Eindterm
|
2a: De personen zijn in staat de behoefte, risico’s en (toekomstige) aanspraken op het
gebied van levensverzekeringen te inventariseren en interpreteren
|
2a.1
|
De kandidaat kan een eenvoudige nalatenschap berekenen met daarin een vererfde levensverzekering
|
Tp
|
2a.2
|
De kandidaat kan in een casus beoordelen of successierecht verschuldigd is.
|
Tp
|
2a.3
|
De kandidaat kan uitleggen waarom het recht van de begunstigde op een uitkering van
een levensverzekering niet kan worden aangetast door de erfgenamen van de verzekerde.
|
B
|
2a.4
|
De kandidaat kan globaal het verschil voor de positie van de laatstlevende aangeven
van een situatie met en zonder partnerverklaring
|
B
|
2a.5
|
De kandidaat kan beargumenteren waarom de financiering van de AOW een bedreiging is
voor de continuïteit van deze voorziening in de toekomst
|
Ti
|
2a.6
|
De kandidaat kan in een praktijksituatie beoordelen of er sprake is van een AOW-/ANW-hiaat.
|
Tp
|
2a.7
|
De kandidaat kan de gevolgen aangeven van de financieringswijze van de AOW voor de
houdbaarheid van deze voorziening is een vergrijzende samenleving.
|
B
|
2a.8
|
De kandidaat kan uitleggen wat er in 2015 wijzigt ten aanzien van AOW-rechten
|
B
|
2a.9
|
De kandidaat kan beschrijven hoe de AOW en ANW worden gefinancierd.
|
K
|
2a.10
|
De kandidaat kan beschrijven wat de hoogte van de AOW/ANW is.
|
K
|
2a.11
|
De kandidaat kan de verschillende soorten AOW- en ANW-uitkeringen benoemen en beschrijven
wie hiervoor verzekerd zijn.
|
K
|
2a.12
|
De kandidaat kan benoemen welke instantie de AOW-uitkering verzorgt.
|
K
|
2a.13
|
De kandidaat kan omschrijven wie gerechtigd zijn tot een AOW- of ANW-uitkering.
|
K
|
2a.14
|
De kandidaat kan de samenhang tussen de drie pijlers van het Nederlandse stelsel van
oudedagsvoorzieningen schetsen.
|
Ti
|
2a.15
|
De kandidaat kan een grafische voorstelling met ouderdoms- en nabestaandepensioen
interpreteren.
|
Ti
|
2a.16
|
De kandidaat kan beargumenteren dat het recht op tijdsevenredig pensioen een pensioentekort
vermindert.
|
Ti
|
2a.17
|
De kandidaat kan beargumenteren waarom waardeoverdracht pensioenbreuk vermindert.
|
Ti
|
2a.18
|
De kandidaat kan de wettelijke systematiek van waardeoverdracht cijfermatig illustreren.
|
Ti
|
2a.19
|
De kandidaat kan aan de hand van een berekening aantonen dat inkoop van dienstjaren
een pensioentekort vermindert.
|
Tp
|
2a.20
|
De kandidaat kan de rol uitleggen die de verschillende uitvoerders van pensioenvoorzieningen
in de 2e pijler spelen.
|
B
|
2a.21
|
De kandidaat kan uitleggen waarom de juiste waarde van een pensioentoezegging op basis
van waardevastheid of welvaartsvastheid niet vooraf kan worden berekend.
|
B
|
2a.22
|
De kandidaat kan uitleggen welke richtlijnen gelden voor de maximale opbouw van de
toegestane pensioenvormen.
|
B
|
2a.23
|
De kandidaat kan uitleggen wat de PW resp. de WVPS bepaalt ten aanzien van de pensioenrechten
bij echtscheiding.
|
B
|
2a.24
|
De kandidaat kan omschrijven in welke situatie de zelfstandig ondernemer (zgn. IB-ondernemer)
te maken heeft met verplichte deelneming aan een pensioenregeling en daarvan enkele
voorbeelden geven.
|
B
|
2a.25
|
De kandidaat kan uitleggen waarom de juiste waarde van een pensioentoezegging op basis
van waardevastheid of welvaartsvastheid niet vooraf kan worden berekend.
|
B
|
2a.26
|
De kandidaat kan de oorzaken noemen waardoor een pensioenvoorziening achterblijft
bij het plaatje van een 'ideaal' pensioen.
|
B
|
2a.27
|
De kandidaat kan de begrippen 'collectieve' en 'individuele' waardeoverdracht verklaren.
|
B
|
2a.28
|
De kandidaat kan de voor- en nadelen van conversie uitleggen.
|
B
|
2a.29
|
De kandidaat kan een tweetal voorbeelden noemen van een groep van vrije beroepsbeoefenaars
die aangesloten zijn bij beroepspensioenfondsen.
|
K
|
2a.30
|
De kandidaat kan omschrijven hoe enerzijds VUT-regelingen en anderzijds pré-pensioenregelingen
worden gefinancierd.
|
K
|
2a.31
|
De kandidaat kan omschrijven in welke uitkeringssoorten pensioenen worden onderscheiden.
|
K
|
2a.32
|
De kandidaat kan omschrijven wat het begrip ‘nominaal’ in het kader van een pensioenuitkering
inhoudt.
|
K
|
2a.33
|
De kandidaat kan omschrijven wat het begrip ‘waardevast’ in het kader van een pensioenuitkering
inhoudt.
|
K
|
2a.34
|
De kandidaat kan omschrijven wat het begrip ‘welvaartsvast’ in het kader van een pensioenuitkering
inhoudt.
|
K
|
2a.35
|
De kandidaat kan een tweetal voorbeelden noemen van een groep van vrije beroepsbeoefenaars
die aangesloten zijn bij beroepspensioenfondsen.
|
K
|
2a.36
|
De kandidaat kan de begrippen 'nominaal', 'waardevast' en 'welvaartsvast' omschrijven.
|
K
|
2a.37
|
De kandidaat kan het tweeverdienershiaat beschrijven.
|
K
|
2a.38
|
De kandidaat kan opsommen onder welke voorwaarden waardeoverdracht naar een buitenlandse
pensioenuitvoerder mogelijk is.
|
K
|
2a.39
|
De kandidaat kan de positie van de echtgenote van de DGA met betrekking tot diens
pensioen schetsen.
|
Ti
|
2a.40
|
De kandidaat kan in een gegeven casus beoordelen of de normen die gelden voor de opbouw
van het DGA-pensioen worden overschreden.
|
Tp
|
2a.41
|
De kandidaat kan het effect van de wijze waarop het DGA-pensioen is of wordt opgebouwd
op de jaarrekening van de BV berekenen.
|
Tp
|
2a.42
|
De kandidaat kan het financiële gevolg berekenen van overgang van eigen beheer naar
een pensioenverzekering.
|
Tp
|
2a.43
|
De kandidaat kan beschrijven in hoeverre de fiscale pensioenmogelijkheden voor een
DGA afwijken van die voor een 'gewone' werknemer.
|
B
|
2a.44
|
De kandidaat kan de consequenties uitleggen van de keuze voor opbouw van het DGA-pensioen
in eigen beheer.
|
B
|
2a.45
|
De kandidaat kan de wettelijke definitie 'DGA' omschrijven.
|
K
|
2a.46
|
De kandidaat kan de gevolgen van deelname aan een bedrijfsspaarregeling voor het uitkeringsniveau
van sociale verzekeringen beargumenteren.
|
Ti
|
2a.47
|
De kandidaat kan beoordelen of spaarloontegoeden binnen de vermogensrendementsheffing
vallen.
|
Tp
|
2a.48
|
De kandidaat kan de extra heffingen bij ontslagvergoedingen berekenen.
|
Tp
|
2a.49
|
De kandidaat kan de kwalitatieve- en kwantitatieve toets uitleggen.
|
B
|
2a.50
|
De kandidaat kan globaal omschrijven hoe levensloopregelingen werken en wie mogen
deelnemen.
|
B
|
2a.51
|
De kandidaat kan de verplichtingen van de werkgever ten aanzien van de levensloopregeling
uitleggen.
|
B
|
2a.52
|
De kandidaat kan uitleggen hoe gelden van de levensloopregeling kunnen worden ontspaard.
|
B
|
2a.53
|
De kandidaat kan de onderlinge verschillen tussen de levenslange oudedagslijfrente,
de tijdelijke oudedagslijfrenten en de overbruggingslijfrente aangeven.
|
B
|
2a.54
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer een gouden handdruk van toepassing is.
|
K
|
2a.55
|
De kandidaat kan de fiscale mogelijkheden van gouden handruk omschrijven.
|
K
|
2a.56
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer extra belastingheffing van toepassing is.
|
K
|
2a.57
|
De kandidaat kan in eigen woorden het begrip oudedagsreserve uitleggen.
|
B
|
2a.58
|
De kandidaat kan omschrijven in welke situatie de zelfstandig ondernemer (zgn. IB-ondernemer)
te maken heeft met verplichte deelneming aan een pensioenregeling en daarvan enkele
voorbeelden geven.
|
B
|
2a.59
|
De kandidaat kan de benodigde verzekeringsgegevens van een ondernemer inventariseren.
|
B
|
2a.60
|
De kandidaat kan de lijfrentemogelijkheden in de opbouwfase voor een ondernemer benoemen.
|
K
|
2a.61
|
De kandidaat kan de stakingswinstvrijstellingen benoemen.
|
K
|
Eindterm
|
2b: De personen zijn in staat de (toekomstige) financiële positie van de cliënt te inventariseren.
|
2b.1
|
De kandidaat kan motiveren waarom in het belastingsstelsel een boxensysteem is ingevoerd.
|
Ti
|
2b.2
|
De kandidaat kan in een berekening het schijventarief van box 1 toepassen.
|
Tp
|
2b.3
|
De kandidaat kan een concrete situatie de verschuldigde belasting in box 3 berekenen.
|
Tp
|
2b.4
|
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen de wijze van belastingheffing in box
1 en in box 3.
|
B
|
2b.5
|
De kandidaat kan omschrijven op welke wijze heffing van inkomstenbelasting over de
waarde van een gewone kapitaalverzekering plaatsvindt.
|
B
|
2b.6
|
De kandidaat kan opsommen welke belastingwetten invloed hebben op levensverzekering,
premie en uitkering.
|
K
|
2b.7
|
De kandidaat kan inschatten of verkrijgingen die in principe heffing met successie-
of schenkingsrecht onderhevig zijn de vrijstellingen overschrijden.
|
Ti
|
2b.8
|
De kandidaat kan het successierecht na toepassing van een vrijstelling berekenen.
|
Tp
|
2b.9
|
De kandidaat kan uitleggen wat imputatie en de invloed daarvan op vrijstellingen inhoudt.
|
B
|
2b.10
|
De kandidaat kan beschrijven over welke verkrijgingen successierecht is verschuldigd.
|
K
|
2b.11
|
De kandidaat kan de verschillende vrijstellingen ter zake van successie- en schenkingsrecht
globaal benoemen.
|
K
|
2b.12
|
De kandidaat kan in een casus de AOW-/ANW-rechten van een consument uitwerken.
|
Ti
|
2b.13
|
De kandidaat kan de kennis ter zake van de wijze waarop AOW en ANW worden gefinancierd
in een praktijksituatie toepassen.
|
Tp
|
2b.14
|
De kandidaat kan de gevolgen voor de hoogte van de AOW/ANW berekenen van 'buitenlandse
jaren'.
|
Tp
|
2b.15
|
De kandidaat kan in verschillende situaties de AOW-uitkering berekenen, rekening houdend
met leeftijd en met inkomen van de partner.
|
Tp
|
2b.16
|
De kandidaat kan inkomenstekorten in verband met het overlijden van de partner berekenen.
|
Tp
|
2b.17
|
De kandidaat kan in een praktijksituatie beoordelen voor welke soorten AOW/ANW-uitkering
een cliënt in aanmerking komt.
|
Tp
|
2b.18
|
De kandidaat kan een AOW- of ANW-recht toepassen in een inkomensopstelling.
|
Tp
|
2b.19
|
De kandidaat kan korting op AOW- of ANW-uitkering toepassen in een inkomensopstelling.
|
Tp
|
2b.20
|
De kandidaat kan het tweeverdienershiaat berekenen.
|
Tp
|
2b.21
|
De kandidaat kan uitleggen in welke gevallen AOW of ANW wordt gekort wegens eigen
inkomsten.
|
B
|
2b.22
|
De kandidaat kan op basis van de persoonlijke omstandigheden van een cliënt beoordelen
in welke mate recht op een AOW-/ANW-uitkering bestaat.
|
B
|
2b.23
|
De kandidaat kan beargumenteren waarom vervroegen van het pensioen met actuariële
herrekening een verlaging van het pensioenbedrag tot gevolg heeft.
|
Ti
|
2b.24
|
De kandidaat kan in een praktijksituatie het pensioenvooruitzicht van een cliënt berekenen.
|
Tp
|
2b.25
|
De kandidaat kan de t.e.p. in een concrete casus berekenen.
|
Tp
|
2b.26
|
De kandidaat kan in een concrete situatie de verdeling van rechten bij echtscheiding
berekenen.
|
Tp
|
2b.27
|
De kandidaat kan berekenen hoeveel pensioenjaren door waardeoverdracht kunnen worden
ingekocht.
|
Tp
|
2b.28
|
De kandidaat kan een pensioenberekening maken in een gegeven opbouwsysteem.
|
Tp
|
2b.29
|
De kandidaat kan berekenen hoeveel pensioenjaren door waardeoverdracht kunnen worden
ingekocht.
|
Tp
|
2b.30
|
De kandidaat kan uitleggen hoe bij het berekenen van het OP rekening wordt gehouden
met de basisuitkering van de AOW.
|
B
|
2b.31
|
De kandidaat kan de gevolgen aangeven van de solidariteit tussen gehuwden en alleenstaanden
in het kader van een pensioenregeling.
|
B
|
2b.32
|
De kandidaat kan uitleggen of waardeoverdracht al dan niet bijdraagt aan een beperking
van de pensioenbreuk.
|
B
|
2b.33
|
De kandidaat kan uitleggen hoe bij het berekenen van het OP rekening wordt gehouden
met de basisuitkering van de AOW.
|
B
|
2b.34
|
De kandidaat kan globaal aangeven welke inhoudingen de verzekeraar verplicht in mindering
brengt op uit te keren pensioenen.
|
K
|
2b.35
|
De kandidaat kan opnoemen welke soorten pensioen in een fiscaal erkende pensioenregeling
kunnen voorkomen en wat de toegestane ingangs- en einddatum zijn.
|
K
|
2b.36
|
De kandidaat kan de consequenties voor de pensioenrechten van de DGA aangeven van
ontslag, echtscheiding of ontbinding van het partnerschap van de DGA.
|
B
|
2b.37
|
De kandidaat kan de maximale inleg voor de levensloopregeling berekenen.
|
Tp
|
2b.38
|
De kandidaat kan de het totale levenslooptegoed beoordelen.
|
Tp
|
2b.39
|
De kandidaat kan de levensloopkorting berekenen.
|
Tp
|
2b.40
|
De kandidaat kan de ouderschapsverlofkorting berekenen.
|
Tp
|
2b.41
|
De kandidaat kan uitleggen wat het (fiscale) voordeel voor de werknemer is van deelname
aan de levensloopregeling.
|
B
|
2b.42
|
De kandidaat kan de belaste stakingswinst berekenen, met toepassing van de stakingsaftrek.
|
Tp
|
2b.43
|
De kandidaat kan de fiscale regels met betrekking tot lijfrente en stakingswinst toepassen.
|
Tp
|
2b.44
|
De kandidaat kan de regels van de WIA omschrijven
|
B
|
Eindterm
|
2c: De personen zijn in staat alternatieve oplossingen te inventariseren voor het realiseren
van de zekerheidsbehoefte.
|
2c.1
|
De kandidaat kan de essentie aangeven van de rechten van de verzekeringnemer bij levensverzekeringen.
|
B
|
2c.2
|
De kandidaat kan beargumenteren in welke gevallen een levensverzekeraar gezondheidswaarborgen
zal verlangen.
|
Ti
|
2c.3
|
De kandidaat kan beoordelen welke gezondheidswaarborgen een levenverzekeraar zal verlangen
bij het aanvragen van een nieuwe levensverzekering en bij mutatie of conversie van
een bestaande levensverzekering.
|
Tp
|
2c.4
|
De kandidaat kan de betekenis aangeven van de Wet op de Medische Keuringen (WMK) voor
de acceptatie van verzekeringen gerelateerd aan een loondienstverband.
|
B
|
2c.5
|
De kandidaat kan motiveren waarom een Kapitaalverzekering Eigen Woning wordt verkozen
boven een verzekering in box 3.
|
Ti
|
2c.6
|
De kandidaat kan de functie van een Kapitaalverzekering Eigen Woning uitleggen.
|
B
|
2c.7
|
De kandidaat kan adviseren hoe een ouder door middel van levensverzekering zodanig
aan een kind schenkt, dat hierbij geen of zo weinig mogelijk schenkingsrecht is verschuldigd.
|
Ti
|
2c.8
|
De kandidaat kan de regels ten aanzien van het schenkingsrecht in een praktijksituatie
toepassen.
|
Tp
|
2c.9
|
De kandidaat kan uitleggen hoe, na het overlijden van de verzekerde, de zgn. 'partnerverklaring'
de positie van overblijvende echtgenoten/partners beschermt in geval van een in verband
met een hypothecaire lening verpande polis.
|
B
|
2c.10
|
De kandidaat kan de rol uitleggen van de levensverzekering in een huwelijksgemeenschap
en/of een nalatenschap.
|
K
|
2c.11
|
De kandidaat kan globaal beschrijven wat de functie van een partnerverklaring is.
|
K
|
2c.12
|
De kandidaat kan inschatten in welke situaties afwijking van het wettelijke systeem
aan de orde kan zijn.
|
Ti
|
2c.13
|
De kandidaat kan het overgangsrecht VUT/prepensioen in een gegeven casus toepassen.
|
Ti
|
2c.14
|
De kandidaat kan in een concrete situatie beoordelen op welke onderdelen een pensioenregeling
door middel van een excedentregeling kan worden geoptimaliseerd.
|
Tp
|
2c.15
|
De kandidaat kan uitleggen over welke vormen van verlof pensioenaanspraken mogen worden
opgebouwd.
|
B
|
2c.16
|
De kandidaat kan omschrijven wat onder het 40-deelnemingsjarenpensioen wordt verstaan.
|
B
|
2c.17
|
De kandidaat kan uitleggen hoe gelijke behandeling tussen voltijders en deeltijders
in het kader van een pensioenregeling wordt gewaarborgd.
|
B
|
2c.18
|
De kandidaat kan uitleggen onder welke voorwaarden de fiscale regelgeving de mogelijkheid
biedt om extra pensioen in te kopen.
|
B
|
2c.19
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze een pensioentoezegging tot stand komt.
|
B
|
2c.20
|
De kandidaat kan de verschillende vormen van pensioen noemen en hun onderlinge verband
aangeven.
|
B
|
2c.21
|
De kandidaat kan de verschillende pensioensystemen rangschikken op volgorde van de
hoogte van de kosten die hiermee samenhangen.
|
B
|
2c.22
|
De kandidaat kan opsommen welke bestanddelen van het loon en welke perioden van diensttijd
fiscaal in aanmerking mogen worden genomen.
|
K
|
2c.23
|
De kandidaat kan de uitgangspunten m.b.t. het pensioengevend salaris benoemen.
|
K
|
2c.24
|
De kandidaat kan opnoemen welke regels er op grond van de PW gelden voor pensioentoezeggingen
ten behoeve van parttimers.
|
K
|
2c.25
|
De kandidaat kan de kosten- en winstcorrectie op het doelvermogen bij eigen beheer
motiveren.
|
Ti
|
2c.26
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie het doelvermogen berekenen dat benodigd is
voor de dekking van de pensioentoezegging aan de DGA, zowel bij eigen beheer als bij
verzekering.
|
Tp
|
2c.27
|
De kandidaat kan de uitvoeringsmogelijkheden voor pensioen van de DGA toepassen.
|
Tp
|
2c.28
|
De kandidaat kan de voordelen en nadelen van opbouwen van het DGA-pensioen in eigen
beheer toepassen in een praktijksituatie.
|
Tp
|
2c.29
|
De kandidaat kan beschrijven in hoeverre de pensioenmogelijkheden voor een DGA met
eigen beheer afwijken van het verzekerde DGA-pensioen.
|
B
|
2c.30
|
De kandidaat kan de voor- en nadelen aangeven van pensioenopbouw in eigen beheer.
|
B
|
2c.31
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen het 'doelvermogen' bij eigen beheer en
het tarief voor een pensioenverzekering.
|
B
|
2c.32
|
De kandidaat kan de verschillen tussen eigen beheer en verzekeren in eigen woorden
aangegeven.
|
B
|
2c.33
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijzen het DGA-pensioen kan worden opgebouwd.
|
B
|
2c.34
|
De kandidaat kan beschrijven hoe het doelvermogen voor het DGA-pensioen in eigen beheer
wordt opgebouwd.
|
K
|
2c.35
|
De kandidaat kan de begrippen 'lineaire opbouw' en 'actuariële opbouw' beschrijven.
|
K
|
2c.36
|
De kandidaat kan de uitvoeringsmogelijkheden voor het DGA-pensioen omschrijven.
|
K
|
2c.37
|
De kandidaat kan het dubbele fiscale voordeel van lijfrentepremieaftrek in combinatie
met deelname aan spaarloon uitwerken.
|
Ti
|
2c.38
|
De kandidaat kan de verschillen tussen spaarloon- en levensloopregeling motiveren.
|
Ti
|
2c.39
|
De kandidaat kan de maximale lijfrentepremieaftrek berekenen aan de hand van de jaarruimte
en de reserveringsruimte.
|
Tp
|
2c.40
|
De kandidaat kan omschrijven hoe bedrijfsspaarregelingen werken en wie mogen deelnemen.
|
B
|
2c.41
|
De kandidaat kan in eigen woorden het begrip spaarloonregeling uitleggen.
|
B
|
2c.42
|
De kandidaat kan de deblokkeringsmogelijkheden benoemen.
|
K
|
2c.43
|
De kandidaat kan de aanwendingsmogelijkheden van geblokkeerde spaartegoeden benoemen.
|
K
|
2c.44
|
De kandidaat kan de rechten en plichten binnen een spaarreglement benoemen.
|
K
|
2c.45
|
De kandidaat kan de soorten fiscaal toegestane lijfrenten opsommen en omschrijven.
|
K
|
2c.46
|
De kandidaat kan in eigen woorden het begrip uitgestelde en direct ingaande lijfrente
weergeven.
|
K
|
2c.47
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent de aflossingsvorm of renteconstructie
van een hypothecair krediet berekeningen maken (van bijvoorbeeld het rentepercentage,
de verzekeringspremies, beleggingsbedrag of de spaartermijn).
|
Ti
|
2c.48
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent beschikbaar inkomen, fiscale
faciliteiten en gewenste oudedags- of nabestaandenuitkeringen berekeningen maken (van
bijvoorbeeld de verzekeringspremies, beleggingsbedragen of de spaarbedragen).
|
Ti
|
2c.49
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens de klant uitleggen wat de voor-
en nadelen zijn van een spaarrekening of een beleggingsrekening in vergelijking tot
elkaar en tot een levensverzekeringoplossing.
|
Ti
|
Eindterm
|
2d: De personen zijn in staat de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren
en te vergelijken.
|
2d.1
|
De kandidaat kan in een praktijksituatie beargumenteren aan welke soort levensverzekering
de voorkeur gegeven zou moeten worden.
|
Ti
|
2d.2
|
De kandidaat kan de meest voorkomende polisuitsluitingen of uitkeringsbeperkende bepalingen
(zoals bijv. oorlog, zelfdoding, wanbetaling, schending mededelingsplicht) in een
geschetste situatie toepassen.
|
Tp
|
2d.3
|
De kandidaat kan globaal het verschil tussen een traditionele verzekering en een unit-linked/universal
life verzekering uitleggen ten aanzien van belening, premievrijmaking en afkoop.
|
B
|
2d.4
|
De kandidaat kan een aantal verschillen aangeven tussen traditionele winstdelende
verzekeringen enerzijds en unit-linked en universal-life-verzekeringen anderzijds.
|
B
|
2d.5
|
De kandidaat kan in een omschrijving de meest voorkomende vormen van levensverzekering
herkennen.
|
B
|
2d.6
|
De kandidaat kan de begrippen 'unit-linked' en 'universal life' omschrijven en/of
in een gegeven context herkennen.
|
K
|
2d.7
|
De kandidaat kan de klant inzicht geven in de kostenstructuur van de polis, waaronder
de afsluit-, continuatie- of andere provisies, alsmede de financiële bijsluiter toepassen.
|
Tp
|
Eindterm
|
3a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen een (aanvullende) levensverzekering te adviseren, om te komen
tot een gerichte keuze en aanvraag.
|
3a.1
|
De kandidaat kan illustreren hoe een gegeven of een gewenste situatie in het algemeen
in de levensverzekeringovereenkomst is geregeld.
|
Ti
|
3a.2
|
De kandidaat kan in praktijksituaties verzekeringsoplossingen uitwerken met behulp
van de verschillende soorten levensverzekering, vormen van levensverzekering en mogelijke
aanvullende dekkingen bij levensverzekeringen.
|
Ti
|
3a.3
|
De kandidaat kan in een praktijksituatie beoordelen welke soort levensverzekering
aansluit bij de persoonlijke situatie van een consument.
|
Tp
|
3a.4
|
De kandidaat kan de verschillende levensverzekeringsvormen en aanvullende dekkingen
gebruiken bij het voorzien in de geïnventariseerde verzekeringsbehoefte van een consument.
|
Tp
|
3a.5
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of het gekozen product en het
ingevulde aanvraagformulier niet strijdig zijn met het opgestelde klantprofiel.
|
Tp
|
3a.6
|
De kandidaat kan een polisopmaak met premiesplitsing ter vermijding van successierecht
adviseren.
|
Ti
|
3a.7
|
De kandidaat kan een verzekeringsoplossing adviseren voor het tweeverdienershiaat.
|
Ti
|
3a.8
|
De kandidaat kan een verzekeringsoplossing geven voor pensionering voor 65-jarige
leeftijd.
|
Ti
|
3a.9
|
De kandidaat kan adviseren hoe een pensioen flexibel kan worden vormgegeven.
|
Ti
|
3a.10
|
De kandidaat kan aan de hand van het verschil tussen een beschikbare premie regeling
t.o.v. een ander stelsel het voordeel voor de werkgever beargumenteren.
|
Ti
|
3a.11
|
De kandidaat kan in een gegeven context het nut van een collectieve pensioenregeling
beargumenteren.
|
Ti
|
3a.12
|
De kandidaat kan met de van toepassing zijnde uitkeringsgegevens een advies opstellen
voor aanvulling op de AOW in de vorm van een pensioenverzekering.
|
Ti
|
3a.13
|
De kandidaat kan beargumenteren welke uitvoeringswijze voor een vrijwillige aanvullende
pensioenregeling adequaat is.
|
Ti
|
3a.14
|
De kandidaat kan een excedentregeling ontwerpen ter optimalisering van het pensioen.
|
Ti
|
3a.15
|
De kandidaat kan het tweeverdienershiaat berekenen en een verzekeringsoplossing adviseren.
|
Ti
|
3a.16
|
De kandidaat kan met de van toepassing zijnde uitkeringsgegevens een advies opstellen
voor aanvulling op de AOW in de vorm van een pensioenverzekering.
|
Ti
|
3a.17
|
De kandidaat kan de bepalingen aangaande de hoogte, de opbouwperiode en de pensioenleeftijd
in een praktijksituatie toepassen.
|
Tp
|
3a.18
|
De kandidaat kan bepalen of een pensioenregeling fiscaal zuiver is of niet.
|
Tp
|
3a.19
|
De kandidaat kan de bepalingen aangaande hoogte, opbouwperiode en pensioenleeftijd
in een casus toepassen.
|
Tp
|
3a.20
|
De kandidaat kan het nut van een excedentregeling in een gegeven casus aantonen.
|
Tp
|
3a.21
|
De kandidaat kan een pensioenbreuk aantonen aan de hand van een berekening en een
oplossing d.m.v. verzekering voorstellen.
|
Tp
|
3a.22
|
De kandidaat kan in een concrete situatie beoordelen op welke onderdelen een pensioenregeling
door middel van een excedentregeling kan worden geoptimaliseerd.
|
Tp
|
3a.23
|
De kandidaat kan beargumenteren of in een concrete situatie verzekeren dan wel eigen
beheer behoort te worden geadviseerd.
|
Ti
|
3a.24
|
De kandidaat kan het te verzekeren bedrag van een door een rechtpersoon ten behoeve
van zichzelf te sluiten overlijdensverzekering berekenen, uitgaande van een benodigde
netto-uitkering.
|
Tp
|
3a.25
|
De kandidaat kan de verzekeringsmogelijkheden van een gouden handdruk adviseren.
|
Ti
|
3a.26
|
De kandidaat kan de levensloopregeling toepassen in het kader van een plan voor eerdere
pensionering.
|
Ti
|
3a.27
|
De kandidaat kan met de van toepassing zijnde uitkeringsgegevens een advies opstellen
voor aanvulling op de AOW in de vorm van een lijfrenteverzekering.
|
Ti
|
3a.28
|
De kandidaat kan verzekeringsoplossingen uitwerken met behulp van de verschillende
vormen van lijfrenteverzekeringen.
|
Ti
|
3a.29
|
De kandidaat kan de extra mogelijkheden voor lijfrentepremieaftrek voor de IB-ondernemer
in een praktijksituatie uitwerken.
|
Ti
|
3a.30
|
De kandidaat kan een verzekeringsvoorstel uitwerken met optimale gebruikmaking van
deelneming aan de Oudedagsreserve (OR).
|
Ti
|
3a.31
|
De kandidaat kan de stakingswinst en stakingswinstvrijstellingen uitwerken in combinatie
met de mogelijkheden voor lijfrentepremieaftrek.
|
Ti
|
3a.32
|
De kandidaat kan een adequate oudedags- en nabestaandenvoorziening adviseren voor
een zelfstandig ondernemer.
|
Ti
|
3a.33
|
De kandidaat kan de maximale lijfrentepremieaftrek berekenen voor de IB-ondernemer,
met inachtneming van de fiscale regels met betrekking tot stakingswinst en Oudedagsreserve
(OR).
|
Tp
|
3a.34
|
De kandidaat kan de fiscale regels met betrekking tot lijfrente en Oudedagsreserve
(OR) toepassen.
|
Tp
|
3a.35
|
De kandidaat kan de kennis ter zake van fiscale regels en verzekeringsvormen toepassen
bij het ontwerpen van een verzekeringsoplossing voor de afdekking van inkomenstekorten
als gevolg van overlijden of langleven van de IB-ondernemer.
|
Tp
|
3a.36
|
De kandidaat kan uitleggen hoe met gebruikmaking van de fiscale mogelijkheden met
betrekking tot stakingswinst en lijfrente een oudedagsvoorziening kan worden gerealiseerd.
|
B
|
3a.37
|
De kandidaat kan een behoeften met betrekking tot een oudedagsvoorziening voor een
zelfstandig ondernemer combineren met de verzekeringsmogelijkheden.
|
B
|
Eindterm
|
3b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen de mogelijke vormen en wettelijke (fiscale) gevolgen op het gebied
van pensioen- of levensverzekeringen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering
van de cliënt.
|
3b.1
|
De kandidaat kan in een praktijksituatie een verzekeringsvoorstel uitwerken voor de
verschillende soorten van levensverzekering.
|
Ti
|
3b.2
|
De kandidaat kan de systematiek van premieonttrekking voor de verschillende verzekeringsdekkingen
bij universal life verzekeringen in een casus toepassen.
|
Tp
|
3b.3
|
De kandidaat kan uitleggen hoe de grondslagen waarop overeenkomsten van levensverzekeringen
zijn gebaseerd van invloed zijn bij de verschillende vormen en soorten van levensverzekering.
|
B
|
3b.4
|
De kandidaat kan de werking van de verschillende vormen van levensverzekering uitleggen.
|
B
|
3b.5
|
De kandidaat kan de door een levenverzekeraar verlangde gezondheidswaarborgen interpreteren
en de noodzaak van die waarborgen motiveren aan de consument.
|
Ti
|
3b.6
|
De kandidaat kan opsommen aan welke voorwaarden een Kapitaalverzekering Eigen Woning
moet voldoen.
|
K
|
3b.7
|
De kandidaat kan voorbeelden geven van situaties waarbij men bij levensverzekeringen
te maken krijgt met schenkingsrecht.
|
B
|
3b.8
|
De kandidaat kan de onaantastbaarheidsleer en de functie van artikel 13 SW uitleggen.
|
B
|
3b.9
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze pensioen- en lijfrente-uitkeringen van invloed
zijn op de hoogte van het verschuldigde successierecht.
|
B
|
3b.10
|
De kandidaat kan herkennen in welke situatie schenkingsrecht verschuldigd is.
|
K
|
3b.11
|
De kandidaat kan de voor- en nadelen van ruilen beargumenteren.
|
Ti
|
3b.12
|
De kandidaat kan de opbouwsystemen o.b.v. salaris en diensttijd uitleggen aan de hand
van een grafische weergave en daarin de begrippen 'backservice' en 'comingservice'
illustreren.
|
Ti
|
3b.13
|
De kandidaat kan de fiscale consequenties die optreden als de pensioenregeling niet
aan de fiscale eisen voldoet in de praktijk toepassen.
|
Tp
|
3b.14
|
De kandidaat kan de uitzonderingen op de onderbrengingsplicht in een praktijksituatie
toepassen.
|
Tp
|
3b.15
|
De kandidaat kan in een concrete casus beoordelen op sprake is van discriminatie naar
geslacht, burgerlijke staat, leeftijd, parttime.
|
Tp
|
3b.16
|
De kandidaat kan de systematiek van de loonbelasting en de uitzonderingspositie voor
pensioenaanspraken en -premies ('omkeerregel') uitleggen.
|
B
|
3b.17
|
De kandidaat kan uitleggen welke gevolgen zijn verbonden aan het overschrijden van
het maximum dat geldt voor de opbouw van de toegestane pensioenvormen.
|
B
|
3b.18
|
De kandidaat kan uitleggen wat de 'Witteveen'-maatregelen inhouden.
|
B
|
3b.19
|
De kandidaat kan de begrippen 'evenredige opbouw' en 'evenredige financiering' uitleggen.
|
B
|
3b.20
|
De kandidaat kan uitleggen wat 'ruilen van pensioen' inhoudt en onder welke voorwaarden
dat kan plaatsvinden.
|
B
|
3b.21
|
De kandidaat kan globaal de wettelijke grondslag beschrijven van het verbod op discriminatie
van deelnemers in een pensioenregeling.
|
B
|
3b.22
|
De kandidaat kan uitleggen onder welke omstandigheden discriminatie naar leeftijd
niettemin geoorloofd kan zijn.
|
B
|
3b.23
|
De kandidaat kan uitleggen wat het begrip 'sekseneutraliteit' inhoudt en hoe dit een
rol speelt bij het ruilen van pensioen.
|
B
|
3b.24
|
De kandidaat kan het verschil uitleggen in fiscale behandeling van individuele pensioenvoorzieningen
en aanvullende pensioenvoorzieningen.
|
B
|
3b.25
|
De kandidaat kan de gevolgen aangeven van meerdere keuzemomenten voor uitruil in het
kader van de pensioentoezegging.
|
B
|
3b.26
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verbod op uitsluiting van deeltijdwerkers in artikel
2a van de PSW inhoudt.
|
B
|
3b.27
|
De kandidaat kan het beschikbare premie systeem uitleggen en het verband aangeven
tussen de staffels en het uiteindelijke resultaat.
|
B
|
3b.28
|
De kandidaat kan een grafische voorstelling van de begrippen ouderdoms- en nabestaandenpensioen
in eigen woorden uitleggen.
|
B
|
3b.29
|
De kandidaat kan d.m.v. grafische voorstellingen de resultaten van de verschillende
pensioensystemen verklaren.
|
B
|
3b.30
|
De kandidaat kan uitleggen wat voor de werknemer en voor de werkgever het voordeel/nadeel
is van deelname in een collectieve pensioenverzekering voor werknemers.
|
B
|
3b.31
|
De kandidaat kan uitleggen welke maatregelen in de PSW zijn genomen om pensioenbreuk
tegen te gaan.
|
B
|
3b.32
|
De kandidaat kan omschrijven in welke gevallen het ouderdomspensioen meer mag bedragen
dan 100%.
|
K
|
3b.33
|
De kandidaat kan het doel van de PW beschrijven.
|
K
|
3b.34
|
De kandidaat kan opsommen op welke wijze een pensioentoezegging tot uitvoering kan
worden gebracht en welke uitvoerders mogelijk zijn.
|
K
|
3b.35
|
De kandidaat kan omschrijven onder welke voorwaarden pensioen kan worden ondergebracht
bij een buitenlandse pensioenuitvoerder.
|
K
|
3b.36
|
De kandidaat kan globaal de kernpunten uit de nieuwe Pensioenwet aangeven.
|
K
|
3b.37
|
De kandidaat kan globaal aangeven in hoeverre de zorgplicht van de pensioenuitvoerder
wordt uitgebreid in de nieuwe Pensioenwet.
|
K
|
3b.38
|
De kandidaat kan globaal omschrijven welke eisen de nieuwe Pensioenwet stelt aan informatievoorziening
aan werknemers.
|
K
|
3b.39
|
De kandidaat kan de begrippen 'pensioengevens salaris', 'pensioengrondslag, 'diensttijd'
en 'franchise' omschrijven en meest gehanteerde franchises benoemen.
|
K
|
3b.40
|
De kandidaat kan de begrippen 'collectieve' en 'individuele' pensioenverzekering beschrijven.
|
K
|
3b.41
|
De kandidaat kan beargumenteren waarom voor DGA's andere normen voor de opbouw van
een oudedagsvoorziening gelden dan voor gewone werknemers.
|
Ti
|
3b.42
|
De kandidaat kan de begrippen 'backservice' en 'comingservice' in een grafische weergave
van opbouw illustreren.
|
Ti
|
3b.43
|
De kandidaat kan beoordelen of in een gegeven situatie is voldaan aan de voorwaarden
waaronder een DGA mag afwijken van het waarborgingsvoorschrift van de PW.
|
Tp
|
3b.44
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een levensloopregeling in overeenstemming
met de wettelijke vereisten is uitgevoerd.
|
Tp
|
3b.45
|
De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden voor uitvoering van de levensloopregeling
uitleggen.
|
B
|
3b.46
|
De kandidaat kan het begrip Gouden Handdruk omschrijven.
|
K
|
3b.47
|
De kandidaat kan aangeven of deelname aan de levensloopregeling al dan niet mag samengaan
met de deelname aan andere spaarregelingen.
|
K
|
3b.48
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer deelname aan de levensloopregeling eindigt.
|
K
|
3b.49
|
De kandidaat kan aangeven welke maxima gelden ten aanzien van de jaarlijkse deelname
aan de levensloopregeling.
|
K
|
3b.50
|
De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor deelname aan de levensloopregeling
door de DGA.
|
K
|
3b.51
|
De kandidaat kan de mogelijkheden van waardeoverdracht in het kader van de levensloopregeling
omschrijven.
|
K
|
3b.52
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen de extra lijfrentepremieaftrek voor de
IB-ondernemer en de mogelijkheden voor pensioenopbouw voor de DGA.
|
B
|
3b.53
|
De kandidaat kan de fiscale regels met betrekking tot de Oudedagsreserve (OR) beschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
3c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen de mogelijke voorwaarden en risico’s van deze verzekeringen te
verduidelijken.
|
3c.1
|
De kandidaat kan het ontbreken van de premiebetalingsplicht van de verzekeringnemer
bij overeenkomsten van levensverzekering verklaren.
|
B
|
3c.2
|
De kandidaat kan het verschil tussen een traditionele verzekering en een unit-linked/universal
life verzekering uitleggen ten aanzien van de premievaststelling en de elementen van
de premie.
|
B
|
3c.3
|
De kandidaat kan uitleggen op welke rekenrente levensverzekeraars hun verplichtingen
dienen te baseren.
|
K
|
3c.4
|
De kandidaat kan de grondslagen waarop premies van levensverzekeringen zijn gebaseerd
opsommen.
|
K
|
3c.5
|
De kandidaat kan de rechten van de verzekeringnemer bij levensverzekeringen opsommen.
|
K
|
3c.6
|
De kandidaat kan de werking van aanvullende dekkingen bij levensverzekeringen (zoals
bijv. verzorgersclausule en arbeidsongeschiktheidsdekkingen) omschrijven.
|
K
|
3c.7
|
De kandidaat kan globaal de werking uitleggen van de verschillende winstdelingssystemen
bij individuele en collectieve pensioenverzekering.
|
B
|
3c.8
|
De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen een pensioenverzekering op kapitaalbasis
en op rentebasis.
|
B
|
3c.9
|
De kandidaat kan de begrippen 'kapitaaldekking', 'rentedekking', 'doelkapitaal' benoemen.
|
K
|
3c.10
|
De kandidaat kan opsommen welke zaken in het pensioenreglement resp. de verzekeringsovereenkomst
worden vastgelegd.
|
K
|
3c.11
|
De kandidaat kan de in een gebruikelijke pensioenregeling opgenomen pensioenvormen
benoemen.
|
K
|
Eindterm
|
3d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen de mogelijkheden op een (aanvullende) levensverzekeringen te verduidelijken
in geval van een minder goede gezondheid.
|
3d.1
|
De kandidaat kan de alternatieve mogelijkheden inventariseren in het geval dat een
aangevraagde levensverzekering niet zonder meer door de verzekeraar wordt geaccepteerd.
|
Ti
|
3d.2
|
De kandidaat kan de doelgroep aangeven van Levensverzekeringsmaatschappij De Hoop
.
|
B
|
Eindterm
|
3e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen de premie of koopsom voor een (aanvullende) verzekering te berekenen
en te verduidelijken met behulp van de beschikbare informatie.
|
3e.1
|
De kandidaat kan premies voor levensverzekeringen berekenen aan de hand van tarieftabellen.
|
Tp
|
3e.2
|
De kandidaat kan de premie voor een collectieve pensioenverzekering berekenen, rekening
houdend met kortingen en toeslagen.
|
Tp
|
3e.3
|
De kandidaat kan de verschillende pensioensystemen rangschikken op volgorde van de
hoogte van de kosten die hiermee samenhangen.
|
B
|
3e.4
|
De kandidaat kan uitleggen uit welke componenten de premie voor een pensioenregeling
bestaat en wat het onderlinge verband is.
|
B
|
3e.5
|
De kandidaat kan verklaren waarom premies voor collectieve pensioenverzekeringen lager
zijn dan voor individuele pensioenverzekeringen.
|
B
|
3e.6
|
De kandidaat kan uitleggen waarom bij collectieve pensioenverzekeringen omvangskortingen
kunnen worden verleend.
|
B
|
Eindterm
|
3f: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier inclusief
overige bescheiden voor een (aanvullende) verzekering in te vullen.
|
3f.1
|
De kandidaat kan inschatten hoe de van een consument verkregen informatie in het kader
van de gezondheidswaarborgen op het aanvraagformulier aan de levensverzekeraar moet
worden vermeld.
|
Ti
|
3f.2
|
De kandidaat kan de bepalingen van ten aanzien van de wetten MOT en WID op juiste
wijze interpreteren.
|
Ti
|
3f.3
|
De kandidaat kan demonstreren op welke wijze genoegzaam aan de bepalingen van de wetten
MOT en WID kan worden voldaan.
|
Ti
|
3f.4
|
De kandidaat kan de bepalingen uit de Wet medische keuringen in een praktijksituatie
toepassen.
|
Tp
|
3f.5
|
De kandidaat kan beoordelen in welke gevallen een melding op grond van de Wet MOT
noodzakelijk is.
|
Tp
|
3f.6
|
De kandidaat kan de verplichtingen die uit hoofde van de wetten WID en MOT aan financiële
dienstverleners zijn opgelegd toepassen.
|
Tp
|
3f.7
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer ter voldoening aan de WID met een zgn. afgeleide
identificatie kan worden volstaan en wanneer niet.
|
B
|
3f.8
|
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen de meldingsplicht uit hoofde van de wet
MOT geldt in verband met levensverzekeringen.
|
B
|
3f.9
|
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen identificatie vóór het afsluiten van levensverzekeringen
noodzakelijk is uit hoofde van de WID.
|
K
|
3f.10
|
De kandidaat kan opsommen voor welke levensverzekeringen de WID niet van toepassing
is.
|
K
|
3f.11
|
De kandidaat kan aangeven bij welke instantie(s) meldingen uit hoofde van de wet MOT
moeten worden ingediend.
|
K
|
Eindterm
|
3g: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen een ingevuld aanvraagformulier inclusief overige bescheiden op
juistheid te controleren
|
3g.1
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een aanvraagformulier met het
oog op het acceptatieproces van de verzekeraar volledig (genoeg) is ingevuld.
|
Tp
|
3g.2
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een aanvraagformulier in overeenstemming
met de aan het gekozen product ten grondslag liggende offerte is ingevuld.
|
Tp
|
Eindterm
|
3h: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen op correcte wijze een aanvraag inclusief overige bescheiden te
verzenden.
|
3h.1
|
De kandidaat kan uitleggen hoe hij het ingevulde aanvraagformulier en overige relevante
bescheiden op correcte wijze aan de verzekeraar kan inzenden.
|
B
|
Eindterm
|
3i: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen de cliënt te informeren over de mogelijkheid dat een aanvraag
voor een (aanvullende) verzekering niet (zonder beperkingen) zal worden geaccepteerd.
|
3i.1
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie vooraf een globale inschatting maken of een
aangevraagde verzekering zonder meer zal worden geaccepteerd door de verzekeraar.
|
Ti
|
Eindterm
|
3j: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over
levensverzekeringen de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico uit te leggen
en het risico te vertalen in een correct advies over de aan levensverzekering gekoppelde
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
|
3j.1
|
De kandidaat kan in een praktijksituatie een verzekeringsvoorstel uitwerken voor de
verschillende vormen en aanvullende dekkingen van levensverzekering.
|
Ti
|
3j.2
|
De kandidaat kan de verzekeringsdekkingen voor de verschillende verzekeringsvormen
een aanvullende dekkingen bij levensverzekeringen schetsen.
|
Ti
|
3j.3
|
De kandidaat kan de verschillende aanvullende dekkingen (zoals bijv. verzorgersclausule
en arbeidsongeschiktheidsdekkingen) gebruiken bij het voorzien in de geïnventariseerde
verzekeringsbehoefte van een consument.
|
Tp
|
3j.4
|
De kandidaat kan een adequate dekking voor een arbeidsongeschiktheidspensioen adviseren.
|
Ti
|
3j.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties voor de pensioenopbouw zijn wanneer
een pensioendeelnemer arbeidsongeschikt wordt.
|
K
|
Eindterm
|
4a: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst
inzake levensverzekeringen de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing
voor een (aanvullende) levensverzekering en deze en overige informatie vast te leggen.
|
4a.1
|
De kandidaat kan aangeven hoe hij het klanten- en polisdossier zodanig kan inrichten
dat hij kan aantonen aan zijn zorgplichten tegenover de cliënt, waaronder het tijdig
informeren, te hebben voldaan.
|
Tp
|
Eindterm
|
4b: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst
inzake levensverzekeringen de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te
controleren, te verzenden aan de cliënt, en te vast te leggen.
|
4b.1
|
De kandidaat kan beoordelen of een concrete pensioenregeling voldoet aan het begrip
'fiscaal erkende pensioenregeling'.
|
Tp
|
Eindterm
|
4c: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst
inzake levensverzekeringen het advies voor een bestaande (aanvullende) verzekering
te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt
en te komen tot een aanpassing van de verzekering.
|
4c.1
|
De kandidaat kan de mogelijkheden schetsen voor de wijze waarop een polis van levensverzekering
kan worden verdeeld bij echtscheiding of bij beëindiging van geregistreerd partnerschap.
|
Ti
|
4c.2
|
De kandidaat kan illustreren op welke wijze de rechten van een ex-echtgenoot/-partner
ter zake van een levensverzekering zoveel mogelijk kunnen worden zekergesteld.
|
Ti
|
4c.3
|
De kandidaat kan de formele vereisten en aspecten ten aanzien van acceptatie met betrekking
tot overdracht en conversie van een bepaalde levensverzekering in een praktijksituatie
toepassen.
|
Tp
|
4c.4
|
De kandidaat kan uitleggen wat onder conversie van een levensverzekering wordt verstaan.
|
B
|
4c.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat aanwijzing en wijziging van de begunstiging inhouden.
|
B
|
4c.6
|
De kandidaat kan een voorbeeld geven van een voor de verzekeraar niet uitvoerbare
aanwijzing van begunstiging van een levensverzekering.
|
B
|
4c.7
|
De kandidaat kan uitleggen wat het recht op premievrijmaking in het huidig verzekeringsrecht
inhoudt en waarom dat ook geldt voor tegen gelijkblijvende premie gesloten overlijdensrisicoverzekeringen.
|
B
|
4c.8
|
De kandidaat kan omschrijven hoe het recht op belening in het huidig verzekeringsrecht
is geregeld.
|
K
|
4c.9
|
De kandidaat kan beargumenteren waarom de vrijstelling in box 1 een voorwaardelijke
vrijstelling is.
|
Ti
|
4c.10
|
De kandidaat kan berekenen of en waarover in box 1 inkomstenbelasting is verschuldigd
in het kader van het overgangsregime 2001.
|
Tp
|
4c.11
|
De kandidaat kan globaal het gevolg aangeven van handelingen in strijd met de voorwaarden
van het overgangsregime 2001.
|
B
|
4c.12
|
De kandidaat kan herkennen of op een kapitaalverzekering het overgangsregime van 2001
van toepassing is.
|
K
|
4c.13
|
De kandidaat kan een verzekeringsconstructie adviseren waarbij in het voordeel van
de consument optimaal is rekening gehouden met de bepalingen uit het huwelijksvermogen-
en erfrecht.
|
Ti
|
4c.14
|
De kandidaat kan de relevante fiscale en juridische ontwikkelingen op het terrein
van pensioenvoorzieningen combineren met een praktijksituatie.
|
B
|
4c.15
|
De kandidaat kan de relevante fiscale ontwikkelingen op het gebied van lijfrenteverzekeringen
globaal omschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
4d: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst
inzake levensverzekeringen de consument te informeren over wijzigingen, wijzigingsmogelijkheden
en hun gevolgen voor een bestaande verzekering.
|
4d.1
|
De kandidaat kan beargumenteren waarom niet alle levensverzekeringen met waarde zonder
meer afkoopbaar zijn.
|
Ti
|
4d.2
|
De kandidaat kan globaal beoordelen of een bepaalde levensverzekering conversiewaarde
heeft.
|
Tp
|
4d.3
|
De kandidaat kan beoordelen of een bepaalde levensverzekering voor conversie/overdracht
in aanmerking komt.
|
Tp
|
4d.4
|
De kandidaat kan de regels ten aanzien van begunstigingaanvaarding in een praktijksituatie
toepassen.
|
Tp
|
4d.5
|
De kandidaat kan verklaren waarom de premievrije waarde van een levensverzekering
hoger is dan de afkoopwaarde.
|
B
|
4d.6
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen polissen met waarde en zonder waarde
enerzijds en de rechten van verzekeringnemer op afkoop, premievrijmaking, belening
en automatische voortzetting anderzijds.
|
B
|
4d.7
|
De kandidaat kan uitleggen waarom gezondheidswaarborgen worden verlangd bij afkoop
van een kapitaalverzekering bij leven.
|
B
|
4d.8
|
De kandidaat kan uitleggen wat belening van een levensverzekering inhoudt.
|
B
|
4d.9
|
De kandidaat kan uitleggen welke voorwaarden aan belening van een levensverzekering
worden gesteld.
|
B
|
4d.10
|
De kandidaat kan het verschil tussen premievrijmaking en automatische voortzetting
van een levensverzekering uitleggen.
|
B
|
4d.11
|
De kandidaat kan uitleggen waarom belening van een polis slechts kan plaatsvinden
tot maximaal de afkoopwaarde.
|
B
|
4d.12
|
De kandidaat kan uitleggen wat premievrijmaking van een levensverzekering inhoudt.
|
B
|
4d.13
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen het ontbreken van een premiebetalingsplicht
en automatische premievrijmaking.
|
B
|
4d.14
|
De kandidaat kan beschrijven hoe overdracht van een levensverzekering kan plaatsvinden.
|
K
|
4d.15
|
De kandidaat kan uitleggen in welke gevallen van conversie van een levensverzekering
gezondheidswaarborgen worden verlangd en in welke gevallen niet.
|
B
|
4d.16
|
De kandidaat kan in globaal de oorzaken en vooral de gevolgen aangeven van relevante
fiscale ontwikkelingen op het gebied van levensverzekeringen.
|
B
|
4d.17
|
De kandidaat kan de relevante fiscale ontwikkelingen op het gebied van levensverzekeringen
globaal omschrijven.
|
K
|
4d.18
|
De kandidaat kan uitleggen welke wijzigingen de Wet VPL ten aanzien van ingangsdatum
en vervroegde pensionering heeft gebracht.
|
B
|
4d.19
|
De kandidaat kan uitleggen voor welke categorieën personen o.g.v. overgangsrecht nog
VUT/prepensioen in stand kan blijven.
|
B
|
4d.20
|
De kandidaat kan de relevante ontwikkelingen op het terrein van pensioenvoorzieningen
globaal omschrijven.
|
K
|
4d.21
|
De kandidaat kan aangeven welke rechten verzekeringnemer en begunstigde hebben volgens
het verzekeringsrecht bij verzwijging, wanbetaling, premievrijmaking of afkoop van
de verzekering.
|
Tp
|
Eindterm
|
4e: De personen zijn in staat met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst
inzake levensverzekeringen de gewenste wijzigingen op een bestaande (aanvullende)
verzekering te verzenden aan de verzekeraar en na acceptatie en ontvangst te controleren
en vast te leggen.
|
4e.1
|
De kandidaat kan beschrijven aan welke vormvereisten verzoeken tot wijziging van een
overeenkomst van levensverzekering en de vastlegging daarvan in polissen moeten voldoen
volgens het huidige verzekeringsrecht.
|
K
|
Eindterm
|
5a: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande
(aanvullende) levensverzekering de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken
in de contacten met de verzekeraar.
|
5a.1
|
De kandidaat kan ter zake van uitkeringen van pensioen- of levensverzekeringen de
consument adviseren en diens belangen bewaken in de contacten met de verzekeraar
|
Ti
|
Eindterm
|
5b: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande
(aanvullende) levensverzekering de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak
op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken.
|
5b.1
|
De kandidaat kan uitleggen welke bescheiden moeten worden overgelegd wanneer een aanspraak
op uitkering of premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid uit hoofde van een
levensverzekering wordt ingediend bij de verzekeraar.
|
B
|
5b.2
|
De kandidaat kan uitleggen welke betrokkenen bij levensverzekeringen een rol spelen
bij uitoefening van de verschillende rechten van de verzekeringnemer.
|
B
|
5b.3
|
De kandidaat kan uitleggen aan wie de verzekeraar, als een polis van levensverzekering
tot uitkering komt, bevrijdend kan betalen.
|
B
|
5b.4
|
De kandidaat kan beschrijven onder welke voorwaarden een periodieke uitkering op basis
van units als een lijfrente kan worden aangemerkt.
|
K
|
5b.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor oude pensioenaanspraken als de
pensioenregeling wordt aangepast op grond van nieuwe fiscale regelgeving.
|
B
|
5b.6
|
De kandidaat kan globaal aangeven welke inhoudingen een verzekeraar verplicht in mindering
brengt op uit te keren pensioen en lijfrenten.
|
K
|
5b.7
|
De kandidaat kan opsommen wanneer afkoop van pensioenaanspraken mogelijk is
|
K
|
5b.8
|
De kandidaat kan globaal aangeven welke inhoudingen de verzekeraar verplicht in mindering
brengt op uit te keren pensioenen.
|
K
|
5b.9
|
De kandidaat kan de consequenties aangeven van het (gedeeltelijk) aanmerken van een
kapitaalverzekering als lijfrenteverzekering.
|
B
|
5b.10
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gerichte lijfrente inhoudt.
|
B
|
5b.11
|
De kandidaat kan onderscheid maken tussen een zuivere en een gerichte lijfrente.
|
B
|
5b.12
|
De kandidaat kan de belangrijkste verschillen aangeven tussen de kapitaalverzekering
met lijfrenteclausule en de gerichte lijfrente.
|
B
|
5b.13
|
De kandidaat kan de opnamemogelijkheden van levenslooploon omschrijven.
|
K
|
5b.14
|
De kandidaat kan de inhoudingsplichtigen benoemen.
|
K
|
5b.15
|
De kandidaat kan omschrijven welke consequentie(s) emigratie heeft voor een lijfrenteverzekering.
|
K
|
5b.16
|
De kandidaat kan globaal aangeven welke inhoudingen de verzekeraar verplicht in mindering
brengt op uit te keren lijfrenten.
|
K
|
Eindterm
|
5c: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande
(aanvullende) levensverzekering eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
|
5c.1
|
De kandidaat kan herkennen wanneer een deskundige moet worden ingeschakeld om te komen
tot een onafhankelijk oordeel ter zake van geschillen met betrekking tot de uitkering
van een levensverzekering.
|
K
|
Eindterm
|
5d: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande
(aanvullende) levensverzekering de gevolgen van niet-premiebetaling en eventuele niet-toegestane
aanspraken te verduidelijken aan de cliënt.
|
5d.1
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van wanbetaling voor de dekking
van levensverzekeringen.
|
B
|
5d.2
|
De kandidaat kan omschrijven welke vormvereisten het huidige verzekeringsrecht aan
de verzekeraar oplegt in geval van niet-tijdige premiebetaling.
|
K
|
5d.3
|
De kandidaat kan de consequenties uitleggen van het vervallen van de omkeerregel.
|
B
|
5d.4
|
De kandidaat kan uitleggen op welk moment een pensioenpremie betaald moet zijn en
hoe deze kan worden ingevorderd.
|
B
|
5d.5
|
De kandidaat kan omschrijven wat de gevolgen zijn als een pensioenregeling als bovenmatig
wordt beoordeeld.
|
B
|
5d.6
|
De kandidaat kan opsommen welke consequenties de Wet VPL verbindt aan het voortbestaan
van VUT- en prepensioenregelingen.
|
K
|
5d.7
|
De kandidaat kan uitleggen wat de fiscale consequenties zijn als de wijze waarop door
een DGA het pensioen in eigen beheer wordt uitgevoerd niet aan de gestelde eisen voldoet
en/of bovenmatig is.
|
B
|
5d.8
|
De kandidaat kan beoordelen of een ingegane lijfrente aan de fiscale eisen (IB) voldoet.
|
B
|
Eindterm
|
5e: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande
(aanvullende) levensverzekering met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier
in te vullen.
|
5e.1
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een meldingsformulier met het
oog op het verkrijgen van een uitkering of het verkrijgen van premievrijstelling van
een levensverzekering volledig (genoeg) is ingevuld.
|
Tp
|
5e.2
|
De kandidaat kan een meldingsformulier met het oog op het verkrijgen van een uitkering
of het verkrijgen van premievrijstelling van een levensverzekering volledig (genoeg)
invullen.
|
K
|
Eindterm
|
5f: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande
(aanvullende) levensverzekering een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren.
|
5f.1
|
De kandidaat kan op correcte wijze een meldingsformulier gebruiken voor het verkrijgen
van een uitkering uit hoofde van een pensioen- of levensverzekering.
|
Tp
|
Eindterm
|
5g: De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande
(aanvullende) levensverzekering op correcte wijze het meldingsformulier en overige
informatie te verzenden.
|
5g.1
|
De kandidaat kan uitleggen op welke wijze de bescheiden ter verkrijging van een uitkering
uit hoofde van een pensioen- of levensverzekering op correcte wijze kunnen worden
ingediend bij de verzekeraar.
|
B
|
Eindterm
|
6a: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten uit te leggen
aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel
te maken.
|
6a.1
|
De kandidaat kan zorgplicht definiëren.
|
|
6a.2
|
De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van het houden van een inventarisatiegesprek.
|
|
6a.3
|
De kandidaat is in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten, dilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren,
af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden (integriteit).
|
Ti
|
6a.4
|
De kandidaat kan aan de klant het begrip integriteit omschrijven en het belang ervan
weergeven voor de advisering van de klant.
|
K
|
6a.5
|
De kandidaat kan in een concrete situatie aangeven wanneer een bedrijfsbelang conflicteert
met het belang van de klant en omschrijft hierbij het aspect integer handelen.
|
Ti
|
6a.6
|
De kandidaat kan in een concrete klant situatie negatieve en positieve integriteitsaspecten
aangeven.
|
Ti
|
Eindterm
|
6b: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten de voor het
risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen
van de consument te verzamelen.
|
6b.1
|
De kandidaat kan de eisen die de Wft stelt ten aanzien van het vaststellen van een
risicoprofiel benoemen.
|
K
|
6b.2
|
De kandidaat kan inschatten welke valkuilen er zijn bij het in kaart brengen van de
financiële positie, kennis, ervaring en beleggingsdoelstelling van de klant.
|
Ti
|
6b.3
|
De kandidaat kan de inventarisatievragen categoriseren in de rubrieken uit de Wft
(financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling, risicobereidheid).
|
Ti
|
6b.4
|
De kandidaat kan de rubrieken uit de Wft categoriseren naar inventarisatievraag.
|
B
|
6b.5
|
De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen een vermogensdoel met een objectieve
danwel subjectieve prioriteit.
|
B
|
Eindterm
|
6c: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten de risicotolerantie
van de consument in kaart te brengen.
|
6c.1
|
De kandidaat kan risicotolerantie en risico definiëren.
|
K
|
6c.2
|
De kandidaat kan per vraag uitleggen wat het verband is tussen de vraag en de risicotolerantie
van de klant.
|
B
|
6c.3
|
De kandidaat kan demonstreren wanneer er sprake is van tegenstrijdige antwoorden van
de klant op vragen .
|
Ti
|
6c.4
|
De financieel adviseur kan per antwoord van de klant op een vraag uit de vragenlijst,
een additionele vraag stellen die daarmee verband houdt.
|
Tp
|
Eindterm
|
6d: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten op basis van
de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij
de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel gekomen is.
|
6d.1
|
De kandidaat kan het begrip risicoprofiel en cliëntprofiel definiëren.
|
K
|
6d.2
|
De kandidaat kan uitleggen waarom de klant wordt ingedeeld in een risicoprofiel.
|
B
|
6d.3
|
De kandidaat kan op basis van de gegevens van de klant beoordelen welk risicoprofiel
erbij past.
|
Ti
|
6d.4
|
De kandidaat kan van een gekozen risicoprofiel beoordelen welke klant erbij past.
|
Ti
|
6d.5
|
De kandidaat kan per antwoord van de klant aangeven wat het verband is met het risicoprofiel.
|
B
|
Eindterm
|
6e: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten vast te stellen
welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument,
en indien van toepassing door te verwijzen naar een ander type adviseur.
|
6e.1
|
De kandidaat kan de verschillende vormen van dienstverlening omschrijven.
|
K
|
6e.2
|
De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer de klant in aanmerking komt
voor beleggen of niet.
|
K
|
6e.3
|
De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer een klant moet worden doorverwezen
naar een andere vorm van dienstverlening.
|
Ti
|
Eindterm
|
7a: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening
door de consument, over het risicoprofiel.
|
7a.1
|
De kandidaat kan beschrijven wat hij moet doen wanneer de klant zich niet kan vinden
in het gekozen risicoprofiel.
|
K
|
7a.2
|
De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor een klant die een lager cq hoger risicoprofiel
wil.
|
K
|
Eindterm
|
7b: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met
de risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties
en wat dat voor hem betekent.
|
7b.1
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de begrippen ‘verwacht rendement’ en ‘standaarddeviatie.’
|
K
|
7b.2
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen standaarddeviatie en waarschijnlijkheidsinterval
van een SAA en in dit verband aangeven wat een normale verdeling is.
|
B
|
7b.3
|
De kandidaat kan aantonen aan de klant wat het verband is tussen standaarddeviatie,
waarschijnlijkheidsinterval en risico van een SAA.
|
Tp
|
7b.4
|
De kandidaat kan berekenen wat de kans is op een belegging met een worst case scenario
als uitkomst bij een eenmalige belegging.
|
Tp
|
7b.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat de kans op een mogelijke uitkomst van een belegging
in enig jaar is.
|
B
|
7b.6
|
De kandidaat kan het verband tussen risico en rendement uitleggen.
|
B
|
7b.7
|
De kandidaat kan aantonen dat de risico- en rendementsinformatie van een gekozen SAA
past bij het risicoprofiel van de klant.
|
Tp
|
7b.8
|
De kandidaat kan door middel van een berekening laten zien wat de consequentie is
van een andere SAA en de consequentie daarvan voor verwachte risico en rendement.
|
Tp
|
7b.9
|
De kandidaat kan het begrip ‘samengesteld rendement’ definiëren.
|
K
|
7b.10
|
De kandidaat kan berekenen wat de verwachte eindwaarde is van zijn vermogen als wordt
belegd volgens de SAA.
|
Tp
|
7b.11
|
De kandidaat kan aan de hand van uitspraken van de klant over beleggen concluderen
of de klant de risico’s van beleggen begrijpt.
|
Ti
|
7b.12
|
De kandidaat kan het verband tussen risico en tijd benoemen.
|
Ti
|
7b.13
|
De kandidaat kan het risicotolerantiemodel definiëren.
|
K
|
7b.14
|
De kandidaat kan uitleggen wat de minimaal vereiste beleggingshorizon betekent.
|
B
|
Eindterm
|
7c: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische
asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico-
en rendementinformatie.
|
7c.1
|
De kandidaat kan een strategische asset allocatie definiëren.
|
Ti
|
7c.2
|
De kandidaat kan uitleggen waarom er in het advies gebruik wordt gemaakt van een strategische
asset allocatie.
|
B
|
7c.3
|
De kandidaat kan de kenmerken van een strategische asset allocatie definiëren.
|
K
|
7c.4
|
De kandidaat kan de kantekeningen benoemen bij het gebruik van de normale verdeling.
|
K
|
7c.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van de kantekeningen bij de normale
verdeling bij de geadviseerde Strategische asset allocatie.
|
B
|
7c.6
|
De kandidaat kan de weging van de categorieën in een SAA uitleggen.
|
B
|
Eindterm
|
7d: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten in overleg met de consument vast te stellen welke strategische
asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel.
|
7d.1
|
De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische
assetallocatie en de verdeling over de verschillende assetcategorieën.
|
B
|
7d.2
|
De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische
assetallocatie en de risico-rendementsverhouding.
|
B
|
7d.3
|
De kandidaat kan het begrip modelportefeuille definiëren.
|
K
|
Eindterm
|
7e: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten uit leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en
waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen.
|
7e.1
|
De kandidaat kan uitleggen dat een risicoprofiel kan veranderen.
|
B
|
7e.2
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer er sprake is van een verandering in het cliëntprofiel.
|
Ti
|
Eindterm
|
7f: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille
kan worden gerealiseerd.
|
7f.1
|
De kandidaat kan diversificatie definiëren.
|
K
|
7f.2
|
De kandidaat kan correlatie definiëren.
|
K
|
7f.3
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer er tussen twee financiële instrumenten sprake kan
zijn van voordelen door diversificatie.
|
B
|
7f.4
|
De kandidaat kan illustreren wat het verband is tussen risico en rendement van de
verschillende SAA’s.
|
Ti
|
7f.5
|
De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen het marktrisico en specifiek risico.
|
B
|
7f.6
|
De kandidaat kan uitleggen hoe spreiding wordt bereikt in een portefeuille.
|
B
|
7f.7
|
De kandidaat kan uit een lijst portefeuilles een onderscheid maken tussen goed en
slecht gediversifieerde portefeuilles.
|
B
|
7f.8
|
De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille aantonen waarom deze
slecht gespreid is.
|
Tp
|
Eindterm
|
7g: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen.
|
7g.1
|
De kandidaat kan de voor- en nadelen van collectief beleggen benoemen.
|
K
|
7g.2
|
De kandidaat kan de kosten van collectief beleggen benoemen.
|
|
7g.3
|
De kandidaat kan de verschillende kosten van beleggen definiëren.
|
|
7g.4
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen direct en indirect rendement
van een beleggingsinstelling.
|
|
Eindterm
|
7h: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid
van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en risico’s van deze vormen
zijn.
|
7h.1
|
De kandidaat kan de vormen van specialisatie bij beleggingsinstellingen benoemen.
|
K
|
7h.2
|
De kandidaat kan uitleggen welke verschillen er zijn tussen de verschillende stijlen.
|
B
|
7h.3
|
De kandidaat kan een aantal special products beschrijven.
|
Ti
|
7h.4
|
De kandidaat kan aangeven wat het verschil is tussen een open end en een closed end
fonds en aangeven wat het gevolg is van het verschil.
|
K
|
7h.5
|
De kandidaat kan op basis van een financiële bijsluiter aantonen welke kenmerken een
beleggingsinstelling heeft.
|
Tp
|
Eindterm
|
7i: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten
beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten.
|
7i.1
|
De kandidaat kan de beleggingscategorieën van een strategische asset allocatie benoemen.
|
K
|
7i.2
|
De kandidaat kan de verschillende beleggingscategorieën omschrijven.
|
K
|
7i.3
|
De kandidaat kan benoemen welke vormen van financiële waarden onderdeel uitmaken van
de beleggingscategorieën.
|
Ti
|
7i.4
|
De kandidaat kan de kenmerken van de beleggingscategorieën benoemen.
|
K
|
7i.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen de beleggingscategorieën waarin
wordt belegd en het profiel van de klant.
|
B
|
7i.6
|
De kandidaat kan de kenmerken van fondsen met een hefboom uitleggen.
|
B
|
7i.7
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verschil in risico is tussen aandelen, obligaties,
vastgoed en liquiditeiten.
|
B
|
Eindterm
|
7j: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten de informatie over de invloed van de economische omgeving
op de beleggingsportefeuille, die de aanbieder van de beleggingsinstellingen bij deze
producten geeft, aan de consument uit te leggen.
|
7j.1
|
De kandidaat kan het begrip ‘economische groei’ omschrijven alsmede de factoren die
met ‘economische groei’ samenhangen.
|
K
|
7j.2
|
De kandidaat kan het begrip ‘inflatie’ omschrijven alsmede de factoren die met dit
begrip samenhangen.
|
K
|
7j.3
|
De kandidaat kan een het begrip ’rente’ (korte- en lange termijn) omschrijven alsmede
de factoren die met dit begrip samenhangen.
|
K
|
7j.4
|
De kandidaat kan het begrip ‘valutakoers’ omschrijven alsmede de factoren die met
‘de valutakoers’ samenhangen.
|
K
|
7j.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘economische groei.’
|
B
|
7j.6
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘inflatie.’
|
B
|
7j.7
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘rente’ (korte- en lange termijn).
|
B
|
7j.8
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘valutakoers’.
|
B
|
7j.9
|
De kandidaat kan uitleggen hoe beleggers reageren op verwachte cijfers en op feitelijke
cijfers over de macro-economie.
|
B
|
Eindterm
|
7k: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten een concreet advies te geven over welke modelportefeuille
(al dan niet in combinatie met andere financiële producten) het beste aansluit bij
het risicoprofiel en de wensen van de consument.
|
7k.1
|
De kandidaat kan een modelportefeuille categoriseren in een risicoprofiel.
|
B
|
7k.2
|
De kandidaat kan concluderen of een beleggingsfonds past bij een gegeven risicoprofiel.
|
B
|
Eindterm
|
7l: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen,
waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde
van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt.
|
7l.1
|
De kandidaat kan de klant uitleggen wat de consequenties zijn van het niet behalen
van het doelvermogen van de belegging.
|
Ti
|
7l.2
|
De kandidaat kan de cliënt uitleggen dat beleggen het risico met zich meebrengt dat
het einddoel niet gehaald wordt.
|
Ti
|
Eindterm
|
7m: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten financiële producten met elkaar te vergelijken en bepalen
of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument.
|
7m.1
|
De kandidaat kan concluderen of een financieel product met beleggingscomponent past
bij de klant.
|
B
|
Eindterm
|
8a: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst
inzake financiële instrumenten alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te
leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder
is voldaan.
|
8a.1
|
De kandidaat kan de eisen die de toezichthouder stelt aan de minimum hoeveelheid informatie
die wordt vastgelegd benoemen.
|
K
|
8a.2
|
De kandidaat kan van elk van deze eisen uitleggen wat eronder wordt verstaan.
|
B
|
8a.3
|
De kandidaat kan beoordelen of de klant voldoende informatie heeft gegeven om vast
te leggen in het cliëntdossier.
|
Ti
|
8a.4
|
De kandidaat kan in verschillende situaties aangeven wanneer er een actieve waarschuwing
aan de orde is.
|
Ti
|
Eindterm
|
8b: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten vast te stellen of bijsturing van de portefeuille nodig is,
gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel.
|
8b.1
|
De kandidaat kan aantonen wanneer er sprake is van afwijking van de samenstelling
van de portefeuille ten opzichte van de gewenste portefeuille en welke actie hij moet
ondernemen.
|
Ti
|
8b.2
|
De kandidaat kan scheefgroei in en rebalancing/herschikken van een portefeuille definiëren.
|
K
|
8b.3
|
De kandidaat kan uitleggen waarom er bij scheefgroei gerebalanced moet worden.
|
B
|
Eindterm
|
8c: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten (tijdens mutatiemomenten) te signaleren of er wijzigingen
in het risicoprofiel of in de omgeving zijn waardoor bijstelling van de strategische
asset allocatie wenselijk is.
|
8c.1
|
De kandidaat kan beoordelen of er wijzigingen zijn in het profiel van de klant.
|
Tp
|
8c.2
|
De kandidaat kan aanwijzen welke zaken in het profiel kunnen veranderen.
|
K
|
8c.3
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequentie is van een verandering in het risicoprofiel.
|
B
|
8c.4
|
De kandidaat kan op basis van uitspraken van de klant inschatten of er wijzigingen
zijn in het cliëntprofiel.
|
Ti
|
8c.5
|
De kandidaat kan de situaties benoemen waarin hij zijn klant moet vragen naar de veranderingen
die van invloed zijn op het profiel.
|
K
|
Eindterm
|
8d: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten deze benodigde wijzigingen te vertalen in een concreet advies
over aanpassing van de strategische asset allocatie.
|
8d.1
|
De kandidaat kan aantonen wat het effect is van een wijziging in het profiel van de
klant op het risicoprofiel van de klant.
|
Ti
|
8d.2
|
De kandidaat kan uitleggen wat de klant moet doen wanneer er sprake is van een wijziging
in zijn financiële situatie.
|
B
|
8d.3
|
De kandidaat is in staat provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument.
De kandidaat is in staat de cliëntovereenkomst correct toe te passen.
|
Ti
|