituatie statistische conclusies trekken,
bijvoorbeeld door middel van hypothesetoetsing of correlatie- en regressierekening,
en kan daarbij statistische software adequaat gebruiken.
Subdomein B6: Profielspecifieke verdieping
Domein C: Ruimtemeetkunde
Subdomein C1: Oppervlakte en inhoud
Subdomein C2: Fragmenttekeningen van ruimtelijke objecten
-
11. De kandidaat kan van een ruimtelijk object aanzichten, uitslagen en vlakke doorsneden
construeren, tekenen, interpreteren, er berekeningen aan uitvoeren en uit een serie
parallelle doorsneden conclusies trekken over vorm en inhoud van zo’n object.
Subdomein C3: Onderlinge ligging van punten, lijnen, vlakken in concrete situaties
-
12. De kandidaat kan de onderlinge ligging van punten, lijnen en vlakken bepalen en kan
daarbij de begrippen kruisen, snijden, evenwijdig en samenvallen hanteren.
Subdomein C4: Coördinaten en vectoren
-
13. De kandidaat kan eenvoudige berekeningen uitvoeren met coördinaten en vectoren in
de twee- en driedimensionale ruimte en kan, ook in een profielspecifieke context,
gebruikmaken van het inwendige product.
Domein D: Wiskunde in technologie
14. De kandidaat heeft kennis van een profielspecifiek onderwerp dat aansluit bij
de wijze waarop wiskunde wordt gebruikt in het hoger onderwijs.
Domein E:
Keuzeonderwerpen
Examenprogramma natuurkunde VWO
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Golven
|
Domein C
|
Beweging en wisselwerking
|
Domein D
|
Lading en veld
|
Domein E
|
Straling en materie
|
Domein F
|
Quantumwereld en relativiteit
|
Domein G
|
Leven en aarde
|
Domein H
|
Natuurwetten en modellen
|
Domein I
|
Onderzoek en ontwerp
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de (sub)domeinen B1, B2, C1, C2, C3, D1, D2,
E2, F1 en H in combinatie met de vaardigheden uit domein A.
Het CvE kan bepalen, dat het centraal examen ten dele betrekking heeft op andere subdomeinen,
mits de subdomeinen van het centraal examen tezamen dezelfde studielast hebben als
de in de vorige zin genoemde.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de subdomeinen E1, I1, I2 en I3;
-
– een keuze van twee uit de subdomeinen E3, F2, G1 en G2; daarbij kan het bevoegd gezag
deze keuze maken, dan wel de keuze aan de kandidaat laten;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Studie en beroep
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
-
5. De kandidaat kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruik makend van relevante
begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren,
en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De kandidaat maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A6: Ontwerpen
-
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
-
7. De kandidaat kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar
probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en
het model toetsen en beoordelen. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
-
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en -bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
-
9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in
de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Natuurkunde – specifieke vaardigheden
Subdomein A10: Kennisontwikkeling en -toepassing
Subdomein A11: Technisch-instrumentele vaardigheden
Subdomein A12: Rekenkundige en wiskundige vaardigheden
Subdomein A13: Vaktaal
Subdomein A14: Vakspecifiek gebruik van de computer
Subdomein A15: Kwantificeren en interpreteren
Domein B:. Golven
Subdomein B1: Informatieoverdracht
Subdomein B2: Medische beeldvorming
Domein C:. Beweging en wisselwerking
Subdomein C1: Kracht en beweging
Subdomein C2: Energie en wisselwerking
Subdomein C3. Gravitatie
Domein D:. Lading en veld
Subdomein D1: Elektrische systemen
Subdomein D2: Elektrische en magnetische velden
Domein E:. Straling en materie
Subdomein E1: Eigenschappen van stoffen en materialen
Subdomein E2: Elektromagnetische straling en materie
-
24. De kandidaat kan in astrofysische en andere contexten de wisselwerking tussen straling
en materie beschrijven en verklaren aan de hand van de begrippen atoomspectrum, absorptie,
emissie en stralingsenergie.
Subdomein E3: Kern- en deeltjesprocessen
Domein F:. Quantumwereld en relativiteit
Subdomein F1: Quantumwereld
Subdomein F2: Relativiteitstheorie
Domein G:. Leven en aarde
Subdomein G1: Biofysica
Subdomein G2: Geofysica
Domein H:. Natuurwetten en modellen
Ook kan de kandidaat een model hanteren en de grenzen van de toepasbaarheid en betrouwbaarheid
van een bepaald model voor een fysisch verschijnsel beoordelen.
Domein I:. Onderzoek en ontwerp
Subdomein I1: Experiment
Subdomein I2: Modelstudie
Subdomein I3: Ontwerp
Examenprogramma Natuurkunde HAVO
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Beeld- en geluidstechniek
|
Domein C
|
Beweging en energie
|
Domein D
|
Materialen
|
Domein E
|
Aarde en heelal
|
Domein F
|
Menselijk lichaam
|
Domein G
|
Meten en regelen
|
Domein H
|
Natuurkunde en technologie
|
Domein I
|
Onderzoek en ontwerp
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de (sub)domeinen B1, B2, C1, C2, D1, E1, G1
en H in combinatie met de vaardigheden uit domein A.
Het CvE kan bepalen, dat het centraal examen ten dele betrekking heeft op andere subdomeinen,
mits de subdomeinen van het centraal examen tezamen dezelfde studielast hebben als
de in de vorige zin genoemde.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
− de subdomeinen D2, I1, I2 en I3;
-
− een keuze van twee uit de (sub)domeinen B3, E2, F en G2; daarbij kan het bevoegd gezag
deze keuze maken, dan wel de keuze aan de kandidaat laten;
-
− indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
− indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Studie en beroep
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
Subdomein A6: Ontwerpen
-
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
-
7. De kandidaat kan in contexten een probleem analyseren, een adequaat model selecteren,
en modeluitkomsten genereren en interpreteren. De kandidaat maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
-
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en -bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
-
9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in
de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Natuurkunde – specifieke vaardigheden
Subdomein A10: Kennisontwikkeling en -toepassing
Subdomein A11: Technisch-instrumentele vaardigheden
Subdomein A12: Rekenkundige en wiskundige vaardigheden
Subdomein A13: Vaktaal
Subdomein A14: Vakspecifiek gebruik van de computer
Subdomein A15: Kwantificeren en interpreteren
Domein B: Beeld- en geluidstechniek
Subdomein B1: Informatieoverdracht
Subdomein B2: Medische beeldvorming
Subdomein B3: Optica
Domein C: Beweging en energie
Subdomein C1: Kracht en beweging
Subdomein C2: Energieomzettingen
Domein D: Materialen
Subdomein D1: Eigenschappen van stoffen en materialen
Subdomein D2: Functionele materialen
Domein E: Aarde en heelal
Subdomein E1: Zonnestelsel en heelal
Subdomein E2: Aarde en klimaat
Domein F: Menselijk lichaam
25. De kandidaat kan in de context van het menselijk lichaam fysische processen beschrijven,
analyseren en verklaren en hun functie voor gezondheid en veiligheid toelichten.
Domein G: Meten en regelen
Subdomein G1: Gebruik van elektriciteit
Subdomein G2: Technische automatisering
Domein H: Natuurkunde en technologie
28. De kandidaat kan in voorbeelden van technologische ontwikkeling die vallen binnen
subdomeinen van het centraal examen natuurkundige principes en wetmatigheden herkennen,
benoemen en toepassen.
Domein I: Onderzoek en ontwerp
Subdomein I1: Experiment
Subdomein I2: Modelstudie
Subdomein I3: Ontwerp
Examenprogramma scheikunde vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Vaardigheden
Domein B Stoffen en materialen in de chemie
Domein C Chemische processen en behoudswetten
Domein D Ontwikkelen van chemische kennis
Domein E Innovatie en chemisch onderzoek
Domein F Industriële (chemische) processen
Domein G Maatschappij, chemie en technologie
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de subdomeinen B1, B2, B3, B4, C1, C2, C3,
C4, C5, C6, D1, D3, E1, E2, F1, F2, F3, G1, G2 en G3, in combinatie met de vaardigheden
uit domein A.
Het CvE kan bepalen, dat het centraal examen ten dele betrekking heeft op andere subdomeinen,
mits de subdomeinen van het centraal examen tezamen dezelfde studielast hebben als
de in de vorige zin genoemde.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Studie en beroep
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
-
5. De kandidaat kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruik makend van relevante
begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren,
en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De kandidaat maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A6: Ontwerpen
-
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
-
7. De kandidaat kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar
probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en
het model toetsen en beoordelen. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
-
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en -bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
-
9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in
de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Scheikunde - specifieke vaardigheden
Subdomein A10: Toepassen van chemische concepten
Subdomein A11: Redeneren in termen van context-concept
-
11. De kandidaat kan in leefwereld-, beroeps- en wetenschapscontexten chemische concepten
herkennen en gebruiken en kan op basis daarvan voorspellingen doen, berekeningen en
schattingen maken en daarbij een argumentatie geven.
Subdomein A12: Redeneren in termen van structuur-eigenschappen
Subdomein A13: Redeneren over systemen, verandering en energie
Subdomein A14: Redeneren in termen van duurzaamheid
-
14. De kandidaat kan in maatschappelijke, beroeps- en wetenschapscontexten aspecten van
duurzaamheid aangeven en beschrijven, daarmee samenhangende problemen analyseren en
voorstellen formuleren voor een mogelijke oplossing daarvan.
Subdomein A15: Redeneren over ontwikkelen van chemische kennis
Domein B:. Stoffen en materialen in de chemie
Subdomein B1: Deeltjesmodellen
Subdomein B2: Eigenschappen en modellen
Subdomein B3: Bindingen en eigenschappen
Subdomein B4: Bindingen, structuren en eigenschappen
Domein C:. Chemische processen en behoudswetten
Subdomein C1: Chemische processen
Subdomein C2: Chemisch rekenen
Subdomein C3: Behoudswetten en kringlopen
Subdomein C4: Reactiekinetiek
-
23. De kandidaat kan op basis van kennis van reactiekinetiek chemische processen analyseren,
onder andere door de concentratie van aanwezige stoffen en deeltjes te berekenen,
en kan aangeven welke rol katalyse speelt.
Subdomein C5: Chemisch evenwicht
Subdomein C6: Energieberekeningen
Subdomein C7: Classificatie van reacties
Subdomein C8: Technologische aspecten
Subdomein C9: Kwaliteit van energie
Subdomein C10: Activeringsenergie
Domein D:. Ontwikkelen van chemische kennis
Subdomein D1: Chemische vakmethodes
Subdomein D2: Veiligheid
Subdomein D3: Chemische synthese
Subdomein D4: Molecular modelling
-
33. De kandidaat kan een reactiemechanisme opstellen met gebruik van onder andere ‘molecular
modelling’, en daarbij, indien van toepassing, kennis van katalyse gebruiken.
Domein E:. Innovatie en chemisch onderzoek
Subdomein E1: Chemisch onderzoek
Subdomein E2: Selectiviteit en specificiteit
-
35. De kandidaat kan bij chemische reacties ten minste in de context van voedselproductie,
geneesmiddelen of transport van stoffen in het lichaam selectiviteit en specificiteit
verklaren, en daarbij, indien van toepassing, kennis van katalyse gebruiken.
Subdomein E3: Duurzaamheid
Subdomein E4: Nieuwe materialen
Subdomein E5: Onderzoek en ontwerp
-
38. De kandidaat kan ten minste in de context van duurzaamheid, materialen, voeding of
gezondheid een onderzoeks- of een ontwerpopdracht formuleren, die uitvoeren en daarvan
verslag doen.
Domein F:. Industriële (chemische) processen
Subdomein F1: Industriële processen
Subdomein F2: Groene chemie
-
40. De kandidaat kan met behulp van kennis van procestechnologie en reactiekinetiek, ten
minste in de context van voedselproductie of duurzaamheid, ‘principes van groene chemie’
herkennen en relateren aan gerealiseerde, mogelijke en gewenste veranderingen van
die processen en eenvoudige berekeningen uitvoeren.
Subdomein F3: Energieomzettingen
-
41. De kandidaat kan in de context van duurzaamheid beschrijven welke chemische en/of
technologische processen worden gebruikt bij energieomzettingen en kan met behulp
van kennis van energieproductie deze processen beschrijven, daarbij voorkomende condities
aangeven en voorstellen voor aanpassing beoordelen.
Subdomein F4: Risico en veiligheid
Subdomein F5: Duurzame productieprocessen
Domein G:. Maatschappij, chemie en technologie
Subdomein G1: Chemie van het leven
Subdomein G2: Milieueffectrapportage
Subdomein G3: Energie en industrie
Subdomein G4: Milieueisen
-
47. De kandidaat kan met behulp van kennis van grootschalige chemische processen beschrijven
welke kwaliteiten van water, lucht, bodem en voedsel op welke wijze worden gewaarborgd
en kan voorgestelde aanpassingen beoordelen.
Subdomein G5: Bedrijfsprocessen
Examenprogramma scheikunde havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Vaardigheden
Domein B Kennis van stoffen en materialen
Domein C Kennis van chemische processen en kringlopen
Domein D Ontwerpen en experimenten in de chemie
Domein E Innovatieve ontwikkelingen in de chemie
Domein F Processen in de chemische industrie
Domein G Maatschappij en chemische technologie
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de subdomeinen B1, B2, B3, B4, B5, C1, C2,
C3, C6, C7, C8, D1, D3, E1, F1, F3, G1 en G2, in combinatie met de vaardigheden uit
domein A.
Het CvE kan bepalen, dat het centraal examen ten dele betrekking heeft op andere subdomeinen,
mits de subdomeinen van het centraal examen tezamen dezelfde studielast hebben als
de in de vorige zin genoemde.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Studie en beroep
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
Subdomein A6: Ontwerpen
-
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
-
7. De kandidaat kan in contexten een probleem analyseren, een adequaat model selecteren,
en modeluitkomsten genereren en interpreteren. De kandidaat maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
-
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en ‑bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
-
9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in
de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Scheikunde – specifieke vaardigheden
Subdomein A10: Gebruiken van chemische concepten
Subdomein A11: Redeneren in termen van context-concept
Subdomein A12: Redeneren in termen van structuur-eigenschappen
Subdomein A13: Redeneren over systemen, verandering en energie
Subdomein A14: Redeneren in termen van duurzaamheid
Subdomein A15: Redeneren over ontwikkelen van chemische kennis
Domein B:. Kennis van stoffen en materialen
Subdomein B1: Deeltjesmodellen
Subdomein B2: Eigenschappen en modellen
Subdomein B3: Bindingen en eigenschappen
Subdomein B4: Bindingen, structuren en eigenschappen
Subdomein B5: Macroscopische eigenschappen
Domein C:. Kennis van chemische processen en kringlopen
Subdomein C1: Chemische processen
Subdomein C2: Chemisch rekenen
Subdomein C3: Energieberekeningen
Subdomein C4: Chemisch evenwicht
Subdomein C5: Technologische aspecten
Subdomein C6: Reactiekinetiek
Subdomein C7: Behoudswetten en kringlopen
Subdomein C8: Classificatie van reacties
Domein D:. Ontwerpen en experimenten in de chemie
Subdomein D1: Chemische vakmethodes
Subdomein D2: Veiligheid
Subdomein D3: Chemische procesontwerpen
Subdomein D4: Molecular modelling
Domein E:. Innovatieve ontwikkelingen in de chemie
Subdomein E1: Kenmerken van innovatieve processen
Subdomein E2: Duurzaamheid
Subdomein E3: Innovatieve processen
Domein F:. Processen in de chemische industrie
Subdomein F1: Industriële processen
Subdomein F2: Procestechnologie en duurzaamheid
Subdomein F3: Energieomzettingen
Subdomein F4: Risico en veiligheid
Subdomein F5: Kwaliteit en gezondheid
Domein G:. Maatschappij en chemische technologie
Subdomein G1: Chemie van het leven
Subdomein G2: Milieueisen
Subdomein G3: Duurzame chemische technologie
Subdomein G4: Groene chemie
Subdomein G5: Ketenanalyse
Examenprogramma biologie VWO
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Zelfregulatie
|
Domein C
|
Zelforganisatie
|
Domein D
|
Interactie
|
Domein E
|
Reproductie
|
Domein F
|
Evolutie
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de subdomeinen B1, B2, B3, B4, B5, B8, C1,
C3, D1, D2, D5, E3, F1 en F2, in combinatie met de vaardigheden uit domein A.
Het CvE kan bepalen dat het centraal examen ten dele betrekking heeft op andere subdomeinen,
mits de subdomeinen van het centraal examen tezamen dezelfde studielast hebben als
de in de vorige zin genoemde.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meerdere domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Studie en beroep
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
-
5. De kandidaat kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruikmakend van relevante
begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren,
en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De kandidaat maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A6: Ontwerpen
-
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
-
7. De kandidaat kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar
probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en
het model toetsen en beoordelen. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
-
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en -bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
-
9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in
de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Biologie – specifieke vaardigheden
Subdomein A10: Beleven
Subdomein A11: Vormfunctiedenken
Subdomein A12: Ecologisch denken
Subdomein A13: Evolutionair denken
Subdomein A14: Systeemdenken
Subdomein A15: Kennisontwikkeling en -toepassing
Subdomein A16: Contexten
Domein B: Zelfregulatie
Subdomein B1: Eiwitsynthese
Subdomein B2: Stofwisseling van de cel
-
18. De kandidaat kan met behulp van de concepten homeostase, transport, assimilatie en
dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding verklaren
op welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.
Subdomein B3: Stofwisseling van het organisme
-
19. De kandidaat kan met behulp van de concepten orgaan, fotosynthese, ademhaling, vertering,
uitscheiding en transport ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en
voedselproductie verklaren op welke wijze de stofwisseling van organismen verloopt
en beargumenteren op welke wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op welke wijze
deze kunnen worden aangepakt.
Subdomein B4: Zelfregulatie van het organisme
-
20. De kandidaat kan met behulp van de concepten homeostase, hormonale regulatie en neurale
regulatie ten minste in contexten op het gebied van sport en voeding verklaren op
welke wijze zelfregulatie bij eukaryoten verloopt en beargumenteren op welke wijze
daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.
Subdomein B5: Afweer van het organisme
-
21. De kandidaat kan met behulp van het concept afweer ten minste in contexten op het
gebied van gezondheidszorg en voedselproductie benoemen op welke wijze organismen
zich te weer stellen tegen andere organismen, virussen en allergenen en beargumenteren
welke problemen daarbij kunnen optreden en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.
Subdomein B6: Beweging van het organisme
Subdomein B7: Waarneming door het organisme
Subdomein B8: Regulatie van ecosystemen
-
24. De kandidaat kan met behulp van de concepten energiestroom, kringloop, dynamiek en
evenwicht ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid verklaren op welke
wijze ecosystemen zichzelf reguleren; de kandidaat kan beargumenteren welke effecten
op kunnen treden als zelfregulatie van ecosystemen en het systeem Aarde wordt verstoord,
en kan beargumenteren met welke maatregelen de mens zelfregulatie van ecosystemen
en het systeem Aarde kan beïnvloeden.
Domein C: Zelforganisatie
Subdomein C1: Zelforganisatie van cellen
Subdomein C2: Zelforganisatie van het organisme
-
26. De kandidaat kan met behulp van het concept levenscyclus ten minste in contexten op
het gebied van gezondheid en voedselproductie benoemen op welke wijze de ontwikkeling
van organismen verloopt, verklaren op welke wijze verstoringen van de ontwikkeling
ontstaan en beargumenteren op welke wijze deze kunnen worden voorkomen of worden aangepakt.
Subdomein C3: Zelforganisatie van ecosystemen
Domein D: Interactie
Subdomein D1: Moleculaire interactie
Subdomein D2: Cellulaire interactie
Subdomein D3: Gedrag en interactie
-
30. De kandidaat kan met behulp van de concepten gedrag en interactie met (a)biotische
factoren ten minste in contexten op het gebied van communicatie, gezondheid en veiligheid
verklaren op welke wijze gedrag van organismen en populaties ontstaat, benoemen wat
de functie van het gedrag is en benoemen op welke wijze het zich ontwikkelt.
Subdomein D4: Seksualiteit
Subdomein D5: Interactie in ecosystemen
-
32. De kandidaat kan met behulp van de concepten voedselrelatie en interactie met (a)biotische
factoren ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid en voedselproductie
benoemen welke relaties tussen populaties en ecosystemen bestaan en beargumenteren
op welke wijze vraagstukken die daar betrekking op hebben, kunnen worden benaderd.
Domein E: Reproductie
Subdomein E1: DNAreplicatie
Subdomein E2: Levenscyclus van de cel
Subdomein E3: Reproductie van het organisme
-
35. De kandidaat kan met behulp van de concepten voortplanting en erfelijke eigenschap
ten minste in contexten op het gebied van energie, gezondheid en voedselproductie
verklaren op welke wijze eigenschappen worden overgedragen en benoemen op welke wijze
de reproductie van eukaryoten en prokaryoten verloopt.
Domein F: Evolutie
Subdomein F1: Selectie
-
36. De kandidaat kan met behulp van de concepten DNA, mutatie, genetische variatie, recombinatie
en populatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie
verklaren op welke wijze variatie in populaties tot stand komt.
Subdomein F2: Soortvorming
-
37. De kandidaat kan met behulp van de concepten populatie, variatie, selectie en soortvorming
ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en wereldbeeld verklaren op welke
wijze nieuwe soorten kunnen ontstaan.
Subdomein F3: Biodiversiteit
Subdomein F4: Ontstaan van het leven
Examenprogramma Biologie Havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Zelfregulatie
|
Domein C
|
Zelforganisatie
|
Domein D
|
Interactie
|
Domein E
|
Reproductie
|
Domein F
|
Evolutie
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de subdomeinen B2, B3, B4, B5, B8, C1, D4,
E4, F1 en F2, in combinatie met de vaardigheden uit domein A.
Het CvE kan bepalen dat het centraal examen ten dele betrekking heeft op andere subdomeinen,
mits de subdomeinen van het centraal examen tezamen dezelfde studielast hebben als
de in de vorige zin genoemde.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meerdere domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Studie en beroep
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
Subdomein A6: Ontwerpen
-
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
-
7. De kandidaat kan in contexten een probleem analyseren, een adequaat model selecteren,
en modeluitkomsten genereren en interpreteren. De kandidaat maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
-
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en -bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
-
9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in
de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Biologie – specifieke vaardigheden
Subdomein A10: Beleven
Subdomein A11: Vormfunctiedenken
Subdomein A12: Ecologisch denken
Subdomein A13: Evolutionair denken
Subdomein A14: Systeemdenken
Subdomein A15: Contexten
Subdomein A16: Kennisontwikkeling en toepassing
Domein B: Zelfregulatie
Subdomein B1: Eiwitsynthese
Subdomein B2: Stofwisseling van de cel
-
18. De kandidaat kan met behulp van de concepten homeostase, transport, assimilatie en
dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding verklaren
op welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.
Subdomein B3: Stofwisseling van het organisme
-
19. De kandidaat kan met behulp van de concepten orgaan, fotosynthese, ademhaling, vertering,
uitscheiding en transport ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en
voedselproductie benoemen op welke wijze de stofwisseling van organismen verloopt
en benoemen op welke wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op welke wijze deze
kunnen worden aangepakt.
Subdomein B4: Zelfregulatie van het organisme
Subdomein B5: Afweer van het organisme
Subdomein B6: Beweging van het organisme
Subdomein B7: Waarneming door het organisme
Subdomein B8: Regulatie van ecosystemen
-
24. De kandidaat kan met behulp van de concepten energiestroom, kringloop, dynamiek en
evenwicht ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid verklaren op welke
wijze ecosystemen zichzelf reguleren en kan beargumenteren met welke maatregelen de
mens zelfregulatie van ecosystemen en het systeem Aarde kan beïnvloeden.
Domein C: Zelforganisatie
Subdomein C1: Zelforganisatie van cellen
Subdomein C2: Zelforganisatie van het organisme
-
26. De kandidaat kan met behulp van het concept levenscyclus ten minste in contexten op
het gebied van gezondheid en voedselproductie benoemen op welke wijze de ontwikkeling
van organismen verloopt en verklaren op welke wijze verstoringen van de ontwikkeling
ontstaan, kunnen worden voorkomen en worden aangepakt.
Subdomein C3: Zelforganisatie van ecosystemen
Domein D: Interactie
Subdomein D1: Moleculaire interactie
Subdomein D2: Gedrag en interactie
Subdomein D3: Seksualiteit
Subdomein D4: Interactie in ecosystemen
-
31. De kandidaat kan met behulp van de concepten voedselrelatie en interactie met (a)biotische
factoren ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid en voedselproductie
benoemen welke relaties tussen populaties in ecosystemen bestaan en beargumenteren
op welke wijze vraagstukken die daar betrekking op hebben, kunnen worden benaderd.
Domein E: Reproductie
Subdomein E1: DNAreplicatie
Subdomein E2: Levenscyclus van de cel
Subdomein E3: Voortplanting van het organisme
Subdomein E4: Erfelijke eigenschap
Domein F: Evolutie
Subdomein F1: Selectie
-
36. De kandidaat kan met behulp van de concepten DNA, mutatie, recombinatie en variatie
ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren
op welke wijze variatie in populaties tot stand komt.
Subdomein F2: Soortvorming
-
37. De kandidaat kan met behulp van de concepten populatie, variatie, selectie en soortvorming
ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en wereldbeeld verklaren op welke
wijze nieuwe soorten kunnen ontstaan.
Subdomein F3: Biodiversiteit
Examenprogramma NLT havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Exacte wetenschappen en technologie
|
Domein C
|
Aarde en natuur
|
Domein D
|
Gezondheid, bescherming en veiligheid
|
Domein E
|
Materialen, processen en producten
|
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
• het gehele domein A en domein B in combinatie met:
-
• de domeinen C t/m E;
-
• en, indien het bevoegd gezag daarvoor kiest, andere vakonderdelen, die per kandidaat
kunnen verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Studie en beroep
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
Subdomein A6: Ontwerpen
-
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
-
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en -bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen
en formuletaal.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
NLT-specifieke vaardigheden
Subdomein A10: Interdisciplinaire vraagstukken in studie- en beroepspraktijk
-
10. De kandidaat kan van een breed spectrum aan bètatechnische studies en beroepen voorbeelden
geven van interdisciplinaire vraagstukken die daarbinnen een rol spelen. Daarnaast
kan de kandidaat een verband leggen tussen de praktijk van deze studies en beroepen
en de eigen kennis, vaardigheden en belangstelling.
Subdomein A11: Redeneren
Subdomein A12: Rekenkundige en wiskundige vaardigheden
Subdomein A13: Samenwerken
-
13. De kandidaat kan bij het werken aan interdisciplinaire vraagstukken samenwerken met
anderen, daarbij actief de inbreng van groepsgenoten stimuleren, deze op waarde schatten
en gebruiken en een herkenbare eigen inbreng hebben bij het tot stand komen van het
eindresultaat.
Domein B: Exacte wetenschappen en technologie
Subdomein B1: Interdisciplinariteit
-
14. De kandidaat kan voor de context relevante conceptuele kennis en benaderingen uit
in ieder geval de aardwetenschappen, de biologie, de natuurkunde, de scheikunde en
de wiskunde toepassen op interdisciplinaire vraagstukken die betrekking hebben op
de domeinen C t/m E.
De kandidaat kan daarbij:
-
• de rol van de verschillende disciplines bij de aanpak van het vraagstuk aan de hand
van voorbeelden toelichten;
-
• situaties beschrijven in termen van modelvorming, systeem, schaal en verandering;
-
• experimenteel onderzoek en/of simulaties uitvoeren dan wel resultaten van experimenten
en/of simulaties interpreteren;
-
• technologische oplossingen ontwerpen dan wel ontworpen technologische oplossingen
toelichten.
Subdomein B2: Wisselwerking tussen natuurwetenschap en technologie
Domein C: Aarde en natuur
16. De kandidaat kan natuurwetenschappelijke en wiskundige concepten toepassen op
interdisciplinaire vraagstukken met betrekking tot het monitoren en (duurzaam) beheren
van de natuurlijke en ingerichte leefomgeving.
Domein D: Gezondheid, bescherming en veiligheid
17. De kandidaat kan natuurwetenschappelijke en wiskundige concepten toepassen op
interdisciplinaire vraagstukken met betrekking tot bescherming, diagnose, genezing,
verzorging of revalidatie van mensen.
Domein E: Materialen, processen en producten
Subdomein E1: Methoden en technieken van technologische ontwikkeling
Subdomein E2: Processen en producten
Examenprogramma NLT vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Exacte wetenschappen en technologie
|
Domein C
|
Aarde, natuur en heelal
|
Domein D
|
Gezondheid en veiligheid
|
Domein E
|
Technologische ontwikkeling
|
Domein F
|
Fundamenten van natuurwetenschap en technologie
|
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– het gehele domein A en domein B in combinatie met:
-
– minimaal één subdomein uit ieder van de domeinen C t/m F en ten minste vijf subdomeinen
in totaal;
-
– en, indien het bevoegd gezag daarvoor kiest, andere vakonderdelen, die per kandidaat
kunnen verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Studie en beroep
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
-
5. De kandidaat kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruik makend van relevante
begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren
en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De kandidaat maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A6: Ontwerpen
-
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
-
7. De kandidaat kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar
probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en
het model toetsen en beoordelen. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
-
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en -bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen
en formuletaal.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
-
9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel over een situatie in de natuur
of een technische toepassing geven, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
NLT-specifieke vaardigheden
Subdomein A10: Interdisciplinaire vraagstukken in studie- en beroepspraktijk
-
10. De kandidaat kan van een breed spectrum aan bètatechnische studies en beroepen voorbeelden
geven van interdisciplinaire vraagstukken die daarbinnen een rol spelen. Daarnaast
kan de kandidaat een verband leggen tussen de praktijk van deze studies en beroepen
en de eigen kennis, vaardigheden en belangstelling.
Subdomein A11: Redeneren
Subdomein A12: Rekenkundige en wiskundige vaardigheden
Subdomein A13: Samenwerken
-
13. De kandidaat kan bij het werken aan interdisciplinaire vraagstukken samenwerken met
anderen, daarbij actief de inbreng van groepsgenoten stimuleren, deze op waarde schatten
en gebruiken en een herkenbare eigen inbreng hebben bij het tot stand komen van het
eindresultaat.
Domein B: Exacte wetenschappen en technologie
Subdomein B1: Interdisciplinariteit
-
14. De kandidaat kan relevante conceptuele kennis en benaderingen uit in ieder geval de
aardwetenschappen, de biologie, de natuurkunde, de scheikunde en de wiskunde gebruiken
om interdisciplinaire vraagstukken te analyseren die betrekking hebben op de domeinen
C t/m F.
De kandidaat kan daarbij:
-
• reflecteren op de rol van de verschillende disciplines bij een interdisciplinaire
aanpak;
-
• situaties analyseren aan de hand van de termen modelvorming, systeem, schaal en verandering;
-
• experimenteel onderzoek en/of simulaties uitvoeren dan wel resultaten van experimenten
en/of simulaties interpreteren;
-
• technologische oplossingen ontwerpen dan wel ontworpen technologische oplossingen
evalueren.
Subdomein B2: Wisselwerking tussen natuurwetenschap en technologie
Domein C: Aarde, natuur en heelal
Subdomein C1: Processen in levende natuur, aarde en ruimte
Subdomein C2: Duurzaamheid
Domein D: Gezondheid en veiligheid
Subdomein D1: De gezonde en zieke mens
-
18. De kandidaat kan natuurwetenschappelijke en wiskundige concepten gebruiken bij het
verklaren van interdisciplinaire processen in het menselijk lichaam (bij gezonde en
zieke mensen) en bij het analyseren van interdisciplinaire vraagstukken met betrekking
tot bescherming, diagnose, genezing, verzorging of revalidatie van mensen.
Subdomein D2: Bescherming en veiligheid
Domein E: Technologische ontwikkeling
Subdomein E1: Methoden en technieken van technologische ontwikkeling
Subdomein E2: Processen en producten
Domein F: Fundamenten van natuurwetenschap en technologie
Subdomein F1: Fundamentele theorieën
Subdomein F2: Methoden en technieken van onderzoek
Examenprogramma informatica havo/vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
• het gehele domein A in combinatie met:
-
• de domeinen B tot en met F;
-
•
(in het havo-programma:) een keuze van één domein uit de domeinen G tot en met N en een keuze van één domein
uit de domeinen O tot en met R; daarbij kan het bevoegd gezag deze keuze maken, dan
wel de keuze aan de kandidaat laten;
-
•
(in het vwo-programma:) een keuze van vier domeinen uit de domeinen G tot en met R, waarvan minimaal één
domein uit de domeinen G tot en met N en minimaal één domein uit de domeinen O tot
en met R; daarbij kan het bevoegd gezag deze keuze maken, dan wel de keuze aan de
kandidaat laten;
-
• indien het bevoegd gezag daarvoor kiest, andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
I. Kernprogramma
Domein A: Vaardigheden
Algemene vaardigheden
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
Subdomein A2: Communiceren
Subdomein A3: Reflecteren op leren
Subdomein A4: Oriënteren op studie en beroep
Wetenschappelijke vaardigheden
Subdomein A5: Onderzoeken
-
5. De kandidaat kan
-
•
(in het havo-programma:) in contexten instructies voor onderzoek op basis van vraagstellingen uitvoeren en
conclusies trekken uit de onderzoeksresultaten. De kandidaat maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen.
-
•
(in het vwo-programma:) in contexten vraagstellingen analyseren, gebruik makend van relevante begrippen en
theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren, en uit de
onderzoeksresultaten conclusies trekken. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen.
Subdomein A6: Modelleren
-
6. De kandidaat kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar
probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en
het model toetsen en beoordelen. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen.
Subdomein A7: Waarderen en oordelen
-
7. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in
de praktijk of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Informatica-specifieke vaardigheden
Subdomein A8: Ontwerpen en ontwikkelen
-
8. De kandidaat kan in een context mogelijkheden zien voor het inzetten van digitale
artefacten, deze mogelijkheden vertalen tot een doelstelling voor ontwerp en ontwikkeling,
daarbij technische factoren, omgevingsfactoren en menselijke factoren betrekken, wensen
en eisen specificeren en deze op haalbaarheid toetsen, een digitaal artefact ontwerpen,
bij het ontwerp van een digitaal artefact keuzes afwegen via onderzoeken en experimenteren,
een digitaal artefact implementeren, en de kwaliteit van digitale artefacten evalueren,
en deze vaardigheden in samenhang inzetten voor het ontwikkelen van digitale artefacten.
Subdomein A9: Informatica hanteren als perspectief
-
9. De kandidaat kan in contexten verschijnselen duiden, uitleggen en verklaren in termen
van informatica, informatica-concepten herkennen en met elkaar in verband brengen,
en mogelijkheden en beperkingen van digitale artefacten inschatten en beredeneren
in vaktermen.
Subdomein A10: Samenwerken en interdisciplinariteit
Subdomein A11: Ethisch handelen
-
11. De kandidaat kan beschrijven welke ethische normen en waarden een rol spelen bij het
gebruik en de ontwikkeling van digitale artefacten, het eigen handelen expliciet vergelijken
met ethische richtlijnen, (in het vwo-programma:) en het eigen handelen kritisch analyseren en relateren aan ethische dilemma’s.
Subdomein A12: Informatica-instrumentarium hanteren
-
12. De kandidaat kan voor de informatica relevante gereedschappen hanteren, waar nodig
met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om (computer)apparatuur,
besturingssystemen, applicaties, vaktaal, vakconventies en formalismen.
Subdomein A13: Werken in contexten
-
13. De kandidaat kan de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen B tot en met
F, en in de gekozen domeinen uit G tot en met R, genoemde concepten ten minste gebruiken
in beroepscontexten, in maatschappelijke contexten (in het vwo-programma:) en in wetenschappelijke contexten.
Domein B: Grondslagen
Subdomein B1: Algoritmen
-
14. De kandidaat kan een oplossingsrichting voor een probleem uitwerken tot een algoritme,
daarbij standaardalgoritmen herkennen en gebruiken, en de correctheid en efficiëntie
van digitale artefacten onderzoeken via de achterliggende algoritmen.
Subdomein B2: Datastructuren
Subdomein B4: Grammatica’s
Domein C: Informatie
Subdomein C1: Doelstellingen
Subdomein C2: Identificeren
Subdomein C3: Representeren
-
20. De kandidaat kan gegevens representeren in een geschikte datastructuur, daarbij rekening
houdend met de doelstelling, en kan daarbij verschillende representaties met elkaar
vergelijken op elegantie, efficiëntie en implementeerbaarheid.
Subdomein C4: Standaardrepresentaties
Subdomein C5: Gestructureerde data
Domein D: Programmeren
Subdomein D1: Ontwikkelen
-
23. De kandidaat kan, voor een gegeven doelstelling, programmacomponenten ontwikkelen
in een imperatieve programmeertaal, daarbij programmeertaalconstructies gebruiken
die abstractie ondersteunen, en programmacomponenten zodanig structureren dat ze door
anderen gemakkelijk te begrijpen en te evalueren zijn.
Subdomein D2: Inspecteren en aanpassen
Domein E: Architectuur
Subdomein E1: Decompositie
-
25. De kandidaat kan de structuur en werking van digitale artefacten uitleggen aan de
hand van architectuurelementen, dat wil zeggen in termen van de niveaulagen fysiek, logisch en toepassingen, en in termen van de componenten in deze lagen en hun onderlinge interactie.
Domein F: Interactie
Subdomein F2: Maatschappelijke aspecten
II.. Keuzethema’s
Domein G: Keuzethema Algoritmiek, berekenbaarheid en logica
Subdomein G1: Complexiteit van algoritmen
-
31. De kandidaat kan
-
•
(in het havo-programma:) van gegeven algoritmen de complexiteit vergelijken, en kan klassieke ‘moeilijke’
problemen herkennen en benoemen.
-
•
(in het vwo-programma:) het verschil tussen exponentiële en polynomiale complexiteit uitleggen, kan algoritmen
op basis hiervan onderscheiden, en kan klassieke ‘moeilijke’ problemen herkennen en
benoemen.
Subdomein G2: Berekenbaarheid
Domein H: Keuzethema Databases
Subdomein H1: Informatiemodellering
Subdomein H2: Database paradigma’s
Subdomein H3: Linked data
Domein I: Keuzethema Cognitive computing
Subdomein I1: Intelligent gedrag
Subdomein I2: Kenmerken cognitive computing
Subdomein I3: Toepassen van cognitive computing
Domein J: Keuzethema Programmeerparadigma’s
Subdomein J1: Alternatief programmeerparadigma
Subdomein J2: Keuze van een programmeerparadigma
Domein K: Keuzethema Computerarchitectuur
Subdomein K1: Booleaanse algebra
Subdomein K2: Digitale schakelingen
Subdomein K3: Machinetaal
Subdomein K4: Variatie in computerarchitectuur
Domein L: Keuzethema Netwerken
Subdomein L1: Netwerkcommunicatie
-
46. De kandidaat kan de manier waarop netwerkcomponenten met elkaar communiceren beschrijven
en analyseren, en kan schalingseffecten bij communicatie herkennen, er voorbeelden
van geven en de gevolgen ervan uitleggen.
Subdomein L3: Distributie
Subdomein L4: Netwerksecurity
Domein M: Keuzethema Physical computing
Subdomein M1: Sensoren en actuatoren
Subdomein M2: Ontwikkeling physical computing componenten
Domein N: Keuzethema Security
Subdomein N1: Risicoanalyse
Subdomein N2: Maatregelen
Domein O: Keuzethema Usability
Subdomein O1: Gebruikersinterfaces
Subdomein O2: Gebruikersonderzoek
Domein P: Keuzethema User Experience
Domein Q: Keuzethema Maatschappelijke en individuele invloed van informatica
Subdomein Q1: Maatschappelijke invloed
Subdomein Q2: Juridische aspecten
Domein R: Keuzethema Computational Science
Examenprogramma aardrijkskunde vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Wereld
|
Domein C
|
Aarde
|
Domein D
|
Gebieden
|
Domein E
|
Leefomgeving
|
Domein F
|
Oriëntatie op studie en beroep.
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de (sub)domeinen A1, B1, C1, D1 en E1.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en:
-
– de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop
het centraal examen betrekking heeft;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A:. Vaardigheden
Subdomein A1:. Geografische benadering
Subdomein A2:. Geografisch onderzoek
Domein B:. Wereld
Subdomein B1:. Samenhang en verscheidenheid in de wereld
Subdomein B2:. Mondiaal verdelingsvraagstuk
Domein C:. Aarde
Subdomein C1:. De aarde als natuurlijk systeem; samenhangen en diversiteit
Subdomein C2:. Mondiaal milieuvraagstuk
Domein D:. Gebieden
Subdomein D1:. Afbakening en gebiedskenmerken
Subdomein D2:. Actuele vraagstukken
Domein E:. Leefomgeving
Subdomein E1:. Nationale en regionale vraagstukken
Hij betrekt bij beide soorten vraagstukken aspecten van duurzame ontwikkeling en plannen
voor de ruimtelijke inrichting van Nederland.
Subdomein E2:. Regionale en lokale vraagstukken
Domein F:. Oriëntatie op studie en beroep
Examenprogramma aardrijkskunde havo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
|
Vaardigheden
|
Domein B
|
Wereld
|
Domein C
|
Aarde
|
Domein D
|
Ontwikkelingsland
|
Domein E
|
Leefomgeving
|
Domein F
|
Oriëntatie op studie en beroep.
|
Het centraal examen
Het centraal examen heeft