Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche

[Regeling vervallen per 31-12-2010.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-07-2006 t/m 30-12-2010

Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche

Achtergrond

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

De Rijksrecherche is van oudsher een opsporingsinstantie met een speciale taak. Zij richt zich op de opsporing van door (semi)overheidsfunctionarissen gepleegde misdrijven. Niet al de door deze functionarissen gepleegde misdrijven worden door de Rijksrecherche onderzocht. Dat zou alleen al om puur capacitaire redenen niet doenlijk zijn. Het werkterrein van de Rijksrecherche is dan ook al sinds jaar en dag afgebakend. Het doel van deze aanwijzing is te waarborgen dat de Rijksrecherche vooral opereert op het terrein van de strafbare gedragingen die in ernstige mate de integriteit van de rechtspleging en de integriteit van het openbaar bestuur raken. Dientengevolge zal de Rijksrecherche niet worden belast met disciplinaire (integriteits)onderzoeken. De Rijksrecherche verricht alleen feitenonderzoeken en opsporingsonderzoeken. Voor de feitenonderzoeken geldt dat het moet gaan om onderzoeken naar gedragingen waar een strafrechtelijk of strafvorderlijk aspect aan kleeft. Een dergelijk onderzoek kan al worden ingesteld in een stadium dat er nog geen redelijk vermoeden van schuld opleverende aanwijzingen zijn voor strafbaar gedrag. Met een feitenonderzoek wordt niet meer en ook niet minder beoogd dan het op een rijtje zetten van de feiten. Daartoe kunnen geen opsporingsbevoegdheden of dwangmiddelen worden toegepast. Een feitenonderzoek kan worden gevolgd door een opsporingsonderzoek. De Rijksrecherche verricht uitsluitend opsporingsonderzoeken naar misdrijven; voor overtredingen wordt de Rijksrecherche niet ingeschakeld. Zowel de resultaten van een feitenonderzoek als de resultaten van een opsporingsonderzoek kunnen – met toestemming van het OM – worden gebruikt voor een disciplinair onderzoek, met inachtneming van de geldende privacyregelgeving.

Krachtens een besluit van het College van procureurs-generaal van 16 januari 2001 wordt op één centraal punt over de inzet van de Rijksrecherche besloten door de zogenaamde coördinatiecommissie Rijksrecherche (CCR). De CCR bestaat uit de portefeuillehouder Rijksrecherche binnen het College van procureurs-generaal, de hoofdofficier van justitie van het Landelijk parket en de directeur Rijksrecherche. De CCR wordt bijgestaan door de coördinerend officier van justitie rijksrecherchezaken (COvJ-RR). Deze is het dagelijkse aanspreekpunt voor het Openbaar Ministerie. De CCR bepaalt het beleid voor de inzet van Rijksrecherche, is bevoegd te beslissen tot inzet in concrete situaties en toetst periodiek de praktijk van inzetten van de Rijksrecherche door het openbaar ministerie. De dagelijkse uitvoering van de inzet van de Rijksrecherche berust bij de Directeur Rijksrecherche(tevens CCR-lid). Naast de landelijk coördinerend officier van justitie zijn er tevens per parket vaste Rijksrechercheofficieren aangewezen. Zij zijn de vaste aanspreekpunten voor de CovJ-RR.

Samenvatting

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

In deze aanwijzing wordt omschreven met welke zaken de Rijksrecherche is of kan worden belast en op welke wijze de Rijksrecherche moet worden ingeschakeld.

1. Algemene uitgangspunten Rijksrecherche

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

Voor het inzetten van de Rijksrecherche gelden de volgende algemene uitgangspunten.

  • 1. Rijksrecherche-onderzoeken moeten zich richten op functionarissen in dienst van de overheid (incl. semi-overheid);

  • 2. het moet bij rijksrecherche-onderzoeken gaan om een mogelijk gepleegd misdrijf dat, redelijkerwijs te verwachten, de integriteit van het functioneren van de overheid ernstig kan aantasten;

  • 3. inzet van de Rijksrecherche is aan de orde indien naar de gedraging een onderzoek moet worden ingesteld dat niet alleen onpartijdig is, maar waarbij ook de schijn van partijdigheid moet worden vermeden.

  • 4. inzet van de Rijksrecherche is gewenst vanwege haar bijzondere expertise of vanwege de delicate verhoudingen die in een zaak een rol spelen.

    Als aan deze uitgangspunten is voldaan is daarmee niet gezegd dat de Rijksrecherche dan ook altijd zal worden ingezet. Bij het toepassen van deze uitgangspunten is van belang dat rekening wordt gehouden met het kunnen halen van acceptabele doorlooptijden in de onderzoeken. In zoverre zijn het ‘slechts’ basisvoorwaarden; als aan die voorwaarden is voldaan, is inzet van de Rijksrecherche mogelijk. Dat neemt niet weg dat er wel enkele gevallen zijn te benoemen die zonder meer als Rijksrecherchewaardig kunnen worden aangemerkt. Ook dan is echter inzet niet gegarandeerd. Er zal steeds per geval over de inzet van de Rijksrecherche worden beslist.

A. Typische Rijksrecherchezaken

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

I. Aan de functie te relateren verdenkingen van misdrijven, gepleegd door:

  • opsporingsambtenaren,

  • functionarissen werkzaam bij het openbaar ministerie,

  • functionarissen werkzaam bij een met rechtspraak belaste instantie, en

  • politieke en bestuurlijke ambtsdragers1.

Toelichting:

In deze gevallen is zonder meer de integriteit van de rechtspleging, behelzende de opsporing, de vervolging en de rechtspraak, alsmede de integriteit (van de kern) van het openbaar bestuur, in het geding. Dat komt niet alleen door de functie van de betreffende overheidsfunctionaris, maar ook door het verband tussen die functie en het (mogelijke) strafbare feit. Concreet kan worden gedacht aan corruptie bij de politie en het openbaar bestuur (art. 362, 363 Sr), het opmaken van een vals proces-verbaal (art. 207 Sr), schending van het ambtsgeheim (art. 272 Sr), het verduisteren van in beslag genomen goederen (321, 322 Sr), etc

II.

  • a. Gevallen van vuurwapengebruik door opsporingsambtenaren met de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg.

  • b. Overige confrontaties met opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

  • c. Gevallen waarin aan de zorg van opsporingsambtenaren / het opsporingsapparaat toevertrouwde personen zijn overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.

Toelichting:

In de onder a. genoemde gevallen is de Rijksrecherche met name aan zet omdat bij het onderzoek naar de wijze waarop de overheid uitvoering heeft gegeven aan het geweldsmonopolie, elke schijn van partijdigheid van het onderzoek moet worden voorkomen. Dat betekent ook dat hier geen beperking plaats vindt tot gevallen met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg; elk letsel dat een rechtstreeks gevolg is van vuurwapengebruik door opsporingsambtenaren rechtvaardigt een Rijksrecherche-onderzoek, juist ook omdat het vaak min of meer toevallig is of het vuurwapengebruik licht of zwaarder lichamelijk letsel oplevert.

Bij de onder b. genoemde gevallen gaat het niet alleen om politiële toepassing van geweld anders dan door middel van een vuurwapen (zoals het gebruik van wapenstok, pepperspray en diensthond), maar ook om verkeersongevallen met dienstvoertuigen.

Van een situatie van toevertrouwing als bedoeld onder c. is bijvoorbeeld sprake bij het transport van een aangehouden verdachte naar het politiebureau en bij insluiting op het politiebureau. Onder deze categorie vallen niet de gevallen van niet-natuurlijke dood in penitentiaire inrichtingen. Die gevallen worden niet onderzocht door de Rijksrecherche, maar worden, net als alle andere gevallen van niet-natuurlijk overlijden, onderzocht door de regiopolitie. Zie verder onder B.

B. Mogelijke Rijksrecherche-zaken

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

I. Overige verdenkingen van misdrijven gepleegd door:

  • opsporingsambtenaren,

  • functionarissen werkzaam bij het openbaar ministerie,

  • functionarissen werkzaam bij een met rechtspraak belaste instantie, en

  • politieke en bestuurlijke ambtsdragers.

Toelichting:

Onder deze categorie vallen alle door deze functionarissen gepleegde misdrijven die niet zijn te rubriceren onder de hiervoor genoemde gevallen van ‘typische rijksrecherche-zaken’. Voorbeelden die in principe niet vallen onder de mogelijke rijksrecherche-zaken zijn winkeldiefstal en mishandeling in de privésfeer door bovenstaande functionarissen, tenzij de omstandigheden aanleiding geven dat de Rijksrecherche wel een onderzoek verricht. Afhankelijk van de ernst/omvang van de zaak en de functie/rang van de betrokken functionaris kan inzet van de Rijksrecherche zijn aangewezen.

II. Aan de functie te relateren verdenkingen van misdrijven gepleegd door (overige) functionarissen in dienst van de (semi)overheid.

Toelichting:

Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gemeenteambtenaar die tegen betaling een vergunning verleent. Voorts kan hier worden gedacht aan gevallen van niet-natuurlijk overlijden in penitentiaire inrichtingen, waarin – bijvoorbeeld op grond van het door een regiokorps ingestelde ‘onderzoek niet-natuurlijke dood’ – aanwijzingen zijn dat de integriteit van de overheid in ernstige mate is aangetast. Ook hier zal het al dan niet inzetten van de Rijksrecherche in het algemeen afhangen van de ernst/omvang van de zaak en/of de functie/rang van de betrokken functionaris.

C. Afwijkende Rijksrecherchezaken:

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

In afwijking op de algemene uitgangspunten kan inzet van de Rijksrecherche zijn aangewezen:

  • in gevallen waarin Nederlandse burgers of rechtspersonen betrokken zijn bij ambtsmisdrijven door buitenlandse ambtenaren (zgn. ‘buitenlandse corruptie’);

  • naar aanleiding van confrontaties tussen justitiabelen en opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel van een opsporingsambtenaar tot gevolg.

Toelichting:

  • * Als bijvoorbeeld uit een inkomend rechtshulpverzoek zou blijken van contacten tussen van corruptie verdachte ambtenaren in een buitenland met een bedrijf gevestigd in ons land waarbij het vermoeden bestaat dat sprake is van omkoping van die buitenlandse ambtenaren door dat bedrijf, kan alhier een zelfstandig onderzoek gestart worden ook al heeft de strafbare gedraging in het buitenland plaats gevonden. De Rijksrecherche heeft op dit terrein de bijzondere expertise als bedoeld onder punt 4 van de algemene uitgangspunten.

  • * In het tweede geval moet met name worden gedacht aan heel uitzonderlijke gevallen, waarin de collegiale emoties binnen het opsporingsapparaat dusdanig hoog zijn opgelopen dat enkel en alleen al daardoor elk door het betreffende korps zelf in te stellen onderzoek de schijn van partijdigheid draagt.

D. Meldzaken

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

De CCR moet niet alleen worden benaderd voor de gevallen waarin inzet van de Rijksrecherche wordt verlangd. De CCR dient ook te worden geïnformeerd over (mogelijke) strafbare feiten die de integriteit van het overheidsfunctioneren kunnen raken en waarnaar onderzoek wordt gedaan door een andere opsporingsinstantie dan de rijksrecherche. Meer concreet betekent dit dat aan de CCR moeten worden gemeld:

  • alle (verdenkingen van) misdrijven, gepleegd door ambtenaren, die ter kennis komen van het eerstelijns OM. Hieronder vallen dus in elk geval alle (mogelijke) strafbare feiten gepleegd door opsporingsambtenaren (en die in de praktijk worden onderzocht door een Bureau Interne Onderzoeken2);

  • de resultaten van de onderzoeken naar die misdrijven;

  • alle gevallen van buitenlandse corruptie als bedoeld onder C die niet door de Rijksrecherche zijn onderzocht.

Meldingen dienen in beginsel, net als bij de aanvraag inzet Rijksrecherche, ingestuurd te worden aan de CovJ-RR middels het zgn. ‘Zaaksformulier CCR’. Indien op een parket dienaangaande een eigen registratie wordt gevoerd kan worden volstaan met periodieke toezending aan de CovJ. Voorwaarde is dan wel dat die registratie minimaal de volgende elementen bevat:

1. kenmerk (c.q. parketnummer) van het dossier, 2. aard van het incident (met strafrechtelijke kwalificatie), 3. binnen welke overheidsdienst vond het incident plaats? 4. functie en rang van de schender(s), 5. onderzoekende instantie, 6. resultaat van het onderzoek, 7. afdoeningsbeslissing 3 .

De CovJ bundelt deze gegevens en stelt op basis daarvan een jaaroverzicht op dat aan de CCR wordt aangeboden en tevens wordt verstrekt aan de parketten. Aldus wordt bij het OM op een centraal punt inzicht verkregen in de strafrechtelijk relevante feiten die de integriteit van het overheidsfunctioneren kunnen raken. Niet alleen levert een dergelijk inzicht een belangrijk instrument voor de integriteitshandhaving op nationaal niveau, tegelijkertijd kan met een dergelijke registratie bijvoorbeeld uitvoering worden gegeven aan bepaalde verdragsverplichtingen (o.a. in OESO-en Greco-verband4).

2. Inzet, alarmering en afdoening

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

A. Niet-spoedeisende zaken

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

Een zaak wordt bij de CCR aanhangig gemaakt door indiening van een bij de COvJ-RR te verkrijgen zaaksformulier. Bij voorkeur wordt de schriftelijke indiening voorafgegaan door een telefonische melding aan de CovJ-RR.

Gelet op de beperkte capaciteit van de Rijksrecherche zal in de gevallen waarin het (onafhankelijk) onderzoeksbelang het toelaat, worden gestreefd naar samenwerking met andere opsporingsinstanties. Ook als die samenwerking wordt gevonden berust de verantwoordelijkheid bij de Rijksrecherche. Dat kan ook niet anders, ingevolge het derde algemene uitgangspunt is inzet van de Rijksrecherche immers aan de orde indien een onpartijdig onderzoek is geboden. Die onpartijdigheid kan bij combi-onderzoeken alleen voldoende zijn geborgd als de regie en de verantwoordelijkheid van dat onderzoek, net als bij de zelfstandig door de Rijksrecherche uit te voeren onderzoeken, ook daadwerkelijk bij de Rijksrecherche wordt gelegd. In de gevallen waarin het onderzoek zich richt tegen een opsporingsambtenaar, zal in de praktijk nogal eens worden gestreefd naar samenwerking met het interne onderzoeksbureau van de betreffende opsporingsdienst.

Bij de prioritering van onderzoeken geldt in het algemeen dat de ‘typische Rijksrecherchezaken’ zwaarder worden gewogen dan de ‘mogelijke Rijksrecherchezaken’. Voorts wordt rekening gehouden met factoren als de politieke of publicitaire gevoeligheid, de rang/functie van de betreffende overheidsfunctionaris, het al dan niet structurele karakter van de te onderzoeken gedraging en de eventuele betrokkenheid van de georganiseerde criminaliteit. Over de inhoudelijke aansturing van het onderzoek beslist het behandelend OM. Dat OM is ook verantwoordelijk voor de voortgang en de wijze van afdoening.

B. Spoedeisende zaken

[Regeling vervallen per 31-12-2010]

Op incidenten van de categorieën beschreven onder ‘A (Typische Rijksrecherchezaken) onder II (a, b en c)’ volgt altijd Rijksrecherche-inzet. Naast de aard van deze incidenten is de noodzaak tot spoedig optreden hiervoor de reden. Daarvoor dient:

  • 1. de Rijksrecherche onmiddellijk en rechtstreeks door de politie gealarmeerd te worden via de meldkamer van het KLPD;

  • 2. het lokale OM door de politie zo spoedig mogelijk ingelicht te worden;

  • 3. het lokale OM met de COvJ in contact te treden; Op zo kort mogelijke termijn zal de COvJ aan het lokale OM de inzet van de Rijksrecherche bevestigen.

  1. Hierbij wordt gedacht aan bijvoorbeeld burgemeesters, gedeputeerden en kamerleden. ^ [1]
  2. Veelal aangeduid met de afkorting BIO dan wel BIZ (Bureau Interne Zaken) ^ [2]
  3. Van vonnissen in Rijksrecherchezaken (zeker bij corruptiefeiten) gelieve afschriften te zenden aan de CovJ-RR ^ [3]
  4. OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (VN); Greco: Groupe d’Etats contre la corruption (Raad van Europa). ^ [4]
Naar boven