Besluit prudentiële regels Wft

Geraadpleegd op 05-10-2024.
Geldend van 14-09-2019 t/m 31-12-2019

Besluit van 12 oktober 2006, houdende prudentiële regels voor financiële ondernemingen die werkzaam zijn op de financiële markten (Besluit prudentiële regels Wft)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 27 juni 2006, nr. FM 2006-01567 M;

Gelet op de artikelen 3:9, derde lid, 3:10, tweede en derde lid, 3:17, tweede lid, 3:18, tweede en derde lid, 3:29, derde lid, 3:36, vierde lid, 3:40, 3:41, 3:42, 3:43, tweede lid, 3:47, zesde lid, 3:48, 3:52, 3:53, derde lid, 3:54, derde lid, 3:55, tweede lid, 3:57, tweede en zevende lid, 3:59, tweede lid, 3:62, tweede lid, 3:63, tweede lid, 3:67, vierde lid, 3:71, tweede lid, 3:72, vijfde en zevende lid, 3:73, 3:74, tweede lid, 3:78, tweede lid, 3:81, tweede lid, 3:83, tweede lid, 3:87, tweede lid, 3:88, vierde lid, 3:89, eerste lid, 3:96, derde en vierde lid, 3:99, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht en de richtlijnen nr. 73/239/EEG, 85/611/EEG, 88/357/EEG, 91/674/EEG, 92/49/EEG, 93/6/EEG, 93/22/EEG, 2000/12/EG, 2000/46/EG en 2002/83/EG;

De Raad van State gehoord, advies van 27 juli 2006, nr. W06.06.0265/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, nr. FM 2006-2352 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

authenticatie: een procedure waarmee een betaaldienstverlener de identiteit van een betaaldienstgebruiker dan wel de validiteit van het gebruik van een specifiek betaalinstrument kan verifiëren, met inbegrip van het gebruik van persoonlijke beveiligingsgegevens van de betaaldienstgebruiker;

back-to-back lening: kredietinstrument waarbij de kredietnemer geld of financiële instrumenten ter beschikking krijgt, waartegenover de kredietverstrekker een zekerheid ontvangt, direct of indirect, uit eigen liquide middelen van de kredietnemer;

betaalgegevens: gegevens die samenhangen met het houden van een betaalrekening en met het uitvoeren van een betalingstransactie vanaf deze rekening;

betalingstransactie op afstand: betalingstransactie die via het internet of met een voor communicatie op afstand bruikbaar apparaat wordt geïnitieerd;

business line: afgezonderde categorie activiteiten als bedoeld in artikel 317, vierde lid, tabel 2, van de verordening kapitaalvereisten;

daggeld: kortlopende vorderingen die dagelijks opvraagbaar zijn en die uiterlijk twee werkdagen na opvraging dan wel opzegging moeten worden terugbetaald;

dekkingsactiva: activa die een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, hanteert om te voldoen aan artikel 3:33a, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

entiteit voor securitisatiedoeleinden: onderneming:

  • a. die geen bank is;

  • b. die is opgericht ten behoeve van een of meer securitisaties;

  • c. wier activiteiten zich beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor die securitisaties;

  • d. wier oprichting dient om haar verplichtingen te scheiden van de verplichtingen van de initiator; en

  • e. wier eigenaars hun deelneming onvoorwaardelijk in pand kunnen geven of kunnen verkopen;

gemiddeld uitstaand elektronisch geld: het gemiddelde totale bedrag gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand.

gevoelige betaalgegevens: betaalgegevens, waaronder persoonlijke beveiligingsgegevens, met behulp waarvan fraude kan worden gepleegd, met uitzondering van de naam van de rekeninghouder en het rekeningnummer voor zover betaalinitiatie- en rekeninginformatiedienstverleners deze gegevens gebruiken ten behoeve van hun bedrijfsuitoefening;

groepsbestuurder: ieder die binnen een groep het beleid bepaalt;

groep van verbonden wederpartijen: ten minste twee personen die uit een oogpunt van de te lopen risico’s als een geheel moeten worden beschouwd omdat zij:

  • a. met elkaar zijn verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur; of

  • b. zodanig onderling verbonden zijn dat, indien een van hen financiële problemen, in het bijzonder financieringsproblemen of betalingsproblemen, zou ondervinden, in elk geval een van de anderen waarschijnlijk ook in financieringsproblemen of betalingsproblemen zou komen;

ondernemingsgebonden herverzekeraar: herverzekeraar waarvan alle aandelen worden gehouden door een financiële onderneming die geen verzekeraar is of door een onderneming die geen financiële onderneming is, of die deel uitmaakt van een groep die geen verzekeringsgroep is als bedoeld in de afdelingen 3.6.1. en 3.6.3. van de wet, en die uitsluitend risico’s in herverzekering neemt van de eerdergenoemde financiële onderneming onderscheidenlijk onderneming of van de ondernemingen die deel uitmaken van de groep waarvan hij deel uitmaakt;

incident: gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bedrijf van de desbetreffende financiële onderneming;

initiator: onderneming die:

  • a. zelf of via een andere onderneming rechtstreeks of middellijk partij is geweest bij de oorspronkelijke overeenkomst waarmee de verplichtingen of mogelijke verplichtingen van de debiteur of mogelijke debiteur die worden gesecuritiseerd, zijn ontstaan; of

  • b. vorderingen van een derde koopt, in haar balans opneemt en vervolgens securitiseert;

integriteitgevoelige functie:

  • a. leidinggevende functie direct onder die van de personen die het beleid van een financiële onderneming bepalen of mede bepalen; of

  • b. functie waaraan een bevoegdheid is verbonden die een wezenlijk risico inhoudt voor de integere uitoefening van het bedrijf van een financiële onderneming;

integriteitsrisico: gevaar voor aantasting van de reputatie of bestaande of toekomstige bedreiging van vermogen of resultaat van een financiële onderneming als gevolg van een ontoereikende naleving van hetgeen bij of krachtens enig wettelijk voorschrift is voorgeschreven;

internationale jaarrekeningstandaarden: internationale standaarden voor jaarrekeningen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen van toepassing zijn verklaard overeenkomstig artikel 3 van verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 (PbEG L 243);

interne modellenmethode: methode waarbij de som van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling voor de kredietrisico’s van een financiële onderneming wordt bepaald op basis van een intern model;

kalenderpost: actiefpost of passiefpost waarvan de kasinstromen respectievelijk kasuitstromen als gevolg van aflossing of rentebetalingen in de vervalkalender worden opgenomen;

kans op wanbetaling: kans dat een wederpartij over een periode van een jaar in gebreke blijft;

kasstromen van het kernbedrijf: kasstromen van leningen die met een vaste termijn zijn verstrekt aan tegenpartijen, die geen kantoren en bancaire deelnemingen zijn die niet in de rapportage worden betrokken, die geen banken en geen professionele geldmarktpartijen zijn, en van deze tegenpartijen met een vaste termijn opgenomen gelden, met inbegrip van te ontvangen onderscheidenlijk te betalen rente;

kredietbeoordeling: taxatie van de kans op wanbetaling en de mate van wanbetaling door een bepaalde debiteur op al zijn verplichtingen of een deel van zijn verplichtingen;

kredietbeoordelingsbureau: bureau dat kredietbeoordelingen opstelt;

kredietrisicovermindering: techniek ter beperking van het kredietrisico dat verbonden is aan activa en posten buiten de balanstelling;

kredietverbetering: contractuele regeling die de kans op wanbetaling en de mate van wanbetaling van een securitisatiepositie vermindert ten opzichte van de situatie waarin van die regeling geen sprake zou zijn;

leningverstrekkende financiële onderneming: financiële onderneming die een vordering heeft, ongeacht of daaraan een lening ten grondslag ligt;

maandperiode: eerste kalendermaand volgend op de verslagdatum;

niet-volgestorte kredietprotectie: kredietrisicovermindering waarbij het kredietrisico met betrekking tot een vordering van een financiële onderneming wordt beperkt door de garantie van een derde partij om een bepaald bedrag uit te keren bij wanbetaling van de wederpartij of bij andere in de overeenkomst tot kredietprotectie vermelde gebeurtenissen die betaling onder de overeenkomst of afwikkeling van de overeenkomst tot gevolg hebben;

officiële stand-by faciliteiten: liquiditeitsgarantie die, onder door de Nederlandsche Bank te stellen voorwaarden, is ontvangen van onderscheidenlijk afgegeven door een binnenlandse of buitenlandse bank;

omgekeerde retrocessieovereenkomst: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten betreffende de eigendom van effecten of grondstoffen verkoopt, onder de ontbindende voorwaarde deze of vervangende effecten of grondstoffen tegen een vastgestelde prijs op een door de wederpartij te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen, indien:

  • a. in geval van gegarandeerde rechten, de garantie is verstrekt door een gereglementeerde markt die houder is van de rechten; en

  • b. de overeenkomst bepaalt dat het de financiële onderneming niet is toegestaan een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan een wederpartij tegelijkertijd over te dragen of toe te zeggen;

omrekeningsfactor: verhouding tussen het op een bepaald moment onbenutte bedrag van een kredietlijn dat naar verwachting opgenomen wordt en openstaat in geval van wanbetaling en het onbenutte bedrag van die kredietlijn, waarbij de omvang van de kredietlijn wordt bepaald door de toegestane limiet, tenzij de niet-toegestane limiet hoger is;

operationeel risico: risico van verliezen als gevolg van tekortschietende of falende interne procedures en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen, met inbegrip van juridische risico’s;

opgenomen effectenlening: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming effecten uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de financiële onderneming op een tijdstip in de toekomst of zodra de wederpartij daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten teruglevert;

opgenomen grondstoffenlening: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming grondstoffen uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de financiële onderneming op een tijdstip in de toekomst of zodra de wederpartij daarom verzoekt, gelijkwaardige grondstoffen teruglevert;

persoonlijke beveiligingsgegevens: gepersonaliseerde kenmerken die door de betaaldienstverlener aan een betaaldienstgebruiker worden verstrekt ten behoeve van authenticatie;

professionele geldmarktpartij: persoon die geen bank is en die in het kader van zijn middelenbeheer transacties verricht op de geldmarkt met bij de geldmarkt passende volumes en op die markt met enige regelmaat opereert op een manier die vergelijkbaar is met die van een bank;

rekeninghoudende betaaldienstverlener: een betaaldienstverlener die ten behoeve van een betaler een betaalrekening aanbiedt en beheert;

retrocessie: overeenkomst waarbij een verzekeraar een gedeelte van het door hem herverzekerde risico, tegen betaling van herverzekeringspremie, overdraagt aan een andere verzekeraar;

retrocessieovereenkomst: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten betreffende de eigendom van effecten of grondstoffen verkoopt, onder de ontbindende voorwaarde deze of vervangende effecten of grondstoffen tegen een vastgestelde prijs op een door de financiële onderneming te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen, indien:

  • a. in geval van gegarandeerde rechten, de garantie is verstrekt door een gereglementeerde markt die houder is van de rechten; en

  • b. de overeenkomst bepaalt dat het de financiële onderneming niet toegestaan is een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan een wederpartij tegelijkertijd over te dragen of toe te zeggen;

revolverende vordering: vordering waarbij de wederpartij het openstaande bedrag mag laten variëren tot een van tevoren afgesproken limiet;

risicomeetsysteem: systeem voor de meting van het operationeel risico;

securitisatie: transactie of regeling waarbij:

  • a. het kredietrisico van een vordering of verzameling van vorderingen wordt onderverdeeld in ten minste twee tranches;

  • b. de in het kader van de transactie of regeling verrichte betalingen afhangen van de prestatie van de vordering of de verzameling van vorderingen; en

  • c. de rangorde van de tranches bepalend is voor de verdeling van de verliezen tijdens de looptijd van de transactie of regeling;

securitisatiepositie: vordering in het kader van een securitisatie;

sponsor: onderneming, niet zijnde een initiator, die securitisatieregelingen waarbij vorderingen van derden worden gekocht, opzet en beheert;

stresstest: onderzoek naar de risico’s die ontstaan als zich veranderingen in de marktsituatie voordoen of zouden voordoen die een ongunstige invloed uitoefenen op de toereikendheid van het toetsingsvermogen van een financiële onderneming, en naar de risico’s die ontstaan als zekerheidsrechten worden uitgeoefend in crisissituaties;

suppletiebijdragen: bedragen die het bestuur van een onderlinge waarborgmaatschappij krachtens haar statuten in verband met een nadelig saldo over enig boekjaar te allen tijde en zonder bijkomende voorwaarden van haar leden kan eisen;

synthetische securitisatie: securitisatie waarbij:

  • a. de onderverdeling in tranches van het kredietrisico van een vordering of verzameling van vorderingen geschiedt door middel van kredietderivaten of garanties; en

  • b. de vordering of verzameling van vorderingen in de balanstelling van de initiator blijft opgenomen;

tegenpartijkredietrisico: risico dat de wederpartij bij een transactie in gebreke blijft voordat de definitieve afwikkeling van de met de transactie samenhangende kasstromen heeft plaatsgevonden;

toetsingsvermogen: het eigen vermogen, bedoeld in artikel 72 van de verordening kapitaalvereisten;

traditionele securitisatie: securitisatie waarbij:

  • a. de gesecuritiseerde vorderingen in economische zin worden overgedragen aan een entiteit voor securitisatiedoeleinden die daartoe effecten uitgeeft;

  • b. de eigendom van de gesecuritiseerde vorderingen door de initiator wordt overgedragen of de kasstromen uit hoofde van de gesecuritiseerde vorderingen door middel van een overeenkomst van subdeelneming door de initiator worden overgedragen; en

  • c. de uitgegeven effecten niet leiden tot een betalingsverplichting voor de initiator;

tranche: contractueel vastgesteld segment van het kredietrisico van een gesecuritiseerde vordering of verzameling van vorderingen, waarbij een securitisatiepositie in dit segment een groter of kleiner risico op verlies meebrengt dan een securitisatiepositie van dezelfde omvang in elk ander segment, indien geen rekening wordt gehouden met de volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie die door derden rechtstreeks aan de houders van de securitisatieposities in dit segment of in andere segmenten wordt geboden;

verlies bij wanbetaling: verhouding tussen het verwachte economisch verlies op een vordering als gevolg van wanbetaling, met inachtneming van de tijdwaarde van geld, en het naar verwachting uitstaande bedrag bij wanbetaling;

verordening solvabiliteit II: gedelegeerde verordening (EU) nr. 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU L12);

verslagdatum: datum van de dag direct voorafgaande aan de periode waarover wordt gerapporteerd;

verstrekte effectenlening: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij effecten uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de wederpartij op een tijdstip in de toekomst of zodra de financiële onderneming daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten teruglevert;

verstrekte grondstoffenlening: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij grondstoffen uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de wederpartij op een tijdstip in de toekomst of zodra de financiële onderneming daarom verzoekt, gelijkwaardige grondstoffen teruglevert;

vervalkalender: overzicht van contractuele looptijden van overeenkomsten gesloten door een financiële onderneming;

vervroegde-aflossingsbepaling: contractuele bepaling op grond waarvan de securitisatieposities van beleggers voor de oorspronkelijke vervaldatum van de uitgegeven effecten geheel of gedeeltelijk worden afgelost;

verwachte verliespost: product van de kans op wanbetaling, het verlies bij wanbetaling en de waarde van een actief of post buiten de balanstelling;

verwateringsrisico: risico dat de waarde van een kortlopende handelsvordering afneemt door crediteringen aan de debiteur;

volgestorte kredietprotectie: kredietrisicovermindering waarbij het kredietrisico met betrekking tot een vordering van een financiële onderneming wordt beperkt door het recht van die financiële onderneming om bij wanbetaling van de wederpartij of bij andere specifieke gebeurtenissen in verband met de wederpartij die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het kredietrisico met betrekking tot de vordering:

  • a. bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te gelde te maken;

  • b. bepaalde activa of posten buiten de balanstelling over te nemen;

  • c. de eigendom van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te verwerven of te behouden;

  • d. de waarde van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te verlagen; of

  • e. de waarde van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te vervangen door het verschil tussen deze waarde en de waarde van een vordering op de financiële onderneming;

voorraadposten: liquide activa die niet in de vervalkalender worden opgenomen;

vorderingswaarde: waarde van een niet naar risico gewogen actief of post buiten de balanstelling;

waarde van de gekwalificeerde deelneming: koopprijs van een aandeel, op het moment van de verwerving of vergroting van de gekwalificeerde deelneming, vermenigvuldigd met het aantal verworven aandelen;

wanbetaling:

  • a. situatie waarin een financiële onderneming het onwaarschijnlijk acht dat een debiteur zijn verplichtingen jegens haar, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen van de financiële onderneming volledig zal nakomen zonder dat de financiële onderneming, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen zal moeten overgaan tot maatregelen; of

  • b. situatie waarin een debiteur meer dan negentig dagen in gebreke is bij het nakomen van een aanzienlijke verplichting jegens een financiële onderneming, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen van de financiële onderneming;

weekperiode: eerste zeven kalenderdagen volgend op de verslagdatum;

de wet: de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 2

De artikelen 1, 4, 5 tot en met 25, 27 tot en met 31, 35, 48, 50, 59, 138, 139, en 145 zijn, voor zover zij betrekking hebben op banken, van overeenkomstige toepassing op financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 van de wet.

Artikel 3

Hoofdstuk 10 is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die uitsluitend een beleggingsdienst als bedoeld in onderdeel a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet verlenen. In afwijking van artikel 130 verstrekt een beleggingsonderneming als bedoeld in de vorige volzin slechts staten ten behoeve van het toezicht op de naleving van de regels met betrekking tot het minimum vermogen ingevolge de artikelen 3:53, eerste lid, en 3:54, eerste lid, van de wet. De artikelen 131 tot en met 133 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3a

  • 1 De hoofdstukken 9 en 10 zijn niet van toepassing op betaalinstellingen:

    • a. voor zover zij uitsluitend in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;

    • b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand; en

    • c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving.

  • 2 Een betaalinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.

  • 3 Indien een betaaldienstverlener zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.

Artikel 4

  • 1 Berekeningen met betrekking tot het minimumbedrag aan eigen vermogen, de solvabiliteit, de kapitaalbuffer onderscheidenlijk de liquiditeit van financiële ondernemingen, niet zijnde verzekeraars, op grond van de hoofdstukken 9, 10, 10A onderscheidenlijk 11 worden, voor zover niet anders is bepaald, gedaan op basis van de enkelvoudige jaarrekening zoals opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden.

  • 2 Berekeningen met betrekking tot de solvabiliteit van banken op grond van hoofdstuk 10, de kapitaalbuffer van banken op grond van hoofdstuk 10A en de liquiditeit van banken op grond van hoofdstuk 11 worden, voor zover niet anders is bepaald, gedaan op basis van de geconsolideerde jaarrekening indien deze wordt opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden.

  • 4 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang houdt zich aan door de Nederlandsche Bank te stellen nadere regels met betrekking tot de waardering van deelnemingen.

Hoofdstuk 2. Betrouwbaarheid

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:9, derde lid, en 3:99, derde lid, van de wet

Artikel 5

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon door de Nederlandsche Bank op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de wet.

Artikel 6

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 5, in ieder geval in aanmerking:

Artikel 7

  • 1 De Nederlandsche Bank verkrijgt inzicht in de in artikel 5 bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a. door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b. door de Landelijke Officier van Justitie verstrekte politiegegevens;

    • c. gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen;

    • d. gegevens en inlichtingen, verkregen van de Belastingdienst;

    • e. gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;

    • f. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

    • g. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;

    • h. gegevens uit openbare bronnen;

    • i. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen waarbij de in artikel 5 bedoelde persoon betrokken is geweest;

    • j. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; of

    • k. gegevens en inlichtingen, verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.

  • 2 Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het eerste lid, de Nederlandsche Bank aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Nederlandsche Bank ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Nederlandsche Bank stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a. de reden van het nadere onderzoek;

    • b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

Artikel 8

  • 1 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 5 staat niet buiten twijfel indien:

    • a. deze onherroepelijk veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage A, waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn verstreken;

    • b. deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage A, waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is of waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht of meer jaren zijn verstreken;

    • c. deze veroordeeld is terzake van een overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen of artikel 65 van de Invorderingswet 1990, waarbij betrokkene veroordeeld is tot een gevangenisstraf of boete; of

    • d. deze een vergrijpboete van meer dan € 62.500 opgelegd heeft gekregen terzake van een feit, genoemd in onderdeel 5 van bijlage A, en het besluit waarbij de vergrijpboete is opgelegd onherroepelijk is geworden of waarbij ten minste de rechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 9, afwijken van het eerste lid, ten aanzien van de onderdelen b, c en d.

Artikel 9

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 5, in aanmerking:

  • a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

  • b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • c. de overige belangen van de onderneming en de betrokkene.

Hoofdstuk 3. Integere uitoefening van het bedrijf

Artikel 10

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, 3:11, 3:12, 3:12a, 3:13 of 3:14 van de wet draagt zorg voor een systematische analyse van integriteitsrisico´s.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt er zorg voor dat het beleid, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet zijn neerslag vindt in procedures en maatregelen.

  • 3 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, stelt alle relevante bedrijfsonderdelen in kennis van het beleid en de procedures en maatregelen.

  • 4 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de uitvoering en de systematische toetsing van het beleid en de procedures en maatregelen.

  • 5 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor onafhankelijk toezicht op de uitvoering van het beleid en de procedures en maatregelen met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf en beschikt over procedures die erin voorzien dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken worden gerapporteerd aan de personen belast met de taak, bedoeld in artikel 21.

  • 6 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures die erin voorzien dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf onder toezicht van de personen belast met de taak, bedoeld in artikel 21, tot een gepaste bijstelling leiden.

Artikel 11

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:26 of 3:27 van de wet beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van privé-belangen van:

    • a. personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen;

    • b. groepsbestuurders;

    • c. leden van het orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming; en

    • d. andere werknemers of andere personen die in haar opdracht op structurele basis werkzaamheden voor haar verrichten, met haar belangen of die van haar cliënten.

  • 2 De entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten op basis van personeelscondities aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen en groepsbestuurders.

  • 3 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, op basis van personeelscondities aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen of groepsbestuurders vindt uitsluitend plaats in de normale uitoefening van het bedrijf en vindt telkens slechts plaats na instemming door het orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming dan wel namens een daartoe aangewezen orgaan.

  • 4 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen of groepsbestuurders vindt, indien de dienst buiten de grenzen van het bij de financiële onderneming bestaande systeem van personeelscondities wordt verleend, uitsluitend plaats in de normale uitoefening van het bedrijf en tegen de gebruikelijke commerciële voorwaarden en zekerheden.

  • 5 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, aan leden van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, alsmede aan familieleden, niet zijnde personeelsleden, van personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen, van groepsbestuurders en van leden van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, geschiedt uitsluitend in de normale uitoefening van het bedrijf en tegen de gebruikelijke commerciële voorwaarden en zekerheden.

Artikel 12

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, neemt naar aanleiding van een incident maatregelen die zijn gericht op het beheersen van de opgetreden risico’s en het voorkomen van herhaling.

  • 3 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, informeert de Nederlandsche Bank onverwijld omtrent incidenten.

Artikel 13

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, maakt een onderbouwde beoordeling van de betrouwbaarheid van personen die zij wil benoemen in een integriteitsgevoelige functie.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van degenen die, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst, werkzaamheden in een integriteitgevoelige functie verrichten.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, voor zover het een integriteitgevoelige functie betreft die is aan te merken als een sleutelfunctie als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II.

Artikel 13a

  • 1 Een verzekeraar draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten en van de feitelijk leidinggevenden die voor deze personen verantwoordelijk zijn, buiten twijfel staat.

  • 3 De verzekeraar legt alle relevante documentatie met betrekking tot de toepassing van dit artikel vast en houdt de documentatie bij.

Artikel 14

  • 1 Een bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt met het oog op een integere uitoefening van het bedrijf over procedures en maatregelen met betrekking tot de acceptatie van cliënten.

  • 2 Onverminderd het bepaalde ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme beschikt een bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of bijkantoor als bedoeld in het eerste lid, over procedures en maatregelen met betrekking tot het vaststellen van de identiteit van cliënten en van de verificatie daarvan. De bank, levensverzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, accepteert een cliënt niet indien de identiteit niet is vastgesteld overeenkomstig het daarvoor opgestelde beleid.

  • 3 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt met het oog op een integere uitoefeningvan het bedrijf over organisatorische en administratieve procedures en maatregelen die betrekking hebben op risicoclassificaties ten aanzien van cliënten, producten of diensten.

  • 4 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de analyse van gegevens van cliënten, mede in relatie tot de door de cliënt afgenomen producten of diensten, en terzake van de detectie van afwijkende transactiepatronen. Aan de hand van voornoemde procedures en maatregelen bepaalt de financiële onderneming tevens de risico’s van bepaalde cliënten, producten of diensten voor de integere uitoefening van haar bedrijf.

  • 5 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de documentatie en vastlegging met betrekking tot de acceptatie en indeling naar risico van cliënten, de identificatie en verificatie van de gegevens van cliënten en de bewaking van het handelen van cliënten. Dergelijke gegevens worden tot vijf jaar na de dienstverlening of het beëindigen van de relatie bewaard.

  • 6 De Nederlandsche Bank kan met het oog op een integere uitoefening van het bedrijf regels stellen met betrekking tot het door banken en bijkantoren van banken als bedoeld in het eerste lid te voeren beleid met betrekking tot afgeschermde rekeningen.

Artikel 15

  • 1 Een bank of bijkantoor van een bank als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt over procedures met betrekking tot de verstrekking van back-to-back leningen.

  • 2 Indien de bank of het bijkantoor voornemens is een back-to-back lening te verstrekken, onderzoekt zij of het krediet voor legitieme doeleinden gebruikt zal worden.

  • 3 Indien er een back-to-back lening wordt verstrekt, legt de bank of het bijkantoor de overeenkomst met vermelding van de gestelde essentiële zekerheden, deugdelijk vast.

Artikel 16

  • 1 Een financiële onderneming of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderzoekt, op verzoek van de Nederlandsche Bank, of in haar administratie bepaalde personen of instellingen voorkomen die naar het oordeel van Onze Minister, in verband met vermoede terroristische activiteiten of daarmee verband houdende activiteiten, de integriteit van de financiële sector kunnen schaden.

  • 2 De financiële onderneming verstrekt de uitkomst van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, binnen een door de Nederlandsche Bank te stellen termijn, aan de Nederlandsche Bank.

Hoofdstuk 4. Beheerste uitoefening van het bedrijf

§ 4.1. Algemene aspecten van de bedrijfsvoering

Artikel 17

  • 1 De bedrijfsvoering van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:26 of 3:27 van de wet omvat:

    • a. een duidelijke, evenwichtige en adequate organisatiestructuur;

    • b. een duidelijke, evenwichtige en adequate verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

    • c. een adequate vastlegging van rechten en verplichtingen;

    • d. eenduidige rapportagelijnen; en

    • e. een adequaat systeem van informatievoorziening en communicatie.

  • 2 De bedrijfsvoering is afgestemd op de aard, omvang, risico’s en complexiteit van de werkzaamheden van de financiële onderneming of bijkantoor.

  • 3 De bedrijfsvoering wordt op een inzichtelijke wijze vastgelegd.

  • 4 De effectiviteit van de organisatie-inrichting en van de procedures en maatregelen wordt ten minste jaarlijks op onafhankelijke wijze getoetst. Daartoe beschikt de financiële onderneming of het bijkantoor over een organisatieonderdeel dat deze interne controlefunctie uitoefent. De financiële onderneming of bijkantoor voorziet erin dat gesignaleerde tekortkomingen worden opgeheven.

  • 5 De toepassing van het vierde lid op betaalinstellingen, elektronischgeldinstellingen of hun bijkantoren ziet tevens op het gebruik van hun betaaldienstagenten.

Artikel 17a

Het organisatieonderdeel, bedoeld in artikel 17, vierde lid, van een bank als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of 3:23, tweede lid, van de wet die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, heeft als taak:

  • a. het vaststellen en uitvoeren van een controleplan om de deugdelijkheid en effectiviteit van de systemen, interne controleprocedures en regels van de bank te onderzoeken en te beoordelen;

  • b. het doen van aanbevelingen op basis van de resultaten van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel a;

  • c. het controleren of aan deze aanbevelingen gevolg wordt gegeven; en

  • d. het ten minste jaarlijks rapporteren aan de personen die het dagelijks beleid van de bank bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank inzake aangelegenheden met betrekking tot de interne controle en de genomen maatregelen in geval van gesignaleerde tekortkomingen.

Artikel 17aa

  • 1 Het organisatieonderdeel van een premiepensioeninstelling dat is belast met de uitoefening van de interne controlefunctie, bedoeld in artikel 17, vierde lid, heeft in ieder geval als taak het interne controlesysteem en andere onderdelen van de bedrijfsvoering, inclusief de uitbesteding van werkzaamheden, te evalueren, om te beoordelen of deze adequaat en doeltreffend zijn.

  • 2 De premiepensioeninstelling stelt beleid op met betrekking tot de interne controle en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid. De premiepensioeninstelling evalueert het beleid ten minste eenmaal per drie jaar en past het beleid in geval van een belangrijke wijziging in het interne controlesysteem of met betrekking tot de overige onderdelen van de bedrijfsvoering zo spoedig mogelijk aan.

  • 3 De interne controlefunctie bij een premiepensioeninstelling wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van deze functie en van wie de betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Artikel 3:9, tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De premiepensioeninstelling stelt de persoon die verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie in staat diens taken op een objectieve en eerlijke wijze uit te oefenen.

  • 5 De personen die betrokken zijn bij de uitoefening van de interne controlefunctie kunnen niet tevens de risicobeheerfunctie, bedoeld in artikel 23, zesde lid, uitoefenen.

Artikel 17ab

  • 1 De persoon die binnen een premiepensioeninstelling verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie, bedoeld in artikel 17aa, vierde lid, rapporteert periodiek en schriftelijk materiële bevindingen en doet aanbevelingen aan het bestuur van de premiepensioeninstelling naar aanleiding van de uitoefening van de interne controlefunctie. Indien de persoon die verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie tevens bestuurder is van de premiepensioeninstelling, worden de materiële bevindingen en aanbevelingen tevens gericht aan het toezichthoudend orgaan.

  • 2 Het bestuur draagt zorgt voor tijdige en passende maatregelen naar aanleiding van een rapportage of aanbeveling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De persoon, bedoeld in het eerste lid, meldt het de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk indien het bestuur van de premiepensioeninstelling niet tijdig passende maatregelen neemt, nadat het bestuur overeenkomstig het eerste lid op de hoogte is gesteld van:

    • a. een substantieel risico dat de premiepensioeninstelling niet zal voldoen aan een wettelijk vereiste en dit ernstige nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen van de pensioendeelnemers, gewezen pensioendeelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden; of

    • b. een ernstige overtreding van een wettelijk vereiste dat van toepassing is op de premiepensioeninstelling.

  • 4 De premiepensioeninstelling zorgt ervoor dat een persoon die op grond van het derde lid te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de Nederlandsche Bank, niet wordt benadeeld als gevolg van de melding.

Artikel 17b

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot de bedrijfsvoering van afwikkelondernemingen.

Artikel 17c

  • 1 Een bank of clearinginstelling als bedoeld in artikel 17, eerste lid, beschikt over interne regelingen en procedures die zijn gericht op een doeltreffend en prudent bestuur van de onderneming, dat voldoet aan de vereisten in artikel 88, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 2 Een bank als bedoeld in artikel 17, eerste lid, die significant is ingevolge artikel 17d, beschikt over een benoemingscommissie waarvan de taken en bevoegdheden voldoen aan de vereisten in artikel 88, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 17d

Een bank is, mede voor de toepassing van artikel 3:8, vierde lid, van de wet, significant, indien:

  • a. zij op individuele basis een instelling van groot belang is op grond van de voorwaarden ingevolge artikel 6 van de verordening bankentoezicht; of

  • b. zij door de Nederlandsche Bank, gelet op haar omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van haar activiteiten als significant wordt aangemerkt.

Artikel 18

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een adequate functiescheiding met het oog op een beheerste bedrijfsvoering.

Artikel 19

  • 1 De bedrijfsvoering van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 voorziet in een juiste, tijdige en volledige vastlegging van alle rechten en verplichtingen van de financiële onderneming of bijkantoor in een daartoe bestemde administratie.

  • 2 De administratie, bedoeld in het eerste lid, van een premiepensioeninstelling is zodanig dat deze geen belemmering vormt of kan vormen voor de toepassing van het in artikel 4:71a van de wet bepaalde.

  • 3 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang beschikt over een organisatie-onderdeel dat op onafhankelijke en effectieve wijze een actuariële functie uitoefent. Het organisatie-onderdeel heeft als taak de berekening van de technische voorzieningen te coördineren en te controleren en de personen die het dagelijks beleid van de verzekeraar bepalen te informeren over de adequaatheid en betrouwbaarheid van die berekening.

  • 4 Het derde lid is op schadeverzekeraars alleen van toepassing voor zover deze verzekeringsovereenkomsten sluiten met een contractduur van meer dan vier jaar.

Artikel 20

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een informatiesysteem dat een effectieve beheersing van de bedrijfsprocessen en de risico’s mogelijk maakt en dat voorziet in interne en externe informatiebehoeften.

  • 2 De financiële onderneming of bijkantoor beschikt over procedures en maatregelen om de integriteit, voortdurende beschikbaarheid en beveiliging van geautomatiseerde gegevensverwerking te waarborgen.

  • 3 De functiescheidingen binnen de geautomatiseerde gegevensverwerking sluiten aan bij de organisatiestructuur.

Artikel 21

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een organisatieonderdeel dat op onafhankelijke en effectieve wijze een compliancefunctie uitoefent. Het organisatieonderdeel heeft als taak het controleren van de naleving van wettelijke regels en van interne regels die de financiële onderneming of bijkantoor zelf heeft opgesteld.

  • 2 Het organisatieonderdeel, bedoeld in het eerste lid, van een bank als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of 3:23, tweede lid, van de wet die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, heeft voorts als taak:

    • a. het adviseren van de personen die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten bij de naleving van wettelijke regels en interne regels;

    • b. het toezien op de deugdelijkheid en effectiviteit van de interne regels en procedures;

    • c. het beoordelen van de effectiviteit van de procedures die zijn opgesteld en maatregelen die zijn genomen om gesignaleerde onvolkomenheden bij de naleving van wettelijke regels en interne regels op te heffen; en

    • d. het ten minste jaarlijks rapporteren aan de personen die het dagelijks beleid van de bank bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank inzake aangelegenheden met betrekking tot de naleving van wettelijke regels en interne regels. In de jaarlijkse rapportage wordt met name vermeld of maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde tekortkomingen.

  • 3 Het organisatieonderdeel van een bank als bedoeld in het tweede lid beschikt over de nodige autoriteit, middelen, deskundigheid en toegang tot alle noodzakelijke informatie om haar taken onafhankelijk en effectief te kunnen uitoefenen.

Artikel 22

De opdracht tot onderzoek van de jaarrekening van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 aan de externe accountant voorziet in een toetsing en beoordeling op hoofdlijnen met betrekking tot de toereikendheid van de organisatie-inrichting en risicobeheersing.

Artikel 22a

De werknemers van een bank met zetel in Nederland die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten en andere personen die door de bank zijn belast met het verrichten van zodanige werkzaamheden beschikken over de nodige vakbekwaamheid en deskundigheid om de hun toevertrouwde verantwoordelijkheden uit te oefenen.

§ 4.2. Risicomanagement

Artikel 23

  • 1 Een bank, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in de artikelen 3:17, eerste en derde lid, 3:22, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:24c, 3:26 of 3:27 van de wet voert beleid gericht op het beheersen van relevante risico’s.

  • 2 Onder relevante risico’s, bedoeld in het eerste lid, worden in het bijzonder verstaan het concentratierisico, krediet- en tegenpartijrisico, liquiditeitsrisico, marktrisico, operationeel risico, renterisico voortvloeiend uit niet-handelsactiviteiten, restrisico, risico van buitensporige hefboomwerking, securitisatierisico, verzekeringsrisico en afkooprisico. Een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:17, eerste of derde lid, 3:22, 3:23 of 3:27 van de wet houdt tevens rekening met de risico’s die voortvloeien uit de macro-economische omgeving waarin de onderneming actief is en die verband houden met de stand van de conjunctuurcyclus.

  • 3 Het beleid wordt vastgelegd in procedures en maatregelen ter beheersing van relevante risico’s en geïntegreerd in de bedrijfsprocessen. De procedures en maatregelen die zijn gericht op de beheersing van het liquiditeitsrisico hebben betrekking op het beheer van de actuele en toekomstige netto financiële positie en behoeften.

  • 4 De procedures en maatregelen, bedoeld in het derde lid, bestaan onder meer uit autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures en maatregelen voor noodsituaties en zijn afgestemd op de aard, de omvang, het risicoprofiel en de complexiteit van de werkzaamheden van de financiële onderneming of bijkantoor.

  • 5 De procedures en maatregelen, bedoeld in het derde lid, worden vastgelegd en ter kennis gebracht van alle relevante bedrijfsonderdelen van de financiële onderneming of het bijkantoor.

  • 6 De financiële onderneming heeft een onafhankelijke risicobeheerfunctie die op systematische wijze een onafhankelijk risicobeheer uitvoert dat gericht is op het identificeren, meten en evalueren van de risico’s waaraan de financiële onderneming of het bijkantoor is of kan worden blootgesteld. Het risicobeheer wordt zowel uitgevoerd ten aanzien van de financiële onderneming of het bijkantoor als geheel als ten aanzien van de onderscheiden bedrijfsonderdelen.

  • 7 De risicobeheerfunctie beschikt over de nodige autoriteit en toegang tot alle noodzakelijke informatie om haar taken te kunnen uitoefenen.

Artikel 23a

Het beleid en de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, eerste en derde tot en met vijfde lid, van een bank, een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten of een clearinginstelling voldoen aan de op de betrokken onderneming van toepassing zijnde technische criteria voor de organisatie en behandeling van risico’s in de artikelen 79 tot en met 87 van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 23b

  • 1 Het bestuur van een bank, beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten of clearinginstelling als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en, indien aanwezig, het orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming:

    • a. zijn betrokken bij het beleid gericht op het beheersen van relevante risico’s overeenkomstig artikel 76, eerste en tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten;

    • b. worden daarbij bijgestaan en geadviseerd door een risicocommissie overeenkomstig artikel 76, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten; en

    • c. hebben voldoende toegang tot informatie betreffende de risicosituatie van de financiële onderneming, de risicobeheerfunctie en de adviezen van externe deskundigen overeenkomstig artikel 76, vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 2 De risicobeheerfunctie van een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in het eerste lid is ingericht overeenkomstig artikel 76, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 23c

  • 1 Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 23, eerste lid, beschikt over een plan dat voorziet in een duurzaam herstel van de financiële positie van de onderneming na een aanzienlijke verslechtering van de financiële positie.

  • 2 Het plan, bedoeld in het eerste lid, wordt afgestemd op de aard, de omvang, het risicoprofiel en de complexiteit van de werkzaamheden van de clearinginstelling.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 23d

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2 van de wet die geen deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet, beschikt over een herstelplan dat door de Nederlandsche Bank is goedgekeurd en dat voorziet in maatregelen die de onderneming in staat stellen haar financiële positie na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen. Een herstelplan wordt ter goedkeuring voorgelegd na vaststelling door het bestuur van de onderneming.

  • 2 Het herstelplan voldoet aan de eisen ingevolge de artikelen 5, derde tot en met zesde en tiende lid, en 9, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 3 Het herstelplan wordt ten minste eenmaal per jaar herzien en voorts wanneer zich een wezenlijke verandering in de organisatie of bedrijfsvoering van de onderneming voordoet die noodzaakt tot aanpassing van het plan.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan toestaan dat het bepaalde in het tweede of derde lid op vereenvoudigde wijze wordt toegepast.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan, indien zij de consoliderende toezichthouder is, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten, besluiten dat een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2 van de wet die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet, beschikt over een eigen herstelplan overeenkomstig het eerste en tweede lid.

  • 6 De Nederlandse Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het tweede tot en met vierde lid.

Artikel 23e

  • 1 Een EU-moederonderneming met zetel in Nederland van een groep als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet beschikt over een herstelplan dat door de consoliderende toezichthouder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten, is goedgekeurd en dat voorziet in maatregelen met betrekking tot de EU-moederonderneming of haar dochterondernemingen, die de groep in staat stellen haar financiële positie na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen. Een herstelplan wordt ter goedkeuring voorgelegd na vaststelling door het bestuur van de onderneming.

  • 2 Het groepsherstelplan voldoet aan de eisen ingevolge de artikelen 5, derde tot en met zesde en tiende lid, 7, vierde tot en met zesde lid, en 9, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 4 Een groepsherstelplan dat is goedgekeurd door de consoliderende toezichthouder in een andere lidstaat, is op entiteiten van een groep met zetel in Nederland van toepassing, tenzij de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 8, vierde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen besluit dat deze entiteiten moeten beschikken over een eigen herstelplan, waarop artikel 23d van overeenkomstige toepassing is.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het tweede en derde lid.

Artikel 23f

  • 1 De inrichting van de bedrijfsvoering van een onderneming of entiteit als bedoeld in de artikelen 23d, eerste of vijfde lid, of 23e, eerste of vierde lid, is in overeenstemming met het herstelplan en waarborgt dat het herstelplan zonder wezenlijke belemmeringen ten uitvoer kan worden gelegd, in ieder geval met betrekking tot:

    • a. het risicoprofiel van de onderneming;

    • b. de mogelijkheden tot tijdige herkapitalisatie;

    • c. de strategie en structuur van de onderneming;

    • d. de financieringsstrategie, teneinde de weerbaarheid van de kernbedrijfsonderdelen en kritieke functies te waarborgen; en

    • e. de governancestructuur.

  • 2 De bedrijfsvoering voorziet in een periodieke evaluatie van de indicatoren, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, voor het uitvoeren van in het herstelplan opgenomen maatregelen.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 23g

  • 1 De Nederlandsche Bank beoordeelt een herstelplan of groepsherstelplan dat haar goedkeuring behoeft binnen zes maanden na de voorlegging ervan, overeenkomstig artikel 6, tweede en derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 2 De beoordeling van een groepsherstelplan geschiedt overeenkomstig de afstemmingsprocedure van artikel 8 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 3 Indien het herstelplan wezenlijke tekortkomingen vertoont of indien er wezenlijke belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging van het herstelplan, wordt goedkeuring aan het plan onthouden. Binnen twee maanden legt de indiener van het herstelplan opnieuw een herstelplan ter goedkeuring voor, waarbij de bij de afwijzing geconstateerde tekortkomingen of belemmeringen zijn weggenomen.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste en derde lid.

Artikel 23h

Indien een onderneming, entiteit of groep als bedoeld in de artikelen 23d, eerste of vijfde lid, of 23e, eerste of vierde lid, uitvoering geeft aan maatregelen die zijn opgenomen in het herstelplan of deze maatregelen achterwege laat in afwijking van de uitkomsten van de indicatoren, bedoeld in artikel 23f, tweede lid, doet de onderneming, de entiteit of de EU-moederonderneming van de groep daarvan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 23i

Een bank of een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, beschikt over passende procedures die haar werknemers in staat stellen om door hen geconstateerde mogelijke of feitelijke overtredingen van de verordening kapitaalvereisten of het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde intern te melden. Deze procedures voldoen aan de vereisten in artikel 71, tweede lid, onderdelen b, c en d, en derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 23j

  • 1 De beheerder van een icbe vermeldt in het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid:

    • a. de technieken, instrumenten en regelingen om te allen tijde de risico’s te kunnen meten en beheren waaraan elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten is of zou kunnen worden blootgesteld;

    • b. de verantwoordelijkheden binnen de organisatie van de beheerder met betrekking tot het risicobeheer; en

    • c. de voorwaarden, inhoud en frequentie van de rapportage door de risicobeheerfunctie, bedoeld in artikel 23, zesde lid, aan de personen die het dagelijks beleid van de beheerder van de icbe bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beheerder.

  • 2 De procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, stellen een beheerder van een icbe in staat:

    • a. te allen tijde de risico’s te kunnen meten waaraan de instelling voor collectieve belegging in effecten wordt of zou kunnen worden blootgesteld; en

    • b. de naleving van limieten voor het totale risico en het tegenpartijrisico voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten, bedoeld in de artikelen 133 en 134 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, te waarborgen.

  • 3 Een beheerder van een icbe neemt voor de toepassing van het tweede lid de volgende maatregelen:

    • a. zorgen voor procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, die noodzakelijk zijn om te garanderen dat de risico’s van ingenomen posities en het aandeel van deze posities in het totale risicoprofiel nauwkeurig en op basis van degelijke en betrouwbare gegevens worden gemeten en dat deze procedures en maatregelen op adequate wijze zijn gedocumenteerd;

    • b. zorgen dat in de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa van de icbe niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau;

    • c. in voorkomend geval, achteraf uitvoeren van periodieke tests om de geldigheid te evalueren van regels met betrekking tot risicometingregelingen die modelmatige prognoses en ramingen omvatten;

    • d. in voorkomend geval, uitvoeren van periodieke stresstests en scenarioanalyses om de eventueel uit wisselende marktomstandigheden voortvloeiende risico’s aan te pakken die negatieve gevolgen voor de instelling voor collectieve belegging in effecten kunnen hebben;

    • e. het opzetten, implementeren en in stand houden van een gedocumenteerd systeem van interne limieten voor de maatregelen die worden genomen om de relevante risico’s voor elke beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten te beheren en te controleren, waarbij rekening wordt gehouden met relevante risico’s als bedoeld in artikel 23, tweede lid, en waarbij overeenstemming met het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging in effecten wordt gewaarborgd;

    • f. zorgen dat voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten de huidige risico-omvang voldoet aan het risicolimietensysteem, bedoeld in onderdeel d; en

    • g. opzetten, implementeren en in stand houden van adequate procedures die in geval van feitelijke en voorzienbare inbreuken op het risicolimietensysteem van de instelling voor collectieve belegging in effecten tot tijdige herstelmaatregelen in belang van de deelnemers leiden.

Artikel 24

  • 1 Een bank, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 23, eerste lid, ziet er op systematische wijze op toe dat de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, worden nageleefd en zorgt ervoor dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken worden opgeheven.

  • 2 Een betaaldienstverlener die betaaldiensten verleent als bedoeld onder 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, of over een andere vergelijkbare waarborg, tegen aansprakelijkheid ingevolge de artikelen 528, 545a of 547 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3 Een betaaldienstverlener die betaaldiensten verleent als bedoeld onder 8 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, beschikt over een verzekering, of over een andere vergelijkbare waarborg, tegen aansprakelijkheid jegens de rekeninghoudende betaaldienstverlener of de betaaldienstgebruiker als gevolg van niet-toegestane of frauduleuze toegang tot of niet-toegestaan of frauduleus gebruik van betaalrekeninginformatie.

Artikel 24a

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin, beschikt over solide, doeltreffende en alomvattende strategieën en procedures aan de hand waarvan zij doorlopend nagaat of en ervoor zorgt dat de hoogte, samenstelling en verdeling van haar toetsingsvermogen aansluiten op de omvang en de aard van haar de korte- en langetermijnrisico’s waaraan zij blootstaat of zou kunnen blootstaan.

  • 2 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang gaat regelmatig na hoe zijn solvabiliteit zich verhoudt tot de korte- en langetermijnrisico’s waaraan hij blootstaat of zou kunnen blootstaan.

Artikel 24b

  • 1 Het risicobeheer, bedoeld in artikel 23, zesde lid, van een bank die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, een beheerder van een icbe, of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:17, eerste en derde lid, 3:22 of 3:23, tweede lid, van de wet oefent controle uit op:

    • a. de deugdelijkheid en effectiviteit van de door de bank, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming vastgestelde procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid;

    • b. de mate waarin de bank, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming en haar medewerkers de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, naleven; en

    • c. de deugdelijkheid en effectiviteit van de maatregelen die zijn genomen om gesignaleerde tekortkomingen of gebreken op te heffen.

  • 2 Het risicobeheer rapporteert ten minste jaarlijks aan personen die het dagelijks beleid van de bank, beheerder of beleggingsonderneming bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank, beheerder of beleggingsonderneming. In de jaarlijkse rapportage wordt met name aangegeven of maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde onvolkomenheden.

  • 3 Het risicobeheer van een beheerder van een icbe brengt regelmatig verslag uit aan de personen die het dagelijks beleid van de beheerder bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beheerder over:

    • a. de consistentie tussen de actuele omvang van het risico dat elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten loopt, en het risicoprofiel dat voor deze instelling voor collectieve belegging in effecten is overeengekomen;

    • b. de nakoming van het relevante risicolimietensysteem door elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten; en

    • c. de deugdelijkheid en effectiviteit van de risicobeheerprocedure, waarbij met name wordt aangegeven of passende maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde onvolkomenheden.

  • 4 Het risicobeheer van een beheerder van een icbe brengt aan de personen die het dagelijks beleid bepalen van de beheerder:

    • a. advies uit betreffende de identificatie van het risicoprofiel van elke door de beheerder beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten; en

    • b. regelmatig verslag uit over de actuele omvang van het risico dat elke door de beheerder beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten loopt en feitelijke of voorzienbare inbreuken op de limieten van de desbetreffende instelling voor collectieve belegging in effecten opdat onmiddellijk passende maatregelen kunnen worden ondernomen.

Artikel 25

Indien een beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank of bijkantoor als bedoeld in artikel 23, eerste lid, gebruik maakt van intern ontwikkelde modellen, beoordeelt deze die modellen en de gehanteerde veronderstellingen en variabelen op systematische wijze op validiteit, onder meer door voorspellingen van het model te vergelijken met de werkelijke uitkomsten.

Artikel 25a

De Nederlandsche Bank kan een entiteit als bedoeld in artikel 3A:2 van de wet verplichten gedetailleerde gegevens bij te houden over financiële contracten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 100, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen waarbij zij partij is, indien dit nodig is met het oog op:

  • a. het opstellen of het uitvoeren van een herstelplan als bedoeld in de artikelen 23d of 23e; of

  • b. de toepassing van hoofdstuk 3A.2 van de wet of de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.

Artikel 26

  • 1 Een beheerder van een icbe, een bewaarder, pensioenbewaarder of premiepensioeninstelling beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat de omvang en samenstelling van en mutaties in de aan te houden financiële waarborgen getrouw en volledig kunnen worden vastgesteld.

  • 2 Met het oog op de bewaking en beheersing van solvabiliteitsrisico’s voorziet de bedrijfsvoering van een beheerder van een icbe of een premiepensioeninstelling in ieder geval in de bewaking en beheersing van de:

    • a. aard en omvang van de activa en passiva;

    • b. niet uit de balans blijkende verplichtingen; en

    • c. resultaatontwikkeling, uitgesplitst naar de onderscheiden bedrijfsactiviteiten en bedrijfsonderdelen.

  • 3 Met het oog op de bewaking en beheersing van liquiditeitsrisico’s voorziet de bedrijfsvoering van een beheerder van een icbe voor elke icbe die hij beheert onder meer in autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures en maatregelen voor noodsituaties met betrekking tot de liquiditeitspositie van de icbe.

  • 4 In voorkomend geval voert een beheerder van een icbe stresstests uit die een beoordeling van het liquiditeitsrisico van de instelling voor collectieve belegging in effecten in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk maken.

  • 5 De beheerder van een icbe draagt er zorg voor dat voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten het liquiditeitsprofiel past bij het terugbetalingsbeleid dat in het fondsreglement, in de statuten of in het prospectus is vastgelegd.

Artikel 26.0

  • 1 De procedures en maatregelen van een premiepensioeninstelling ter beheersing van de relevante risico’s, bedoeld in artikel 23, derde lid, zijn gericht op de relevante risico’s waaraan de premiepensioeninstelling wordt of kan worden blootgesteld, alsmede op de risico’s voor de door de premiepensioeninstelling uitgevoerde pensioenregelingen, waarbij de onderlinge afhankelijkheden en relaties in acht worden genomen.

  • 2 Tot de relevante risico’s voor een premiepensioeninstelling worden, in aanvulling op de risico’s, bedoeld in artikel 23, tweede lid, tevens gerekend:

    • a. risico’s in verband met afgestemd beheer van activa en passiva;

    • b. risico’s in verband met beleggingen, met name derivatencontracten, securitisaties en vergelijkbare overeenkomsten;

    • c. risico’s in verband met verzekering en andere risicobeperkingstechnieken;

    • d. bestaande of opkomende risico’s met betrekking tot het milieu, maatschappelijk verantwoord ondernemen of behoorlijk bestuur, waaronder risico’s op het gebied van klimaatverandering, het gebruik van hulpbronnen, maatschappelijke risico’s of risico’s in verband met waardevermindering van activa als gevolg van gewijzigde regelgeving; en

    • e. de risico’s die de pensioendeelnemers, gewezen pensioendeelnemers of pensioengerechtigden dragen overeenkomstig de voorwaarden van de pensioenregeling, vanuit het oogpunt van de pensioendeelnemer of pensioengerechtigde.

  • 3 Een premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, tevens procedures omvatten voor het rapporteren van relevante risico’s door de risicobeheerfunctie aan het bestuur en, indien aanwezig, het toezichthoudend orgaan van de premiepensioeninstelling.

  • 4 De premiepensioeninstelling evalueert het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid, ten minste eenmaal per drie jaar en past het beleid in geval van een belangrijke wijziging op het gebied van het risicobeheer of met betrekking tot de overige onderdelen van de bedrijfsvoering zo spoedig mogelijk aan.

  • 5 De premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat in de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau.

Artikel 26.01

Artikel 17aa, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de risicobeheerfunctie bij een premiepensioeninstelling. De artikelen 5, eerste lid, 17aa, vierde lid, en 17ab zijn van overeenkomstige toepassing op de personen die verantwoordelijk zijn voor de risicobeheerfunctie van een premiepensioeninstelling.

Artikel 26.02

  • 1 Een premiepensioeninstelling voert in het kader van het risicobeheer ten minste eenmaal per drie jaar een eigenrisicobeoordeling uit en legt de resultaten hiervan schriftelijk vast.

  • 2 De eigenrisicobeoordeling en de vastlegging van de resultaten hiervan wordt door de premiepensioeninstelling in aanmerking genomen bij het nemen van strategische beslissingen en omvat in ieder geval:

    • a. een beoordeling van de relevante risico’s, bedoeld in artikel 23, tweede lid en artikel 26.0, tweede lid;

    • b. een beoordeling van de doelmatigheid van het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid, en de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, en artikel 26.0, eerste en derde lid;

    • c. een kwalitatieve beoordeling van de mechanismen ter bescherming van de pensioenuitkeringen;

    • d. een beschrijving van de methoden waarover een premiepensioeninstelling beschikt om de risico’s, bedoeld in onderdeel a, te identificeren en evalueren; en

    • e. een beschrijving van de wijze waarop de eigenrisicobeoordeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, derde lid, is geïntegreerd in de bedrijfsprocessen.

  • 3 Indien het risicoprofiel van de premiepensioeninstelling, dan wel het risicoprofiel van een door de premiepensioeninstelling uitgevoerde pensioenregeling, in belangrijke mate wijzigt, vindt zo spoedig mogelijk een nieuwe eigenrisicobeoordeling plaats, met dien verstande dat bij een wijziging in het risicoprofiel van een specifieke pensioenregeling de eigenrisicobeoordeling beperkt kan blijven tot de betreffende pensioenregeling.

  • 4 De premiepensioeninstelling zendt de door het bestuur vastgestelde resultaten van de eigenrisicobeoordeling of wijzigingen in de resultaten van de eigenrisicobeoordeling zo spoedig mogelijk na de totstandkoming daarvan aan de toezichthouder.

Artikel 26.03

De Nederlandsche Bank kan een premiepensioeninstelling de verplichting opleggen om een stresstest uit te voeren, om de financiële omstandigheden van de premiepensioeninstelling te kunnen bepalen of de ontwikkeling ervan te kunnen volgen.

Artikel 26.1

  • 1 Een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:17, derde lid, van de wet voert met betrekking tot de beleggingsinstellingen die hij beheert beleid gericht op het beheersen van risico’s die de soliditeit van die instellingen kunnen aantasten.

  • 2 De beheerder beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat wordt voldaan aan de ingevolge artikel 15 en 16 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde voorwaarden die met het oog op de in het eerste lid bedoelde belangen worden gesteld.

§ 4.3. Bijzondere bepalingen voor de verzekeringsector

Artikel 26.2

  • 1 Een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, voldoet met betrekking tot zijn bedrijfsvoering aan de artikelen 41 en 44 tot en met 48 van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk IX, afdelingen 1 en 2, van de verordening solvabiliteit II.

  • 2 De werknemers van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, niet zijnde personen als bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, derde volzin, van de wet, die een sleutelfunctie vervullen als bedoeld in artikel 42 van de richtlijn solvabiliteit II zijn geschikt voor de vervulling van hun taken.

Artikel 26.3

  • 1 De artikelen 41 en 44 tot en met 48 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk IX, afdelingen 1 en 2, van de verordening solvabiliteit II inzake de bedrijfsvoering van verzekeraars zijn van overeenkomstige toepassing op de volgende verzekeraars, voor zover zij hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor:

    • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

    • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

  • 2 Artikel 26.2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op werknemers van verzekeraars als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 26.4

De artikelen 319, 320, 321, 324, 326 en 327 van de verordening solvabiliteit II inzake de bedrijfsvoering van entiteiten voor risico-acceptatie zijn van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

§ 4.3a. Voorbereidend crisisplan

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:17, tweede lid, onder 4°, en 3:288i1, tweede lid

Artikel 26.5

  • 2 Een voorbereidend crisisplan wordt ten minste elke drie jaar geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt, alsook na elke significante verandering in de juridische structuur, de feitelijke bedrijfsuitoefening of de financiële positie van de verzekeraar.

  • 3 Een aanzienlijke verslechtering van de financiële positie als bedoeld in het eerste lid omvat ten minste een dreigende of daadwerkelijke doorbreking van het solvabiliteitskapitaalvereiste, een dreigende of daadwerkelijke doorbreking van het minimumkapitaalvereiste, alsmede een dreigende of daadwerkelijke verslechtering van de liquiditeitspositie.

  • 4 Het voorbereidende crisisplan bevat in ieder geval:

    • a. de maatregelen voor herstel van de financiële positie in verschillende crisisscenario’s, de verwachte effectiviteit ervan en de voor de uitvoering benodigde tijd;

    • b. een beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van bedrijfsactiviteiten en activa in diverse crisisscenario’s;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop het voorbereidende crisisplan in de bestuurs- en bedrijfsvoeringsstructuur is geïntegreerd, alsmede van het beleid en de procedures met betrekking tot de goedkeuring van het voorbereidende crisisplan en de identificatie van de personen in de organisatie die voor de opstelling en uitvoering van het plan verantwoordelijk zijn;

    • d. de wijze waarop de verzekeraar de continue werking van de kritische bedrijfsprocessen waarborgt;

    • e. de wijze waarop de verzekeraar beoogt verzekeringsportefeuilles of delen daarvan met de daarbij behorende activa te verkopen binnen een tijdsbestek dat passend is voor het herstel van de financiële soliditeit;

    • f. voorbereidingen die de verzekeraar heeft getroffen of voornemens is te treffen om de uitvoering van het voorbereidende crisisplan te vergemakkelijken, met inbegrip van maatregelen die nodig kunnen zijn voor een tijdige herkapitalisatie van de verzekeraar;

    • g. indien van toepassing: een samenvatting van wezenlijke veranderingen in de juridische structuur of de feitelijke bedrijfsuitoefening die zich sinds de opstelling van het laatste voorbereidende crisisplan hebben voorgedaan;

    • h. een analyse van het effect van de uitvoering van de in het plan opgenomen maatregelen op de polishouders en, voor zover van toepassing, de rest van de groep;

    • i. een communicatieplan voor de media en het publiek; en,

    • j. indien van toepassing: een beschrijving van de wezenlijke belemmeringen voor de doeltreffende uitvoering van het voorbereidende crisisplan en maatregelen om deze belemmeringen weg te nemen en de voor de uitvoering van die maatregelen benodigde tijd.

  • 5 Indien in het laatst ingediende periodieke toezichtrapport, bedoeld in artikel 304, eerste lid, onderdeel b, van de verordening solvabiliteit II, reeds de in het vierde lid genoemde onderdelen zijn opgenomen, vervalt de verplichting bedoeld in het vierde lid, voor de betreffende onderdelen.

  • 6 De Nederlandsche Bank kan toestaan dat het tweede tot en met vierde lid op vereenvoudigde wijze wordt toegepast.

Artikel 26.6

  • 1 Een verzekeraar of holding als bedoeld in artikel 3:288i1, eerste lid, van de wet beschikt over een voorbereidend groepscrisisplan dat door de Nederlandsche Bank is goedgekeurd en dat voorziet in maatregelen met betrekking tot de verzekeraar, zijn dochterondernemingen of holding, die de groep in staat stellen de financiële positie van de afzonderlijke groepsleden en de groep als geheel na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen.

  • 2 Het voorbereidende groepscrisisplan bevat een identificatie van de belangrijkste onderdelen van de groep.

Artikel 26.7

De inrichting van de bedrijfsvoering van een verzekeraar als bedoeld in artikel 26.5, eerste lid, of van een verzekeraar dan wel holding als bedoeld in artikel 26.6, eerste lid, waarborgt dat elke maatregel bedoeld in artikel 26.5, vierde lid, onderdeel a, zonder wezenlijke belemmeringen ten uitvoer kan worden gelegd, in ieder geval met betrekking tot:

  • a. aanpassingen in het risicoprofiel van de verzekeraar;

  • b. de mogelijkheden tot tijdige herkapitalisatie;

  • c. aanpassingen in de strategie en bedrijfsvoering; en

  • d. de financieringsstrategie, teneinde de weerbaarheid van de bedrijfsonderdelen te waarborgen.

Artikel 26.8

  • 1 De Nederlandsche Bank beoordeelt een voorbereidend crisisplan of voorbereidend groepscrisisplan binnen zes maanden na de voorlegging ervan.

  • 2 Indien het voorbereidend crisisplan of groepscrisisplan wezenlijke tekortkomingen vertoont of indien er wezenlijke belemmeringen zijn voor de uitvoering van het voorbereidende crisisplan en deze tekortkomingen of belemmeringen niet binnen een redelijke termijn zullen worden weggenomen, wordt goedkeuring aan het plan onthouden. Binnen drie maanden legt de indiener van het voorbereidende crisisplan opnieuw een voorbereidend crisisplan ter goedkeuring voor, waarbij de geconstateerde tekortkomingen of belemmeringen binnen een redelijke termijn zullen worden weggenomen.

Artikel 26.9

Indien een verzekeraar, onderdeel of holding als bedoeld in artikel 26.6, eerste lid, uitvoering geeft aan maatregelen die zijn opgenomen in het voorbereidende crisisplan of deze maatregelen achterwege laat bij een aanzienlijke verslechtering van de financiële positie als bedoeld in artikel 26.5, eerste lid, doet de verzekeraar, het onderdeel of de holding daarvan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.

§ 4.4. Vangnetregelingen

Artikel 26a

  • 1 Een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft, beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat de voor de uitvoering van de vangnetregelingen noodzakelijke gegevens voortdurend actueel worden bijgehouden en adequaat zijn vastgelegd.

  • 2 De financiële onderneming verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de Nederlandsche Bank binnen een door de Nederlandsche Bank te bepalen termijn en op een op de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.

§ 4.5. Regels ter bevordering van de goede werking van het betalingsverkeer

Artikel 26b

Afwikkelondernemingen, banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen nemen bij de inrichting van hun bedrijfsvoering de regels in acht die door de Nederlandsche Bank terzake worden gesteld ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden om de goede werking van het betalingsverkeer te waarborgen.

§ 4.6. Bijzondere bepalingen voor betaaldienstverleners

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en 3:17, zevende lid, van de wet

Artikel 26c

  • 1 Een betaalinstelling beschikt over een beveiligingsbeleid om betaaldienstgebruikers te beschermen tegen beveiligingsrisico’s, zoals fraude en illegaal gebruik van gevoelige betaalgegevens en persoonsgegevens.

  • 2 Het beveiligingsbeleid omvat ten minste:

    • a. maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobescherming, met inbegrip van een risicoanalyse met betrekking tot de aangeboden betaaldiensten;

    • b. procedures voor het registreren en afhandelen van veiligheidsincidenten en veiligheidsgerelateerde klachten van cliënten en de nabehandeling ervan, met inbegrip van een mechanisme voor het melden van incidenten met inachtneming van de in artikel 26g, eerste lid, vastgelegde meldingsplicht voor betaalinstellingen;

    • c. procedures voor het opslaan, monitoren, traceren en beperken van de toegang tot gevoelige betaalgegevens; en

    • d. uitgangspunten en standaarden die worden toegepast bij het verzamelen van statistische gegevens over prestaties, transacties en fraude.

  • 3 Indien de betaalinstelling uitsluitend betaaldiensten verleent als bedoeld onder 8 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, is het tweede lid, onderdeel d, niet van toepassing.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen.

Artikel 26d

Een betaaldienstverlener beschikt over procedures ter waarborging van de bedrijfscontinuïteit, waarin de kritieke bedrijfsactiviteiten en noodplannen zijn opgenomen, met inbegrip van een procedure om de toereikendheid en effectiviteit van deze plannen periodiek te toetsen en te herzien.

Artikel 26e

Een betaaldienstverlener, met uitzondering van de betaaldienstverlener die uitsluitend betaaldiensten verleent als bedoeld onder 8 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, verkrijgt alleen met de uitdrukkelijke toestemming van de betaaldienstgebruiker toegang tot diens persoonsgegevens, om deze gegevens te verwerken en te bewaren voor zover noodzakelijk voor het verlenen van betaaldiensten.

Artikel 26f

  • 1 Een betaaldienstverlener voorziet in passende risicobeperkende maatregelen en controlemechanismen ter voorkoming van operationele en beveiligingsrisico’s die zijn verbonden aan de door hem aangeboden betaaldiensten.

  • 2 Een betaaldienstverlener beschikt over procedures ter beheersing incidenten, inclusief een procedure om grote operationele incidenten en veiligheidsincidenten te detecteren en te classificeren.

  • 3 Een betaaldienstverlener verstrekt de Nederlandsche Bank ten minste jaarlijks een beoordeling van de operationele en beveiligingsrisico’s en van de toereikendheid van de in reactie op deze risico’s ingevoerde risicobeperkende maatregelen en controlemechanismen.

Artikel 26g

  • 1 Een betaaldienstverlener stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van een groot operationeel of beveiligingsincident. Indien het incident gevolgen heeft of kan hebben voor de financiële belangen van hun betaaldienstgebruikers, stelt de betaaldienstverlener ook deze onverwijld van het incident in kennis en vermeldt hij welke maatregelen hij treft om de mogelijke schadelijke gevolgen van het incident te beperken.

  • 2 Een betaaldienstverlener verstrekt ten minste jaarlijks statistische gegevens over de door hem geconstateerde fraude met betrekking tot verschillende betaalmiddelen aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 26l

De artikelen 26e tot en met 26k zijn van toepassing op betalingstransacties in alle valuta, waarbij één of de enige bij de betalingstransactie betrokken betaaldienstverlener zijn zetel in een lidstaat heeft, met betrekking tot de delen van de betalingstransactie die binnen een lidstaat worden uitgevoerd.

Artikel 26h

  • 1 Een betaaldienstverlener treft beveiligingsmaatregelen en voorziet in authenticatieprocedures ter bescherming van de vertrouwelijkheid en integriteit van de persoonlijke beveiligingsgegevens van betaaldienstgebruikers.

  • 2 Sterke cliëntauthenticatie is een vorm van authenticatie die zodanig is opgezet dat de vertrouwelijkheid van de persoonlijke beveiligingsgegevens wordt beschermd en waarbij gebruik wordt gemaakt van twee of meer van de volgende factoren:

    • a. wetenschap, iets wat alleen de gebruiker weet;

    • b. bezit, iets waarover alleen de gebruiker beschikt; of

    • c. inherente eigenschap, een unieke persoonlijke eigenschap van de gebruiker.

  • 3 De factoren dienen onderling onafhankelijk te zijn, in die zin dat schending van de vertrouwelijkheid van één ervan geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de andere factoren.

  • 4 Een betaaldienstverlener voorziet in sterke cliëntauthenticatie indien:

    • a. een betaler zich via het internet toegang tot zijn betaalrekening verschaft;

    • b. een betaler een elektronische betalingstransactie initieert;

    • c. een betaler via een communicatiemiddel op afstand een handeling uitvoert die een risico op betaalfraude of andere vormen van misbruik met zich mee kan brengen;

    • d. een betaling via een betaalinitiatiedienstverlener wordt geïnitieerd; of

    • e. informatie via een rekeninginformatiedienstverlener wordt opgevraagd.

  • 5 Indien er sprake is van het initiëren van een elektronische betalingstransactie op afstand, gebruikt een betaaldienstverlener sterke cliëntauthenticatie met elementen die transacties op dynamische wijze aan een specifiek bedrag en een specifieke betalingsbegunstigde verbinden.

  • 6 De rekeninghoudende betaaldienstverlener staat de betaalinitiatiedienstverlener en de rekeninginformatiedienstverlener toe dat zij mogen vertrouwen op de door hem ten behoeve van de betaaldienstgebruiker verstrekte authenticatieprocedures.

Artikel 26i

  • 1 Een betaalinitiatiedienstverlener zorgt ervoor dat de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betaaldienstgebruiker alleen toegankelijk zijn voor de gebruiker en de uitgever van de persoonlijke beveiligingsgegevens, en verzendt de persoonlijke beveiligingsgegevens op een veilige en efficiënte manier.

  • 2 Een betaalinitiatiedienstverlener verstrekt iedere andere informatie over de betaaldienstgebruiker, die is verkregen bij het verstrekken van betaalinitiatiedienst, alleen aan de betalingsbegunstigde en alleen met de uitdrukkelijke instemming van de betaaldienstgebruiker.

  • 3 Een betaalinitiatiedienstverlener identificeert zich bij elke betaalinitiatie ten overstaan van de rekeninghoudende betaaldienstverlener van de betaler en communiceert op een veilige manier met de rekeninghoudende betaaldienstverlener, met inachtneming van artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten.

  • 4 Een betaalinitiatiedienstverlener slaat geen gevoelige betaalgegevens van de betaaldienstgebruiker op.

  • 5 Een betaalinitiatiedienstverlener vraagt uitsluitend gegevens op van de betaaldienstgebruiker die nodig zijn voor het verstrekken van de betaalinitiatiedienst.

  • 6 Een betaalinitiatiedienstverlener gebruikt, verschaft zich toegang tot of slaat gegevens op, uitsluitend ten behoeve van de door de betaler uitdrukkelijk gevraagde betaalinitiatiedienst.

  • 7 Een betaalinitiatiedienstverlener laat het bedrag, de betalingsbegunstigde of enig ander element van de transactie ongewijzigd.

Artikel 26j

  • 1 Een rekeninginformatiedienstverlener verricht zijn diensten alleen met uitdrukkelijke instemming van de betaaldienstgebruiker.

  • 2 Een rekeninginformatiedienstverlener zorgt ervoor dat de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betaaldienstgebruiker alleen toegankelijk zijn voor de gebruiker en de uitgever van de persoonlijke beveiligingsgegevens, en verzendt de persoonlijke beveiligingsgegevens op een veilige en efficiënte manier.

  • 3 Een rekeninginformatiedienstverlener identificeert zich bij elke communicatiesessie met de rekeninghoudende betaaldienstverlener van de betaaldienstgebruiker en communiceert op een veilige manier met de rekeninghoudende betaaldienstverlener en de betaaldienstgebruiker, met inachtneming van artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten.

  • 4 Een rekeninginformatiedienstverlener heeft uitsluitend toegang tot de informatie van de aangewezen betaalrekeningen en de betrokken betalingstransacties.

  • 5 Een rekeninginformatiedienstverlener vraagt geen gevoelige betaalgegevens met betrekking tot de betaalrekeningen op.

  • 6 Een rekeninginformatiedienstverlener gebruikt, verschaft zich toegang tot of slaat gegevens op uitsluitend ten behoeve van het uitvoeren van de door de betaaldienstgebruiker uitdrukkelijk gevraagde rekeninginformatiedienst, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG en bij of krachtens de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming gestelde regels.

Artikel 26k

  • 1 De rekeninghoudende betaaldienstverlener:

    • a. communiceert op een veilige manier met zowel betaalinitiatiedienstverleners als rekeninginformatiedienstverleners, met inachtneming van artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten;

    • b. behandelt een door een rekeninginformatiedienstverlener verzonden verzoek om gegevens niet anders dan een door de betaaldienstgebruiker verzonden verzoek om gegevens, tenzij om objectieve redenen;

    • c. behandelt de via de diensten van een betaalinitiatiedienstverlener doorgegeven betaalopdrachten niet anders dan door de betaler rechtstreeks verzonden betaalopdrachten, met name wat betreft termijn, voorrang of kosten, tenzij om objectieve redenen;

    • d. verstrekt onmiddellijk na ontvangst van de betaalopdracht van de betaalinitiatiedienstverlener alle informatie over de initiëring van de betalingstransactie, alsmede alle informatie die toegankelijk is voor de rekeninghoudende betaaldienstverlener met betrekking tot de uitvoering van deze transactie aan de betaalinitiatiedienstverlener, of stelt deze informatie ter beschikking;

    • e. laat het gebruik van betaalinitiatie- en rekeninginformatiediensten niet afhangen van een contractuele relatie tussen hem en de betaalinitiatie- of rekeninginformatiedienstverlener.

Hoofdstuk 5. Uitbesteden van werkzaamheden

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:18, tweede en derde lid, van de wet

Artikel 27

  • 2 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:18, tweede lid, 3:23, 3:26 of 3:27 van de wet besteedt de taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van het beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid, niet uit.

Artikel 27a

  • 1 Indien een betaalinstelling voornemens is werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten uit te besteden, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

  • 2 Een betaalinstelling deelt de Nederlandse Bank onverwijld elke wijziging mee met betrekking tot het gebruik van entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed en, in overeenstemming met artikel 2:3c, tweede lid, van de wet, van het gebruik van betaaldienstagenten.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen.

Artikel 27b

Bij de uitbesteding van werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten draagt de betaalinstelling er zorg voor dat uitbesteding de verplichtingen van de betaalinstelling jegens haar cliënten en de rechten van haar cliënten uit hoofde van de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet wijzigt.

Artikel 27c

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot de uitbesteding door afwikkelondernemingen van werkzaamheden.

Artikel 27d

Een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, voldoet met betrekking tot uitbesteding van werkzaamheden aan artikel 49 van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk IX, afdeling 4, van de verordening solvabiliteit II.

Artikel 27e

Artikel 49 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk IX, afdeling 4, van de verordening solvabiliteit II inzake uitbesteding van werkzaamheden zijn van overeenkomstige toepassing op de volgende verzekeraars, voor zover zij hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor:

  • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

  • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 27f

  • 1 Een premiepensioeninstelling stelt de Nederlandsche Bank tijdig in kennis van het voornemen om werkzaamheden uit te besteden en van belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de uitbestede werkzaamheden. Bij uitbesteding van de uitoefening van de interne controlefunctie, de risicobeheerfunctie of het beheer van de premiepensioeninstelling, stelt de premiepensioeninstelling de Nederlandsche Bank daarvan in kennis voordat de overeenkomst, bedoeld in artikel 31, in werking treedt.

  • 2 In geval van uitbesteding van werkzaamheden door een premiepensioeninstelling aan een onderneming die geen financiële onderneming is, draagt een premiepensioeninstelling er zorg voor dat het beloningsbeleid van die onderneming in overeenstemming is met de vereisten ingevolge afdeling 1.7.2. van de wet.

Artikel 28

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, gaat niet over tot het uitbesteden van werkzaamheden indien dat afbreuk doet aan de kwaliteit van haar onafhankelijke interne toetsing als bedoeld in artikel 17, vierde lid.

Artikel 29

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, voert een adequaat beleid en beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het op structurele basis uitbesteden van werkzaamheden.

  • 2 De premiepensioeninstelling legt het beleid, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vast en evalueert het beleid ten minste eenmaal per drie jaar en past dit zo spoedig mogelijk aan in geval van een belangrijke wijziging met betrekking tot de uitbesteding of de overige onderdelen van de bedrijfsvoering.

Artikel 30

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, beschikt over toereikende procedures, maatregelen, deskundigheid en informatie om de uitvoering van de op structurele basis uitbestede werkzaamheden te kunnen beoordelen.

Artikel 31

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, legt de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden op structurele basis worden uitbesteed schriftelijk vast.

  • 2 In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld:

    • a. de onderlinge informatie-uitwisseling, met inbegrip van afspraken over het beschikbaar stellen van informatie waarom de toezichthouders ter uitvoering van hun wettelijke taak verzoeken;

    • b. de mogelijkheid voor de financiële onderneming of het bijkantoor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de derde geschiedt;

    • c. de verplichting voor de derde om de financiële onderneming of het bijkantoor in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de wet bepaalde; en

    • d. de mogelijkheid voor de toezichthouders om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de derde; en

    • e. de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de financiële onderneming of het bijkantoor de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren.

  • 3 De toezichthouders maken slechts gebruik van de mogelijkheid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, indien niet op andere wijze kan worden vastgesteld dat ten aanzien van de uitbestede werkzaamheden wordt voldaan aan het bij of krachtens de wet bepaalde.

Artikel 32

De artikelen 29 tot en met 31 zijn niet van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden aan ondernemingen met zetel in een lidstaat die deel uitmaken van de groep waartoe de financiële onderneming behoort.

Artikel 32a

  • 1 Dit hoofdstuk is, met uitzondering van artikel 27a, slechts van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden door betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen voor zover het belangrijke werkzaamheden betreft.

  • 2 Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de betaalinstelling van de vergunningsvereisten, als bedoeld in artikel 2:3b van de wet, of van andere verplichtingen ingevolge de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar betaaldiensten.

  • 3 Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de elektronischgeldinstelling van de vergunningvereisten, genoemd in artikel 2:10b van de wet, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar dienstverlening ter zake van de uitgifte van elektronisch geld.

Hoofdstuk 5a. Instemmingsvereiste centrale tegenpartij en centrale effectenbewaarinstelling

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:28a, tweede lid, van de wet

Artikel 32aa

  • 1 Met betrekking tot het voornemen, bedoeld in artikel 3:28a, eerste lid, van de wet, legt de centrale tegenpartij over:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen wijziging, bedoeld in het eerste lid;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen is bepaald in de artikelen 26 tot en met 35 en 40 tot en met 54 van de verordening, bedoeld in het eerste lid, en op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten redelijkerwijs een advies als bedoeld in artikel 2a van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten kan geven.

  • 3 De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na de kennisgeving;

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • c. indien de Nederlandsche Bank de Autoriteit Financiële Markten om advies heeft gevraagd ingevolge artikel 2a Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten, binnen vier weken na ontvangst van dat advies.

Artikel 32bb

  • 1 Met betrekking tot een voornemen tot wijziging als bedoeld in artikel 3:28a, tweede lid, van de wet legt de centrale effectenbewaarinstelling over aan de Nederlandsche Bank:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen wijziging;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan de artikelen 39 tot en met 47, 54 en 59 van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen.

  • 2 De centrale effectenbewaarinstelling geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging.

  • 3 De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

Hoofdstuk 6. Wijzigingen met betrekking tot verstrekte gegevens

Artikel 32b

  • 1 Een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling geeft onverwijld schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van een wijziging in de ingevolge artikel 2:3b, tweede lid, van de wet respectievelijk ingevolge artikel 2:10b, tweede lid, van de wet verstrekte gegevens met betrekking tot:

    • a. de activiteiten die de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling voornemens is te verrichten;

    • b. het bedrijfsplan waarmee wordt aangetoond dat de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren;

    • c. de identiteit van personen die, direct of indirect, gekwalificeerde deelnemingen als bedoeld in artikel 1 van de wet in de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling bezitten, alsmede de omvang van hun deelnemingen en het bewijs van hun geschiktheid;

    • d. indien van toepassing, de accountantsorganisatie of het auditkantoor, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, belast met de wettelijke controle bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PbEU L 157) van de jaarrekening van de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling;

    • e. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:8 van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen;

    • f. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken;

    • g. het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet;

    • h. de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:17, eerste en tweede lid, van de wet;

    • i. de wijze waarop wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of betaaldienstverleners en met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven; en

    • j. het eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid, onderdelen h en i, geeft de betaalinstelling een beschrijving van de wijzigingen in de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betaaldiensten te garanderen.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel f, is niet van toepassing indien de wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 33

  • 1 Een afwikkelonderneming, bank, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, 3:42, 3:43, tweede lid, of 3:49 van de wet geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van:

    • a. de personen die het dagelijks beleid van de financiële onderneming bepalen of het beleid van de financiële onderneming bepalen of mede bepalen;

    • b. indien van toepassing, de personen die onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming; en

    • c. indien van toepassing, de personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank of verzekeraar, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.

  • 2 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

  • 3 Met betrekking tot het voornemen legt de financiële onderneming de volgende gegevens over:

    • a. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:8 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de betrokkene;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank, onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 6 tot en met 9, redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9, van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de betrokkene.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de geldige relevante diploma’s; en

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs.

  • 5 Het derde lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het voornemen tot wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 34

  • 1 Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 33, eerste lid, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging van gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid onverwijld schriftelijk kennis nadat zij van de wijziging op de hoogte is gekomen.

Artikel 35

  • 1 Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 33, eerste lid, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging in:

    • a. de naam of het adres van de financiële onderneming;

    • b. de rechtsvorm van de financiële onderneming;

    • c. indien van toepassing, de statutaire zetel, de statutaire naam en de handelsnaam of handelsnamen;

    • d. indien van toepassing, het nummer van inschrijving in het handelsregister;

    • e. indien van toepassing, de statuten van de financiële onderneming;

    • f. de zeggenschapsstructuur binnen de financiële onderneming; en

    • g. indien van toepassing, het adres van een in een andere staat gelegen bijkantoor.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid kennis binnen twee weken nadat de wijziging zich heeft voorgedaan.

Artikel 36

  • 1 Een afwikkelonderneming, clearinginstelling, bank, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, 3:42 of 3:43, eerste lid, van de wet geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor bepalen.

Artikel 37

  • 1 Een afwikkelonderneming, clearinginstelling, bank of verzekeraar als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet met zetel in Nederland die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van die lidstaat kennis van een wijziging in het adres van het bijkantoor.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, geeft een bank als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet, met zetel in Nederland die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van die lidstaat kennis van een wijziging met betrekking tot de toepasselijkheid van een depositogarantiestelsel op het bijkantoor.

  • 3 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste of tweede lid kennis binnen twee weken nadat de wijziging zich heeft voorgedaan.

  • 4 Een afwikkelonderneming, clearinginstelling of bank als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van die lidstaat van het voornemen de uitoefening van haar bedrijf vanuit het in de andere lidstaat gelegen bijkantoor te staken. De afwikkelonderneming, clearinginstelling of bank geeft geen uitvoering aan het voornemen gedurende de eerste vier weken na de kennisgeving.

Artikel 37a

  • 1 Een afwikkelonderneming waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend voor het uitoefenen van het bedrijf van afwikkelonderneming geeft aan de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van het voornemen tot:

    • a. een wijziging of het doen ontstaan van een verbinding met een andere afwikkelonderneming;

    • b. een wijziging van de contractuele algemene voorwaarden van de afwikkelonderneming;

    • c. een substantiële wijziging in de bedrijfsvoering;

    • d. een substantiële wijziging in het risicomanagement, voor zover ten aanzien daarvan nadere regels krachtens artikel 17b zijn gesteld;

    • e. een handeling van de afwikkelonderneming die zal leiden tot een substantiële wijziging van de balans van de afwikkelonderneming.

  • 2 Met betrekking tot het voornemen overlegt de afwikkelonderneming:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen wijziging, bedoeld in het eerste lid;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:17 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de beheerste uitoefening van het bedrijf.

  • 3 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving;

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • c. indien de Nederlandsche Bank de Autoriteit Financiële Markten om advies heeft gevraagd, binnen vier weken na ontvangst van dat advies.

Artikel 38

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet die zijn bedrijf uitoefent door middel van een buiten Nederland gelegen bijkantoor geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van het voornemen tot wijziging van de vertegenwoordiger.

  • 2 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

  • 3 Met betrekking tot het voornemen legt de financiële onderneming de volgende gegevens over:

    • a. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:8 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de vertegenwoordiger; en

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank, onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 6 tot en met 9, kan beoordelen of wordt voldaan aan het hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de geldige relevante diploma’s; en

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs.

  • 5 Het derde lid is niet van toepassing indien het voornemen tot wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 39

  • 1 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang die het levensverzekeringsbedrijf of het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf uitoefent als bedoeld in artikel 3:42, 3:43, tweede lid, 3:48, eerste lid, onderscheidenlijk 3:52 van de wet, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een voornemen tot een wijziging van de overeenkomsten die hij voornemens is te sluiten.

  • 2 Een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:42, 3:43, tweede lid, 3:48, eerste lid, van de wet, die vanuit een vestiging in een lidstaat diensten naar Nederland verricht, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van de in Nederland gelegen risico’s die hij voornemens is te dekken.

  • 3 Een herverzekeraar als bedoeld in artikel 3:49 van de wet, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een voornemen tot een wijziging van de risico’s die zij onderscheidenlijk hij voornemens is te dekken.

  • 4 De verzekeraar kan het voornemen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, ten uitvoer brengen vanaf de dag waarop de Nederlandsche Bank de kennisgeving, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, heeft ontvangen. De Nederlandsche Bank bevestigt de ontvangst onverwijld aan de verzekeraar.

Artikel 40

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:43, tweede lid, of 3:49 van de wet geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging van gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onverwijld kennis nadat zij van de wijziging op de hoogte is gekomen.

Hoofdstuk 6a. Veilig stellen geldmiddelen en verlenen krediet door betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland

Artikel 40a. Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:29a en 3:29c, derde lid, van de wet

  • 1 Een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, eerste lid, van de wet en die betaaldiensten verleent als bedoeld onder 1 tot en met 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, stelt geldmiddelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaaldienstverleners voor de uitvoering van betalingstransacties op een van de volgende wijzen veilig:

    • a. de geldmiddelen worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de betaalinstelling; of

    • b. de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als de betaalinstelling, tegen het risico dat de betaalinstelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de geldmiddelen na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, en de geldmiddelen aan het einde van de werkdag, volgend op de dag waarop zij zijn ontvangen, nog niet aan de betalingsbegunstigde of aan een andere betaaldienstaanbieder zijn overgemaakt, worden zij op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de betaalinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de betaalinstelling, hun vorderingen niet op deze geldmiddelen kunnen verhalen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën opgenomen in artikel 336, eerste lid, tabel 1, van de verordening kapitaalvereisten waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6%, terwijl andere in aanmerking komende activa, als bedoeld in artikel 336, vierde lid, van de verordening, worden uitgesloten.

    Voor de toepassing van het tweede lid zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

    In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa geen veilige activa met een lage risicograad zijn voor de toepassing van het tweede lid.

  • 4 Indien het deel van de geldmiddelen dat bestemd is voor toekomstige betalingstransacties niet bekend of variabel is, is het de betaalinstellingen toegestaan om het eerste lid uitsluitend toe te passen op een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt. Dit representatieve gedeelte moet redelijkerwijs kunnen worden geraamd op basis van historische gegevens.

  • 5 Een betaalinstelling die betaaldiensten verleent als bedoeld onder 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten houdt op geen enkel moment de met het aanbieden van de betaalinitiatiedienst verband houdende geldmiddelen van de betaler aan.

Artikel 40b

  • 1 Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, tweede lid, van de wet, stelt de middelen die zij ontvangt in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven, veilig op het moment dat deze gelden ter beschikking komen van de elektronischgeldinstelling doch uiterlijk vijf werkdagen na uitgifte van het elektronisch geld.

  • 2 De financiële onderneming stelt chartale of girale gelden die zij ontvangt in ruil voor elektronisch geld op een van de volgende wijzen veilig:

    • a. de gelden worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de elektronischgeldinstelling;

    • b. de gelden worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als de elektronischgeldinstelling, tegen het risico dat de elektronischgeldinstelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de gelden na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onderdeel a, worden de ontvangen gelden op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de elektronischgeldinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de elektronischgeldinstelling, hun vorderingen niet op deze gelden kunnen verhalen.

Artikel 40c

Betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen verlenen slechts krediet in verband met de in de punten 4 en 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde betaaldiensten indien:

  • a. het krediet een aanvullend krediet is en uitsluitend wordt verstrekt in verband met de uitvoering van een betalingstransactie;

  • b. het krediet dat is verstrekt in verband met een betaaldienst die is verleend door middel van dienstverrichting naar een andere lidstaat of vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat wordt terugbetaald binnen een korte termijn, die in geen geval meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • c. het niet wordt verleend uit geldmiddelen die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor het uitvoeren van toekomstige betalingstransacties; en

  • d. het eigen vermogen van de betaalinstelling of de elektronischgeldinstelling te allen tijde in redelijke verhouding staat tot het totale bedrag van het verleende krediet.

Hoofdstuk 6b. Geregistreerde gedekte obligaties

Artikel 40d

  • 1 Een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, draagt er zorg voor dat de dekkingsactiva van de categorie waartoe die obligatie behoort, worden veiliggesteld:

    • a. door overgang onder algemene of bijzondere titel naar een andere rechtspersoon; of

    • b. op een andere, bij ministeriële regeling vast te stellen wijze.

  • 2 Een bank voldoet uitsluitend aan het eerste lid, onderdeel a, indien:

    • a. de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, met uitsluiting van andere activiteiten, is opgericht om de dekkingsactiva van een categorie geregistreerde gedekte obligaties te scheiden van het vermogen van die bank en hetgeen te doen dat noodzakelijk of wenselijk is voor de desbetreffende categorie geregistreerde gedekte obligaties; en

    • b. zij, alsmede de rechtspersonen die tot dezelfde groep behoren, geen aandelen houden in de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, daarin geen beleidsbepalende zeggenschap hebben en daarin ook niet op andere wijze een eigendomsbelang hebben.

Artikel 40e

  • 1 Bij een verzoek tot registratie van een categorie geregistreerde gedekte obligaties overeenkomstig artikel 3:33a, eerste lid, van de wet, geeft de verzoekende bank aan de Nederlandsche Bank op welke voorwaarden op die categorie geregistreerde gedekte obligaties van toepassing zijn, waaronder in ieder geval:

    • a. welke van de volgende aflossingsstructuren wordt gehanteerd:

      • 1°. de aflossingsdatum kan niet of met maximaal vierentwintig maanden worden uitgesteld; of

      • 2°. de aflossingsdatum kan met meer dan vierentwintig maanden worden uitgesteld;

    • b. welke soort of soorten dekkingsactiva primair worden gehanteerd en, in dat laatste geval, in welke verhouding; en

    • c. in welk land de debiteuren van de dekkingsactiva zijn gevestigd, respectievelijk hun zetel of woonplaats hebben en door welk recht de dekkingsactiva worden beheerst.

  • 2 Een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, draagt er zorg voor dat die obligatie gedurende de gehele looptijd ten aanzien van de voorwaarden genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, blijft voldoen aan de bij het verzoek tot registratie opgegeven voorwaarden.

  • 3 De verzoekende bank hanteert één van de volgende soorten dekkingsactiva primair als dekkingsactiva overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b:

    • a. blootstellingen, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdeel a en onderdeel b, van de verordening kapitaalvereisten, voor laatstgenoemd onderdeel met uitzondering van blootstellingen welke in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 2 als bedoeld in dat onderdeel;

    • b. leningen die gedekt zijn door niet-zakelijk onroerend goed of woonkredieten, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdeel d onder i, respectievelijk onderdeel e, van de verordening kapitaalvereisten;

    • c. leningen die gedekt zijn door zakelijk onroerend goed, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdeel f onder i, van de verordening kapitaalvereisten;

    • d. leningen die gedekt zijn door pandrechten op schepen als bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdeel g, van de verordening kapitaalvereisten; of

    • e. andere bij ministeriële regeling aan te wijzen activa.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, een combinatie hanteren van leningen of woonkredieten als bedoeld in onderdelen b en c van het derde lid, mits zij zich hierbij vastlegt op een vaste verhouding tussen deze soorten dekkingsactiva.

  • 5 Een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, draagt er zorg voor dat daarop geen voorwaarden van toepassing zijn die in de weg staan aan het uitoefenen van effectief toezicht op die geregistreerde gedekte obligatie.

Artikel 40f

  • 1 Een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, draagt er zorg voor dat de totale waarde van de dekkingsactiva van de categorie waartoe die obligatie behoort, minimaal 105% bedraagt van het nominale bedrag van de geregistreerde gedekte obligaties die onder de desbetreffende categorie uitstaan.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, draagt een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, er zorg voor dat de waarde van de dekkingsactiva, berekend met inachtneming van de restricties, bedoeld in artikel 129, eerste lid onderdeel d, onder i, e, f onder i, en g, van de verordening kapitaalvereisten, voor zover toepasbaar op de soort gehanteerde dekkingsactiva, ten minste gelijk is aan het nominale bedrag van de geregistreerde gedekte obligaties die onder de desbetreffende categorie uitstaan.

  • 3 Een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, kan bij het voldoen aan de verplichting, bedoeld in het eerste en tweede lid, dekkingsactiva hanteren die niet overeenkomstig artikel 40e, eerste lid, onderdeel b, zijn opgegeven als dekkingsactiva die primair worden gehanteerd, voor zover de dekkingsactiva bestaan uit de volgende soorten:

    • a. blootstellingen als bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdeel a, van de verordening kapitaalvereisten;

    • b. blootstellingen als bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdeel b, van de verordening kapitaalvereisten;

    • c. blootstellingen als bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdeel c, van de verordening kapitaalvereisten; of

    • d. blootstellingen ten aanzien waarvan de Nederlandsche Bank ontheffing heeft verleend als bedoeld in artikel 129, eerste lid, derde alinea, van de verordening kapitaalvereisten.

  • 4 Bij hantering van dekkingsactiva op grond van het derde lid, gelden de volgende maxima:

    • a. voor die dekkingsactiva gezamenlijk: 20% van het nominale bedrag van de geregistreerde gedekte obligaties die onder de desbetreffende categorie uitstaan; en

    • b. voor de afzonderlijke soorten als bedoeld in de onderdelen a tot en met d van het derde lid: de maxima voor dekkingsactiva van een bepaalde soort van artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met c en derde alinea, van de verordening kapitaalvereisten.

Artikel 40g

  • 1 Een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, draagt er zorg voor dat de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva, voor de categorie waartoe die obligatie behoort, te allen tijde voldoende liquide activa aanhoudt of genereert door middel van dekkingsactiva om de volgende zes maanden te kunnen voldoen aan:

    • a. haar verplichting tot tijdige betaling van de over de uitstaande geregistreerde gedekte obligaties verschuldigde rente;

    • b. haar verplichting tot betaling van de aflossing over de uitstaande geregistreerde gedekte obligaties; en

    • c. andere bij ministeriële regeling vast te stellen verplichtingen.

  • 2 De verplichting op grond van het eerste lid, onderdeel b, geldt niet indien de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva, op grond van de op die obligatie toepasselijke voorwaarden gerechtigd is om betaling van de aflossing met minimaal zes maanden uit te stellen ten opzichte van de oorspronkelijke aflossingsdatum.

  • 3 Bij berekening van de hoogte van de verplichtingen waarvoor een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, liquide activa moet aanhouden of doen aanhouden, dan wel genereren of doen genereren, op grond van het eerste lid, worden verwachte kasstromen uit derivatencontracten en andere risicomitigatie-instrumenten ter afdekking van die verplichtingen in aanmerking genomen.

Artikel 40h

Een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, voorziet in betrouwbare en doeltreffende strategieën en procedures aan de hand waarvan zij gedurende de looptijd van de geregistreerde gedekte obligatie voortdurend nagaat of, en er zorg voor draagt dat, er voldoende dekkingsactiva en liquide activa met de juiste eigenschappen zijn veiliggesteld, rekening houdend met de aard en samenstelling van de dekkingsactiva en liquide activa, het minimale bedrag aan dekkingsactiva, bedoeld in artikel 40f, eerste en tweede lid, en liquide activa, bedoeld in artikel 40g, eerste lid.

Artikel 40i

  • 1 De Nederlandsche bank kan besluiten om een verzoek van een bank tot registratie als bedoeld in artikel 3:33a, eerste lid, van de wet af te wijzen indien de Nederlandsche Bank oordeelt dat uitgifte van geregistreerde gedekte obligaties door die bank afbreuk doet aan een gezonde verhouding tussen de totale uitstaande geregistreerde gedekte obligaties van die bank en de totale geconsolideerde balans van die bank.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan besluiten om een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, te verbieden over te gaan tot verdere uitgifte van geregistreerde gedekte obligaties, indien de Nederlandsche Bank oordeelt dat een verdere uitgifte afbreuk doet aan een gezonde verhouding tussen de totale uitstaande geregistreerde gedekte obligaties van die bank en de totale geconsolideerde balans van die bank.

Artikel 40j

Bij of krachtens ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot:

  • a. de veiligstelling van de dekkingsactiva en de veiligstelling van betaling op de geregistreerde gedekte obligaties op adequate, transparante en verantwoorde wijze;

  • b. de door een bank die een geregistreerde gedekte obligatie uitgeeft, aan de houders daarvan of aan de Nederlandsche Bank te verstrekken informatie.

Artikel 40k

De Nederlandsche Bank stelt een lijst op van de op grond van artikel 1:107, eerste en derde lid, onderdelen m en n, van de wet geregistreerde categorieën geregistreerde gedekte obligaties en banken die geregistreerde gedekte obligaties uitgeven en doet daarvan, alsmede van wijzigingen daarvan, mededeling aan de Europese Commissie en de Europese Autoriteit voor effecten en markten.

Hoofdstuk 7. Verzekering bijkomende risico’s

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:36, zesde lid, van de wet

Artikel 41

  • 1 In afwijking van de artikelen 3:36, derde lid, en 3:43, eerste lid, van de wet is het schadeverzekeraars toegestaan in de uitoefening van hun bedrijf, naast de risico’s die behoren tot de branche waarvoor de vergunning is verleend, tevens risico’s te verzekeren die behoren tot andere branches, met uitzondering van de branches Krediet en Borgtocht, indien deze risico’s naar het oordeel van de Nederlandsche Bank als bijkomende risico’s kunnen worden beschouwd, omdat zij:

    • a. samenhangen met het hoofdrisico dat behoort tot de branche waarvoor de vergunning is verleend;

    • b. betrekking hebben op het belang of gevaarsobject dat is verzekerd tegen het hoofdrisico; en

    • c. worden verzekerd bij dezelfde overeenkomst als het hoofdrisico.

  • 2 De risico’s van de branche Rechtsbijstand mogen uitsluitend worden verzekerd als bijkomend risico van de branche Hulpverlening en van branches waarbij risico’s worden verzekerd die verband houden met het gebruikvan zeeschepen.

Hoofdstuk 8. Vertegenwoordiger

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:40 en 3:47, zesde lid, van de wet

Artikel 42

Als adres van een vertegenwoordiger in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:40 van de wet waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan wordt beschouwd het in Nederland gelegen bijkantoor.

Artikel 43

Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:40, 3:47, zesde lid of 3:50, tweede lid, van de wet wordt geacht, indien de vertegenwoordiger ontbreekt, zijn woonplaats te hebben bij het parket van de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waar de verzekeraar ingevolge artikel 42 het laatst zijn woonplaats had, of anders bij het parket van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.

Artikel 44

  • 2 De verzekeraar die voornemens is de vertegenwoordiging te beëindigen, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank.

  • 3 De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, vermeldt tevens de naam van degene die de verzekeraar voornemens is aan te stellen als opvolger van de vertegenwoordiger.

  • 4 Indien de opvolger rechtspersoon is, gaat de kennisgeving gepaard met de statuten van deze rechtspersoon, een opgave van het nummer van inschrijving in het handelsregister en een bewijs van aanstelling van de natuurlijke persoon die is aangesteld als vertegenwoordiger van de vertegenwoordiger die rechtspersoon is.

  • 6 De verzekeraar, bedoeld in artikel 3:47, eerste lid, of artikel 3:50, tweede lid, van de wet geeft geen uitvoering aan het voornemen indien de Nederlandsche Bank er niet mee instemt. Indien de Nederlandsche Bank besluit niet in te stemmen met het voornemen, maakt zij haar besluit daartoe aan de financiële onderneming bekend:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

Artikel 45

  • 3 De vertegenwoordiger geeft geen uitvoering aan het voornemen indien de Nederlandsche Bank er niet mee instemt. Indien de Nederlandsche Bank besluit niet in te stemmen met het voornemen, maakt zij haar besluit daartoe aan de financiële onderneming bekend:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

Artikel 46

  • 2 De aanwijzing door de vertegenwoordiger van een natuurlijk persoon die is aangewezen als vertegenwoordiger die een rechtspersoon is, vervalt van rechtswege op de dag van het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de verlening van surseance van betaling, de faillietverklaring, de ontbinding, bedoeld in artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of de ondercuratelestelling van de aangewezen natuurlijk persoon alsmede op de dag van verlening van surseance van betaling aan of faillietverklaring van de vertegenwoordiger.

Artikel 47

  • 1 Van het overlijden, het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de verlening van surseance van betaling, de faillietverklaring, de ontbinding, bedoeld in artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de onderbewindstelling van een of meer goederen, bedoeld in titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of de ondercuratelestelling van de vertegenwoordiger of de natuurlijke persoon die is aangewezen als vertegenwoordiger van de vertegenwoordiger die rechtspersoon is, alsmede van de beëindiging van de vertegenwoordiging van de vertegenwoordiger door deze natuurlijke persoon, geeft de verzekeraar onderscheidenlijk de vertegenwoordiger binnen zeven dagen kennis aan de Nederlandsche Bank.

  • 2 De verzekeraar, bedoeld in artikel 3:40 van de wet, legt, in de gevallen, genoemd in het eerste lid, en in het geval dat de vertegenwoordiger of de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, de vertegenwoordiging heeft beëindigd, aan de Nederlandsche Bank een bewijs van aanstelling van de vertegenwoordiger over alsmede, indien de vertegenwoordiger een rechtspersoon is, de statuten van deze rechtspersoon, een opgave van het nummer van inschrijving in het handelsregister en een bewijs van aanstelling van de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De verzekeraar, bedoeld in het tweede lid, verstrekt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, binnen twee weken na de betrokken aanstelling.

  • 5 De verzekeraar, bedoeld in het vierde lid, legt aan de Nederlandsche Bank een bewijs van aanstelling van de nieuwe vertegenwoordiger over alsmede, indien de nieuwe vertegenwoordiger rechtspersoon is, de statuten van deze rechtspersoon, een uittreksel uit diens inschrijving in het handelsregister en de akte van aanstelling van de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 3:47, vijfde lid, van de wet.

Hoofdstuk 9. Minimum vermogen

§ 9.1. Omvang van het minimumbedrag aan eigen vermogen

Artikel 48

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen g en h, wordt niet als handelen voor eigen rekening aangemerkt:

    • a. het houden van posities in financiële instrumenten als belegging van het eigen vermogen;

    • b. het tijdelijk voor eigen rekening aanhouden van posities in financiële instrumenten bij het uitvoeren van orders van cliënten met betrekking tot deze instrumenten, mits toegestaan door de Autoriteit Financiële Markten en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet die geen andere beleggingsdienst mogen verlenen dan de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, en geen nevendiensten als bedoeld in onderdeel a van de definitie van nevendienst in artikel 1:1 van de wet verrichten, indien zij beschikken over:

    • a. een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening die de aansprakelijkheid dekt van de beleggingsonderneming wegens fouten, verzuimen of nalatigheden begaan in de uitoefening van diens beroep en voorgevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, voor een bedrag van ten minste € 1.120.200 per schadegeval en ten minste € 1.680.300 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk; of

    • b. een combinatie van een bedrag aan eigen vermogen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in onderdeel a die resulteert in een dekking die ten minste gelijkwaardig is aan € 50.000 of onderdeel a.

  • 4 Onverminderd het eerste lid, aanhef en onderdeel h, beschikken beleggingsondernemingen als bedoeld in het derde lid, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:80 of 2:86 van de wet is verleend, over:

    • a. een minimumbedrag aan eigen vermogen van € 25.000;

    • b. een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening die hun aansprakelijkheid dekt wegens fouten, verzuimen of nalatigheden begaan in de uitoefening van hun beroep en voor gevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, voor een bedrag van ten minste € 500.000 per schadegeval en ten minste € 750.000 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk; of

    • c. een combinatie van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening als bedoeld in onderdeel a die resulteert in een dekking die ten minste gelijkwaardig is aan € 25.000 of onderdeel b.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid wordt een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe die tevens een beleggingsdienst verleent op grond van artikel 2:67a, tweede lid, van de wet, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de wet gelijkgesteld met een beleggingsonderneming, met dien verstande dat het minimumbedrag aan eigen vermogen ten minste € 125.000 bedraagt.

Artikel 49

  • 1 Een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, berekent het minimumkapitaalvereiste overeenkomstig artikel 129 van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk VII, van de verordening solvabiliteit II. Artikel 131 van de richtlijn solvabiliteit II is van toepassing.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan gedurende een periode die niet later eindigt dan 31 december 2017 voorschrijven dat verzekeraars de in artikel 129, derde lid, eerste alinea, van de richtlijn solvabiliteit II bedoelde percentages uitsluitend toepassen op het met behulp van de standaardformule, bedoeld in titel I, hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 2, van die richtlijn, berekende solvabiliteitskapitaalvereiste.

Artikel 49a

De artikelen 129 en 131 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk VII, van de verordening solvabiliteit II inzake het minimumkapitaalvereiste zijn van overeenkomstige toepassing op het minimumkapitaalvereiste van een in Nederland gelegen bijkantoor van:

  • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

  • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 49b

  • 1 De artikelen 129 en 131 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk VII, van de verordening solvabiliteit II inzake het minimumkapitaalvereiste zijn van overeenkomstige toepassing op:

    • a. verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in Nederland;

    • b. verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste, in afwijking van artikel 129, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn, voor de in het eerste lid bedoelde verzekeraars:

    • a. 250.000 euro voor een levensverzekeraar die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend uitkeringen bij overlijden verzekert, waarvan het bedrag per verzekerde niet groter is dan het gemiddelde bedrag van de kosten van uitvaart;

    • b. 250.000 euro voor een natura-uitvaartverzekeraar;

    • c. 200.000 euro voor een schadeverzekeraar.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde bedragen worden elke vijf jaar gewijzigd teneinde deze aan te passen aan de ontwikkeling van het door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 300 van de richtlijn solvabiliteit II bekendgemaakte geharmoniseerde indexcijfer van de consumentenprijzen van alle lidstaten, afgerond op een veelvoud van 10.000 euro. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, wordt in artikel 131 van de richtlijn solvabiliteit II voor «31 december 2016» gelezen: 31 december 2017.

§ 9.2. Samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen

Artikel 50

Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een bank als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet, van een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet, van een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:55, eerste lid, van de wet, van een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, kredietunie als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet of van een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, wordt gevormd door de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de verordening kapitaalvereisten. Op een premiepensioeninstelling met de rechtsvorm van een stichting is artikel 27 van de verordening kapitaalvereisten van overeenkomstige toepassing.

Artikel 51

Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een bewaarder of pensioenbewaarder als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet wordt gevormd door de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdelen a tot en met e, 51 en 62 van de verordening kapitaalvereisten. Op een bewaarder of pensioenbewaarder met de rechtsvorm van een stichting is artikel 27 van de verordening kapitaalvereisten van overeenkomstige toepassing.