Besluit prudentiële regels Wft

Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-07-2023 t/m heden

Besluit van 12 oktober 2006, houdende prudentiële regels voor financiële ondernemingen die werkzaam zijn op de financiële markten (Besluit prudentiële regels Wft)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 27 juni 2006, nr. FM 2006-01567 M;

Gelet op de artikelen 3:9, derde lid, 3:10, tweede en derde lid, 3:17, tweede lid, 3:18, tweede en derde lid, 3:29, derde lid, 3:36, vierde lid, 3:40, 3:41, 3:42, 3:43, tweede lid, 3:47, zesde lid, 3:48, 3:52, 3:53, derde lid, 3:54, derde lid, 3:55, tweede lid, 3:57, tweede en zevende lid, 3:59, tweede lid, 3:62, tweede lid, 3:63, tweede lid, 3:67, vierde lid, 3:71, tweede lid, 3:72, vijfde en zevende lid, 3:73, 3:74, tweede lid, 3:78, tweede lid, 3:81, tweede lid, 3:83, tweede lid, 3:87, tweede lid, 3:88, vierde lid, 3:89, eerste lid, 3:96, derde en vierde lid, 3:99, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht en de richtlijnen nr. 73/239/EEG, 85/611/EEG, 88/357/EEG, 91/674/EEG, 92/49/EEG, 93/6/EEG, 93/22/EEG, 2000/12/EG, 2000/46/EG en 2002/83/EG;

De Raad van State gehoord, advies van 27 juli 2006, nr. W06.06.0265/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, nr. FM 2006-2352 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

In dit besluit wordt verstaan onder:

authenticatie: een procedure waarmee een betaaldienstverlener de identiteit van een betaaldienstgebruiker dan wel de validiteit van het gebruik van een specifiek betaalinstrument kan verifiëren, met inbegrip van het gebruik van persoonlijke beveiligingsgegevens van de betaaldienstgebruiker;

back-to-back lening: kredietinstrument waarbij de kredietnemer geld of financiële instrumenten ter beschikking krijgt, waartegenover de kredietverstrekker een zekerheid ontvangt, direct of indirect, uit eigen liquide middelen van de kredietnemer;

betaalgegevens: gegevens die samenhangen met het houden van een betaalrekening en met het uitvoeren van een betalingstransactie vanaf deze rekening;

betalingstransactie op afstand: betalingstransactie die via het internet of met een voor communicatie op afstand bruikbaar apparaat wordt geïnitieerd;

business line: afgezonderde categorie activiteiten als bedoeld in artikel 317, vierde lid, tabel 2, van de verordening kapitaalvereisten;

daggeld: kortlopende vorderingen die dagelijks opvraagbaar zijn en die uiterlijk twee werkdagen na opvraging dan wel opzegging moeten worden terugbetaald;

entiteit voor securitisatiedoeleinden: onderneming:

  • a. die geen bank is;

  • b. die is opgericht ten behoeve van een of meer securitisaties;

  • c. wier activiteiten zich beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor die securitisaties;

  • d. wier oprichting dient om haar verplichtingen te scheiden van de verplichtingen van de initiator; en

  • e. wier eigenaars hun deelneming onvoorwaardelijk in pand kunnen geven of kunnen verkopen;

gemiddeld uitstaand elektronisch geld: het gemiddelde totale bedrag gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand.

gevoelige betaalgegevens: betaalgegevens, waaronder persoonlijke beveiligingsgegevens, met behulp waarvan fraude kan worden gepleegd, met uitzondering van de naam van de rekeninghouder en het rekeningnummer voor zover betaalinitiatie- en rekeninginformatiedienstverleners deze gegevens gebruiken ten behoeve van hun bedrijfsuitoefening;

groepsbestuurder: ieder die binnen een groep het beleid bepaalt;

groep van verbonden wederpartijen: ten minste twee personen die uit een oogpunt van de te lopen risico’s als een geheel moeten worden beschouwd omdat zij:

  • a. met elkaar zijn verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur; of

  • b. zodanig onderling verbonden zijn dat, indien een van hen financiële problemen, in het bijzonder financieringsproblemen of betalingsproblemen, zou ondervinden, in elk geval een van de anderen waarschijnlijk ook in financieringsproblemen of betalingsproblemen zou komen;

ondernemingsgebonden herverzekeraar: herverzekeraar waarvan alle aandelen worden gehouden door een financiële onderneming die geen verzekeraar is of door een onderneming die geen financiële onderneming is, of die deel uitmaakt van een groep die geen verzekeringsgroep is als bedoeld in de afdelingen 3.6.1. en 3.6.3. van de wet, en die uitsluitend risico’s in herverzekering neemt van de eerdergenoemde financiële onderneming onderscheidenlijk onderneming of van de ondernemingen die deel uitmaken van de groep waarvan hij deel uitmaakt;

incident: gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bedrijf van de desbetreffende financiële onderneming;

initiator: onderneming die:

  • a. zelf of via een andere onderneming rechtstreeks of middellijk partij is geweest bij de oorspronkelijke overeenkomst waarmee de verplichtingen of mogelijke verplichtingen van de debiteur of mogelijke debiteur die worden gesecuritiseerd, zijn ontstaan; of

  • b. vorderingen van een derde koopt, in haar balans opneemt en vervolgens securitiseert;

integriteitgevoelige functie:

  • a. leidinggevende functie direct onder die van de personen die het beleid van een financiële onderneming bepalen of mede bepalen; of

  • b. functie waaraan een bevoegdheid is verbonden die een wezenlijk risico inhoudt voor de integere uitoefening van het bedrijf van een financiële onderneming;

integriteitsrisico: gevaar voor aantasting van de reputatie of bestaande of toekomstige bedreiging van vermogen of resultaat van een financiële onderneming als gevolg van een ontoereikende naleving van hetgeen bij of krachtens enig wettelijk voorschrift is voorgeschreven;

internationale jaarrekeningstandaarden: internationale standaarden voor jaarrekeningen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen van toepassing zijn verklaard overeenkomstig artikel 3 van verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 (PbEG L 243);

interne modellenmethode: methode waarbij de som van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling voor de kredietrisico’s van een financiële onderneming wordt bepaald op basis van een intern model;

kalenderpost: actiefpost of passiefpost waarvan de kasinstromen respectievelijk kasuitstromen als gevolg van aflossing of rentebetalingen in de vervalkalender worden opgenomen;

kans op wanbetaling: kans dat een wederpartij over een periode van een jaar in gebreke blijft;

kasstromen van het kernbedrijf: kasstromen van leningen die met een vaste termijn zijn verstrekt aan tegenpartijen, die geen kantoren en bancaire deelnemingen zijn die niet in de rapportage worden betrokken, die geen banken en geen professionele geldmarktpartijen zijn, en van deze tegenpartijen met een vaste termijn opgenomen gelden, met inbegrip van te ontvangen onderscheidenlijk te betalen rente;

kredietbeoordeling: taxatie van de kans op wanbetaling en de mate van wanbetaling door een bepaalde debiteur op al zijn verplichtingen of een deel van zijn verplichtingen;

kredietbeoordelingsbureau: bureau dat kredietbeoordelingen opstelt;

kredietrisicovermindering: techniek ter beperking van het kredietrisico dat verbonden is aan activa en posten buiten de balanstelling;

kredietverbetering: contractuele regeling die de kans op wanbetaling en de mate van wanbetaling van een securitisatiepositie vermindert ten opzichte van de situatie waarin van die regeling geen sprake zou zijn;

leningverstrekkende financiële onderneming: financiële onderneming die een vordering heeft, ongeacht of daaraan een lening ten grondslag ligt;

maandperiode: eerste kalendermaand volgend op de verslagdatum;

niet-volgestorte kredietprotectie: kredietrisicovermindering waarbij het kredietrisico met betrekking tot een vordering van een financiële onderneming wordt beperkt door de garantie van een derde partij om een bepaald bedrag uit te keren bij wanbetaling van de wederpartij of bij andere in de overeenkomst tot kredietprotectie vermelde gebeurtenissen die betaling onder de overeenkomst of afwikkeling van de overeenkomst tot gevolg hebben;

officiële stand-by faciliteiten: liquiditeitsgarantie die, onder door de Nederlandsche Bank te stellen voorwaarden, is ontvangen van onderscheidenlijk afgegeven door een binnenlandse of buitenlandse bank;

omgekeerde retrocessieovereenkomst: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten betreffende de eigendom van effecten of grondstoffen verkoopt, onder de ontbindende voorwaarde deze of vervangende effecten of grondstoffen tegen een vastgestelde prijs op een door de wederpartij te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen, indien:

  • a. in geval van gegarandeerde rechten, de garantie is verstrekt door een gereglementeerde markt die houder is van de rechten; en

  • b. de overeenkomst bepaalt dat het de financiële onderneming niet is toegestaan een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan een wederpartij tegelijkertijd over te dragen of toe te zeggen;

omrekeningsfactor: verhouding tussen het op een bepaald moment onbenutte bedrag van een kredietlijn dat naar verwachting opgenomen wordt en openstaat in geval van wanbetaling en het onbenutte bedrag van die kredietlijn, waarbij de omvang van de kredietlijn wordt bepaald door de toegestane limiet, tenzij de niet-toegestane limiet hoger is;

operationeel risico: risico van verliezen als gevolg van tekortschietende of falende interne procedures en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen, met inbegrip van juridische risico’s;

opgenomen effectenlening: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming effecten uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de financiële onderneming op een tijdstip in de toekomst of zodra de wederpartij daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten teruglevert;

opgenomen grondstoffenlening: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming grondstoffen uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de financiële onderneming op een tijdstip in de toekomst of zodra de wederpartij daarom verzoekt, gelijkwaardige grondstoffen teruglevert;

persoonlijke beveiligingsgegevens: gepersonaliseerde kenmerken die door de betaaldienstverlener aan een betaaldienstgebruiker worden verstrekt ten behoeve van authenticatie;

professionele geldmarktpartij: persoon die geen bank is en die in het kader van zijn middelenbeheer transacties verricht op de geldmarkt met bij de geldmarkt passende volumes en op die markt met enige regelmaat opereert op een manier die vergelijkbaar is met die van een bank;

rekeninghoudende betaaldienstverlener: een betaaldienstverlener die ten behoeve van een betaler een betaalrekening aanbiedt en beheert;

retrocessie: overeenkomst waarbij een verzekeraar een gedeelte van het door hem herverzekerde risico, tegen betaling van herverzekeringspremie, overdraagt aan een andere verzekeraar;

retrocessieovereenkomst: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten betreffende de eigendom van effecten of grondstoffen verkoopt, onder de ontbindende voorwaarde deze of vervangende effecten of grondstoffen tegen een vastgestelde prijs op een door de financiële onderneming te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen, indien:

  • a. in geval van gegarandeerde rechten, de garantie is verstrekt door een gereglementeerde markt die houder is van de rechten; en

  • b. de overeenkomst bepaalt dat het de financiële onderneming niet toegestaan is een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan een wederpartij tegelijkertijd over te dragen of toe te zeggen;

revolverende vordering: vordering waarbij de wederpartij het openstaande bedrag mag laten variëren tot een van tevoren afgesproken limiet;

risicomeetsysteem: systeem voor de meting van het operationeel risico;

securitisatie: transactie of regeling waarbij:

  • a. het kredietrisico van een vordering of verzameling van vorderingen wordt onderverdeeld in ten minste twee tranches;

  • b. de in het kader van de transactie of regeling verrichte betalingen afhangen van de prestatie van de vordering of de verzameling van vorderingen; en

  • c. de rangorde van de tranches bepalend is voor de verdeling van de verliezen tijdens de looptijd van de transactie of regeling;

securitisatiepositie: vordering in het kader van een securitisatie;

sponsor: onderneming, niet zijnde een initiator, die securitisatieregelingen waarbij vorderingen van derden worden gekocht, opzet en beheert;

stresstest: onderzoek naar de risico’s die ontstaan als zich veranderingen in de marktsituatie voordoen of zouden voordoen die een ongunstige invloed uitoefenen op de toereikendheid van het toetsingsvermogen van een financiële onderneming, en naar de risico’s die ontstaan als zekerheidsrechten worden uitgeoefend in crisissituaties;

suppletiebijdragen: bedragen die het bestuur van een onderlinge waarborgmaatschappij krachtens haar statuten in verband met een nadelig saldo over enig boekjaar te allen tijde en zonder bijkomende voorwaarden van haar leden kan eisen;

synthetische securitisatie: securitisatie waarbij:

  • a. de onderverdeling in tranches van het kredietrisico van een vordering of verzameling van vorderingen geschiedt door middel van kredietderivaten of garanties; en

  • b. de vordering of verzameling van vorderingen in de balanstelling van de initiator blijft opgenomen;

tegenpartijkredietrisico: risico dat de wederpartij bij een transactie in gebreke blijft voordat de definitieve afwikkeling van de met de transactie samenhangende kasstromen heeft plaatsgevonden;

toetsingsvermogen: het eigen vermogen, bedoeld in artikel 72 van de verordening kapitaalvereisten of, in het geval van beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, artikel 9 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen;

traditionele securitisatie: securitisatie waarbij:

  • a. de gesecuritiseerde vorderingen in economische zin worden overgedragen aan een entiteit voor securitisatiedoeleinden die daartoe effecten uitgeeft;

  • b. de eigendom van de gesecuritiseerde vorderingen door de initiator wordt overgedragen of de kasstromen uit hoofde van de gesecuritiseerde vorderingen door middel van een overeenkomst van subdeelneming door de initiator worden overgedragen; en

  • c. de uitgegeven effecten niet leiden tot een betalingsverplichting voor de initiator;

tranche: contractueel vastgesteld segment van het kredietrisico van een gesecuritiseerde vordering of verzameling van vorderingen, waarbij een securitisatiepositie in dit segment een groter of kleiner risico op verlies meebrengt dan een securitisatiepositie van dezelfde omvang in elk ander segment, indien geen rekening wordt gehouden met de volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie die door derden rechtstreeks aan de houders van de securitisatieposities in dit segment of in andere segmenten wordt geboden;

verlies bij wanbetaling: verhouding tussen het verwachte economisch verlies op een vordering als gevolg van wanbetaling, met inachtneming van de tijdwaarde van geld, en het naar verwachting uitstaande bedrag bij wanbetaling;

verordening solvabiliteit II: gedelegeerde verordening (EU) nr. 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU L12);

verslagdatum: datum van de dag direct voorafgaande aan de periode waarover wordt gerapporteerd;

verstrekte effectenlening: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij effecten uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de wederpartij op een tijdstip in de toekomst of zodra de financiële onderneming daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten teruglevert;

verstrekte grondstoffenlening: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij grondstoffen uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de wederpartij op een tijdstip in de toekomst of zodra de financiële onderneming daarom verzoekt, gelijkwaardige grondstoffen teruglevert;

vervalkalender: overzicht van contractuele looptijden van overeenkomsten gesloten door een financiële onderneming;

vervroegde-aflossingsbepaling: contractuele bepaling op grond waarvan de securitisatieposities van beleggers voor de oorspronkelijke vervaldatum van de uitgegeven effecten geheel of gedeeltelijk worden afgelost;

verwachte verliespost: product van de kans op wanbetaling, het verlies bij wanbetaling en de waarde van een actief of post buiten de balanstelling;

verwateringsrisico: risico dat de waarde van een kortlopende handelsvordering afneemt door crediteringen aan de debiteur;

volgestorte kredietprotectie: kredietrisicovermindering waarbij het kredietrisico met betrekking tot een vordering van een financiële onderneming wordt beperkt door het recht van die financiële onderneming om bij wanbetaling van de wederpartij of bij andere specifieke gebeurtenissen in verband met de wederpartij die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het kredietrisico met betrekking tot de vordering:

  • a. bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te gelde te maken;

  • b. bepaalde activa of posten buiten de balanstelling over te nemen;

  • c. de eigendom van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te verwerven of te behouden;

  • d. de waarde van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te verlagen; of

  • e. de waarde van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te vervangen door het verschil tussen deze waarde en de waarde van een vordering op de financiële onderneming;

voorraadposten: liquide activa die niet in de vervalkalender worden opgenomen;

vorderingswaarde: waarde van een niet naar risico gewogen actief of post buiten de balanstelling;

waarde van de gekwalificeerde deelneming: koopprijs van een aandeel, op het moment van de verwerving of vergroting van de gekwalificeerde deelneming, vermenigvuldigd met het aantal verworven aandelen;

wanbetaling:

  • a. situatie waarin een financiële onderneming het onwaarschijnlijk acht dat een debiteur zijn verplichtingen jegens haar, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen van de financiële onderneming volledig zal nakomen zonder dat de financiële onderneming, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen zal moeten overgaan tot maatregelen; of

  • b. situatie waarin een debiteur meer dan negentig dagen in gebreke is bij het nakomen van een aanzienlijke verplichting jegens een financiële onderneming, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen van de financiële onderneming;

weekperiode: eerste zeven kalenderdagen volgend op de verslagdatum;

de wet: de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 2

De artikelen 1, 4, 5 tot en met 25, 27 tot en met 31, 35, 48, 50, 59, 138, 139, en 145 zijn, voor zover zij betrekking hebben op banken, van overeenkomstige toepassing op financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 van de wet.

Artikel 3a

  • 1 De hoofdstukken 9 en 10 zijn niet van toepassing op betaalinstellingen:

    • a. voor zover zij uitsluitend in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;

    • b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand; en

    • c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving.

  • 2 Een betaalinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.

  • 3 Indien een betaaldienstverlener zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.

Artikel 4

  • 1 Berekeningen met betrekking tot het minimumbedrag aan eigen vermogen, de solvabiliteit, de kapitaalbuffer, de hefboomratiobuffer onderscheidenlijk de liquiditeit van financiële ondernemingen, niet zijnde verzekeraars, op grond van de hoofdstukken 9, 10, 10A onderscheidenlijk 11 worden, voor zover niet anders is bepaald, gedaan op basis van de enkelvoudige jaarrekening zoals opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden.

  • 2 Berekeningen met betrekking tot de solvabiliteit van banken op grond van hoofdstuk 10, de kapitaalbuffer en de hefboomratiobuffer van banken op grond van hoofdstuk 10A en de liquiditeit van banken op grond van hoofdstuk 11 worden, voor zover niet anders is bepaald, gedaan op basis van de geconsolideerde jaarrekening indien deze wordt opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden.

  • 4 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang houdt zich aan door de Nederlandsche Bank te stellen nadere regels met betrekking tot de waardering van deelnemingen.

Hoofdstuk 2. Betrouwbaarheid

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:9, derde lid, en 3:99, derde lid, van de wet

Artikel 5

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon door de Nederlandsche Bank op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de wet.

Artikel 6

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 5, in ieder geval in aanmerking:

Artikel 7

  • 1 De Nederlandsche Bank verkrijgt inzicht in de in artikel 5 bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a. door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b. door de Landelijke Officier van Justitie verstrekte politiegegevens;

    • c. gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen;

    • d. gegevens en inlichtingen, verkregen van de Belastingdienst;

    • e. gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;

    • f. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

    • g. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;

    • h. gegevens uit openbare bronnen;

    • i. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen waarbij de in artikel 5 bedoelde persoon betrokken is geweest;

    • j. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; of

    • k. gegevens en inlichtingen, verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.

  • 2 Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het eerste lid, de Nederlandsche Bank aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Nederlandsche Bank ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Nederlandsche Bank stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a. de reden van het nadere onderzoek;

    • b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

Artikel 8

  • 1 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 5 staat niet buiten twijfel indien:

    • a. deze onherroepelijk veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage A, waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn verstreken;

    • b. deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage A, waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is of waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht of meer jaren zijn verstreken;

    • c. deze veroordeeld is terzake van een overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen of artikel 65 van de Invorderingswet 1990, waarbij betrokkene veroordeeld is tot een gevangenisstraf of boete; of

    • d. deze een vergrijpboete van meer dan € 62.500 opgelegd heeft gekregen terzake van een feit, genoemd in onderdeel 5 van bijlage A, en het besluit waarbij de vergrijpboete is opgelegd onherroepelijk is geworden of waarbij ten minste de rechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 9, afwijken van het eerste lid, ten aanzien van de onderdelen b, c en d.

Artikel 9

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 5, in aanmerking:

  • a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

  • b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • c. de overige belangen van de onderneming en de betrokkene.

Hoofdstuk 3. Integere uitoefening van het bedrijf

Artikel 10

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, 3:11, 3:12, 3:12a, 3:13 of 3:14 van de wet draagt zorg voor een systematische analyse van integriteitsrisico´s.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt er zorg voor dat het beleid, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet zijn neerslag vindt in procedures en maatregelen.

  • 3 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, stelt alle relevante bedrijfsonderdelen in kennis van het beleid en de procedures en maatregelen.

  • 4 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de uitvoering en de systematische toetsing van het beleid en de procedures en maatregelen.

  • 5 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor onafhankelijk toezicht op de uitvoering van het beleid en de procedures en maatregelen met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf en beschikt over procedures die erin voorzien dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken worden gerapporteerd aan de personen belast met de taak, bedoeld in artikel 21.

  • 6 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures die erin voorzien dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf onder toezicht van de personen belast met de taak, bedoeld in artikel 21, tot een gepaste bijstelling leiden.

Artikel 11

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:26 of 3:27 van de wet beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van privé-belangen van:

    • a. personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen;

    • b. groepsbestuurders;

    • c. leden van het orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming; en

    • d. andere werknemers of andere personen die in haar opdracht op structurele basis werkzaamheden voor haar verrichten, met haar belangen of die van haar cliënten.

  • 2 De entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten op basis van personeelscondities aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen en groepsbestuurders.

  • 3 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, op basis van personeelscondities aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen of groepsbestuurders vindt uitsluitend plaats in de normale uitoefening van het bedrijf en vindt telkens slechts plaats na instemming door het orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming dan wel namens een daartoe aangewezen orgaan.

  • 4 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen of groepsbestuurders vindt, indien de dienst buiten de grenzen van het bij de financiële onderneming bestaande systeem van personeelscondities wordt verleend, uitsluitend plaats in de normale uitoefening van het bedrijf en tegen de gebruikelijke commerciële voorwaarden en zekerheden.

  • 5 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, aan leden van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, alsmede aan familieleden, niet zijnde personeelsleden, van personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen, van groepsbestuurders en van leden van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, geschiedt uitsluitend in de normale uitoefening van het bedrijf en tegen de gebruikelijke commerciële voorwaarden en zekerheden.

Artikel 12

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, neemt naar aanleiding van een incident maatregelen die zijn gericht op het beheersen van de opgetreden risico’s en het voorkomen van herhaling.

  • 3 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, informeert de Nederlandsche Bank onverwijld omtrent incidenten.

Artikel 13

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, maakt een onderbouwde beoordeling van de betrouwbaarheid van personen die zij wil benoemen in een integriteitsgevoelige functie.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van degenen die, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst, werkzaamheden in een integriteitgevoelige functie verrichten.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, voor zover het een integriteitgevoelige functie betreft die is aan te merken als een sleutelfunctie als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II.

Artikel 13a

  • 1 Een verzekeraar draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten en van de feitelijk leidinggevenden die voor deze personen verantwoordelijk zijn, buiten twijfel staat.

  • 3 De verzekeraar legt alle relevante documentatie met betrekking tot de toepassing van dit artikel vast en houdt de documentatie bij.

Artikel 14

  • 1 Een bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt met het oog op een integere uitoefening van het bedrijf over procedures en maatregelen met betrekking tot de acceptatie van cliënten.

  • 2 Onverminderd het bepaalde ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme beschikt een bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of bijkantoor als bedoeld in het eerste lid, over procedures en maatregelen met betrekking tot het vaststellen van de identiteit van cliënten en van de verificatie daarvan. De bank, levensverzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, accepteert een cliënt niet indien de identiteit niet is vastgesteld overeenkomstig het daarvoor opgestelde beleid.

  • 3 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt met het oog op een integere uitoefeningvan het bedrijf over organisatorische en administratieve procedures en maatregelen die betrekking hebben op risicoclassificaties ten aanzien van cliënten, producten of diensten.

  • 4 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de analyse van gegevens van cliënten, mede in relatie tot de door de cliënt afgenomen producten of diensten, en terzake van de detectie van afwijkende transactiepatronen. Aan de hand van voornoemde procedures en maatregelen bepaalt de financiële onderneming tevens de risico’s van bepaalde cliënten, producten of diensten voor de integere uitoefening van haar bedrijf.

  • 5 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de documentatie en vastlegging met betrekking tot de acceptatie en indeling naar risico van cliënten, de identificatie en verificatie van de gegevens van cliënten en de bewaking van het handelen van cliënten. Dergelijke gegevens worden tot vijf jaar na de dienstverlening of het beëindigen van de relatie bewaard.

  • 6 De Nederlandsche Bank kan met het oog op een integere uitoefening van het bedrijf regels stellen met betrekking tot het door banken en bijkantoren van banken als bedoeld in het eerste lid te voeren beleid met betrekking tot afgeschermde rekeningen.

Artikel 15

  • 1 Een bank of bijkantoor van een bank als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt over procedures met betrekking tot de verstrekking van back-to-back leningen.

  • 2 Indien de bank of het bijkantoor voornemens is een back-to-back lening te verstrekken, onderzoekt zij of het krediet voor legitieme doeleinden gebruikt zal worden.

  • 3 Indien er een back-to-back lening wordt verstrekt, legt de bank of het bijkantoor de overeenkomst met vermelding van de gestelde essentiële zekerheden, deugdelijk vast.

Artikel 16

  • 1 Een financiële onderneming of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderzoekt, op verzoek van de Nederlandsche Bank, of in haar administratie bepaalde personen of instellingen voorkomen die naar het oordeel van Onze Minister, in verband met vermoede terroristische activiteiten of daarmee verband houdende activiteiten, de integriteit van de financiële sector kunnen schaden.

  • 2 De financiële onderneming verstrekt de uitkomst van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, binnen een door de Nederlandsche Bank te stellen termijn, aan de Nederlandsche Bank.

Hoofdstuk 4. Beheerste uitoefening van het bedrijf

§ 4.1. Algemene aspecten van de bedrijfsvoering

Artikel 17

  • 1 De bedrijfsvoering van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:26 of 3:27 van de wet omvat:

    • a. een duidelijke, evenwichtige en adequate organisatiestructuur;

    • b. een duidelijke, evenwichtige en adequate verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

    • c. een adequate vastlegging van rechten en verplichtingen;

    • d. eenduidige rapportagelijnen; en

    • e. een adequaat systeem van informatievoorziening en communicatie.

  • 2 De bedrijfsvoering is afgestemd op de aard, omvang, risico’s en complexiteit van de werkzaamheden van de financiële onderneming of bijkantoor.

  • 3 De bedrijfsvoering wordt op een inzichtelijke wijze vastgelegd.

  • 4 De effectiviteit van de organisatie-inrichting en van de procedures en maatregelen wordt ten minste jaarlijks op onafhankelijke wijze getoetst. Daartoe beschikt de financiële onderneming of het bijkantoor over een organisatieonderdeel dat deze interne controlefunctie uitoefent. De financiële onderneming of bijkantoor voorziet erin dat gesignaleerde tekortkomingen worden opgeheven.

  • 5 De toepassing van het vierde lid op betaalinstellingen, elektronischgeldinstellingen of hun bijkantoren ziet tevens op het gebruik van hun betaaldienstagenten.

Artikel 17a

Het organisatieonderdeel, bedoeld in artikel 17, vierde lid, van een bank als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of 3:23, tweede lid, van de wet die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, heeft als taak:

  • a. het vaststellen en uitvoeren van een controleplan om de deugdelijkheid en effectiviteit van de systemen, interne controleprocedures en regels van de bank te onderzoeken en te beoordelen;

  • b. het doen van aanbevelingen op basis van de resultaten van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel a;

  • c. het controleren of aan deze aanbevelingen gevolg wordt gegeven; en

  • d. het ten minste jaarlijks rapporteren aan de personen die het dagelijks beleid van de bank bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank inzake aangelegenheden met betrekking tot de interne controle en de genomen maatregelen in geval van gesignaleerde tekortkomingen.

Artikel 17aa

  • 1 Het organisatieonderdeel van een premiepensioeninstelling dat is belast met de uitoefening van de interne controlefunctie, bedoeld in artikel 17, vierde lid, heeft in ieder geval als taak het interne controlesysteem en andere onderdelen van de bedrijfsvoering, inclusief de uitbesteding van werkzaamheden, te evalueren, om te beoordelen of deze adequaat en doeltreffend zijn.

  • 2 De premiepensioeninstelling stelt beleid op met betrekking tot de interne controle en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid. De premiepensioeninstelling evalueert het beleid ten minste eenmaal per drie jaar en past het beleid in geval van een belangrijke wijziging in het interne controlesysteem of met betrekking tot de overige onderdelen van de bedrijfsvoering zo spoedig mogelijk aan.

  • 3 De interne controlefunctie bij een premiepensioeninstelling wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van deze functie en van wie de betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Artikel 3:9, tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De premiepensioeninstelling stelt de persoon die verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie in staat diens taken op een objectieve en eerlijke wijze uit te oefenen.

  • 5 De personen die betrokken zijn bij de uitoefening van de interne controlefunctie kunnen niet tevens de risicobeheerfunctie, bedoeld in artikel 23, zesde lid, uitoefenen.

Artikel 17ab

  • 1 De persoon die binnen een premiepensioeninstelling verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie, bedoeld in artikel 17aa, vierde lid, rapporteert periodiek en schriftelijk materiële bevindingen en doet aanbevelingen aan het bestuur van de premiepensioeninstelling naar aanleiding van de uitoefening van de interne controlefunctie. Indien de persoon die verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie tevens bestuurder is van de premiepensioeninstelling, worden de materiële bevindingen en aanbevelingen tevens gericht aan het toezichthoudend orgaan.

  • 2 Het bestuur draagt zorgt voor tijdige en passende maatregelen naar aanleiding van een rapportage of aanbeveling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De persoon, bedoeld in het eerste lid, meldt het de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk indien het bestuur van de premiepensioeninstelling niet tijdig passende maatregelen neemt, nadat het bestuur overeenkomstig het eerste lid op de hoogte is gesteld van:

    • a. een substantieel risico dat de premiepensioeninstelling niet zal voldoen aan een wettelijk vereiste en dit ernstige nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen van de pensioendeelnemers, gewezen pensioendeelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden; of

    • b. een ernstige overtreding van een wettelijk vereiste dat van toepassing is op de premiepensioeninstelling.

  • 4 De premiepensioeninstelling zorgt ervoor dat een persoon die op grond van het derde lid te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de Nederlandsche Bank, niet wordt benadeeld als gevolg van de melding.

Artikel 17b

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot de bedrijfsvoering van afwikkelondernemingen.

Artikel 17c

  • 1 Een bank of clearinginstelling als bedoeld in artikel 17, eerste lid, beschikt over interne regelingen en procedures die zijn gericht op een doeltreffend en prudent bestuur van de onderneming, dat voldoet aan de vereisten in artikel 88, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 2 Een bank als bedoeld in artikel 17, eerste lid, die significant is ingevolge artikel 17d, beschikt over een benoemingscommissie waarvan de taken en bevoegdheden voldoen aan de vereisten in artikel 88, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 17d

Een bank is, mede voor de toepassing van artikel 3:8, vierde lid, van de wet, significant, indien:

  • a. zij op individuele basis een instelling van groot belang is op grond van de voorwaarden ingevolge artikel 6 van de verordening bankentoezicht; of

  • b. zij door de Nederlandsche Bank, gelet op haar omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van haar activiteiten als significant wordt aangemerkt.

Artikel 18

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een adequate functiescheiding met het oog op een beheerste bedrijfsvoering.

Artikel 19

  • 1 De bedrijfsvoering van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 voorziet in een juiste, tijdige en volledige vastlegging van alle rechten en verplichtingen van de financiële onderneming of bijkantoor in een daartoe bestemde administratie.

  • 2 De administratie, bedoeld in het eerste lid, van een premiepensioeninstelling is zodanig dat deze geen belemmering vormt of kan vormen voor de toepassing van het in artikel 4:71a van de wet bepaalde.

  • 3 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang beschikt over een organisatie-onderdeel dat op onafhankelijke en effectieve wijze een actuariële functie uitoefent. Het organisatie-onderdeel heeft als taak de berekening van de technische voorzieningen te coördineren en te controleren en de personen die het dagelijks beleid van de verzekeraar bepalen te informeren over de adequaatheid en betrouwbaarheid van die berekening.

  • 4 Het derde lid is op schadeverzekeraars alleen van toepassing voor zover deze verzekeringsovereenkomsten sluiten met een contractduur van meer dan vier jaar.

Artikel 20

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een informatiesysteem dat een effectieve beheersing van de bedrijfsprocessen en de risico’s mogelijk maakt en dat voorziet in interne en externe informatiebehoeften.

  • 2 De financiële onderneming of bijkantoor beschikt over procedures en maatregelen om de integriteit, voortdurende beschikbaarheid en beveiliging van geautomatiseerde gegevensverwerking te waarborgen.

  • 3 De functiescheidingen binnen de geautomatiseerde gegevensverwerking sluiten aan bij de organisatiestructuur.

Artikel 21

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een organisatieonderdeel dat op onafhankelijke en effectieve wijze een compliancefunctie uitoefent. Het organisatieonderdeel heeft als taak het controleren van de naleving van wettelijke regels en van interne regels die de financiële onderneming of bijkantoor zelf heeft opgesteld.

  • 2 Het organisatieonderdeel, bedoeld in het eerste lid, van een bank als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of 3:23, tweede lid, van de wet die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, heeft voorts als taak:

    • a. het adviseren van de personen die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten bij de naleving van wettelijke regels en interne regels;

    • b. het toezien op de deugdelijkheid en effectiviteit van de interne regels en procedures;

    • c. het beoordelen van de effectiviteit van de procedures die zijn opgesteld en maatregelen die zijn genomen om gesignaleerde onvolkomenheden bij de naleving van wettelijke regels en interne regels op te heffen; en

    • d. het ten minste jaarlijks rapporteren aan de personen die het dagelijks beleid van de bank bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank inzake aangelegenheden met betrekking tot de naleving van wettelijke regels en interne regels. In de jaarlijkse rapportage wordt met name vermeld of maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde tekortkomingen.

  • 3 Het organisatieonderdeel van een bank als bedoeld in het tweede lid beschikt over de nodige autoriteit, middelen, deskundigheid en toegang tot alle noodzakelijke informatie om haar taken onafhankelijk en effectief te kunnen uitoefenen.

Artikel 22

De opdracht tot onderzoek van de jaarrekening van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 aan de externe accountant voorziet in een toetsing en beoordeling op hoofdlijnen met betrekking tot de toereikendheid van de organisatie-inrichting en risicobeheersing.

Artikel 22a

De werknemers van een bank met zetel in Nederland die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten en andere personen die door de bank zijn belast met het verrichten van zodanige werkzaamheden beschikken over de nodige vakbekwaamheid en deskundigheid om de hun toevertrouwde verantwoordelijkheden uit te oefenen.

§ 4.2. Risicomanagement

Artikel 23

  • 1 Een bank, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in de artikelen 3:17, eerste en derde lid, 3:22, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:24c, 3:26 of 3:27 van de wet voert beleid gericht op het beheersen van relevante risico’s.

  • 2 Onder relevante risico’s, bedoeld in het eerste lid, worden in het bijzonder verstaan het concentratierisico, krediet- en tegenpartijrisico, liquiditeitsrisico, marktrisico, operationeel risico, renterisico voortvloeiend uit niet-handelsactiviteiten, restrisico, risico van buitensporige hefboomwerking, securitisatierisico, verzekeringsrisico en afkooprisico.

  • 3 Het beleid wordt vastgelegd in procedures en maatregelen ter beheersing van relevante risico’s en geïntegreerd in de bedrijfsprocessen. De procedures en maatregelen die zijn gericht op de beheersing van het liquiditeitsrisico hebben betrekking op het beheer van de actuele en toekomstige netto financiële positie en behoeften.

  • 4 De procedures en maatregelen, bedoeld in het derde lid, bestaan onder meer uit autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures en maatregelen voor noodsituaties en zijn afgestemd op de aard, de omvang, het risicoprofiel en de complexiteit van de werkzaamheden van de financiële onderneming of bijkantoor.

  • 5 De procedures en maatregelen, bedoeld in het derde lid, worden vastgelegd en ter kennis gebracht van alle relevante bedrijfsonderdelen van de financiële onderneming of het bijkantoor.

  • 6 De financiële onderneming, niet zijnde een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, heeft een onafhankelijke risicobeheerfunctie die op systematische wijze een onafhankelijk risicobeheer uitvoert dat gericht is op het identificeren, meten en evalueren van de risico’s waaraan de financiële onderneming of het bijkantoor is of kan worden blootgesteld. Het risicobeheer wordt zowel uitgevoerd ten aanzien van de financiële onderneming of het bijkantoor als geheel als ten aanzien van de onderscheiden bedrijfsonderdelen.

  • 7 De risicobeheerfunctie beschikt over de nodige autoriteit en toegang tot alle noodzakelijke informatie om haar taken te kunnen uitoefenen.

  • 8 Een bank, beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:17, eerste of derde lid, 3:23 of 3:27 van de wet houdt in aanvulling op het tweede lid rekening met de risico’s die voortvloeien uit de macro-economische omgeving waarin de onderneming actief is en die verband houden met de stand van de conjunctuurcyclus.

  • 9 Een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3:17, derde lid, van de wet, niet zijnde een kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, houdt in aanvulling op het tweede lid tevens rekening met de risico’s die voortvloeien uit de macro-economische omgeving waarin zij actief is en die verband houden met haar bedrijfscyclus en de risico’s die zij voor anderen inhoudt of kan inhouden.

  • 10 Een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:22 van de wet waarop, zou zij haar zetel hebben in een lidstaat:

    • a. de verordening kapitaalvereisten van toepassing zou zijn, voldoet aan de op een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten van toepassing zijnde verplichting bedoeld in het achtste lid; of

    • b. de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen van toepassing zou zijn, voldoet aan de op een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen van toepassing zijnde verplichting bedoeld in het negende lid.

Artikel 23a

Het beleid en de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, eerste en derde tot en met vijfde lid:

  • a. van een bank, een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten, een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tiende lid, aanhef en onderdeel a, of een clearinginstelling voldoen aan de op de betrokken onderneming van toepassing zijnde technische criteria voor de organisatie en behandeling van risico’s in de artikelen 79 tot en met 87 van de richtlijn kapitaalvereisten;

  • b. van een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen en een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tiende lid, aanhef en onderdeel b, voldoen aan de technische criteria voor de organisatie en behandeling van risico’s, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdelen b en c, derde lid, en 29, eerste lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen en indien de beleggingsonderneming kwalificeert als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen aan die bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdelen a, c, en d, van die richtlijn.

Artikel 23.0a

In aanvulling op artikel 23, eerste lid, omvat het risicobeheerbeleid van een beheerder van een icbe procedures ter beheersing van duurzaamheidsrisico’s als bedoeld in artikel 2, onder 22, van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PbEU 2019, L 317).

Artikel 23aa. Renterisicomaatregelen

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een bank of beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten verplichten de gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten te gebruiken indien zij van oordeel is dat de interne systemen die de bank of beleggingsonderneming heeft voor de beoordeling van renterisico’s als bedoeld in dat artikellid niet adequaat zijn.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan een kleine en niet-complexe instelling, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 145 van de verordening kapitaalvereisten, verplichten de gestandaardiseerde methode te gebruiken indien zij van oordeel is dat de vereenvoudigde gestandaardiseerde methode, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten niet adequaat is voor het ondervangen van renterisico’s als bedoeld in dat artikellid.

Artikel 23b

  • 1 Het bestuur van een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en, indien aanwezig, het orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming:

    • a. zijn betrokken bij het beleid gericht op het beheersen van relevante risico’s overeenkomstig artikel 76, eerste en tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, dan wel, in het geval van een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, overeenkomstig artikel 28, eerste en tweede lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen;

    • b. worden daarbij bijgestaan en geadviseerd door een risicocommissie overeenkomstig artikel 76, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, dan wel, in het geval van een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, overeenkomstig artikel 28, vierde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen; en

    • c. hebben voldoende toegang tot informatie betreffende de risicosituatie van de financiële onderneming, de risicobeheerfunctie en de adviezen van externe deskundigen overeenkomstig artikel 76, vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, dan wel, in het geval van een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, overeenkomstig artikel 28, derde en vijfde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen.

  • 2 De risicobeheerfunctie van een bank, beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten of clearinginstelling als bedoeld in het eerste lid is ingericht overeenkomstig artikel 76, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel b, vindt slechts toepassing, indien de bank of beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten significant is ingevolge artikel 17d, respectievelijk artikel 31f van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft dan wel indien de beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen niet voldoet aan de criteria bedoeld in artikel 32, vierde lid, onderdeel a, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen.

  • 5 Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen die kwalificeert als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen.

Artikel 23c

  • 1 Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 23, eerste lid, beschikt over een plan dat voorziet in een duurzaam herstel van de financiële positie van de onderneming na een aanzienlijke verslechtering van de financiële positie.

  • 2 Het plan, bedoeld in het eerste lid, wordt afgestemd op de aard, de omvang, het risicoprofiel en de complexiteit van de werkzaamheden van de clearinginstelling.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 23d

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2 van de wet die geen deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet, beschikt over een herstelplan dat door de Nederlandsche Bank is goedgekeurd en dat voorziet in maatregelen die de onderneming in staat stellen haar financiële positie na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen. Een herstelplan wordt ter goedkeuring voorgelegd na vaststelling door het bestuur van de onderneming.

  • 2 Het herstelplan voldoet aan de eisen ingevolge de artikelen 5, derde tot en met zesde en tiende lid, en 9, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 3 Het herstelplan wordt ten minste eenmaal per jaar herzien en voorts wanneer zich een wezenlijke verandering in de organisatie of bedrijfsvoering van de onderneming voordoet die noodzaakt tot aanpassing van het plan.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan toestaan dat het bepaalde in het tweede of derde lid op vereenvoudigde wijze wordt toegepast.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan, indien zij de consoliderende toezichthouder is, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 41, van de verordening kapitaalvereisten, besluiten dat een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2 van de wet die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet, beschikt over een eigen herstelplan overeenkomstig het eerste en tweede lid.

  • 6 De Nederlandse Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het tweede tot en met vierde lid.

Artikel 23e

  • 1 Een EU-moederonderneming met zetel in Nederland van een groep als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet beschikt over een herstelplan dat door de consoliderende toezichthouder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 41, van de verordening kapitaalvereisten, is goedgekeurd en dat voorziet in maatregelen met betrekking tot de EU-moederonderneming of haar dochterondernemingen, die de groep in staat stellen haar financiële positie na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen. Een herstelplan wordt ter goedkeuring voorgelegd na vaststelling door het bestuur van de onderneming.

  • 2 Het groepsherstelplan voldoet aan de eisen ingevolge de artikelen 5, derde tot en met zesde en tiende lid, 7, vierde tot en met zesde lid, en 9, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 4 Een groepsherstelplan dat is goedgekeurd door de consoliderende toezichthouder in een andere lidstaat, is op entiteiten van een groep met zetel in Nederland van toepassing, tenzij de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 8, vierde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen besluit dat deze entiteiten moeten beschikken over een eigen herstelplan, waarop artikel 23d van overeenkomstige toepassing is.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het tweede en derde lid.

Artikel 23f

  • 1 De inrichting van de bedrijfsvoering van een onderneming of entiteit als bedoeld in de artikelen 23d, eerste of vijfde lid, of 23e, eerste of vierde lid, is in overeenstemming met het herstelplan en waarborgt dat het herstelplan zonder wezenlijke belemmeringen ten uitvoer kan worden gelegd, in ieder geval met betrekking tot:

    • a. het risicoprofiel van de onderneming;

    • b. de mogelijkheden tot tijdige herkapitalisatie;

    • c. de strategie en structuur van de onderneming;

    • d. de financieringsstrategie, teneinde de weerbaarheid van de kernbedrijfsonderdelen en kritieke functies te waarborgen; en

    • e. de governancestructuur.

  • 2 De bedrijfsvoering voorziet in een periodieke evaluatie van de indicatoren, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, voor het uitvoeren van in het herstelplan opgenomen maatregelen.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 23g

  • 1 De Nederlandsche Bank beoordeelt een herstelplan of groepsherstelplan dat haar goedkeuring behoeft binnen zes maanden na de voorlegging ervan, overeenkomstig artikel 6, tweede en derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 2 De beoordeling van een groepsherstelplan geschiedt overeenkomstig de afstemmingsprocedure van artikel 8 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 3 Indien het herstelplan wezenlijke tekortkomingen vertoont of indien er wezenlijke belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging van het herstelplan, wordt goedkeuring aan het plan onthouden. Binnen twee maanden legt de indiener van het herstelplan opnieuw een herstelplan ter goedkeuring voor, waarbij de bij de afwijzing geconstateerde tekortkomingen of belemmeringen zijn weggenomen.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste en derde lid.

Artikel 23h

Indien een onderneming, entiteit of groep als bedoeld in de artikelen 23d, eerste of vijfde lid, of 23e, eerste of vierde lid, uitvoering geeft aan maatregelen die zijn opgenomen in het herstelplan of deze maatregelen achterwege laat in afwijking van de uitkomsten van de indicatoren, bedoeld in artikel 23f, tweede lid, doet de onderneming, de entiteit of de EU-moederonderneming van de groep daarvan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 23i

  • 2 Deze procedures voldoen aan de vereisten in artikel 71, tweede lid, onderdelen b, c en d, en derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, of, in het geval van beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, aan de vereisten in artikel 22, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen. Artikel 23, tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23j

  • 1 De beheerder van een icbe vermeldt in het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid:

    • a. de technieken, instrumenten en regelingen om te allen tijde de risico’s te kunnen meten en beheren waaraan elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten is of zou kunnen worden blootgesteld;

    • b. de verantwoordelijkheden binnen de organisatie van de beheerder met betrekking tot het risicobeheer; en

    • c. de voorwaarden, inhoud en frequentie van de rapportage door de risicobeheerfunctie, bedoeld in artikel 23, zesde lid, aan de personen die het dagelijks beleid van de beheerder van de icbe bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beheerder.

  • 2 De procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, stellen een beheerder van een icbe in staat:

    • a. te allen tijde de risico’s te kunnen meten waaraan de instelling voor collectieve belegging in effecten wordt of zou kunnen worden blootgesteld; en

    • b. de naleving van limieten voor het totale risico en het tegenpartijrisico voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten, bedoeld in de artikelen 133 en 134 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, te waarborgen.

  • 3 Een beheerder van een icbe neemt voor de toepassing van het tweede lid de volgende maatregelen:

    • a. zorgen voor procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, die noodzakelijk zijn om te garanderen dat de risico’s van ingenomen posities en het aandeel van deze posities in het totale risicoprofiel nauwkeurig en op basis van degelijke en betrouwbare gegevens worden gemeten en dat deze procedures en maatregelen op adequate wijze zijn gedocumenteerd;

    • b. zorgen dat in de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa van de icbe niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau;

    • c. in voorkomend geval, achteraf uitvoeren van periodieke tests om de geldigheid te evalueren van regels met betrekking tot risicometingregelingen die modelmatige prognoses en ramingen omvatten;

    • d. in voorkomend geval, uitvoeren van periodieke stresstests en scenarioanalyses om de eventueel uit wisselende marktomstandigheden voortvloeiende risico’s aan te pakken die negatieve gevolgen voor de instelling voor collectieve belegging in effecten kunnen hebben;

    • e. het opzetten, implementeren en in stand houden van een gedocumenteerd systeem van interne limieten voor de maatregelen die worden genomen om de relevante risico’s voor elke beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten te beheren en te controleren, waarbij rekening wordt gehouden met relevante risico’s als bedoeld in artikel 23, tweede lid, en waarbij overeenstemming met het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging in effecten wordt gewaarborgd;

    • f. zorgen dat voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten de huidige risico-omvang voldoet aan het risicolimietensysteem, bedoeld in onderdeel d; en

    • g. opzetten, implementeren en in stand houden van adequate procedures die in geval van feitelijke en voorzienbare inbreuken op het risicolimietensysteem van de instelling voor collectieve belegging in effecten tot tijdige herstelmaatregelen in belang van de deelnemers leiden.

Artikel 24

  • 1 Een bank, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 23, eerste lid, ziet er op systematische wijze op toe dat de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, worden nageleefd en zorgt ervoor dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken worden opgeheven.

  • 2 Een betaaldienstverlener die betaaldiensten verleent als bedoeld onder 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, of over een andere vergelijkbare waarborg, tegen aansprakelijkheid ingevolge de artikelen 528, 545a of 547 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3 Een betaaldienstverlener die betaaldiensten verleent als bedoeld onder 8 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, beschikt over een verzekering, of over een andere vergelijkbare waarborg, tegen aansprakelijkheid jegens de rekeninghoudende betaaldienstverlener of de betaaldienstgebruiker als gevolg van niet-toegestane of frauduleuze toegang tot of niet-toegestaan of frauduleus gebruik van betaalrekeninginformatie.

Artikel 24a

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, achtste lid en tiende lid, aanhef en onderdeel a, beschikt over solide, doeltreffende en alomvattende strategieën en procedures aan de hand waarvan zij doorlopend nagaat of en ervoor zorgt dat de hoogte, samenstelling en verdeling van haar toetsingsvermogen aansluiten op de omvang en de aard van haar de korte- en langetermijnrisico’s waaraan zij blootstaat of zou kunnen blootstaan.

  • 2 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang gaat regelmatig na hoe zijn solvabiliteit zich verhoudt tot de korte- en langetermijnrisico’s waaraan hij blootstaat of zou kunnen blootstaan.

Artikel 24a1

  • 1 Een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, negende lid en tiende lid, aanhef en onderdeel b, beschikt over solide, doeltreffende en allesomvattende strategieën en procedures aan de hand waarvan zij doorlopend nagaat of en ervoor zorgt dat de hoogte, samenstelling en verdeling van haar toetsingsvermogen en haar liquide activa aansluiten op de omvang en de aard van de risico’s waaraan zij blootstaat, zou kunnen blootstaan en die zij voor anderen kan inhouden.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan categorieën beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen die kwalificeren als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, verplichten te voldoen aan het eerste lid, indien zij dit passend acht.

Artikel 24a2

  • 1 Indien een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen die eerst niet kwalificeerde als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, op enig moment wel als zodanig kwalificeert dan mag zij aan de artikelen 23, 23a en 23b van dit besluit, de artikelen 29a, derde lid, en 31ga van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en artikel 3 van het Besluit uitvoering publicatieverplichtingen richtlijnen kapitaalvereisten en prudentieel toezicht beleggingsondernemingen voldoen als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming zodra een periode van zes aaneengesloten maanden is verstreken vanaf de datum waarop zij voor het eerst als zodanig heeft gekwalificeerd, zij gedurende die periode doorlopend als zodanig heeft gekwalificeerd en mits zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2 Indien een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen niet langer kwalificeert als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, dan stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis en voldoet zij binnen twaalf maanden na de datum waarop zij niet meer als zodanig kwalificeert aan de artikelen 23, 23a en 23b van dit besluit, de artikelen 29a, derde lid, en 31ga van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en artikel 3 van het Besluit uitvoering publicatieverplichtingen richtlijnen kapitaalvereisten en prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, als beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen niet zijnde een kleine en niet-verweven beleggingsonderneming.

Artikel 24b

  • 1 Het risicobeheer, bedoeld in artikel 23, zesde lid, van een bank die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, een bank als bedoeld in artikel 3:23, tweede lid, van de wet, een beheerder van een icbe, een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten en een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:22 van de wet, waarop, zou zij haar zetel hebben in een lidstaat de verordening kapitaalvereisten van toepassing zou zijn oefent controle uit op:

    • a. de deugdelijkheid en effectiviteit van de door de bank, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming vastgestelde procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid;

    • b. de mate waarin de bank, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming en haar medewerkers de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, naleven; en

    • c. de deugdelijkheid en effectiviteit van de maatregelen die zijn genomen om gesignaleerde tekortkomingen of gebreken op te heffen.

  • 2 Het risicobeheer rapporteert ten minste jaarlijks aan personen die het dagelijks beleid van de bank, beheerder of beleggingsonderneming bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank, beheerder of beleggingsonderneming. In de jaarlijkse rapportage wordt met name aangegeven of maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde onvolkomenheden.

  • 3 Het risicobeheer van een beheerder van een icbe brengt regelmatig verslag uit aan de personen die het dagelijks beleid van de beheerder bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beheerder over:

    • a. de consistentie tussen de actuele omvang van het risico dat elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten loopt, en het risicoprofiel dat voor deze instelling voor collectieve belegging in effecten is overeengekomen;

    • b. de nakoming van het relevante risicolimietensysteem door elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten; en

    • c. de deugdelijkheid en effectiviteit van de risicobeheerprocedure, waarbij met name wordt aangegeven of passende maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde onvolkomenheden.

  • 4 Het risicobeheer van een beheerder van een icbe brengt aan de personen die het dagelijks beleid bepalen van de beheerder:

    • a. advies uit betreffende de identificatie van het risicoprofiel van elke door de beheerder beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten; en

    • b. regelmatig verslag uit over de actuele omvang van het risico dat elke door de beheerder beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten loopt en feitelijke of voorzienbare inbreuken op de limieten van de desbetreffende instelling voor collectieve belegging in effecten opdat onmiddellijk passende maatregelen kunnen worden ondernomen.

Artikel 25

Indien een beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank of bijkantoor als bedoeld in artikel 23, eerste lid, gebruik maakt van intern ontwikkelde modellen, beoordeelt deze die modellen en de gehanteerde veronderstellingen en variabelen op systematische wijze op validiteit, onder meer door voorspellingen van het model te vergelijken met de werkelijke uitkomsten.

Artikel 25a

De Nederlandsche Bank kan een entiteit als bedoeld in artikel 3A:2 van de wet verplichten gedetailleerde gegevens bij te houden over financiële contracten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 100, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen waarbij zij partij is, indien dit nodig is met het oog op:

  • a. het opstellen of het uitvoeren van een herstelplan als bedoeld in de artikelen 23d of 23e; of

  • b. de toepassing van hoofdstuk 3A.1 van de wet of de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.

Artikel 25b

Een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe die een activiteit verricht of een beleggingsdienst verleent op grond van artikel 2:67a, tweede lid, van de wet, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de wet, voldoet aan het bepaalde in de artikelen 23, eerste tot en met vijfde lid en negende lid, 23a, aanhef en onderdeel b, 23b, eerste, derde en vierde lid, en 24a1 voor een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen of voor een beleggingsonderneming die kwalificeert als klein en niet-verweven als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen indien wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in dat artikel. Artikel 24a2, voor zover het de toepassing van de artikelen 23, 23a en 23b betreft, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

  • 1 Een beheerder van een icbe, een bewaarder, pensioenbewaarder of premiepensioeninstelling beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat de omvang en samenstelling van en mutaties in de aan te houden financiële waarborgen getrouw en volledig kunnen worden vastgesteld.

  • 2 Met het oog op de bewaking en beheersing van solvabiliteitsrisico’s voorziet de bedrijfsvoering van een beheerder van een icbe of een premiepensioeninstelling in ieder geval in de bewaking en beheersing van de:

    • a. aard en omvang van de activa en passiva;

    • b. niet uit de balans blijkende verplichtingen; en

    • c. resultaatontwikkeling, uitgesplitst naar de onderscheiden bedrijfsactiviteiten en bedrijfsonderdelen.

  • 3 Met het oog op de bewaking en beheersing van liquiditeitsrisico’s voorziet de bedrijfsvoering van een beheerder van een icbe voor elke icbe die hij beheert onder meer in autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures en maatregelen voor noodsituaties met betrekking tot de liquiditeitspositie van de icbe.

  • 4 In voorkomend geval voert een beheerder van een icbe stresstests uit die een beoordeling van het liquiditeitsrisico van de instelling voor collectieve belegging in effecten in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk maken.

  • 5 De beheerder van een icbe draagt er zorg voor dat voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten het liquiditeitsprofiel past bij het terugbetalingsbeleid dat in het fondsreglement, in de statuten of in het prospectus is vastgelegd.

Artikel 26.0

  • 1 De procedures en maatregelen van een premiepensioeninstelling ter beheersing van de relevante risico’s, bedoeld in artikel 23, derde lid, zijn gericht op de relevante risico’s waaraan de premiepensioeninstelling wordt of kan worden blootgesteld, alsmede op de risico’s voor de door de premiepensioeninstelling uitgevoerde pensioenregelingen, waarbij de onderlinge afhankelijkheden en relaties in acht worden genomen.

  • 2 Tot de relevante risico’s voor een premiepensioeninstelling worden, in aanvulling op de risico’s, bedoeld in artikel 23, tweede lid, tevens gerekend:

    • a. risico’s in verband met afgestemd beheer van activa en passiva;

    • b. risico’s in verband met beleggingen, met name derivatencontracten, securitisaties en vergelijkbare overeenkomsten;

    • c. risico’s in verband met verzekering en andere risicobeperkingstechnieken;

    • d. bestaande of opkomende risico’s met betrekking tot het milieu, maatschappelijk verantwoord ondernemen of behoorlijk bestuur, waaronder risico’s op het gebied van klimaatverandering, het gebruik van hulpbronnen, maatschappelijke risico’s of risico’s in verband met waardevermindering van activa als gevolg van gewijzigde regelgeving; en

    • e. de risico’s die de pensioendeelnemers, gewezen pensioendeelnemers of pensioengerechtigden dragen overeenkomstig de voorwaarden van de pensioenregeling, vanuit het oogpunt van de pensioendeelnemer of pensioengerechtigde.

  • 3 Een premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, tevens procedures omvatten voor het rapporteren van relevante risico’s door de risicobeheerfunctie aan het bestuur en, indien aanwezig, het toezichthoudend orgaan van de premiepensioeninstelling.

  • 4 De premiepensioeninstelling evalueert het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid, ten minste eenmaal per drie jaar en past het beleid in geval van een belangrijke wijziging op het gebied van het risicobeheer of met betrekking tot de overige onderdelen van de bedrijfsvoering zo spoedig mogelijk aan.

  • 5 De premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat in de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau.

Artikel 26.01

Artikel 17aa, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de risicobeheerfunctie bij een premiepensioeninstelling. De artikelen 5, eerste lid, 17aa, vierde lid, en 17ab zijn van overeenkomstige toepassing op de personen die verantwoordelijk zijn voor de risicobeheerfunctie van een premiepensioeninstelling.

Artikel 26.02

  • 1 Een premiepensioeninstelling voert in het kader van het risicobeheer ten minste eenmaal per drie jaar een eigenrisicobeoordeling uit en legt de resultaten hiervan schriftelijk vast.

  • 2 De eigenrisicobeoordeling en de vastlegging van de resultaten hiervan wordt door de premiepensioeninstelling in aanmerking genomen bij het nemen van strategische beslissingen en omvat in ieder geval:

    • a. een beoordeling van de relevante risico’s, bedoeld in artikel 23, tweede lid en artikel 26.0, tweede lid;

    • b. een beoordeling van de doelmatigheid van het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid, en de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, en artikel 26.0, eerste en derde lid;

    • c. een kwalitatieve beoordeling van de mechanismen ter bescherming van de pensioenuitkeringen;

    • d. een beschrijving van de methoden waarover een premiepensioeninstelling beschikt om de risico’s, bedoeld in onderdeel a, te identificeren en evalueren; en

    • e. een beschrijving van de wijze waarop de eigenrisicobeoordeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, derde lid, is geïntegreerd in de bedrijfsprocessen.

  • 3 Indien het risicoprofiel van de premiepensioeninstelling, dan wel het risicoprofiel van een door de premiepensioeninstelling uitgevoerde pensioenregeling, in belangrijke mate wijzigt, vindt zo spoedig mogelijk een nieuwe eigenrisicobeoordeling plaats, met dien verstande dat bij een wijziging in het risicoprofiel van een specifieke pensioenregeling de eigenrisicobeoordeling beperkt kan blijven tot de betreffende pensioenregeling.

  • 4 De premiepensioeninstelling zendt de door het bestuur vastgestelde resultaten van de eigenrisicobeoordeling of wijzigingen in de resultaten van de eigenrisicobeoordeling zo spoedig mogelijk na de totstandkoming daarvan aan de toezichthouder.

Artikel 26.03

De Nederlandsche Bank kan een premiepensioeninstelling de verplichting opleggen om een stresstest uit te voeren, om de financiële omstandigheden van de premiepensioeninstelling te kunnen bepalen of de ontwikkeling ervan te kunnen volgen.

Artikel 26.1

  • 1 Een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:17, derde lid, van de wet voert met betrekking tot de beleggingsinstellingen die hij beheert beleid gericht op het beheersen van risico’s die de soliditeit van die instellingen kunnen aantasten.

  • 2 De beheerder beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat wordt voldaan aan de ingevolge artikel 15 en 16 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde voorwaarden die met het oog op de in het eerste lid bedoelde belangen worden gesteld.

§ 4.3. Bijzondere bepalingen voor de verzekeringsector

Artikel 26.2

  • 1 Een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, voldoet met betrekking tot zijn bedrijfsvoering aan de artikelen 41 en 44 tot en met 48 van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk IX, afdelingen 1 en 2, van de verordening solvabiliteit II.

  • 2 De werknemers van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, niet zijnde personen als bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, derde volzin, van de wet, die een sleutelfunctie vervullen als bedoeld in artikel 42 van de richtlijn solvabiliteit II zijn geschikt voor de vervulling van hun taken.

Artikel 26.3

  • 1 De artikelen 41 en 44 tot en met 48 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk IX, afdelingen 1 en 2, van de verordening solvabiliteit II inzake de bedrijfsvoering van verzekeraars zijn van overeenkomstige toepassing op de volgende verzekeraars, voor zover zij hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor:

    • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

    • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

  • 2 Artikel 26.2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op werknemers van verzekeraars als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 26.4

De artikelen 319, 320, 321, 324, 326 en 327 van de verordening solvabiliteit II inzake de bedrijfsvoering van entiteiten voor risico-acceptatie zijn van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

§ 4.3a. Voorbereidend crisisplan

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:17, tweede lid, onder 4°, en 3:288i1, tweede lid

Artikel 26.5

  • 2 Een voorbereidend crisisplan wordt ten minste elke drie jaar geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt, alsook na elke significante verandering in de juridische structuur, de feitelijke bedrijfsuitoefening of de financiële positie van de verzekeraar.

  • 3 Een aanzienlijke verslechtering van de financiële positie als bedoeld in het eerste lid omvat ten minste een dreigende of daadwerkelijke doorbreking van het solvabiliteitskapitaalvereiste, een dreigende of daadwerkelijke doorbreking van het minimumkapitaalvereiste, alsmede een dreigende of daadwerkelijke verslechtering van de liquiditeitspositie.

  • 4 Het voorbereidende crisisplan bevat in ieder geval:

    • a. de maatregelen voor herstel van de financiële positie in verschillende crisisscenario’s, de verwachte effectiviteit ervan en de voor de uitvoering benodigde tijd;

    • b. een beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van bedrijfsactiviteiten en activa in diverse crisisscenario’s;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop het voorbereidende crisisplan in de bestuurs- en bedrijfsvoeringsstructuur is geïntegreerd, alsmede van het beleid en de procedures met betrekking tot de goedkeuring van het voorbereidende crisisplan en de identificatie van de personen in de organisatie die voor de opstelling en uitvoering van het plan verantwoordelijk zijn;

    • d. de wijze waarop de verzekeraar de continue werking van de kritische bedrijfsprocessen waarborgt;

    • e. de wijze waarop de verzekeraar beoogt verzekeringsportefeuilles of delen daarvan met de daarbij behorende activa te verkopen binnen een tijdsbestek dat passend is voor het herstel van de financiële soliditeit;

    • f. voorbereidingen die de verzekeraar heeft getroffen of voornemens is te treffen om de uitvoering van het voorbereidende crisisplan te vergemakkelijken, met inbegrip van maatregelen die nodig kunnen zijn voor een tijdige herkapitalisatie van de verzekeraar;

    • g. indien van toepassing: een samenvatting van wezenlijke veranderingen in de juridische structuur of de feitelijke bedrijfsuitoefening die zich sinds de opstelling van het laatste voorbereidende crisisplan hebben voorgedaan;

    • h. een analyse van het effect van de uitvoering van de in het plan opgenomen maatregelen op de polishouders en, voor zover van toepassing, de rest van de groep;

    • i. een communicatieplan voor de media en het publiek; en,

    • j. indien van toepassing: een beschrijving van de wezenlijke belemmeringen voor de doeltreffende uitvoering van het voorbereidende crisisplan en maatregelen om deze belemmeringen weg te nemen en de voor de uitvoering van die maatregelen benodigde tijd.

  • 5 Indien in het laatst ingediende periodieke toezichtrapport, bedoeld in artikel 304, eerste lid, onderdeel b, van de verordening solvabiliteit II, reeds de in het vierde lid genoemde onderdelen zijn opgenomen, vervalt de verplichting bedoeld in het vierde lid, voor de betreffende onderdelen.

  • 6 De Nederlandsche Bank kan toestaan dat het tweede tot en met vierde lid op vereenvoudigde wijze wordt toegepast.

Artikel 26.6

  • 1 Een verzekeraar of holding als bedoeld in artikel 3:288i1, eerste lid, van de wet beschikt over een voorbereidend groepscrisisplan dat door de Nederlandsche Bank is goedgekeurd en dat voorziet in maatregelen met betrekking tot de verzekeraar, zijn dochterondernemingen of holding, die de groep in staat stellen de financiële positie van de afzonderlijke groepsleden en de groep als geheel na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen.

  • 2 Het voorbereidende groepscrisisplan bevat een identificatie van de belangrijkste onderdelen van de groep.

Artikel 26.7

De inrichting van de bedrijfsvoering van een verzekeraar als bedoeld in artikel 26.5, eerste lid, of van een verzekeraar dan wel holding als bedoeld in artikel 26.6, eerste lid, waarborgt dat elke maatregel bedoeld in artikel 26.5, vierde lid, onderdeel a, zonder wezenlijke belemmeringen ten uitvoer kan worden gelegd, in ieder geval met betrekking tot:

  • a. aanpassingen in het risicoprofiel van de verzekeraar;

  • b. de mogelijkheden tot tijdige herkapitalisatie;

  • c. aanpassingen in de strategie en bedrijfsvoering; en

  • d. de financieringsstrategie, teneinde de weerbaarheid van de bedrijfsonderdelen te waarborgen.

Artikel 26.8

  • 1 De Nederlandsche Bank beoordeelt een voorbereidend crisisplan of voorbereidend groepscrisisplan binnen zes maanden na de voorlegging ervan.

  • 2 Indien het voorbereidend crisisplan of groepscrisisplan wezenlijke tekortkomingen vertoont of indien er wezenlijke belemmeringen zijn voor de uitvoering van het voorbereidende crisisplan en deze tekortkomingen of belemmeringen niet binnen een redelijke termijn zullen worden weggenomen, wordt goedkeuring aan het plan onthouden. Binnen drie maanden legt de indiener van het voorbereidende crisisplan opnieuw een voorbereidend crisisplan ter goedkeuring voor, waarbij de geconstateerde tekortkomingen of belemmeringen binnen een redelijke termijn zullen worden weggenomen.

Artikel 26.9

Indien een verzekeraar, onderdeel of holding als bedoeld in artikel 26.6, eerste lid, uitvoering geeft aan maatregelen die zijn opgenomen in het voorbereidende crisisplan of deze maatregelen achterwege laat bij een aanzienlijke verslechtering van de financiële positie als bedoeld in artikel 26.5, eerste lid, doet de verzekeraar, het onderdeel of de holding daarvan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.

§ 4.4. Vangnetregelingen

Artikel 26a

  • 1 Een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft, beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat de voor de uitvoering van de vangnetregelingen noodzakelijke gegevens voortdurend actueel worden bijgehouden en adequaat zijn vastgelegd.

  • 2 De financiële onderneming verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de Nederlandsche Bank binnen een door de Nederlandsche Bank te bepalen termijn en op een op de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.

§ 4.5. Regels ter bevordering van de goede werking van het betalingsverkeer

Artikel 26b

Afwikkelondernemingen, banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen nemen bij de inrichting van hun bedrijfsvoering de regels in acht die door de Nederlandsche Bank terzake worden gesteld ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden om de goede werking van het betalingsverkeer te waarborgen.

§ 4.6. Bijzondere bepalingen voor betaaldienstverleners

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en 3:17, zevende lid, van de wet

Artikel 26c

  • 1 Een betaalinstelling beschikt over een beveiligingsbeleid om betaaldienstgebruikers te beschermen tegen beveiligingsrisico’s, zoals fraude en illegaal gebruik van gevoelige betaalgegevens en persoonsgegevens.

  • 2 Het beveiligingsbeleid omvat ten minste:

    • a. maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobescherming, met inbegrip van een risicoanalyse met betrekking tot de aangeboden betaaldiensten;

    • b. procedures voor het registreren en afhandelen van veiligheidsincidenten en veiligheidsgerelateerde klachten van cliënten en de nabehandeling ervan, met inbegrip van een mechanisme voor het melden van incidenten met inachtneming van de in artikel 26g, eerste lid, vastgelegde meldingsplicht voor betaalinstellingen;

    • c. procedures voor het opslaan, monitoren, traceren en beperken van de toegang tot gevoelige betaalgegevens; en

    • d. uitgangspunten en standaarden die worden toegepast bij het verzamelen van statistische gegevens over prestaties, transacties en fraude.

  • 3 Indien de betaalinstelling uitsluitend betaaldiensten verleent als bedoeld onder 8 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, is het tweede lid, onderdeel d, niet van toepassing.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen.

Artikel 26d

Een betaaldienstverlener beschikt over procedures ter waarborging van de bedrijfscontinuïteit, waarin de kritieke bedrijfsactiviteiten en noodplannen zijn opgenomen, met inbegrip van een procedure om de toereikendheid en effectiviteit van deze plannen periodiek te toetsen en te herzien.

Artikel 26e

Een betaaldienstverlener, met uitzondering van de betaaldienstverlener die uitsluitend betaaldiensten verleent als bedoeld onder 8 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, verkrijgt alleen met de uitdrukkelijke toestemming van de betaaldienstgebruiker toegang tot diens persoonsgegevens, om deze gegevens te verwerken en te bewaren voor zover noodzakelijk voor het verlenen van betaaldiensten.

Artikel 26f

  • 1 Een betaaldienstverlener voorziet in passende risicobeperkende maatregelen en controlemechanismen ter voorkoming van operationele en beveiligingsrisico’s die zijn verbonden aan de door hem aangeboden betaaldiensten.

  • 2 Een betaaldienstverlener beschikt over procedures ter beheersing incidenten, inclusief een procedure om grote operationele incidenten en veiligheidsincidenten te detecteren en te classificeren.

  • 3 Een betaaldienstverlener verstrekt de Nederlandsche Bank ten minste jaarlijks een beoordeling van de operationele en beveiligingsrisico’s en van de toereikendheid van de in reactie op deze risico’s ingevoerde risicobeperkende maatregelen en controlemechanismen.

Artikel 26g

  • 1 Een betaaldienstverlener stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van een groot operationeel of beveiligingsincident. Indien het incident gevolgen heeft of kan hebben voor de financiële belangen van hun betaaldienstgebruikers, stelt de betaaldienstverlener ook deze onverwijld van het incident in kennis en vermeldt hij welke maatregelen hij treft om de mogelijke schadelijke gevolgen van het incident te beperken.

  • 2 Een betaaldienstverlener verstrekt ten minste jaarlijks statistische gegevens over de door hem geconstateerde fraude met betrekking tot verschillende betaalmiddelen aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 26l

De artikelen 26e tot en met 26k zijn van toepassing op betalingstransacties in alle valuta, waarbij één of de enige bij de betalingstransactie betrokken betaaldienstverlener zijn zetel in een lidstaat heeft, met betrekking tot de delen van de betalingstransactie die binnen een lidstaat worden uitgevoerd.

Artikel 26h

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een betaaldienstverlener treft beveiligingsmaatregelen en voorziet in authenticatieprocedures ter bescherming van de vertrouwelijkheid en integriteit van de persoonlijke beveiligingsgegevens van betaaldienstgebruikers.

  • 2 Sterke cliëntauthenticatie is een vorm van authenticatie die zodanig is opgezet dat de vertrouwelijkheid van de persoonlijke beveiligingsgegevens wordt beschermd en waarbij gebruik wordt gemaakt van twee of meer van de volgende factoren:

    • a. wetenschap, iets wat alleen de gebruiker weet;

    • b. bezit, iets waarover alleen de gebruiker beschikt; of

    • c. inherente eigenschap, een unieke persoonlijke eigenschap van de gebruiker.

  • 3 De factoren dienen onderling onafhankelijk te zijn, in die zin dat schending van de vertrouwelijkheid van één ervan geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de andere factoren.

  • 4 Een betaaldienstverlener voorziet in sterke cliëntauthenticatie indien:

    • a. een betaler zich via het internet toegang tot zijn betaalrekening verschaft;

    • b. een betaler een elektronische betalingstransactie initieert;

    • c. een betaler via een communicatiemiddel op afstand een handeling uitvoert die een risico op betaalfraude of andere vormen van misbruik met zich mee kan brengen;

    • d. een betaling via een betaalinitiatiedienstverlener wordt geïnitieerd; of

    • e. informatie via een rekeninginformatiedienstverlener wordt opgevraagd.

  • 5 Indien er sprake is van het initiëren van een elektronische betalingstransactie op afstand, gebruikt een betaaldienstverlener sterke cliëntauthenticatie met elementen die transacties op dynamische wijze aan een specifiek bedrag en een specifieke betalingsbegunstigde verbinden.

  • 6 De rekeninghoudende betaaldienstverlener staat de betaalinitiatiedienstverlener en de rekeninginformatiedienstverlener toe dat zij mogen vertrouwen op de door hem ten behoeve van de betaaldienstgebruiker verstrekte authenticatieprocedures.

Artikel 26i

  • 1 Een betaalinitiatiedienstverlener zorgt ervoor dat de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betaaldienstgebruiker alleen toegankelijk zijn voor de gebruiker en de uitgever van de persoonlijke beveiligingsgegevens, en verzendt de persoonlijke beveiligingsgegevens op een veilige en efficiënte manier.

  • 2 Een betaalinitiatiedienstverlener verstrekt iedere andere informatie over de betaaldienstgebruiker, die is verkregen bij het verstrekken van betaalinitiatiedienst, alleen aan de betalingsbegunstigde en alleen met de uitdrukkelijke instemming van de betaaldienstgebruiker.

  • 3 Een betaalinitiatiedienstverlener identificeert zich bij elke betaalinitiatie ten overstaan van de rekeninghoudende betaaldienstverlener van de betaler en communiceert op een veilige manier met de rekeninghoudende betaaldienstverlener.

  • 4 Een betaalinitiatiedienstverlener slaat geen gevoelige betaalgegevens van de betaaldienstgebruiker op.

  • 5 Een betaalinitiatiedienstverlener vraagt uitsluitend gegevens op van de betaaldienstgebruiker die nodig zijn voor het verstrekken van de betaalinitiatiedienst.

  • 6 Een betaalinitiatiedienstverlener gebruikt, verschaft zich toegang tot of slaat gegevens op, uitsluitend ten behoeve van de door de betaler uitdrukkelijk gevraagde betaalinitiatiedienst.

  • 7 Een betaalinitiatiedienstverlener laat het bedrag, de betalingsbegunstigde of enig ander element van de transactie ongewijzigd.

  • 8 Toepassing van dit artikel vindt plaats met inachtneming van de krachtens artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen.

Artikel 26j

  • 1 Een rekeninginformatiedienstverlener verricht zijn diensten alleen met uitdrukkelijke instemming van de betaaldienstgebruiker.

  • 2 Een rekeninginformatiedienstverlener zorgt ervoor dat de persoonlijke beveiligingsgegevens van de betaaldienstgebruiker alleen toegankelijk zijn voor de gebruiker en de uitgever van de persoonlijke beveiligingsgegevens, en verzendt de persoonlijke beveiligingsgegevens op een veilige en efficiënte manier.

  • 3 Een rekeninginformatiedienstverlener identificeert zich bij elke communicatiesessie met de rekeninghoudende betaaldienstverlener van de betaaldienstgebruiker en communiceert op een veilige manier met de rekeninghoudende betaaldienstverlener en de betaaldienstgebruiker.

  • 4 Een rekeninginformatiedienstverlener heeft uitsluitend toegang tot de informatie van de aangewezen betaalrekeningen en de betrokken betalingstransacties.

  • 5 Een rekeninginformatiedienstverlener vraagt geen gevoelige betaalgegevens met betrekking tot de betaalrekeningen op.

  • 6 Een rekeninginformatiedienstverlener gebruikt, verschaft zich toegang tot of slaat gegevens op uitsluitend ten behoeve van het uitvoeren van de door de betaaldienstgebruiker uitdrukkelijk gevraagde rekeninginformatiedienst, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG en bij of krachtens de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming gestelde regels.

  • 7 Toepassing van dit artikel vindt plaats met inachtneming van de krachtens artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen.

Artikel 26k

  • 1 De rekeninghoudende betaaldienstverlener:

    • a. communiceert op een veilige manier met zowel betaalinitiatiedienstverleners als rekeninginformatiedienstverleners;

    • b. behandelt een door een rekeninginformatiedienstverlener verzonden verzoek om gegevens niet anders dan een door de betaaldienstgebruiker verzonden verzoek om gegevens, tenzij om objectieve redenen;

    • c. behandelt de via de diensten van een betaalinitiatiedienstverlener doorgegeven betaalopdrachten niet anders dan door de betaler rechtstreeks verzonden betaalopdrachten, met name wat betreft termijn, voorrang of kosten, tenzij om objectieve redenen;

    • d. verstrekt onmiddellijk na ontvangst van de betaalopdracht van de betaalinitiatiedienstverlener alle informatie over de initiëring van de betalingstransactie, alsmede alle informatie die toegankelijk is voor de rekeninghoudende betaaldienstverlener met betrekking tot de uitvoering van deze transactie aan de betaalinitiatiedienstverlener, of stelt deze informatie ter beschikking;

    • e. laat het gebruik van betaalinitiatie- en rekeninginformatiediensten niet afhangen van een contractuele relatie tussen hem en de betaalinitiatie- of rekeninginformatiedienstverlener;

    • f. werpt geen obstakels op voor het verlenen van betaalinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten.

  • 2 Toepassing van dit artikel vindt plaats met inachtneming van de krachtens artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen.

Hoofdstuk 5. Uitbesteden van werkzaamheden

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:18, tweede en derde lid, van de wet

Artikel 27

  • 2 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:18, tweede lid, 3:23, 3:26 of 3:27 van de wet besteedt de taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van het beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid, niet uit.

Artikel 27a

  • 1 Indien een betaalinstelling voornemens is werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten uit te besteden, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

  • 2 Een betaalinstelling deelt de Nederlandse Bank onverwijld elke wijziging mee met betrekking tot het gebruik van entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed en, in overeenstemming met artikel 2:3c, tweede lid, van de wet, van het gebruik van betaaldienstagenten.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen.

Artikel 27b

Bij de uitbesteding van werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten draagt de betaalinstelling er zorg voor dat uitbesteding de verplichtingen van de betaalinstelling jegens haar cliënten en de rechten van haar cliënten uit hoofde van de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet wijzigt.

Artikel 27c

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot de uitbesteding door afwikkelondernemingen van werkzaamheden.

Artikel 27d

Een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, voldoet met betrekking tot uitbesteding van werkzaamheden aan artikel 49 van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk IX, afdeling 4, van de verordening solvabiliteit II.

Artikel 27e

Artikel 49 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk IX, afdeling 4, van de verordening solvabiliteit II inzake uitbesteding van werkzaamheden zijn van overeenkomstige toepassing op de volgende verzekeraars, voor zover zij hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor:

  • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

  • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 27f

  • 1 Een premiepensioeninstelling stelt de Nederlandsche Bank tijdig in kennis van het voornemen om werkzaamheden uit te besteden en van belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de uitbestede werkzaamheden. Bij uitbesteding van de uitoefening van de interne controlefunctie, de risicobeheerfunctie of het beheer van de premiepensioeninstelling, stelt de premiepensioeninstelling de Nederlandsche Bank daarvan in kennis voordat de overeenkomst, bedoeld in artikel 31, in werking treedt.

  • 2 In geval van uitbesteding van werkzaamheden door een premiepensioeninstelling aan een onderneming die geen financiële onderneming is, draagt een premiepensioeninstelling er zorg voor dat het beloningsbeleid van die onderneming in overeenstemming is met de vereisten ingevolge afdeling 1.7.2. van de wet.

Artikel 28

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, gaat niet over tot het uitbesteden van werkzaamheden indien dat afbreuk doet aan de kwaliteit van haar onafhankelijke interne toetsing als bedoeld in artikel 17, vierde lid.

Artikel 29

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, voert een adequaat beleid en beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het op structurele basis uitbesteden van werkzaamheden.

  • 2 De premiepensioeninstelling legt het beleid, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vast en evalueert het beleid ten minste eenmaal per drie jaar en past dit zo spoedig mogelijk aan in geval van een belangrijke wijziging met betrekking tot de uitbesteding of de overige onderdelen van de bedrijfsvoering.

Artikel 30

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, beschikt over toereikende procedures, maatregelen, deskundigheid en informatie om de uitvoering van de op structurele basis uitbestede werkzaamheden te kunnen beoordelen.

Artikel 31

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar met beperkte risico-omvang, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, legt de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden op structurele basis worden uitbesteed schriftelijk vast.

  • 2 In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld:

    • a. de onderlinge informatie-uitwisseling, met inbegrip van afspraken over het beschikbaar stellen van informatie waarom de toezichthouders ter uitvoering van hun wettelijke taak verzoeken;

    • b. de mogelijkheid voor de financiële onderneming of het bijkantoor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de derde geschiedt;

    • c. de verplichting voor de derde om de financiële onderneming of het bijkantoor in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de wet bepaalde; en

    • d. de mogelijkheid voor de toezichthouders om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de derde; en

    • e. de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de financiële onderneming of het bijkantoor de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren.

  • 3 De toezichthouders maken slechts gebruik van de mogelijkheid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, indien niet op andere wijze kan worden vastgesteld dat ten aanzien van de uitbestede werkzaamheden wordt voldaan aan het bij of krachtens de wet bepaalde.

Artikel 32

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

De artikelen 29 tot en met 31 zijn niet van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden aan ondernemingen met zetel in een lidstaat die deel uitmaken van de groep waartoe de financiële onderneming behoort.

Artikel 32a

  • 1 Dit hoofdstuk is, met uitzondering van artikel 27a, slechts van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden door betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen voor zover het belangrijke werkzaamheden betreft.

  • 2 Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de betaalinstelling van de vergunningsvereisten, als bedoeld in artikel 2:3b van de wet, of van andere verplichtingen ingevolge de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar betaaldiensten.

  • 3 Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de elektronischgeldinstelling van de vergunningvereisten, genoemd in artikel 2:10b van de wet, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar dienstverlening ter zake van de uitgifte van elektronisch geld.

Hoofdstuk 5a. Instemmingsvereiste centrale tegenpartij en centrale effectenbewaarinstelling

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:28a, tweede lid, van de wet

Artikel 32aa

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Met betrekking tot het voornemen, bedoeld in artikel 3:28a, eerste lid, van de wet, legt de centrale tegenpartij over:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen wijziging, bedoeld in het eerste lid;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen is bepaald in de artikelen 26 tot en met 35 en 40 tot en met 54 van de verordening, bedoeld in het eerste lid, en op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten redelijkerwijs een advies als bedoeld in artikel 2a van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten kan geven.

  • 3 De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na de kennisgeving;

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • c. indien de Nederlandsche Bank de Autoriteit Financiële Markten om advies heeft gevraagd ingevolge artikel 2a Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten, binnen vier weken na ontvangst van dat advies.

Artikel 32bb

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Met betrekking tot een voornemen tot wijziging als bedoeld in artikel 3:28a, tweede lid, van de wet legt de centrale effectenbewaarinstelling over aan de Nederlandsche Bank:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen wijziging;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan de artikelen 39 tot en met 47, 54 en 59 van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen.

  • 2 De centrale effectenbewaarinstelling geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging.

  • 3 De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

Hoofdstuk 6. Wijzigingen met betrekking tot verstrekte gegevens

Artikel 32b

  • 1 Een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling geeft onverwijld schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van een wijziging in de ingevolge artikel 2:3b, tweede lid, van de wet respectievelijk ingevolge artikel 2:10b, tweede lid, van de wet verstrekte gegevens met betrekking tot:

    • a. de activiteiten die de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling voornemens is te verrichten;

    • b. het bedrijfsplan waarmee wordt aangetoond dat de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren;

    • c. de identiteit van personen die, direct of indirect, gekwalificeerde deelnemingen als bedoeld in artikel 1 van de wet in de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling bezitten, alsmede de omvang van hun deelnemingen en het bewijs van hun geschiktheid;

    • d. indien van toepassing, de accountantsorganisatie of het auditkantoor, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, belast met de wettelijke controle bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PbEU L 157) van de jaarrekening van de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling;

    • e. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:8 van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen;

    • f. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken;

    • g. het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet;

    • h. de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:17, eerste en tweede lid, van de wet;

    • i. de wijze waarop wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of betaaldienstverleners en met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven; en

    • j. het eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid, onderdelen h en i, geeft de betaalinstelling een beschrijving van de wijzigingen in de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betaaldiensten te garanderen.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel f, is niet van toepassing indien de wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 33

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een afwikkelonderneming, bank, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, 3:42, 3:43, tweede lid, of 3:49 van de wet geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van:

    • a. de personen die het dagelijks beleid van de financiële onderneming bepalen of het beleid van de financiële onderneming bepalen of mede bepalen;

    • b. indien van toepassing, de personen die onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming; en

    • c. indien van toepassing, de personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank of verzekeraar, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.

  • 2 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

  • 3 Met betrekking tot het voornemen legt de financiële onderneming de volgende gegevens over:

    • a. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:8 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de betrokkene;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank, onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 6 tot en met 9, redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9, van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de betrokkene.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de geldige relevante diploma’s; en

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs.

  • 5 Het derde lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het voornemen tot wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 34

  • 1 Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 33, eerste lid, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging van gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid onverwijld schriftelijk kennis nadat zij van de wijziging op de hoogte is gekomen.

Artikel 35

  • 1 Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 33, eerste lid, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging in:

    • a. de naam of het adres van de financiële onderneming;

    • b. de rechtsvorm van de financiële onderneming;

    • c. indien van toepassing, de statutaire zetel, de statutaire naam en de handelsnaam of handelsnamen;

    • d. indien van toepassing, het nummer van inschrijving in het handelsregister;

    • e. indien van toepassing, de statuten van de financiële onderneming;

    • f. de zeggenschapsstructuur binnen de financiële onderneming; en

    • g. indien van toepassing, het adres van een in een andere staat gelegen bijkantoor.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid kennis binnen twee weken nadat de wijziging zich heeft voorgedaan.

Artikel 36

  • 1 Een afwikkelonderneming, clearinginstelling, bank, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, 3:42 of 3:43, eerste lid, van de wet geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor bepalen.

Artikel 36a

  • 1 Een bank als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet met zetel in Nederland die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor geeft aan de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van een voornemen tot wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1151/2014 van de Commissie van 4 juni 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende de gegevens die moeten worden verstrekt bij de uitoefening van het recht van vestiging en van het vrij verrichten van diensten (PbEU 2014, L 309).

  • 2 De procedure voor de kennisgeving is:

    • a. indien het bijkantoor is gelegen in een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, de procedure in artikel 11, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (PbEU 2014, L 141);

    • b. indien het bijkantoor is gelegen in een lidstaat, niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, de procedure in artikel 36, derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 37

  • 1 Een afwikkelonderneming, clearinginstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet met zetel in Nederland die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van die lidstaat kennis van een wijziging in het adres van het bijkantoor.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid kennis binnen twee weken nadat de wijziging zich heeft voorgedaan.

  • 3 Een afwikkelonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van die lidstaat van het voornemen de uitoefening van haar bedrijf vanuit het in de andere lidstaat gelegen bijkantoor te staken. De afwikkelonderneming of clearinginstelling geeft geen uitvoering aan het voornemen gedurende de eerste vier weken na de kennisgeving.

Artikel 37a

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een afwikkelonderneming waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend voor het uitoefenen van het bedrijf van afwikkelonderneming geeft aan de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van het voornemen tot:

    • a. een wijziging of het doen ontstaan van een verbinding met een andere afwikkelonderneming;

    • b. een wijziging van de contractuele algemene voorwaarden van de afwikkelonderneming;

    • c. een substantiële wijziging in de bedrijfsvoering;

    • d. een substantiële wijziging in het risicomanagement, voor zover ten aanzien daarvan nadere regels krachtens artikel 17b zijn gesteld;

    • e. een handeling van de afwikkelonderneming die zal leiden tot een substantiële wijziging van de balans van de afwikkelonderneming.

  • 2 Met betrekking tot het voornemen overlegt de afwikkelonderneming:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen wijziging, bedoeld in het eerste lid;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:17 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de beheerste uitoefening van het bedrijf.

  • 3 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving;

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • c. indien de Nederlandsche Bank de Autoriteit Financiële Markten om advies heeft gevraagd, binnen vier weken na ontvangst van dat advies.

Artikel 38

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet die zijn bedrijf uitoefent door middel van een buiten Nederland gelegen bijkantoor geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van het voornemen tot wijziging van de vertegenwoordiger.

  • 2 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

  • 3 Met betrekking tot het voornemen legt de financiële onderneming de volgende gegevens over:

    • a. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:8 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de vertegenwoordiger; en

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank, onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 6 tot en met 9, kan beoordelen of wordt voldaan aan het hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de geldige relevante diploma’s; en

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs.

  • 5 Het derde lid is niet van toepassing indien het voornemen tot wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 39

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang die het levensverzekeringsbedrijf of het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf uitoefent als bedoeld in artikel 3:42, 3:43, tweede lid, 3:48, eerste lid, onderscheidenlijk 3:52 van de wet, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een voornemen tot een wijziging van de overeenkomsten die hij voornemens is te sluiten.

  • 2 Een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:42, 3:43, tweede lid, 3:48, eerste lid, van de wet, die vanuit een vestiging in een lidstaat diensten naar Nederland verricht, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van de in Nederland gelegen risico’s die hij voornemens is te dekken.

  • 3 Een herverzekeraar als bedoeld in artikel 3:49 van de wet, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een voornemen tot een wijziging van de risico’s die zij onderscheidenlijk hij voornemens is te dekken.

  • 4 De verzekeraar kan het voornemen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, ten uitvoer brengen vanaf de dag waarop de Nederlandsche Bank de kennisgeving, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, heeft ontvangen. De Nederlandsche Bank bevestigt de ontvangst onverwijld aan de verzekeraar.

Artikel 40

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:43, tweede lid, of 3:49 van de wet geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging van gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onverwijld kennis nadat zij van de wijziging op de hoogte is gekomen.

Hoofdstuk 6a. Veilig stellen geldmiddelen en verlenen krediet door betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland

Artikel 40a. Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:29a en 3:29c, derde lid, van de wet

  • 1 Een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, eerste lid, van de wet en die betaaldiensten verleent als bedoeld onder 1 tot en met 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten, stelt geldmiddelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaaldienstverleners voor de uitvoering van betalingstransacties op een van de volgende wijzen veilig:

    • a. de geldmiddelen worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de betaalinstelling; of

    • b. de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als de betaalinstelling, tegen het risico dat de betaalinstelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de geldmiddelen na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, en de geldmiddelen aan het einde van de werkdag, volgend op de dag waarop zij zijn ontvangen, nog niet aan de betalingsbegunstigde of aan een andere betaaldienstaanbieder zijn overgemaakt, worden zij op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de betaalinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de betaalinstelling, hun vorderingen niet op deze geldmiddelen kunnen verhalen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën opgenomen in artikel 336, eerste lid, tabel 1, van de verordening kapitaalvereisten waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6%, terwijl andere in aanmerking komende activa, als bedoeld in artikel 336, vierde lid, van de verordening, worden uitgesloten.

    Voor de toepassing van het tweede lid zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

    In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa geen veilige activa met een lage risicograad zijn voor de toepassing van het tweede lid.

  • 4 Indien het deel van de geldmiddelen dat bestemd is voor toekomstige betalingstransacties niet bekend of variabel is, is het de betaalinstellingen toegestaan om het eerste lid uitsluitend toe te passen op een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt. Dit representatieve gedeelte moet redelijkerwijs kunnen worden geraamd op basis van historische gegevens.

  • 5 Een betaalinstelling die betaaldiensten verleent als bedoeld onder 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten houdt op geen enkel moment de met het aanbieden van de betaalinitiatiedienst verband houdende geldmiddelen van de betaler aan.

Artikel 40b

  • 1 Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, tweede lid, van de wet, stelt de middelen die zij ontvangt in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven, veilig op het moment dat deze gelden ter beschikking komen van de elektronischgeldinstelling doch uiterlijk vijf werkdagen na uitgifte van het elektronisch geld.

  • 2 De financiële onderneming stelt chartale of girale gelden die zij ontvangt in ruil voor elektronisch geld op een van de volgende wijzen veilig:

    • a. de gelden worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de elektronischgeldinstelling;

    • b. de gelden worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als de elektronischgeldinstelling, tegen het risico dat de elektronischgeldinstelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de gelden na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onderdeel a, worden de ontvangen gelden op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de elektronischgeldinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de elektronischgeldinstelling, hun vorderingen niet op deze gelden kunnen verhalen.

Artikel 40c

Betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen verlenen slechts krediet in verband met de in de punten 4 en 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde betaaldiensten indien:

  • a. het krediet een aanvullend krediet is en uitsluitend wordt verstrekt in verband met de uitvoering van een betalingstransactie;

  • b. het krediet dat is verstrekt in verband met een betaaldienst die is verleend door middel van dienstverrichting naar een andere lidstaat of vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat wordt terugbetaald binnen een korte termijn, die in geen geval meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • c. het niet wordt verleend uit geldmiddelen die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor het uitvoeren van toekomstige betalingstransacties; en

  • d. het eigen vermogen van de betaalinstelling of de elektronischgeldinstelling te allen tijde in redelijke verhouding staat tot het totale bedrag van het verleende krediet.

Hoofdstuk 6b. Gedekte obligaties

Artikel 40d

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • dekkingsactiva: activa als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de richtlijn gedekte obligaties;

  • overcollateralisatie: overcollateralisatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de richtlijn gedekte obligaties;

  • primaire activa: primaire activa als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van de richtlijn gedekte obligaties;

  • vervangende activa: vervangende activa als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de richtlijn gedekte obligaties;

  • zekerheidsactiva: zekerheidsactiva als bedoeld in artikel 3, onderdeel 5, van de richtlijn gedekte obligaties.

Artikel 40e

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat de dekkingsactiva van het programma van gedekte obligaties waartoe een gedekte obligatie behoort, worden veiliggesteld door overgang onder algemene of bijzondere titel naar een andere rechtspersoon, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a. de rechtspersoon is met uitsluiting van andere activiteiten opgericht om de dekkingsactiva van een programma van gedekte obligaties te scheiden van het vermogen van de bank en hetgeen te doen dat noodzakelijk is of wenselijk is voor het desbetreffende programma van gedekte obligaties; en

    • b. de bank, alsmede rechtspersonen die tot dezelfde groep als de bank behoren, houden geen aandelen in de rechtspersoon, hebben daarin geen beleidsbepalende zeggenschap en hebben daarin ook niet op andere wijze een eigendomsbelang.

  • 2 De bank is te allen tijde in staat om de dekkingsactiva van een programma van gedekte obligaties te identificeren.

Artikel 40f

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, neemt voor ten minste 80% van de totale nominale waarde van de activa in de dekkingspool één van de soorten dekkingsactiva, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten als primair dekkingsactivum op.

  • 2 De bank kan voor ten hoogste 20% van de totale nominale waarde van de activa in de dekkingspool vervangende dekkingsactiva opnemen, die bestaan uit één of meer van de overige soorten activa, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten.

  • 3 Voor de berekening van de nominale waarde van de dekkingsactiva, bedoeld in het eerste en tweede lid, neemt de bank, waar van toepassing, de restricties in artikel 129, eerste lid tot en met derde lid, van de verordening kapitaalvereisten in acht.

Artikel 40g

  • 1 De totale nominale waarde van de betalingsvorderingen voortvloeiend uit de dekkingsactiva behorend tot de dekkingspool is ten minste gelijk aan de totale nominale waarde van de verplichtingen, bedoeld in artikel 3:33b, van de wet.

  • 2 De totale nominale waarde van de dekkingsactiva, bedoeld in artikel 40f, eerste en tweede lid, tezamen is ten minste gelijk aan de totale nominale waarde van de uitstaande gedekte obligaties en is daarnaast onderworpen aan een overcollateralisatie bestaande uit 5% van de nominale waarde van de uitstaande gedekte obligaties die wordt gedekt door de nominale waarde van dekkingsactiva, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten.

  • 3 Niet door zekerheden gedekte vorderingen waarbij wanbetaling als bedoeld in artikel 178 van de verordening kapitaalvereisten wordt geacht zich te hebben voorgedaan, kunnen niet bijdragen aan de dekking in de dekkingspool.

  • 4 Voor de berekening van de verwachte kosten, bedoeld in artikel 3:33b, derde lid, van de wet, kan in afwijking van het eerste lid, in plaats van de nominale waarde een forfaitair bedrag worden gehanteerd bestaande uit ten minste vier basispunten van de totale nominale waarde van de uitstaande gedekte obligaties, of een vast bedrag van 400.000 euro, indien dat bedrag hoger is.

  • 5 Voor de berekening van de verschuldigde rente op de uitstaande gedekte obligaties en de te ontvangen rente met betrekking tot de dekkingsactiva wordt uitgegaan van de nominale waarde.

  • 6 Voor de berekening van de nominale waarde van de dekkingsactiva, bedoeld in het tweede lid, neemt de bank, waar van toepassing, de restricties in artikel 129, eerste lid tot en met derde lid, van de verordening kapitaalvereisten in acht. Activa die bijdragen aan de 5% overcollateralisatie, bedoeld in het tweede lid, zijn niet onderworpen aan de limieten voor de omvang van de blootstelling als bepaald in artikel 129, eerste lid bis, van de verordening kapitaalvereisten en worden niet meegeteld voor die limieten.

Artikel 40h

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft en fysieke zekerheidsactiva hanteert die strekken tot zekerheid van de dekkingsactiva als bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen d tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten, voldoet aan de vereisten van artikel 208 van die verordening.

  • 2 De fysieke zekerheidsactiva worden gewaardeerd tegen of onder de marktwaarde of de hypotheekwaarde, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 76, onderscheidenlijk onderdeel 74, van de verordening kapitaalvereisten.

  • 3 De waardering van de fysieke zekerheidsactiva wordt uitgevoerd door een taxateur die voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, onderdelen b en c, van de richtlijn gedekte obligaties.

Artikel 40i

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat de debiteur van de dekkingsactiva zijn woonplaats heeft, respectievelijk is gevestigd of zijn zetel heeft, binnen de grenzen van de lidstaten van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 2 Een bank draagt er zorg voor dat, indien van toepassing, het fysieke zekerheidsactivum is gelegen binnen de grenzen van de lidstaten van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 40j

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat in de dekkingspool uitsluitend een derivatencontract wordt opgenomen indien dit bijdraagt aan de beheersing van risico’s voor de houders van gedekte obligaties. Een derivatencontract wordt uit de dekkingspool verwijderd indien het risico voor de houders van gedekte obligaties ophoudt te bestaan.

  • 2 Het volume van een derivatencontract wordt aangepast indien sprake is van een vermindering van het risico waarop het derivatencontract betrekking heeft. Een derivatencontract wordt uit de dekkingspool verwijderd indien het risico voor de houders van gedekte obligaties ophoudt te bestaan.

  • 3 Een derivatencontract kan uitsluitend in de dekkingspool worden opgenomen, indien het contract:

    • a. voldoende is gedocumenteerd;

    • b. niet kan worden beëindigd indien de bank die de gedekte obligaties heeft uitgegeven in staat van faillissement is verklaard, of indien jegens de bank op grond van Deel 3A van de wet een afwikkelingsmaatregel is toegepast;

    • c. is gesloten met een financiële onderneming die onder toezicht staat; en

    • d. in geval van verlies van voldoende kredietwaardigheid van de wederpartij verplicht dat de wederpartij gepaste zekerheid verschaft of zich als wederpartij doet vervangen.

Artikel 40k

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat de dekkingspool te allen tijde een uit liquide activa samengestelde liquiditeitsbuffer bevat, die beschikbaar is om de nettoliquiditeitsuitstroom, bedoeld in artikel 3, onderdeel 16, van de richtlijn gedekte obligaties, van het programma van gedekte obligaties te dekken.

  • 2 De liquiditeitsbuffer, bedoeld in het eerste lid, dekt de maximale gecumuleerde nettoliquiditeitsuitstroom tijdens de volgende 180 dagen.

  • 3 Indien de looptijd van een gedekte obligatie op grond van artikel 40m kan worden verlengd, wordt bij de berekening van de nettoliquiditeitsuitstroom, bedoeld in het tweede lid, uitgegaan van de hoofdsom, gebaseerd op de einddatum.

  • 4 De liquiditeitsbuffer, bedoeld in het eerste lid, omvat de activa, bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn gedekte obligaties.

  • 5 Niet door zekerheden gedekte vorderingen waarbij wanbetaling als bedoeld in artikel 178 van de verordening kapitaalvereisten wordt geacht zich te hebben voorgedaan, kunnen niet bijdragen aan de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool.

Artikel 40l

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, identificeert de in artikel 40f, eerste en tweede lid, bedoelde dekkingsactiva, en documenteert de wijze waarop haar kredietverleningsbeleid voldoet aan de vereisten van artikel 40h.

  • 2 De bank registreert alle transacties met betrekking tot het programma van gedekte obligaties en beschikt daartoe over adequate en passende documentatiesystemen en documentatieprocessen.

Artikel 40m

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, kan gedekte obligaties uitgeven met een verlengbare looptijd, indien voorafgaand aan de eerste uitgifte van het programma van gedekte obligaties in de contractuele voorwaarden van dat programma is opgenomen dat verlenging van de looptijd niet kan geschieden naar goeddunken van de bank en uitsluitend plaatsvindt indien:

    • a. er sprake is van wanprestatie of wanbetaling door de bank of enig handelen daartoe, er sprake is van liquidatie, ontbinding of herstructurering van schulden van de bank of een schuldeisersakkoord, of op de bank een afwikkelingsmaatregel als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet is toegepast of de bank in staat van faillissement is verklaard; en

    • b. de rechtspersoon waarop de dekkingsactiva zijn overgegaan op de einddatum van de gedekte obligaties over onvoldoende middelen beschikt voor de aflossing van de hoofdsom van die gedekte obligatie, die rechtspersoon niet kan voldoen aan een van de dekkingsvereisten, bedoeld in artikel 40g, eerste en tweede lid, of die rechtspersoon niet kan voldoen aan een ander contractueel overeengekomen vereiste met betrekking tot waarborging van de dekking.

  • 2 Een bank die een gedekte obligatie uitgeeft waarvan de looptijd kan worden verlengd, verstrekt bij uitgifte van de gedekte obligatie informatie over:

    • a. de voorwaarden voor verlenging van de looptijd;

    • b. de gevolgen die het faillissement of de afwikkeling van de bank die gedekte obligaties uitgeeft, heeft voor de verlenging van de looptijd; en

    • c. de rol van de Nederlandsche Bank ten aanzien van de verlenging van de looptijd.

  • 3 Een bank die een gedekte obligatie uitgeeft, draagt er zorg voor dat de einddatum van die gedekte obligatie te allen tijde kan worden bepaald.

  • 4 Indien op de bank een afwikkelingsmaatregel als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet is toegepast of de bank in staat van faillissement is verklaard, is een looptijdverlenging niet van invloed op de volgorde waarin houders van gedekte obligaties hun vorderingen kunnen verhalen en wordt de volgorde van het oorspronkelijke looptijdenschema van het programma van gedekte obligaties niet omgekeerd.

  • 5 De looptijdverlenging heeft geen invloed op het recht van een houder van een gedekte obligatie om zijn vordering te verhalen op zowel de bank als op de rechtspersoon waarop de dekkingsactiva ingevolge artikel 40e zijn overgegaan of op de uitoefening van de rechten van de schuldeisers als bedoeld in artikel 212re van de Faillissementswet.

Artikel 40n

  • 1 Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat voorafgaand aan de eerste uitgifte van een programma van gedekte obligaties een dekkingspoolmonitor wordt aangesteld die geen banden heeft met en onafhankelijk is van de bank en de externe accountant van de bank en die ten minste jaarlijks controleert of de bank voldoet aan de artikelen 3:33b en 3:33ba van de wet en de artikelen 40e tot en met 40m, waarbij de controle van de artikelen 40g en 40k in ieder geval door een accountant wordt verricht.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan een dekkingspoolmonitor worden aangesteld die banden heeft met de bank, waaronder de externe accountant van de bank, indien in ieder geval de jaarlijkse controle of de bank voldoet aan de artikelen 40g en 40k door die externe accountant wordt verricht.

  • 3 De dekkingspoolmonitor georganiseerd overeenkomstig het tweede lid is onafhankelijk van het kredietacceptatieproces van de bank, kan niet van de functie van dekkingspoolmonitor worden ontheven zonder voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen van de bank of het orgaan dat een daarmee vergelijkbare taak heeft, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de wet, en heeft direct toegang tot de raad van commissarissen van de bank of het orgaan dat een daarmee vergelijkbare taak heeft, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de wet.

  • 4 De bank draagt er zorg voor dat de controle van de artikelen 40g en 40k blijft plaatsvinden indien en nadat ten aanzien van de bank een afwikkelingsmaatregel als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet is toegepast of indien en nadat de bank in staat van faillissement is verklaard.

  • 5 De bank brengt jaarlijks verslag uit aan de Nederlandsche Bank over de uitkomsten van de controle ten aanzien van de artikelen 40g en 40k.

  • 6 De bank draagt er zorg voor dat de dekkingspoolmonitor voor de uitoefening van zijn taken over alle daartoe benodigde informatie beschikt.

Artikel 40o

Het label «Europese gedekte obligaties (premium)» wordt uitsluitend gebruikt voor gedekte obligaties die voldoen aan de vereisten ingevolge de artikelen 3:33a, 3:33b en 3:33ba van de wet.

Artikel 40p

  • 1 Een bank die een aanvraag doet als bedoeld in artikel 3:33a, tweede lid, van de wet, verstrekt aan de Nederlandsche Bank de volgende informatie ten aanzien van het programma van gedekte obligaties:

    • a. een juridische opinie van een juridisch deskundige die onafhankelijk is van de bank op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan artikel 40e, eerste lid;

    • b. de overeenkomsten van de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva met zijn bestuurder;

    • c. de overeenkomst met de dekkingspoolmonitor of de accountant, bedoeld in artikel 40n;

    • d. een schriftelijke verklaring van de bestuurder van de bank waaruit blijkt dat aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:33a, derde en vierde lid, 3:33b en 3:33ba wordt voldaan; en

    • e. andere door de Nederlandsche Bank benodigde informatie voor de beoordeling, bedoeld in artikel 3:33a, tweede lid van de wet.

  • 2 Een bank waaraan toestemming is verleend op grond van artikel 3:33a, tweede lid, van de wet meldt de Nederlandsche Bank terstond wijzigingen met betrekking tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c. Zij verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, jaarlijks.

  • 3 De gegevens, bedoeld in artikel 3:33ba, tweede lid, van de wet, zijn:

    • a. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de dekkingsvereisten in de artikelen 40f en 40g;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot waardering, verzekering en lokalisatie in de artikelen 40h en 40i;

    • c. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot in de dekkingspool opgenomen derivatencontracten in artikel 40j;

    • d. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot de liquiditeitsbuffer in artikel 40k;

    • e. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot de verlengbare looptijd in artikel 40m; en

    • f. andere door de Nederlandsche Bank benodigde informatie voor de beoordeling of de bank voldoet aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:33a, derde en vierde lid, 3:33b en 3:33ba, eerste lid.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdelen a en d, worden bij aanvang van het programma verstrekt en vervolgens elk kwartaal. De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c, e en f, worden bij aanvang van het programma verstrekt en uitsluitend opnieuw verstrekt indien zij zijn gewijzigd of op verzoek van de Nederlandsche Bank.

  • 5 Een bank die een gedekte obligatie uitgeeft, en die gedurende de looptijd van de gedekte obligatie voornemens is significante wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden die van toepassing zijn op die gedekte obligatie, doet voorafgaand aan het doorvoeren daarvan mededeling aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 40q

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de activa, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c, van de richtlijn gedekte obligaties, onder de daarin te bepalen voorwaarden als primaire of vervangende activa in de dekkingspool, als bedoeld in artikel 40g, eerste en tweede lid, kunnen worden opgenomen.

Hoofdstuk 7. Verzekering bijkomende risico’s

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:36, zesde lid, van de wet

Artikel 41

  • 1 In afwijking van de artikelen 3:36, derde lid, en 3:43, eerste lid, van de wet is het schadeverzekeraars toegestaan in de uitoefening van hun bedrijf, naast de risico’s die behoren tot de branche waarvoor de vergunning is verleend, tevens risico’s te verzekeren die behoren tot andere branches, met uitzondering van de branches Krediet en Borgtocht, indien deze risico’s naar het oordeel van de Nederlandsche Bank als bijkomende risico’s kunnen worden beschouwd, omdat zij:

    • a. samenhangen met het hoofdrisico dat behoort tot de branche waarvoor de vergunning is verleend;

    • b. betrekking hebben op het belang of gevaarsobject dat is verzekerd tegen het hoofdrisico; en

    • c. worden verzekerd bij dezelfde overeenkomst als het hoofdrisico.

  • 2 De risico’s van de branche Rechtsbijstand mogen uitsluitend worden verzekerd als bijkomend risico van de branche Hulpverlening en van branches waarbij risico’s worden verzekerd die verband houden met het gebruikvan zeeschepen.

Hoofdstuk 8. Vertegenwoordiger

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:40 en 3:47, zesde lid, van de wet

Artikel 42

Als adres van een vertegenwoordiger in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:40 van de wet waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan wordt beschouwd het in Nederland gelegen bijkantoor.

Artikel 43

Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:40, 3:47, zesde lid of 3:50, tweede lid, van de wet wordt geacht, indien de vertegenwoordiger ontbreekt, zijn woonplaats te hebben bij het parket van de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waar de verzekeraar ingevolge artikel 42 het laatst zijn woonplaats had, of anders bij het parket van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.

Artikel 44

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 De verzekeraar die voornemens is de vertegenwoordiging te beëindigen, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank.

  • 3 De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, vermeldt tevens de naam van degene die de verzekeraar voornemens is aan te stellen als opvolger van de vertegenwoordiger.

  • 4 Indien de opvolger rechtspersoon is, gaat de kennisgeving gepaard met de statuten van deze rechtspersoon, een opgave van het nummer van inschrijving in het handelsregister en een bewijs van aanstelling van de natuurlijke persoon die is aangesteld als vertegenwoordiger van de vertegenwoordiger die rechtspersoon is.

  • 6 De verzekeraar, bedoeld in artikel 3:47, eerste lid, of artikel 3:50, tweede lid, van de wet geeft geen uitvoering aan het voornemen indien de Nederlandsche Bank er niet mee instemt. Indien de Nederlandsche Bank besluit niet in te stemmen met het voornemen, maakt zij haar besluit daartoe aan de financiële onderneming bekend:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

Artikel 45

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 3 De vertegenwoordiger geeft geen uitvoering aan het voornemen indien de Nederlandsche Bank er niet mee instemt. Indien de Nederlandsche Bank besluit niet in te stemmen met het voornemen, maakt zij haar besluit daartoe aan de financiële onderneming bekend:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

Artikel 46

  • 2 De aanwijzing door de vertegenwoordiger van een natuurlijk persoon die is aangewezen als vertegenwoordiger die een rechtspersoon is, vervalt van rechtswege op de dag van het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de verlening van surseance van betaling, de faillietverklaring, de ontbinding, bedoeld in artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of de ondercuratelestelling van de aangewezen natuurlijk persoon alsmede op de dag van verlening van surseance van betaling aan of faillietverklaring van de vertegenwoordiger.

Artikel 47

  • 1 Van het overlijden, het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de verlening van surseance van betaling, de faillietverklaring, de ontbinding, bedoeld in artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de onderbewindstelling van een of meer goederen, bedoeld in titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of de ondercuratelestelling van de vertegenwoordiger of de natuurlijke persoon die is aangewezen als vertegenwoordiger van de vertegenwoordiger die rechtspersoon is, alsmede van de beëindiging van de vertegenwoordiging van de vertegenwoordiger door deze natuurlijke persoon, geeft de verzekeraar onderscheidenlijk de vertegenwoordiger binnen zeven dagen kennis aan de Nederlandsche Bank.

  • 2 De verzekeraar, bedoeld in artikel 3:40 van de wet, legt, in de gevallen, genoemd in het eerste lid, en in het geval dat de vertegenwoordiger of de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, de vertegenwoordiging heeft beëindigd, aan de Nederlandsche Bank een bewijs van aanstelling van de vertegenwoordiger over alsmede, indien de vertegenwoordiger een rechtspersoon is, de statuten van deze rechtspersoon, een opgave van het nummer van inschrijving in het handelsregister en een bewijs van aanstelling van de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De verzekeraar, bedoeld in het tweede lid, verstrekt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, binnen twee weken na de betrokken aanstelling.

  • 5 De verzekeraar, bedoeld in het vierde lid, legt aan de Nederlandsche Bank een bewijs van aanstelling van de nieuwe vertegenwoordiger over alsmede, indien de nieuwe vertegenwoordiger rechtspersoon is, de statuten van deze rechtspersoon, een uittreksel uit diens inschrijving in het handelsregister en de akte van aanstelling van de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 3:47, vijfde lid, van de wet.

Hoofdstuk 9. Minimum vermogen

§ 9.1. Omvang van het minimumbedrag aan eigen vermogen

Artikel 48

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe die tevens een beleggingsdienst verleent op grond van artikel 2:67a, tweede lid, van de wet, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de wet gelijkgesteld met een beleggingsonderneming, met dien verstande dat het minimumbedrag aan eigen vermogen ten minste € 125.000 bedraagt.

Artikel 49

  • 1 Een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, berekent het minimumkapitaalvereiste overeenkomstig artikel 129 van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk VII, van de verordening solvabiliteit II. Artikel 131 van de richtlijn solvabiliteit II is van toepassing.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan gedurende een periode die niet later eindigt dan 31 december 2017 voorschrijven dat verzekeraars de in artikel 129, derde lid, eerste alinea, van de richtlijn solvabiliteit II bedoelde percentages uitsluitend toepassen op het met behulp van de standaardformule, bedoeld in titel I, hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 2, van die richtlijn, berekende solvabiliteitskapitaalvereiste.

Artikel 49a

De artikelen 129 en 131 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk VII, van de verordening solvabiliteit II inzake het minimumkapitaalvereiste zijn van overeenkomstige toepassing op het minimumkapitaalvereiste van een in Nederland gelegen bijkantoor van:

  • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

  • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 49b

  • 1 De artikelen 129 en 131 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk VII, van de verordening solvabiliteit II inzake het minimumkapitaalvereiste zijn van overeenkomstige toepassing op:

    • a. verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in Nederland;

    • b. verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste, in afwijking van artikel 129, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn, voor de in het eerste lid bedoelde verzekeraars:

    • a. 250.000 euro voor een levensverzekeraar die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend uitkeringen bij overlijden verzekert, waarvan het bedrag per verzekerde niet groter is dan het gemiddelde bedrag van de kosten van uitvaart;

    • b. 250.000 euro voor een natura-uitvaartverzekeraar;

    • c. 200.000 euro voor een schadeverzekeraar.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde bedragen worden elke vijf jaar gewijzigd teneinde deze aan te passen aan de ontwikkeling van het door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 300 van de richtlijn solvabiliteit II bekendgemaakte geharmoniseerde indexcijfer van de consumentenprijzen van alle lidstaten, afgerond op een veelvoud van 10.000 euro. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, wordt in artikel 131 van de richtlijn solvabiliteit II voor «31 december 2016» gelezen: 31 december 2017.

§ 9.2. Samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen

Artikel 50

  • 1 Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een bank als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet, van een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:55, eerste lid, van de wet, van een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, kredietunie als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet of van een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, wordt gevormd door de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de verordening kapitaalvereisten. Op een premiepensioeninstelling met de rechtsvorm van een stichting is artikel 27 van de verordening kapitaalvereisten van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet en van een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet is samengesteld overeenkomstig artikel 9 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen.

Artikel 51

Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een bewaarder of pensioenbewaarder als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet wordt gevormd door de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdelen a tot en met e, 51 en 62 van de verordening kapitaalvereisten. Op een bewaarder of pensioenbewaarder met de rechtsvorm van een stichting is artikel 27 van de verordening kapitaalvereisten van overeenkomstige toepassing.

Artikel 52

Het minimumkapitaalvereiste van een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, 3:54, eerste lid, of 3:55, eerste lid, van de wet of van een bijkantoor als bedoeld in artikel 3:54, derde lid, 3:55, tweede lid, of 3:55a, eerste lid, van de wet wordt gevormd door de waarde van het kernvermogen, bedoeld in artikel 88 van de richtlijn solvabiliteit II, voor zover dat ingevolge artikel 98, tweede en vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II, en met inachtneming van artikel 82, tweede en derde lid, van de verordening solvabiliteit II, in aanmerking komt ter dekking van het minimumkapitaalvereiste.

§ 9.3. De waarden die dienen tot dekking van het minimumkapitaalvereiste

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:54, derde lid, en 3:55, tweede lid, van de wet

Artikel 54

  • 1 De waarden die dienen ter dekking van de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn solvabiliteit II, van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:54, eerste lid, van de wet zijn voor ten minste de helft aanwezig in Nederland.

Artikel 55

  • 1 Ten minste een vierde gedeelte van de absolute ondergrens van het minimumkapitaalvereiste, bedoeld in artikel 54, wordt gedekt door verhandelbare waarden die in open bewaring worden gegeven bij een bank die in Nederland haar bedrijf mag uitoefenen.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan, met het oog op het voorkomen van waardevermindering van de waarden, bedoeld in het eerste lid, regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder die waarden in bewaring kunnen worden gegeven.

Artikel 56

  • 1 Een verzekeraar kan met de bank, bedoeld in artikel 55, eerste lid, overeenkomen dat deze bij haar in bewaring gegeven waarden op naam van de verzekeraar mag overdragen aan een effectenbewaarinstelling die rechtspersoon is, indien:

    • a. de nakoming van de verplichtingen van de effectenbewaarinstelling is gewaarborgd; en

    • b. de effectenbewaarinstelling zich jegens de bank heeft verplicht om hetzij die waarden hetzij een gelijke hoeveelheid waarden van dezelfde soort op naam van de verzekeraar in haar voorraad aanwezig te houden en na beëindiging van de overeenkomst tussen de verzekeraar en de bank af te geven aan de verzekeraar.

  • 2 De bank, bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderscheidenlijk de effectenbewaarinstelling draagt zelfstandig zorg voor verkrijging van nieuwe coupon- en dividendbladen en voor bewaargeving in verband met het bijwonen van aandeelhoudersvergaderingen door de verzekeraar.

  • 3 De waarden worden slechts aan de verzekeraar afgegeven en ten aanzien daarvan worden slechts rechtshandelingen verricht, indien de Nederlandsche Bank daartoe, op verzoek, heeft besloten. De bank, bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderscheidenlijk de effectenbewaarinstelling mag evenwel vanaf twee weken voor de dag der betaalbaarstelling coupons en dividendbewijzen zonder een besluit van de Nederlandsche Bank daartoe aan de verzekeraar afgeven, tenzij de Nederlandsche Bank heeft besloten dat zij dat niet mag. De Nederlandsche Bank deelt dit besluit onverwijld aan de verzekeraar mede.

  • 4 De waarden worden op verzoek van de Nederlandsche Bank aan haar ter bewaring afgegeven, indien de bank, bedoeld in artikel 55, eerste lid:

    • a. niet langer in Nederland haar bedrijf mag uitoefenen; of

    • b. de overeenkomst met de verzekeraar beëindigt dan wel de nakoming van de verplichtingen van de effectenbewaarinstelling niet langer waarborgt.

  • 5 De Nederlandsche Bank geeft de waarden onverwijld na de afgifte, bedoeld in het vierde lid, op kosten van de verzekeraar in bewaring bij een bank die in Nederland haar bedrijf mag uitoefenen.

Hoofdstuk 10. Solvabiliteit

§ 10.1. Minimumomvang solvabiliteit

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:57, tweede lid, van de wet

Artikel 59

  • 1 De solvabiliteit van een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling, kredietunie of premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet is voldoende, indien het aanwezige in aanmerking komende toetsingsvermogen van de onderneming ten minste gelijk is aan de minimum omvang van het toetsingsvermogen, berekend overeenkomstig de artikelen 60a, 61, 63, 63a, 63b en 64.

  • 3 De solvabiliteit van een bank als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:58, eerste lid, van de wet of een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten, is voldoende, indien het aanwezige toetsingsvermogen van de onderneming voldoet aan de op de bank of beleggingsonderneming van toepassing zijnde kapitaaleisen uit deel 3 van de verordening kapitaalvereisten.

  • 4 De solvabiliteit van een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen is voldoende, indien het aanwezige toetsingsvermogen van de onderneming voldoet aan de op de beleggingsonderneming van toepassing zijnde kapitaaleisen uit delen 3 en 4 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen.

  • 5 Op een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:58, eerste lid, onderdeel a, van de wet, is:

    • a. het derde lid van overeenkomstige toepassing, indien het een beleggingsonderneming betreft waarop, zou zij haar zetel hebben in een lidstaat, de verordening kapitaalvereisten van toepassing zou zijn; of

    • b. het vierde lid van overeenkomstige toepassing, indien het een beleggingsonderneming betreft waarop, zou zij haar zetel hebben in een lidstaat, de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen van toepassing zou zijn.

  • 6 De solvabiliteit van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:61, eerste lid, van de wet is voldoende, indien de omvang van het aanwezige toetsingsvermogen ten minste gelijk is aan de minimumomvang van het toetsingsvermogen voor een bank, berekend overeenkomstig deel 3 van de verordening kapitaalvereisten.

  • 7 Onverminderd het eerste tot en met vierde en zesde lid is de omvang van Het aanwezige toetsingsvermogen, bedoeld in het eerste, derde, vierde en zesde lid, onderscheidenlijk het eigen vermogen, bedoeld in het tweede lid, ten minste gelijk aan het ingevolge artikel 48 voorgeschreven minimumbedrag aan eigen vermogen, onderscheidenlijk het ingevolge artikel 49, 49a of 49b voorgeschreven minimumkapitaalvereiste.

  • 8 Voor de toepassing van het eerste lid:

    • 1°. wordt het tier 1-kernkapitaal als bedoeld in artikel 50 van de verordening kapitaalvereisten volledig voor de berekening van het aanwezige toetsingsvermogen in aanmerking genomen;

    • 2°. wordt het aanvullend tier 1-kapitaal als bedoeld in artikel 61 van de verordening kapitaalvereisten voor de berekening van het aanwezige toetsingsvermogen slechts in aanmerking genomen voor zover het niet meer bedraagt dan een derde van het tier 1-kernkapitaal;

    • 3°. wordt het tier 2-kapitaal als bedoeld in artikel 71 van de verordening kapitaalvereisten voor de berekening van het aanwezige toetsingsvermogen slechts in aanmerking genomen voor zover het niet meer bedraagt dan een derde van het tier 1-kapitaal; en

    • 4°. mag, indien wordt voldaan aan de onderdelen 2° en 3°, het tier 2-kapitaal worden gesubstitueerd door aanvullend tier 1-kapitaal.

  • 9 De solvabiliteit van een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe die tevens een beleggingsdienst verleent op grond van artikel 2:67a, tweede lid, van de wet, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de wet is voldoende, indien het aanwezige toetsingsvermogen van de onderneming voldoet aan de voor diezelfde beleggingsdienst op een beleggingsonderneming van toepassing zijnde kapitaaleisen van deel 3 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, met dien verstande dat het toetsingsvermogen ten minste gelijk is aan het toetsingsvermogen berekent overeenkomstig het eerste lid.

  • 10 De Nederlandsche Bank stelt ter uitvoering van het negende lid nadere regels met betrekking tot de toepassing van de kapitaaleisen van deel 3 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen voor beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van icbe’s als bedoeld in het negende lid.

Artikel 59a

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot de solvabiliteit van afwikkelondernemingen.

Artikel 60a

  • 1 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een betaalinstelling, met uitzondering van een betaalinstelling die alleen betaalinitiatiediensten of rekeninginformatiediensten aanbiedt, wordt berekend met toepassing van met de Nederlandsche Bank overeengekomen methode A, B of C, bedoeld in bijlage B bij dit besluit.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank indien een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, het verzamelen en vastleggen van risicoverliesgegevens en het interne controlesysteem en het bedrijfscontinuïteitsbeheer van de betaalinstelling daartoe aanleiding geeft, de betaalinstelling verplichten een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20% hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van een uit bijlage B gekozen methode, of de betaalinstelling toestaan een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20% lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de uit bijlage B gekozen methode.

Artikel 61

De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een kredietunie bedraagt 10 procent van de totale risicoblootstelling, berekend overeenkomstig deel 7 van de verordening kapitaalvereisten.

Artikel 63

  • 1 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet, of van een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet bedraagt € 125.000 vermeerderd met twee honderdste procent van het bedrag waarmee de waarde van het beheerde vermogen het bedrag van € 250 miljoen te boven gaat. De minimumomvang van het toetsingsvermogen bedraagt niet meer dan € 10 miljoen.

  • 2 Tot het beheerde vermogen wordt gerekend het vermogen van de beleggingsinstellingen of van de icbe’s waarover de beheerder het beheer voert met inbegrip van de delen van het vermogen waarvan hij het beheer heeft uitbesteed, uitgezonderd de delen van het vermogen waarvan het beheer door derden aan hem is uitbesteed.

  • 3 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe als bedoeld in het eerste lid bedraagt ten minste 25 procent van de vaste kosten in het afgelopen boekjaar. Artikel 13 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63a

  • 1 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet bedraagt twee tiende procent van het beheerde pensioenvermogen. De minimumomvang van het toetsingsvermogen bedraagt niet meer dan € 20 miljoen.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid beschikt een premiepensioeninstelling naar keuze over:

    • a. een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening die haar aansprakelijkheid dekt wegens fouten, verzuimen of nalatigheden begaan in de uitoefening van haar beroep of bedrijf en voorgevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, voor een bedrag van ten minste vijfenzeventig honderdste procent van de waarde van het beheerde pensioenvermogen, met een minimum van € 2 miljoen en een maximum van € 20 miljoen per schadegeval, en ten minste een procent van de waarde van het beheerde pensioenvermogen, met een minimum van € 2,5 miljoen en een maximum van € 25 miljoen per jaar, voor alle schadegevallen gezamenlijk; of

    • b. een aanvulling op het toetsingsvermogen, bedoeld in het eerste lid, welke een tiende procent van de waarde van het beheerde pensioenvermogen bedraagt.

  • 3 Tot het beheerde pensioenvermogen wordt gerekend het vermogen onder beheer van de premiepensioeninstelling met inbegrip van de delen van het vermogen waarvan zij de bewaring heeft uitbesteed aan een pensioenbewaarder.

  • 4 Indien een premiepensioeninstelling pensioenvermogen beheert in opdracht van een cliënt buiten het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, beschikt zij voor dat deel van het beheerde pensioenvermogen in afwijking van het tweede lid, aanhef, over de aanvulling op het toetsingsvermogen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 63b

  • 1 In aanvulling op het op grond van de artikelen 48, eerste lid, onderdelen c en e, vereiste minimumbedrag aan eigen vermogen en het op grond van artikel 63 vereiste toetsingsvermogen, beschikt een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft, of een beheerder van een beleggingsinstelling, over een bijkomend toetsingsvermogen of een beroepsaansprakelijkheidsverzekering ter dekking van mogelijke beroepsaansprakelijkheidsrisico’s in overeenstemming met artikel 9, zevende en negende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2 Het eigen vermogen, toetsingsvermogen en het bijkomend toetsingsvermogen als bedoeld in het eerste lid wordt belegd in overeenstemming met artikel 9, achtste lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

Artikel 64

  • 1 Voor het deel van de werkzaamheden van een elektronischgeldinstelling dat betrekking heeft op de uitgifte van elektronisch geld en betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van dit elektronisch geld, bedraagt de minimumomvang van het toetsingsvermogen 2% van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

  • 2 Voor het deel van de werkzaamheden van een elektronischgeldinstelling dat betrekking heeft op het verlenen van betaaldiensten die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, wordt de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 60a, eerste lid.

  • 3 De omvang van het toetsingsvermogen van een elektronischgeldinstelling bedraagt te allen tijde ten minste de som van de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend volgens het eerste lid en de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend volgens het tweede lid.

  • 4 Indien een elektronischgeldinstelling de uitgifte van elektronisch geld niet gedurende ten minste zes maanden heeft uitgeoefend, bedraagt de minimum omvang van het toetsingsvermogen, bedoeld in het tweede lid, twee procent van het uitstaand elektronisch geld of het blijkens haar programma van werkzaamheden na zes maanden nagestreefde bedrag aan uitstaand elektronisch geld, naar gelang welk bedrag het hoogst is.

  • 5 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de Nederlandsche Bank indien een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, het verzamelen en vastleggen van risicoverliesgegevens en het internecontrolesysteem van de elektronischgeldinstelling daartoe aanleiding geeft, de elektronischgeldinstelling verplichten een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20 procent hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de methode, bedoeld in het eerste of tweede lid, of de elektronischgeldinstelling toestaan een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20 procent lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de methode, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 65

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, 3:58, eerste of tweede lid, 3:59, eerste lid, 3:61, eerste of tweede lid, of 3:62, eerste lid, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, berekent het op hem of op het in Nederland gelegen bijkantoor van toepassing zijnde solvabiliteitskapitaalvereiste ten minste eenmaal per jaar en opnieuw indien het risicoprofiel van de verzekeraar duidelijk afwijkt van de aannames die ten grondslag lagen aan de laatste berekening, of indien de Nederlandsche Bank daarom verzoekt vanwege aanwijzingen dat het risicoprofiel sinds die laatste berekening duidelijk is veranderd. De verzekeraar meldt de uitkomst van een tussentijdse herberekening onverwijld aan de Nederlandsche Bank.

  • 2 De verzekeraar maakt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, gebruik van de standaardformule, bedoeld in artikel 103 van de richtlijn solvabiliteit II, of van een geheel of gedeeltelijk intern model als bedoeld in artikel 112, eerste lid, van de richtlijn.

  • 3 Een verzekeraar die de standaardformule, bedoeld in het tweede lid, toepast, berekent het solvabiliteitskapitaalvereiste overeenkomstig titel I, hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 2, van de richtlijn solvabiliteit II en neemt daarbij titel I, hoofdstuk V, van de verordening solvabiliteit II in acht.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan, overeenkomstig artikel 104, zevende lid, van de richtlijn solvabiliteit II, aan een verzekeraar die de standaardformule toepast, goedkeuring verlenen voor het gebruik van de in dat lid bedoelde ondernemingsspecifieke parameters voor de modules voor het levens-, schade- en ziektekostenverzekeringstechnische risico. De verzekeraar voldoet daarbij aan de in dat lid gestelde eisen.

  • 5 Een verzekeraar maakt uitsluitend gebruik van een intern model dat door de Nederlandsche Bank is goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 112 tot en met 115 van de richtlijn solvabiliteit II. De verzekeraar voldoet aan de artikelen 116 en 120 tot en met 126 van de richtlijn, met inachtneming van titel I, hoofdstuk VI, van de verordening solvabiliteit II.

  • 6 De Nederlandsche Bank kan een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid verplichten een intern model te gebruiken voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste of relevante risicomodules daarvan, indien het risicoprofiel van de verzekeraar duidelijk afwijkt van de aannames die ten grondslag liggen aan de standaardformule, bedoeld in het tweede lid.

  • 7 Een verzekeraar die goedkeuring heeft gekregen voor het gebruik van een intern model valt niet terug op het gebruik van de standaardformule, bedoeld in het tweede lid, tenzij daar goede redenen voor zijn en de Nederlandsche Bank ermee heeft ingestemd.

  • 8 Een verzekeraar die niet meer voldoet aan de artikelen 120 tot en met 126 van de richtlijn solvabiliteit II dient onverwijld een plan in bij de Nederlandsche Bank om aan deze situatie een einde te maken. Indien de verzekeraar het plan niet uitvoert kan de Nederlandsche Bank de verzekeraar verplichten het solvabiliteitskapitaalvereiste te berekenen met gebruikmaking van de standaardformule, bedoeld in het tweede lid.

  • 9 Indien de Europese Commissie op grond van artikel 172, tweede of vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II het solvabiliteitsregime van een staat die geen lidstaat is gelijkwaardig acht met die van de richtlijn solvabiliteit II, worden voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste herverzekeringsovereenkomsten met verzekeraars met zetel in die staat gelijkgesteld met herverzekeringsovereenkomsten met verzekeraars met zetel in een lidstaat.

Artikel 66

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, 3:58, eerste of tweede lid, 3:59, eerste lid, 3:61, eerste of tweede lid, of 3:62, eerste lid, met beperkte risico-omvang berekent het op hem of op het in Nederland gelegen bijkantoor van toepassing zijnde solvabiliteitskapitaalvereiste ten minste eenmaal per jaar en opnieuw indien het risicoprofiel van de verzekeraar duidelijk afwijkt van de aannames die ten grondslag lagen aan de laatste berekening, of indien de Nederlandsche Bank daarom verzoekt vanwege aanwijzingen dat het risicoprofiel sinds die laatste berekening duidelijk is veranderd. De verzekeraar meldt de uitkomst van een tussentijdse herberekening onverwijld aan de Nederlandsche Bank.

  • 2 De verzekeraar maakt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, gebruik van de standaardformule, bedoeld in artikel 103 van de richtlijn solvabiliteit II, zonder toepassing van de in onderdeel c van dat artikel bedoelde correctie voor het verliesabsorberend vermogen van de technische voorzieningen. Titel I, hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 2, van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk V, van de verordening solvabiliteit II zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verzekeraar de vereenvoudigde berekeningsmethoden als bedoeld in de artikelen 89 tot en met 112 van de verordening, kan toepassen, mits:

    • a. deze berekeningsmethoden passen bij de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van de verzekeraar en deze berekeningen niet leiden tot een significante onderschatting van het solvabiliteitskapitaalvereiste;

    • b. het gebruik ervan goed wordt onderbouwd en vastgelegd;

    • c. ten aanzien van de toepassing van de berekeningsmethoden een bestendige gedragslijn wordt gevolgd.

  • 4 De verzekeraar kan bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste rekening houden met:

    • a. aanwezige risicomitigerende instrumenten, mits deze aantoonbaar effectief zijn en niet resulteren in een materieel basisrisico als bedoeld in artikel 1, punt 25, van de verordening solvabiliteit II;

    • b. toekomstige risicomitigerende instrumenten, mits deze realistisch zijn en aantoonbaar voortvloeien uit de reguliere bedrijfsvoering, het gevoerde risicobeheer of het afdekkingsbeleid.

  • 5 In afwijking van het tweede lid, tweede volzin, gaat een verzekeraar die het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf uitoefent bij de toepassing van artikel 142, zesde lid, onderdeel b, van de verordening solvabiliteit II uit van de stopzetting van 20% van de verzekeringsovereenkomsten.

Artikel 67

Op de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardformule overeenkomstig artikel 65 of 66 zijn de overgangsmaatregelen, bedoeld in artikel 308 ter, twaalfde en dertiende lid, van de richtlijn solvabiliteit II van toepassing dan wel van overeenkomstige toepassing, tenzij een verzekeraar gebruik maakt van de overgangsmaatregel, bedoeld in artikel 308 quinquies van die richtlijn.

Artikel 68

Een herverzekeraar die zijn bedrijf uitoefent in de activiteit schadeherverzekering of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, 3:58, eerste of tweede lid, 3:61, eerste lid, of 3:62, eerste lid, van de wet en daarbij zorgverzekeringen als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet herverzekert onderscheidenlijk sluit, kan zijn solvabiliteitskapitaalvereiste berekenen met toepassing van artikel 149 van de verordening solvabiliteit II.

§ 10.2. Gebruik van interne modellen

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:57, tweede lid, van de wet

Artikel 69

  • 1 De Nederlandsche Bank toetst op regelmatige basis, maar ten minste eenmaal per drie jaar, of een bank of een beleggingsonderneming die gebruik maakt van interne modellen voor de berekening van de kapitaalvereisten overeenkomstig deel 3 van de verordening kapitaalvereisten, voldoet aan de ingevolge dat deel gestelde eisen. Daarbij houdt de Nederlandsche Bank in het bijzonder rekening met wijzigingen in de activiteiten van de bank of beleggingsonderneming en het toepassen van interne modellen op nieuwe financiële producten en diensten.

  • 2 Indien bij de toetsing, bedoeld in het eerste lid, wezenlijke tekortkomingen worden vastgesteld in het ondervangen van risico’s door het interne model, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen om deze tekortkomingen te verhelpen of andere passende maatregelen. Daarbij is de Nederlandsche Bank in ieder geval bevoegd een hogere vermenigvuldigingsfactor op te leggen of te bepalen dat de bank of beleggingsonderneming over een hoger toetsingsvermogen beschikt dan ingevolge artikel 3:57 van de wet is vereist.

  • 3 Indien uit veelvuldige overschrijding blijkt dat een intern model niet of niet langer voldoende accuraat is, trekt de Nederlandsche Bank de toestemming aan de bank of beleggingsonderneming voor het gebruik van het betreffende model in, of legt zij maatregelen op die ertoe leiden dat het model onverwijld wordt verbeterd.

  • 4 Indien een bank of beleggingsonderneming niet langer voldoet aan de vereisten voor het gebruik van een bepaald intern model, stelt de Nederlandsche Bank de bank of beleggingsonderneming in de gelegenheid om aan te tonen dat het niet voldoen aan de vereisten van ondergeschikt belang is of om een plan op te stellen op grond waarvan binnen een redelijke termijn opnieuw aan de vereisten wordt voldaan. De Nederlandsche Bank kan, voor zover naar haar oordeel noodzakelijk, verbeteringen aan het plan opleggen of een andere termijn vaststellen waarbinnen het plan wordt uitgevoerd.

  • 5 Indien de Nederlandsche Bank van oordeel is dat de bank of beleggingsonderneming niet in staat is om uitvoering te geven aan het plan, bedoeld in het vierde lid, en de bank of beleggingsonderneming niet heeft aangetoond dat het niet voldoen aan de vereisten van ondergeschikt belang is, trekt zij de toestemming voor het gebruik van het interne model in of beperkt zij de toestemming tot de onderdelen ten aanzien waarvan wel aan de vereisten wordt voldaan of binnen een redelijke termijn kan worden voldaan.

§ 10.3. Samenstelling van de solvabiliteit van verzekeraars

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:57, tweede lid en 3:59, tweede lid, van de wet

Artikel 70

  • 1 Het eigen vermogen van een verzekeraar wordt gevormd door het eigen vermogen, bedoeld in artikel 87 van de richtlijn solvabiliteit II, ingedeeld in tiers overeenkomstig de artikelen 93 tot en met 96 van die richtlijn, voor zover dat overeenkomstig artikel 98 van de richtlijn, en met inachtneming van artikel 82, eerste en derde lid, van de verordening solvabiliteit II, in aanmerking komt ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste. Het bij de berekening van het eigen vermogen in aanmerking te nemen bedrag aan aanvullend vermogen behoeft de voorafgaande goedkeuring van de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 90 van de richtlijn solvabiliteit II.

  • 2 Met betrekking tot de indeling van het eigen vermogen in tier 1 en tier 2, is de overgangsmaatregel, bedoeld in artikel 308 ter, negende onderscheidenlijk tiende lid, van de richtlijn solvabiliteit II van toepassing.

Artikel 70a

Een verzekeraar met beperkte risico-omvang waarop artikel 308 ter, veertiende lid, van de richtlijn solvabiliteit II van overeenkomstige toepassing is en die op 31 december 2017 niet voldoet of gedurende het jaar 2018 dreigt niet te voldoen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, treft de nodige maatregelen om uiterlijk op 31 december 2022 het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het sovabiliteitskapitaalvereiste op peil te brengen of zijn risicoprofiel zodanig te verlagen dat wordt voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste.

§ 10.4. De waarden die dienen tot dekking van het minimumkapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:59, tweede lid, en 3:62, tweede lid, van de wet

Artikel 71

De waarden die dienen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste van een bijkantoor van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:59, tweede lid, van de wet of een verzekeraar met beperkte risico-omvang als bedoeld in artikel 3:62, tweede lid, van de wet zijn aanwezig in Nederland tot het bedrag van het minimumkapitaalvereiste en voor het meerdere in één of meer lidstaten.

§ 10.5. Aanhouden van balansposten en posten buiten de balanstelling

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:57, vijfde lid, van de wet

Artikel 72

  • 1 Op een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:57, vijfde lid, van de wet zijn de eisen betreffende grote risicoblootstellingen ingevolge deel 4 van de verordening kapitaalvereisten van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Op een kredietunie als bedoeld in artikel 3:57, zesde lid, van de wet zijn de eisen betreffende grote risicoblootstellingen ingevolge deel 4 van de verordening kapitaalvereisten van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de minimum omvang van het toetsingvermogen in afwijking van artikel 61, eerste lid, van dit besluit, 20 procent bedraagt voor het meerdere van grote risicoblootstellingen boven 15 procent van het aanwezige in aanmerking komende toetsingsvermogen.

Artikel 73

  • 1 Een beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, of bewaarder van een icbe als bedoeld in artikel 3:57, vijfde lid, van de wet verstrekt geen kredieten voor rekening van derden, stelt zich niet garant en gaat geen borgtochtverplichtingen aan.

  • 2 Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid verkoopt geen financiële instrumenten die de instelling voor collectieve belegging in effecten niet in eigendom heeft.

  • 3 De financiële onderneming gaat niet als debiteur geldleningen aan met uitzondering van:

    • a. kortlopende leningen die gezamenlijk niet meer bedragen dan tien procent van de activa van de instelling voor collectieve belegging in effecten;

    • b. leningen voor het verwerven van onroerende zaken die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de werkzaamheden van de beleggingsmaatschappij en die gezamenlijk niet meer bedragen dan tien procent van haar activa, voor zover de omvang van deze geldleningen tezamen met de omvang van de in onderdeel a genoemde leningen niet meer bedraagt dan vijftien procent van haar activa; of

    • c. leningen met als doel de verwerving van vreemde valuta waardoor de netto schuld van de instelling voor collectieve belegging in effecten niet verandert of zal veranderen.

Artikel 90

[Vervallen per 01-08-2014]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Hoofdstuk 10a. Kapitaalbuffer en hefboomratiobuffer

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:62a, 3:62b en 3:62ba van de wet

§ 10a.1. Aard, omvang en samenstelling van de kapitaalbuffer

Artikel 105

  • 1 De vereiste omvang van de kapitaalbuffer, bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, van de wet, bedraagt de som van de omvang van de volgende componenten, voor zover van toepassing:

    • a. een kapitaalconserveringsbuffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 1, van de richtlijn kapitaalvereisten, zijnde de minimaal vereiste omvang van de kapitaalbuffer;

    • b. een contracyclische kapitaalbuffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 2, van de richtlijn kapitaalvereisten, in verband met risico’s die voortvloeien uit de kredietcyclus, als bedoeld in artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel a, van de wet;

    • c. een systeemrelevantiebuffer bestaande uit een MSI-buffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 3, of een ASI-buffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 4, van de richtlijn kapitaalvereisten, in verband met het risico dat de financiële onderneming vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel, als bedoeld in artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel b, van de wet;

    • d. een systeemrisicobuffer als bedoeld in artikel 128, onderdeel 5, van de richtlijn kapitaalvereisten, in verband met risico’s die voortvloeien uit macroprudentiële of systeemrisico’s als bedoeld in artikel 3:62a, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en niet afdoende worden gedekt door de contracyclische kapitaalbuffer of systeemrelevantiebuffer.

  • 2 De omvang van de in het eerste lid bedoelde buffercomponenten wordt uitgedrukt in een percentage van het overeenkomstig artikel 92, derde lid, van de verordening kapitaalvereisten berekende totaal van risicoposten.

  • 3 Indien op een onderneming een systeemrelevantiebuffer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, of een systeemrisicobuffer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, van toepassing is, wordt de totale toepasselijke omvang van die buffercomponenten bepaald op de wijze, genoemd in artikel 131, veertiende en vijftiende lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 105b

  • 1 De contracyclische kapitaalbuffer, bedoeld in artikel 105, eerste lid, onderdeel b, is gelijk aan het overeenkomstig artikel 140 van de richtlijn kapitaalvereisten berekende gewogen gemiddelde van de contracyclische bufferpercentages, bedoeld in artikel 128, onderdeel 7, van de richtlijn kapitaalvereisten, die de betrokken bank of beleggingsonderneming dient toe te passen voor elke staat waar de relevante kredietblootstellingen van de onderneming gelegen zijn.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt elk kwartaal het contracyclische bufferpercentage vast voor in Nederland gelegen kredietblootstellingen, met inachtneming van artikel 136, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 3 Ten aanzien van kredietblootstellingen, gelegen in een andere lidstaat of een staat die geen lidstaat is, past de bank of beleggingsonderneming het contracyclische bufferpercentage toe dat door de ingevolge artikel 136, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten aangewezen autoriteit van de betrokken lidstaat of staat is vastgesteld. Indien in plaats of in afwijking daarvan door de Nederlandsche Bank een percentage is vastgesteld overeenkomstig artikel 139, tweede of derde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten of dat voortvloeit uit de toepassing van de artikelen 137, eerste lid, en 140, tweede en derde lid van de richtlijn, past de bank of beleggingsonderneming dat percentage toe.

  • 4 De Nederlandsche Bank maakt de door een bank of beleggingsonderneming ingevolge het tweede en derde lid toe te passen contracyclische bufferpercentages bekend door publicatie op haar website, met inachtneming van de artikelen 136, zevende lid, 137, tweede lid, en 139, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 105c

  • 1 De Nederlandsche Bank beoordeelt met inachtneming van artikel 131 van de richtlijn kapitaalvereisten of banken en beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, van de wet, alsmede groepen onder leiding van een Nederlandse EU-moederbank, Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse financiële EU-moederholdings, Nederlandse gemengde financiële EU-moederholdings, Nederlandse financiële moederholdings en Nederlandse gemengde financiële moederholdings mondiaal systeemrelevant of anderszins systeemrelevant zijn.

  • 2 De beoordeling ingevolge het eerste lid van de anderszins systeemrelevantie geschiedt in ieder geval aan de hand van de volgende criteria:

    • a. de omvang van de onderneming;

    • b. de verwevenheid van de activiteiten, de activa, de passiva of de zeggenschap van de onderneming met andere financiële ondernemingen of andere partijen die hoofdzakelijk actief zijn op de financiële markten;

    • c. de mate van vervangbaarheid van de dienstverlening van de onderneming;

    • d. de belemmeringen die bestaan ten aanzien van de afwikkelbaarheid van de onderneming;

    • e. de mate waarin een gedraging van de onderneming of van een derde ten aanzien van de onderneming op de financiële markten kan leiden tot gedragingen van andere partijen die actief zijn op de financiële markten;

    • f. de complexiteit van de onderneming, met inbegrip van complexiteit in verband met grensoverschrijdende activiteiten.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt voor de banken, beleggingsondernemingen en groepen die op grond van het eerste lid als mondiaal systeemrelevant danwel anderszins systeemrelevant zijn aangemerkt de vereiste omvang van de MSI-buffer danwel ASI-buffer vast met inachtneming van artikel 131 van de richtlijn kapitaalvereisten. Indien de Nederlandsche Bank een groep onder leiding van een Nederlandse financiële EU-moederholding, Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding, Nederlandse financiële moederholding of Nederlandse gemengde financiële moederholding als systeemrelevant heeft aangemerkt, is de systeemrelevantiebuffer van toepassing op de banken en beleggingsondernemingen die dochteronderneming van die holding zijn, op basis van de geconsolideerde financiële positie van de holding.

  • 4 De Nederlandsche Bank voert de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, ten minste jaarlijks uit. Onze Minister kan de Nederlandsche Bank op ieder moment verzoeken een beoordeling uit te voeren.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde criteria. Tevens kunnen bij ministeriële regeling aanvullende criteria worden vastgesteld in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel.

  • 6 De Nederlandsche Bank stelt ten minste dertig dagen voordat zij een besluit tot vaststelling van een MSI-buffer of ASI-buffer als bedoeld in het derde lid neemt, Onze Minister op de hoogte van haar voornemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het voornemen tot wijziging of intrekking van een zodanig besluit. De verplichting tot kennisgeving aan Onze Minister is niet van toepassing indien de Europese Centrale Bank de bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, uitoefent.

Artikel 105e

De Nederlandsche Bank kan met inachtneming van de artikelen 133 en 134 van de richtlijn kapitaalvereisten regels stellen ten aanzien van de systeemrisicobuffer, bedoeld in artikel 105, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 105f

  • 1 De vereiste omvang van de kapitaalbuffer, bedoeld in artikel 105, wordt gedekt door tier 1-kernkapitaal als bedoeld in artikel 50 van de verordening kapitaalvereisten.

  • 2 Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van de minimumomvang van het toetsingsvermogen ingevolge artikel 59, derde lid.

  • 3 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, van de wet, beschikt over voldoende kapitaal dat naar aard, omvang en samenstelling noodzakelijk is om zowel te voldoen aan de kapitaalbuffer, als aan elk van de in artikel 92, eerste lid, onderdeel a tot en met c, van de verordening kapitaalvereisten genoemde kapitaalratio’s en aan de hogere eisen van solvabiliteit opgelegd op grond van artikel 3:111a, tweede lid, onderdeel a, van de wet, ter ondervanging van andere risico's dan het risico van buitensporige hefboomwerking.

  • 4 Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van de in artikel 92, eerste lid, onderdeel a tot en met c, van de verordening kapitaalvereisten genoemde kapitaalratio’s of de hogere eisen van solvabiliteit en liquiditeit opgelegd op basis van 3:111a, tweede lid, onderdeel a, van de wet, ter ondervanging van andere risico’s dan het risico van buitensporige hefboomwerking, of ter dekking van de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 3:111aa, eerste lid, van de wet, medegedeelde richtsnoeren voor het ondervangen van andere risico's dan het risico van buitensporige hefboomwerking.

  • 5 Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van een van de componenten van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van een van de andere componenten van de kapitaalbuffer.

  • 6 Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van de risicogebaseerde onderdelen van de vereisten uit de artikelen 92 bis en 92 ter van de verordening kapitaalvereisten en de artikelen 45 quater en 45 quinquies van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

§ 10a.2. Overige bepalingen inzake de kapitaalbuffer en hefboomratiobuffer

Artikel 105g

  • 1 Onverminderd artikel 77 van de verordening kapitaalvereisten kan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:62b, tweede lid, of artikel 3:62ba, tweede lid, van de wet, in afwijking van die artikelen de bedoelde uitkeringen, toekenningen of betalingen doen, ter grootte van ten hoogste het maximaal uitkeerbare bedrag, berekend overeenkomstig artikel 141, vierde lid, respectievelijk artikel 141 ter, vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Van het voornemen tot het doen van een uitkering, toekenning of betaling als bedoeld in het eerste lid geeft de bank of beleggingsonderneming kennis aan de Nederlandsche Bank, onder overlegging van de gegevens, bedoeld in artikel 141, achtste lid, respectievelijk artikel 141 ter, achtste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 105h

De kennisgeving, bedoeld in artikel 3:62a, derde lid, of artikel 3:62ba, vierde lid, van de wet, vermeldt tevens het maximaal uitkeerbare bedrag, bedoeld in artikel 105g, eerste lid, zoals berekend door de bank of beleggingsonderneming.

Artikel 105i

  • 1 Het kapitaalconserveringsplan, bedoeld in artikel 3:62a, vierde lid, en artikel 3:62ba, vijfde lid, van de wet, bevat:

    • a. een schatting van de inkomsten en uitgaven en een balansverwachting;

    • b. een beschrijving van de maatregelen die de betrokken onderneming voornemens is te nemen om haar toetsingsvermogen te vergroten;

    • c. een plan en tijdpad om het toetsingsvermogen te vergroten opdat de onderneming voldoet aan de ingevolge artikel 3:62a, eerste lid, van de wet op de onderneming toepasselijke kapitaalbuffer en indien van toepassing, de op de onderneming toepasselijke hefboomratiobuffer, als bedoeld in artikel 3:62ba, eerste lid, van de wet;

    • d. andere informatie die noodzakelijk is voor een adequate beoordeling van het kapitaalconserveringsplan.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

Hoofdstuk 11. Liquiditeit

§ 11.1. Minimumomvang liquiditeit

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:63, tweede lid, van de wet

Artikel 106

De liquiditeit van een clearinginstelling, kredietunie of icbe als bedoeld in artikel 3:63, eerste lid, van de wet is voldoende, indien de aanwezige liquiditeit, bedoeld in artikel 111 of 112, ten minste gelijk is aan de ingevolge artikel 108, onderscheidenlijk artikel 109, vereiste liquiditeit.

Artikel 106a

De liquiditeit van een bank als bedoeld in artikel 3:63, eerste lid, 3:64 of 3:65 van de wet is voldoende, indien wordt voldaan aan de liquiditeitsvereisten ingevolge deel 6 van de verordening kapitaalvereisten, dat van overeenkomstige toepassing is op de activiteiten vanuit een bijkantoor in Nederland van een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 106b

  • 1 De liquiditeit van een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:63, eerste lid, van de wet is voldoende, indien wordt voldaan aan:

    • a. de liquiditeitsvereisten ingevolge deel 6 van de verordening kapitaalvereisten, indien het een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten betreft;

    • b. de liquiditeitsvereisten ingevolge deel 5 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, indien het een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen betreft.

  • 2 Op beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3:65 van de wet is van overeenkomstige toepassing:

    • a. het eerste lid, onderdeel a, voor zover het een beleggingsonderneming betreft waarop, indien zij haar zetel had gehad in een lidstaat, de verordening kapitaalvereisten van toepassing zou zijn;

    • b. het eerste lid, onderdeel b, voor zover het een beleggingsonderneming betreft waarop, indien zij haar zetel had gehad in een lidstaat, de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen van toepassing zou zijn.

Artikel 107

  • 1 Het is een clearinginstelling of kredietunie als bedoeld in artikel 3:63, eerste lid, van de wet toegestaan om:

    • a. zowel de te ontvangen rente bij de aanwezige liquiditeit als de te betalen rente bij de vereiste liquiditeit mee te rekenen;

    • b. dochtermaatschappijen en bijkantoren die elk minder dan één procent uitmaken van het balanstotaal niet te betrekken bij de liquiditeitsberekeningen, indien ten minste 95 procent van het totale geconsolideerde balanstotaal wordt betrokken in de berekening;

    • c. middellijke deelnemingen en bijkantoren van deelnemingen waarbij geen sprake is van, in verhouding tot de clearinginstelling of kredietunie als geheel, grote liquiditeitsbehoefte terwijl de liquiditeitsvoorziening ervan in belangrijke mate afhankelijk is van de moederonderneming onderscheidenlijk het hoofdkantoor, niet te betrekken bij de liquiditeitsberekeningen; of

    • d. een liquiditeitstekort in convertibele of inconvertibele valuta’s te compenseren met een overschot in convertibele valuta’s, voor zover afkomstig uit een land van waaruit vrije overdracht van liquiditeiten mogelijk is.

  • 2 Indien een clearinginstelling kiest voor toepassing van het eerste lid, onderdeel b of c, betrekt zij de intragroepstransacties in de berekening van de liquiditeit.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt nadere regels betreffende de valuta’s die voor de toepassing van dit hoofdstuk als convertibel aangemerkt worden.

§ 11.2. Berekening van de minimumomvang van de liquiditeit

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:63, tweede lid, van de wet

Artikel 108

  • 1 De vereiste liquiditeit van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:63, eerste lid, van de wet bedraagt de som van de gewogen uitgaande kasstromen op basis van de kalenderposten, vermeerderd met de niet in de vervalkalender opgenomen gewogen toevertrouwde middelen en overige posten die opgevraagd kunnen worden of tot een betalingsverplichting kunnen leiden, gedurende de weekperiode respectievelijk de maandperiode.

  • 2 De vereiste liquiditeit van een kredietunie als bedoeld in artikel 3:63 van de wet bedraagt de som van de gewogen uitgaande kasstromen op basis van de kalenderposten, vermeerderd met de niet in de vervalkalender opgenomen gewogen toevertrouwde middelen en overige posten die opgevraagd kunnen worden of tot een betalingsverplichting kunnen leiden, gedurende de maandperiode.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de in het eerste en tweede lid bedoelde posten en de weging daarvan.

Artikel 109

  • 1 De vereiste liquiditeit van een icbe als bedoeld in artikel 3:63 van de wet bedraagt tien procent van het beheerde vermogen.

  • 2 In afwijking van het vorige lid kan, indien uit een overeengekomen ontbindings- of beëindigingsregeling vooraf bekend is voor welk bedrag op een bepaalde datum wordt ingekocht, worden volstaan met dat bedrag.

§ 11.3. Samenstelling van de liquiditeit

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:63, tweede lid, van de wet

Artikel 111

  • 1 De aanwezige liquiditeit van een clearinginstelling of kredietunie als bedoeld in artikel 3:63, eerste lid, van de wet in de weekperiode wordt gevormd door de gewogen voorraadposten, de gewogen kasinstroom van de kalenderposten gedurende de weekperiode en de officiële stand-by faciliteiten.

  • 2 De financiële onderneming betrekt bij de berekening van de aanwezige liquiditeit in de weekperiode uitsluitend de activa die in het kader van het dagelijkse liquiditeitenbeheer aan haar ter beschikking staan teneinde te kunnen voorzien in de directe liquiditeitsbehoefte en de inkomende kasstromen uit het kernbedrijf waarmee in het kader van het dagelijkse liquiditeitenbeheer rekening wordt gehouden. Daartoe worden in elk geval gerekend:

    • a. financiële instrumenten op basis waarvan op korte termijn liquide middelen kunnen worden verkregen door verkoop of belening zonder dat dit gepaard gaat met meer dan marginale kosten of verliezen;

    • b. onmiddellijk opeisbaar interbancair actief; en

    • c. onmiddellijk opeisbare vorderingen op overheden en professionele geldmarktpartijen.

  • 3 De aanwezige liquiditeit van de clearinginstelling of kredietunie in de maandperiode wordt gevormd door de gewogen voorraadposten en de gewogen kasinstroom gedurende de maandperiode.

  • 4 De financiële onderneming betrekt, onverminderd het eerste en derde lid, bij de berekening van de aanwezige liquiditeit het liquiditeitsoverschot van een bijkantoor of een dochtermaatschappij met zetel buiten Nederland, welk liquiditeitsoverschot wordt berekend op basis van dit besluit of, indien dit lager is, volgens de in de staat van de zetel daarvoor geldende regels, slechts voor zover:

    • a. overdracht van het liquiditeitsoverschot niet leidt tot een liquiditeitstekort bij het bijkantoor of de dochtermaatschappij volgens de lokale liquiditeitstoetsing;

    • b. het om een overschot in convertibele valuta’s gaat; en

    • c. vrije en grensoverschrijdende overdracht van liquiditeit mogelijk is.

  • 5 De financiële onderneming betrekt bij de berekening van de aanwezige liquiditeit niet:

    • a. activa die niet onbelemmerd overdraagbaar zijn;

    • b. direct opeisbare tegoeden bij personen die geen bank of professionele geldmarktpartij zijn.

  • 6 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde posten en de weging daarvan.

Artikel 112

De aanwezige liquiditeit van een icbe als bedoeld in artikel 3:63 van de wet wordt gevormd door de volgende posten:

  • a. kasmiddelen, daggeld en direct opvraagbare tegoeden bij banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 van de wet hebben of waarop toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die de wet beoogt te beschermen;

  • b. kortlopende schuldtitels aan toonder;

  • c. financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel aan een gereglementeerde markt of een markt in financiële instrumenten waarvan de houder gevestigd is in een staat die deel uitmaakt van de G10 of aan een andere door de Nederlandsche Bank aangewezen gereglementeerde markt;

  • d. officiële stand-by faciliteiten afgegeven door banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 van de wet hebben of waarop toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • e. onvoorwaardelijke garanties van banken en verzekeraars die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 onderscheidenlijk artikel 2:27 van de wet hebben of waarop toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank onderscheidenlijk verzekeraar wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die de wet beoogt te beschermen.

Hoofdstuk 12. Technische voorzieningen en beleggingsbeleid verzekeraars

§ 12.1. De berekening van de technische voorzieningen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:67, vijfde lid, en 3:68a, tweede lid, van de wet

Artikel 114

  • 1 Een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, berekent de door hem aan te houden technische voorzieningen overeenkomstig de artikelen 76 tot en met 83 en 192 van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk III, van de verordening solvabiliteit II.

  • 2 Indien een kapitaalopslag aan de verzekeraar is opgelegd en de verzekeraar artikel 77, vijfde lid, van de richtlijn solvabiliteit II toepast, neemt hij tevens artikel 37, vijfde lid, tweede alinea, van die richtlijn in acht.

  • 3 Indien de Europese Commissie op grond van artikel 172, tweede of vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II het solvabiliteitsregime van een staat die geen lidstaat is gelijkwaardig acht met die van de richtlijn solvabiliteit II, worden voor de berekening van de technische voorzieningen herverzekeringsovereenkomsten met verzekeraars met zetel in die staat gelijk gesteld met herverzekeringsovereenkomsten met verzekeraars met zetel in een lidstaat.

Artikel 115

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 114 kan bij het berekening van de technische voorzieningen, na voorafgaande goedkeuring van de Nederlandsche Bank, gebruik maken van hetzij de overgangsmaatregel, bedoeld in artikel 308 quater van de richtlijn solvabiliteit II, hetzij de overgangsmaatregel, bedoeld in artikel 308 quinquies van die richtlijn.

  • 2 Een verzekeraar die gebruik maakt van een overgangsmaatregel als bedoeld in het eerste lid en vaststelt dat hij zonder toepassing van die overgangsmaatregel niet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste zou voldoen, geeft hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank en treft de in artikel 308 sexies, tweede en derde alinea, van de richtlijn solvabiliteit II bedoelde maatregelen.

  • 3 De Nederlandsche Bank trekt de in het eerste lid bedoelde goedkeuring in indien uit de door de verzekeraar overgelegde informatie blijkt dat het onrealistisch is dat deze aan het einde van de overgangsperiode aan het solvabiliteitskapitaalvereiste zal voldoen.

Artikel 116

  • 1 De artikelen 76 tot en met 83, 192 en 308 quater tot en met 308 sexies van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk III, van de verordening solvabiliteit II inzake de berekening van de technische voorzieningen zijn van overeenkomstige toepassing op de door de volgende verzekeraars aan te houden technische voorzieningen voor hun vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verzekeringsverplichtingen:

    • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

    • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 117

  • 1 De artikelen 76 tot en met 77 bis en 77 quinquies tot en met 83 van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk III, met uitzondering van afdeling 4, onderafdeling 4, van de verordening solvabiliteit II inzake de berekening van de technische voorzieningen zijn van overeenkomstige toepassing op:

    • a. verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in Nederland;

    • b. verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat voor wat betreft de door hen aan te houden technische voorzieningen voor hun vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verzekeringsverplichtingen.

  • 2 Een verzekeraar met beperkte risico-omvang als bedoeld in het eerste lid kan bij de berekening van de technische voorzieningen gebruik maken van de vereenvoudigde berekeningsmethoden als bedoeld in de artikelen 57 tot en met 61 van de verordening solvabiliteit II, mits:

    • a. deze passen bij de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van de verzekeraar en deze berekeningswijzen niet leiden tot een significante onderschatting van de technische voorzieningen;

    • b. het gebruik ervan goed wordt onderbouwd en vastgelegd;

    • c. ten aanzien van de toepassing van de berekeningsmethoden een bestendige gedragslijn wordt gevolgd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, aanhef, wordt voor natura-uitvaartverzekeraars en levensverzekeraars met beperkte risico-omvang als bedoeld in artikel 49b, tweede lid, onderdeel a, bij de toepassing van artikel 39 van de verordening solvabiliteit II het kapitaalkostenpercentage gesteld op 4%.

  • 4 De verzekeraar kan bij de berekening van de technische voorzieningen rekening houden met:

    • a. aanwezige risicomitigerende instrumenten, mits deze aantoonbaar effectief zijn en niet resulteren in een materieel basisrisico als bedoeld in artikel 1, punt 25, van de verordening solvabiliteit II;

    • b. toekomstige risicomitigerende instrumenten, mits deze realistisch zijn en aantoonbaar voortvloeien uit de reguliere bedrijfsvoering, het gevoerde risicobeheer of het afdekkingsbeleid.

§ 12.2. Beleggingsbeleid verzekeraars

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:267h, tweede lid, van de wet

Artikel 118

  • 1 Het beleggingsbeleid van een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, voldoet aan het prudent person beginsel, bedoeld in artikel 132, tweede tot en met vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk VIII, van de verordening solvabiliteit II.

  • 2 De vereisten in de door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringsmaatregelen als bedoeld in artikel 135, tweede lid, van de richtlijn solvabiliteit II zijn op verzekeraars die beleggen in verhandelbare effecten of andere op herverpakte kredieten gebaseerde instrumenten die voor 1 januari 2011 zijn uitgegeven, slechts van toepassing indien na 31 december 2014 nieuwe onderliggende vorderingen zijn of worden toegevoegd of vervangen.

Artikel 119

Artikel 132, tweede tot en met vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk VIII, van de verordening solvabiliteit II inzake het beleggingsbeleid zijn van overeenkomstige toepassing op de activa van de in Nederland gelegen bijkantoren van:

  • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

  • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 120

Artikel 132, tweede tot en met vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk VIII, van de verordening solvabiliteit II inzake het beleggingsbeleid zijn van overeenkomstige toepassing op:

  • a. verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in Nederland;

  • b. verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een niet-aangewezen staat voor wat betreft de activa van hun in Nederland gelegen bijkantoren.

Artikel 121

De waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen voor de door een verzekeraar met beperkte risico-omvang vanuit zijn vestigingen in Nederland aangegane verplichtingen zijn:

  • a. in geval van een verzekeraar met zetel in Nederland: aanwezig in een lidstaat; of

  • b. in geval van een verzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat: aanwezig in Nederland.

Artikel 122

Artikel 132, tweede tot en met vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II en titel I, hoofdstuk VIII, van de verordening solvabiliteit II inzake het beleggingsbeleid zijn van overeenkomstige toepassing op:

Hoofdstuk 12a. Beleggingsbeleid premiepensioeninstellingen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:267b, vijfde en zesde lid, van de wet

Artikel 123

Het beleggingsbeleid van een pensioenregeling die niet wordt beheerst door het recht van een lidstaat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het land van herkomst van de regeling.

Artikel 124

  • 1 Het beleggingsbeleid van een pensioenregeling die wordt beheerst door het recht van een lidstaat wordt uitgevoerd overeenkomstig de volgende beginselen:

    • a. beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Wanneer een groep van ondernemingen aan de premiepensioeninstelling bijdragen betaalt, geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen prudent, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie;

    • b. de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering;

    • c. beleggingen in niet tot de handel op een gereglementeerde markt, of een multilaterale handelsfaciliteit of een daarmee vergelijkbaar systeem in een staat die geen lidstaat is toegelaten waarden worden tot een prudent niveau beperkt.

    • d. beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. De premiepensioeninstelling vermijdt een bovenmatig risico met betrekking tot een en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen;

    • e. de waarden worden naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde waarden, of een bepaalde emittent van waarden of groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden.

  • 2 De eisen die zijn opgenomen in het eerste lid, aanhef en onderdelen a en e, zijn niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.

  • 3 Onder waardering op marktwaarde bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn.

  • 5 Van een liquiditeitsdoelstelling als bedoeld in artikel 3:267b, vierde lid, van de wet is sprake als de premiepensioeninstelling tijdelijk niet kan voldoen aan zijn verplichtingen of de betreffende lening wordt aangegaan ter verbetering van het risicoprofiel van de premiepensioeninstelling.

Hoofdstuk 13. Boekhouding en rapportage

§ 13.1. Verstrekking van de jaarstukken

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:71, tweede lid, en 3:81, tweede lid, van de wet

Artikel 129

Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, bank, kredietunie, pensioenbewaarder, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, 3:81, eerste lid of 3:85 verstrekt de documenten, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 3:81, eerste lid, van de wet, wat betreft indeling en inhoud in de vorm waarin deze zijn opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de internationale jaarrekeningstandaarden onderscheidenlijk het recht van de staat waar deze financiële onderneming haar zetel heeft. Een financiële onderneming met zetel in Nederland vermeldt of de jaarrekening al dan niet is vastgesteld en goedgekeurd overeenkomstig de statuten of de vennootschapsakte.

§ 13.2. Verstrekking en openbaarmaking van de staten

Artikel 130

  • 1 De door een bank, als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, van de wet of, een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten of door een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, of 3:86, eerste lid, van de wet te verstrekken staten omvatten uitsluitend:

    • a. gegevens betreffende rapportageverplichtingen ingevolge de verordening kapitaalvereisten;

    • b. gegevens ten behoeve van het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, tweede lid, van de wet, betreffende de aangehouden deposito’s die worden gegarandeerd uit hoofde van het depositogarantiestelsel;

  • 2 De door een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen te verstrekken staten omvatten uitsluitend de in artikel 54 en artikel 55 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen bedoelde gegevens.

  • 3 De door een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:82, eerste lid, van de wet te verstrekken staten omvatten uitsluitend:

    • a. de in artikel 430, eerste lid, onderdelen a en d, van de verordening kapitaalvereisten bedoelde gegevens voor zover het een beleggingsonderneming betreft waarop, indien zij haar zetel had gehad in een lidstaat, die verordening van toepassing zou zijn;

    • b. de in artikel 54, eerste lid, onderdelen a tot en met c en f, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen bedoelde gegevens, voor zover het een beleggingsonderneming betreft waarop, indien zij haar zetel had gehad in een lidstaat, die verordening van toepassing zou zijn.

  • 4 De door een entiteit voor risico-acceptatie als bedoeld in artikel 3:72, derde lid, van de wet te verstrekken staten omvatten uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 325 van de verordening solvabiliteit II.

  • 5 De door een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:72, derde lid, van de wet, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, bijkantoor als bedoeld in artikel 3:82, tweede lid, van de wet, of bijkantoor van een herverzekeraar als bedoeld in artikel 3:86, tweede lid, te verstrekken staten omvatten uitsluitend:

    • a. de gegevens, bedoeld in titel I, hoofdstuk XIII, afdeling 1, van de verordening solvabiliteit II;

    • b. andere voor toezichtdoeleinden benodigde periodieke informatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II.

  • 8 De door een bank als bedoeld in artikel 3:77 van de wet met betrekking tot het bijkantoor te verstrekken staten omvatten uitsluitend de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ten behoeve van de doeleinden, genoemd in artikel 40 van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 10 De door een beheerder als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, van de wet te verstrekken staten bevatten uitsluitend balans- en resultaatgegevens ten behoeve van het toezicht op de naleving van de regels met betrekking tot het bedrag aan eigen vermogen ingevolge artikel 3:53 en de solvabiliteit ingevolge artikel 3:57, van de wet. Indien een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe een beleggingsdienst verleent op grond van artikel 2:67a, tweede lid, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de wet omvatten de door hem te verstrekken staten tevens de in artikel 54 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen bedoelde gegevens.

  • 11 De door een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, van de wet te verstrekken staten omvatten uitsluitend:

    • a. balans- en resultatengegevens alsmede aanvullende gegevens ten behoeve van toezicht op de naleving van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet;

    • b. gegevens met betrekking tot de verrichte girale betalingstransacties, bedoeld in de artikelen 2:3.0c, 2:3.0h of 2:3.0m van de wet.

  • 13 De door een bank als bedoeld in artikel 3:82, eerste lid, van de wet met betrekking tot het bijkantoor te verstrekken informatie omvat uitsluitend de gegevens:

    • a. genoemd in artikel 47, eerste lid bis, onderdeel a tot en met g, van de richtlijn kapitaalvereisten;

    • b. andere door de Nederlandsche Bank voor toezichtdoeleinden benodigde periodieke informatie als bedoeld in artikel 47, eerste lid bis, onderdeel h, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Artikel 131

  • 1 De Nederlandsche Bank stelt, met inachtneming van het bepaalde ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet, alsmede met inachtneming van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de internationale jaarrekeningstandaarden, regels met betrekking tot de staten, bedoeld in artikel 130. Deze omvatten uitsluitend:

    • a. de modellen van de staten;

    • b. de reikwijdte van toepassing van de staten en de mate van detaillering van de in te vullen gegevens; deze omvatten geen uitbreiding of nadere rubricering van de staten;

    • c. de reikwijdte van de consolidatie overeenkomstig de regels met betrekking tot consolidatie die de financiële onderneming in haar jaarrekening toepast, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit;

    • d. de waardering van de posten overeenkomstig artikel 3:69a van de wet en artikel 4, derde lid;

    • e. de te hanteren valuta en rekeneenheid;

    • f. de afronding;

    • g. de termijn waarbinnen de staten worden verstrekt, met dien verstande dat deze niet korter is dan noodzakelijk voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet en ten behoeve van de uitvoering van de bij of krachtens dat deel gestelde regels met betrekking tot het depositogarantiestelsel; en

    • h. de frequentie waarmee de staten worden verstrekt, met dien verstande dat deze ten minste een maal per jaar is.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan in individuele gevallen besluiten dat een financiële onderneming als bedoeld in artikel 130 periodiek moet melden of haar solvabiliteit of liquiditeit zich boven een door de Nederlandsche Bank vastgestelde signaleringswaarde bevindt. De frequentie van de melding is niet hoger dan een maal per maand en is afgestemd op de aard en de omvang van de financiële onderneming, alsmede op de omvang van de solvabiliteit van de financiële onderneming.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan, met inachtneming van artikel 35, zesde tot en met achtste lid, van de richtlijn solvabiliteit II, ontheffing verlenen van:

    • a. de verplichting periodieke rapportagestaten vaker dan eenmaal per jaar te verstrekken;

    • b. itemgewijze rapportageverplichtingen.

Artikel 132

Indien een beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, verzekeraar of bijkantoor als bedoeld in artikel 130 de staten niet langs elektronische weg verstrekt, kan de Nederlandsche Bank, op verzoek van de financiële onderneming, besluiten dat het de financiële onderneming is toegestaan andere informatiedragers dan de modellen, bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, te gebruiken, indien deze wat betreft indeling en inhoud geen afwijking vertonen van de modellen.

Artikel 133

Het onderzoek van de staten, bedoeld in artikel 130, door de accountant, uitmondend in een verklaring omtrent de getrouwheid als bedoeld in artikel 3:72, zevende lid, eerste volzin, van de wet, wordt een maal per jaar uitgevoerd. De Nederlandsche Bank stelt regels waarin wordt bepaald welke staten door de accountant in zijn onderzoek worden betrokken, met dien verstande dat een beheerder die een maal per jaar een door een accountant gewaarmerkte jaarrekening verstrekt daarmee voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 3:72, zevende lid, van de wet. De accountant waarmerkt deze staten.

Artikel 134

  • 1 De Nederlandsche Bank stelt aan de hand van openbare gegevens uit de staten de volgende niet-geaggregeerde kerngegevens van banken met zetel in Nederland vast en publiceert die op haar website:

    • a. de volgende gegevens met betrekking tot de activa:

      • 1°. de totale activa;

      • 2°. het totaal aan hypothecaire kredieten voor woningaankoop;

      • 3°. het totaal aan bedrijfskredieten;

      • 4°. het totaal aan financiële activa;

    • b. het totaal aan onvolwaardige leningen, uitgedrukt als percentage van het totaal aan leningen;

    • c. het totaal aan voorzieningen op leningen, uitgedrukt als percentage van het totaal aan leningen;

    • d. de volgende gegevens met betrekking tot de passiva:

      • totale passiva;

      • 2°. het eigen vermogen;

      • 3°. het vreemd vermogen, met afzonderlijke vermelding van gelden aangehouden door huishoudens;

    • e. de verplichtingen buiten de balans;

    • f. de volgende gegevens met betrekking tot de resultatenrekening:

      • 1°. de totale baten;

      • 2°. de netto rentebaten;

      • 3°. de netto baten uit dienstverlening en provisies;

      • 4°. de overige baten;

      • 5°. het resultaat na belastingen;

    • g. het tier 1-kapitaal, bedoeld in artikel 25 van de verordening kapitaalvereisten;

    • h. het tier 1-kernkapitaal, bedoeld in artikel 50 van de verordening kapitaalvereisten;

    • i. het totaal van de risicoposten (de risicogewogen activa), bedoeld in artikel 92, derde lid, van de verordening kapitaalvereisten;

    • j. de volgende ratio’s, bedoeld in artikel 92 van de verordening kapitaalvereisten:

      • 1°. de totale kapitaalratio;

      • 2°. de tier 1 kapitaalratio;

      • 3°. de tier 1-kernkapitaalratio;

      • 4°. de hefboomratio.

  • 2 De Nederlandsche Bank maakt de gegevens uit de staten die zij bij het vaststellen van de kerngegevens gebruikt bekend en maakt bekend op welk consolidatieniveau de door haar te gebruiken gegevens betrekking hebben.

  • 3 De kerngegevens hebben betrekking op de financiële toestand van een bank per 30 juni en 31 december van elk jaar.

  • 4 De Nederlandsche Bank actualiseert een kerngegeven tweemaal per jaar, op de laatste werkdag van juni en van december van elk jaar, tenzij het een kerngegeven, genoemd in onderdeel f, is en de bank waarop het gegeven betrekking heeft de gewoonte heeft haar resultatenrekening maar eenmaal per jaar te publiceren.

  • 5 De Nederlandsche Bank gebruikt bij het vaststellen van een kerngegeven gegevens uit de meest actuele staten die haar twee weken voorafgaand aan de publicatie ter beschikking staan.

§ 13.2a. Melding van gebeurtenissen of omstandigheden die de ordelijke uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming bedreigen

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:73a, tweede lid, van de wet

Artikel 134a

Tot de gegevens, bedoeld in artikel 3:73a van de wet, behoren in ieder geval de gegevens met betrekking tot storingen die zich hebben voorgedaan of bijna hebben voorgedaan in het verrichten van afwikkeldiensten.

§ 13.2b. Publicatieverplichtingen voor banken en beleggingsondernemingen

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:74a, derde lid, van de wet

Artikel 134b

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

§ 13.2c. Door verzekeraars openbaar te maken informatie

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:73c, tweede lid, van de wet

Artikel 134c

  • 1 Een verzekeraar met zetel in Nederland, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, publiceert jaarlijks een rapport over de solvabiliteit en financiële positie overeenkomstig de artikelen 51 en 53, derde en vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II en met inachtneming van titel I, hoofdstuk XII, van de verordening solvabiliteit II.

  • 2 De verzekeraar maakt in het geval van belangrijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de relevantie van de overeenkomstig het eerste lid bekend gemaakte informatie, informatie bekend over de aard en gevolgen van die belangrijke ontwikkelingen, overeenkomstig artikel 54 van de richtlijn en met inachtneming van artikel 302 van de verordening solvabiliteit II.

Artikel 134d

Artikel 134c is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van:

  • a. levensverzekeraars en schadeverzekeraars, niet zijnde verzekeraars met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is;

  • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 134da

  • 1 De Nederlandsche Bank staat een verzekeraar als bedoeld in artikel 134c of artikel 134d toe bepaalde informatie in het rapport over de solvabiliteit en financiële positie niet openbaar bekend te maken, indien is voldaan aan een van de voorwaarden, genoemd in artikel 53, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II.

  • 2 De verzekeraar vermeldt in het rapport over de solvabiliteit en financiële positie de reden voor het niet openbaar bekend maken van de in het eerste lid bedoelde informatie.

Artikel 134db

Een verzekeraar als bedoeld in artikel 134c of 134d behoeft tot en met 31 december 2020 de informatie, bedoeld in artikel 51, tweede lid, derde alinea, van de richtlijn solvabiliteit II niet afzonderlijk openbaar te maken.

Artikel 134e

Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:73c, 3:82a of 3:86a met beperkte risico-omvang maakt jaarlijks binnen een termijn van zes maanden de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens openbaar en vermeldt daarbij in de toelichting op de jaarrekening:

  • a. de in overeenstemming met de wet en dit besluit opgestelde balans en de daarbij gehanteerde grondslagen en methoden voor de waardering van activa, technische voorzieningen en andere verplichtingen, met een toelichting op de belangrijkste verschillen met de grondslagen en methoden die in de jaarrekening voor de waardering ervan zijn gehanteerd;

  • b. het bedrag en de samenstelling van het aanwezige solvabiliteitskapitaal;

  • c. het bedrag van het solvabiliteitskapitaalvereiste en van het minimumkapitaalvereiste;

  • d. indien artikel 19, derde lid, op de verzekeraar van toepassing is: het bedrag van de technische voorzieningen indien deze worden berekend op basis van afkoop van alle verzekeringen;

  • e. indien van toepassing: informatie over de winstdeling ten gunste van polishouders per productgroep;

  • f. indien de verzekeraar niet voldoet aan het minimumkapitaalvereiste of significant niet voldoet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste: het bedrag van het tekort alsmede een toelichting op de oorzaak en gevolgen ervan en de genomen corrigerende maatregelen;

  • g. indien de verzekeraar ondernemingspecifieke parameters gebruikt voor de berekening van zijn solvabiliteitskapitaalvereiste: de belangrijkste verschillen tussen die parameters en de aannames die ten grondslag liggen aan de standaardformule;

  • h. indien aan de verzekeraar door de Nederlandsche Bank specifieke parameters ter berekening van verzekeringstechnische risicomodules zijn opgelegd: het effect daarvan, alsmede de gronden van het daartoe strekkende besluit van de Nederlandsche Bank.

§ 13.3. Verstrekking van de opgave van gesloten verzekeringen

Artikel 135

  • 2 Een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, 3:78, eerste lid, of 3:83, eerste lid, van de wet vermeldt bij de opgave van gesloten schadeverzekeringen per branchegroep de in het boekjaar geboekte premies, schaden en provisies, telkens niet verminderd met het bedrag van de herverzekering. Deze gegevens alsmede de frequentie en de gemiddelde kosten van de schadegevallen, worden voor de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen evenwel afzonderlijk vermeld. De Nederlandsche Bank stelt de branchegroepen vast.

  • 3 Een natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in artikel 3:87, eerste lid, van de wet, vermeldt bij de opgave van gesloten natura-uitvaartverzekeringen de in het boekjaar geboekte premies, niet verminderd met het bedrag van de herverzekering.

§ 13.4. Verstrekking gegevens door beheerders van beleggingsinstellingen

Bepalingen ter uitvoering van 3:74c van de wet

Artikel 135a

  • 1 De Nederlandsche Bank kan, al dan niet periodiek, andere gegevens dan de gegevens, bedoeld in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, van een beheerder van een beleggingsinstelling verlangen indien de Nederlandsche Bank dit nodig acht om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan de in het eerste lid bedoelde gegevens alleen verlangen indien de Europese Autoriteit van effecten en markten hiervan in kennis is gesteld of de Europese Autoriteit van effecten en markten de Nederlandsche Bank hierom heeft verzocht.

Hoofdstuk 13a. Effectief verlenen van afwikkeldiensten

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:73b, tweede lid, van de wet

Artikel 135b

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot het effectief verlenen van afwikkeldiensten.

Hoofdstuk 14. Meldingsplichten van de accountant en de actuaris

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:88, vierde lid, en 3:89, eerste lid, van de wet

Artikel 136

De door een accountant als bedoeld in artikel 3:88, tweede lid, 3:90, 3:91 of 3:93 van de wet te verstrekken gegevens zijn:

  • a. het accountantsverslag aan de bestuurders en de raad van commissarissen;

  • b. de directiebrieven;

  • c. overige correspondentie tussen de accountant en de financiële onderneming die rechtstreeks betrekking heeft op de verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening of de staten van de financiële onderneming; en

  • d. indien de Nederlandsche Bank daarom verzoekt, een nadere toelichting op de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met c.

Artikel 137

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De accountant of actuaris die voornemens is gegevens als bedoeld in artikel 136 te verstrekken, stelt de financiële onderneming daarvan in kennis.

  • 2 Indien de financiële onderneming dat wenst, kan zij zelf de gegevens aan de Nederlandsche Bank verstrekken. In dat geval stelt zij de accountant of de actuaris daarvan in kennis. De accountant of de actuaris vergewist zich ervan dat de Nederlandsche Bank de gegevens heeft ontvangen en dat de inhoud van de gegevens hem geen aanleiding geeft alsnog gegevens aan de Nederlandsche Bank te verstrekken.

  • 3 Indien de accountant of actuaris schriftelijk gegevens verstrekt aan de Nederlandsche Bank, zendt hij onverwijld aan de financiële onderneming een afschrift van de gegevens en, indien van toepassing, van de begeleidende brief.

Hoofdstuk 15. Gekwalificeerde deelnemingen

Artikel 138

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 3:95, tweede lid, en 3:96, tweede lid, van de wet zijn:

    • 1°. een opgave van de omvang van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:95 van de wet;

    • 2°. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 3:99 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de aanvrager of houder van een verklaring van geen bezwaar die op grond van zijn gekwalificeerde deelneming het beleid van de betrokken onderneming zou kunnen bepalen of mede bepalen of zou bepalen of mede bepalen;

    • 3°. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:99a van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid, gelet op diens reputatie, van de aanvrager of houder van een verklaring van geen bezwaar die op grond van zijn gekwalificeerde deelneming het beleid van de betrokken onderneming zou kunnen bepalen of mede bepalen of zou bepalen of mede bepalen; en

    • 4°. bescheiden waaruit de financiële positie en de juridische groepsstructuur van de aanvrager of houder van een verklaring van geen bezwaar blijken.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder 2°, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. gegevens met betrekking tot de antecedenten, bedoeld in bijlage A bij dit besluit; en

    • d. een opgave van referenten.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder 3°, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. een curriculum vitae;

    • d. een opgave van de relevante diploma’s;

    • e. gegevens met betrekking tot het verwerven en besturen van deelnemingen; en

    • f. een opgave van referenten.

Artikel 139

Tot de liquide middelen van een vennootschap als bedoeld in artikel 3:96, derde lid, van de wet worden uitsluitend gerekend:

  • a. aanwezige munten of bankbiljetten;

  • b. direct opvorderbare tegoeden;

  • c. kortlopende vorderingen die geen direct opvorderbare tegoeden zijn; en

  • d. activa die geen kortlopende vorderingen zijn en die op zeer korte termijn en zonder substantiële verliezen kunnen worden omgezet in munten of bankbiljetten of direct opvorderbare tegoeden.

Hoofdstuk 15a. Verlenen betaaldiensten door tussenkomst betaaldienstagent

Artikel 140a. Bepaling ter uitvoering van artikel 3:111b van de wet

De gegevens, bedoeld in artikel 3:111b, eerste lid, van de wet zijn:

  • a. een opgave van de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en emailadres van de betaaldienstagent;

  • b. een beschrijving van de interne controlemechanismen die door de betaaldienstagent zullen worden gebruikt om de in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme neergelegde verplichtingen na te komen; en

  • c. de identiteit van de bestuurders en de personen die verantwoordelijk zijn voor het beleid van de betaaldienstagent die bij het aanbieden van betaaldiensten wordt gebruikt, alsmede gegevens waaruit blijkt dat zij betrouwbaar en deskundig zijn;

  • d. de betaaldiensten die de betaaldienstagent namens de betaalinstelling verleent; en

  • e. voor zover van toepassing, de unieke identificatiecode of het unieke identificatienummer van de betaaldienstagent.

Hoofdstuk 16. Slotbepalingen

Artikel 141

  • 1 Onverminderd het tweede lid is hoofdstuk 5 niet van toepassing op overeenkomsten met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden die:

    • a. zijn gesloten door een clearinginstelling, bank, verzekeraar of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:18, eerste lid, 3:23, 3:26 of 3:27 van de wet voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit; en

    • b. voldoen aan de op dat moment geldende regelgeving.

  • 2 Indien de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, materieel wordt aangepast, is hoofdstuk 5 vanaf dat moment van toepassing op de gehele overeenkomst.

Artikel 142

Voor het boekjaar 2007 wordt het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge voor herverzekeraars of schadeverzekeraars die zorgverzekeringen als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet of daarop aanvullende ziektekostenverzekeringen herverzekeren onderscheidenlijk uitvoeren, bepaald op de wijze als bedoeld in artikel 67, met dien verstande dat bij de berekening en de verhouding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b onderscheidenlijk c, van dat artikel niet wordt uitgegaan van de afgelopen drie boekjaren, maar van de boekjaren 2006 en 2007.

Artikel 144

  • 1 De ingevolge dit besluit te verstrekken staten worden voor de eerste maal verstrekt over het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2007.

Artikel 145

Een besluit, genomen op grond van een van de artikelen, bedoeld in kolom A, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit aangemerkt als een besluit in de zin van het daarna in kolom B genoemde artikel van dit besluit. De aan het besluit gestelde beperkingen of verbonden voorschriften blijven van kracht.

A

B

2, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

95, tweede lid, onderdeel a, onder 4°

2, tweede lid, onderdeel e, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

97, eerste lid, aanhef en onderdeel a

2, tweede lid, onderdeel f, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

96, onderdeel b

6, vierde lid, eerste volzin, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

56, derde lid, eerste volzin

6, vierde lid, tweede volzin, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

56, derde lid, tweede volzin

1, tweede lid, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

67, tweede lid

3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

95, tweede lid, onderdeel a, onder 3°

3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

95, tweede lid, onderdeel a, onder 4°

3, tweede lid, onderdeel, c, d of e, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

97, eerste lid, aanhef

3, tweede lid, onderdeel f, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

96, onderdeel b

9, vierde lid, eerste volzin, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

56, derde lid, eerste volzin

9, vierde lid, tweede volzin, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

56, derde lid, tweede volzin

10, eerste lid, jo bijlage B, onder 3, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, derde lid

10, eerste lid, jo bijlage B, onder 6, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, zesde lid

10, eerste lid, jo bijlage B, onder 7, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, zevende lid

10, eerste lid, jo bijlage B, onder 9, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, negende lid

10, eerste lid, jo bijlage C, onder 2, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, zesde lid

10, eerste lid, jo bijlage C, onder 3, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, zevende lid

10, eerste lid, jo bijlage C, onder 5, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, negende lid

16, vijfde lid, van het Besluit toezicht beleggingsinstellingen 2005

63, derde lid, jo 60, zesde lid

16, zevende lid, onderdeel g, van het Besluit toezicht beleggingsinstellingen 2005

63, derde lid, jo 60, vijfde lid, onderdeel g

3, eerste lid, jo bijlage 1, onderdeel 1.2, onder 1, onder e, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

92, derde lid, onderdeel c, onder 3°

3, eerste lid, jo bijlage 1, onderdeel 1.2, onder 1, onder f, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

93, onderdeel b

4, tweede lid, onderdeel g, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

60, vijfde lid, onderdeel g

4, derde lid, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

60, zesde lid

4, vierde lid, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

60, vierde lid

3, derde lid, onderdeel c, onder 2°, van de Regeling prudentieel toezicht beleggingsinstellingen

92, derde lid, onderdeel c, onder 3°

3, vierde lid, van de Regeling belegging technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

123, vierde lid

3, vijfde lid, van de Regeling belegging technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

123, vijfde lid

69, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

57, tweede lid

Artikel 146

Indien de Nederlandsche Bank ten aanzien van een bank of elektronischgeldinstelling een besluit heeft genomen dat overeenkomt met een besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel a, of derde lid, 62, vijfde lid, 64, 92, tweede of derde lid, 93, 102, zevende lid, wordt het eerstbedoelde besluit aangemerkt als besluit in de zin van het desbetreffende artikel. De aan het besluit gestelde beperkingen of verbonden voorschriften blijven van kracht.

Artikel 147

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 oktober 2006

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage A. behorend bij artikel 6

1. Strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a

1.1. Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

2. Overige strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a

2.1. Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, mislukte uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

Wetboek van Strafrecht:

Algemene wet inzake de rijksbelastingen (AWR):

– overtreding fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).

Opiumwet:

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid);

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen softdrugs (artikel 3, eerste lid); of

  • voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkelen van harddrugs (artikel 10a, eerste lid).

Wet op de economische delicten (WED):

Door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving en overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4 eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Wet wapens en munitie:

Wegenverkeerswet 1994:

Algemene Douanewet

Invorderingswet 1990

Buitenlandse strafbepalingen

Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2.2. Strafbeschikkingen

Tegen betrokkene is een strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 10:15 van de Algemene douanewet uitgevaardigd ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder strafbeschikkingen wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare buitengerechtelijke afdoening ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, opgelegd door een daartoe bevoegde autoriteit.

2.3. Transacties

Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.

2.4. (Voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.5. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.

3. Financiële antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel b

3.1. Persoonlijk

  • betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

3.2. Zakelijk

  • de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of

  • betrokkene is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

3.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

4. Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel c

4.1. Toezichtantecedenten

  • het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-) verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;

  • aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, onderscheidenlijk 235, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtswetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel d

5.1. Persoonlijk

Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.2. Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

6. Overige antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel e

  • de inschrijving van betrokkene bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;

  • betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid; of

  • betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).

Bijlage B. behorende bij artikel 60a, eerste lid

  • 1. De in artikel 60a, eerste lid, bedoelde methoden zijn:

    Methode A

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag van ten minste 10% van de vaste kosten van het voorgaande jaar. De Nederlandsche Bank kan dit vereiste aanpassen in geval van aanzienlijke wijzigingen in de werkzaamheden van de betaalinstelling sinds het voorgaande jaar. Indien de betaalinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, is het vereiste eigen vermogen 10% van de in haar bedrijfsplan begrote vaste kosten, tenzij de Nederlandsche Bank een aanpassing van dit plan verlangt.

    Methode B

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de som van de volgende elementen, vermenigvuldigd met schaalfactor k, bedoeld in het tweede lid, waarbij het betalingsvolume een twaalfde deel is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betaalinstelling het voorgaande jaar heeft verricht:

    • a. 4,0% van het betalingsvolume tot € 5.000.000, plus

    • b. 2,5% van het betalingsvolume boven € 5.000.000 tot € 10.000.000, plus

    • c. 1% van het betalingsvolume boven € 10.000.000 tot € 100.000.000, plus

    • d. 0,5% van het betalingsvolume boven € 100.000.000 tot € 250.000.000, plus

    • e. 0,25% van het betalingsvolume boven € 250.000.000.

    Methode C

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de relevante indicator, bedoeld in onderdeel a, vermenigvuldigd met de multiplicator, bedoeld in onderdeel b, nogmaals vermenigvuldigd met de schaalfactor k.

    • a. De relevante indicator is de som van:

      • rente-inkomsten;

      • rente-uitgaven;

      • ontvangen provisies en vergoedingen; en

      • overige bedrijfsopbrengsten.

      Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven aan de uitbesteding van diensten die door een derde partij worden verricht kunnen de relevante indicator verlagen. De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalfmaandelijkse waarneming aan het eind van het boekjaar. De relevante indicator wordt berekend over het laatste boekjaar. Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80% van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen bedrijfsramingen worden gebruikt.

    • b. De multiplicator is:

      • i) 10% van de relevante indicator tot € 2.500.000, plus

      • ii) 8% van de relevante indicator boven € 2.500.000 tot € 5.000.000, plus

      • iii) 6% van de relevante indicator boven € 5.000.000 tot € 25.000.000, plus

      • iv) 3% van de relevante indicator boven € 25.000.000 tot € 50.000.000, plus

      • v) 1,5% van de relevante indicator boven € 50.000.000.

  • 2. De schaalfactor k die in de methoden B en C wordt gebruikt, is:

    • a. 0,5 indien de betaalinstelling alleen de in punt 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;

    • b. 1,0 indien de betaalinstelling een in de punten 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent.

Bijlage C. behorende bij artikel 61, vijfde lid, onderdeel c

[Vervalt op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

Afgeleide financiële instrumenten in de zin van artikel 61, derde lid, onderdeel c, zijn:

  • 1. Rentecontracten:

    • a. Renteswaps die betrekking hebben op één valuta;

    • b. Basisswaps;

    • c. Rentetermijncontracten;

    • d. Rentefutures;

    • e. Gekochte renteopties;

    • f. Andere contracten van gelijke aard;

  • 2. Contracten die betrekking hebben op wisselkoersen of goud:

    • a. Cross-currency renteswaps;

    • b. Valutatermijncontracten;

    • c. Valutafutures;

    • d. Gekochte valutaopties;

    • e. Andere contracten van gelijke aard;

    • f. Contracten van gelijke aard zijn als de contracten onder a tot en met e die betrekking hebben op goud;

  • 3. Contracten van gelijke aard als die in onderdeel 1, onder a tot en met e, of onderdeel 2, onder a tot en met d, die betrekking hebben op andere onderliggende waarden of indices.

Bijlage D

[Vervalt op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

In deze bijlage worden, voor zover niet anders blijkt, begrippen gebruikt overeenkomstig richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335)

  • 1. De balans met de beleggingen uitgesplitst naar categorie en de technische voorzieningen per line of business (zie de artikelen 75 t/m 82 van de richtlijn).

    (1) Balans – activa

    Bijlage 248146.png

    (1) Balans – verplichtingen en kernvermogen

    Bijlage 248147.png

    (1a) Beleggingen (anders dan activa die tegenover fractieverzekeringen staan)

    Bijlage 248148.png

    (1b) Technische Voorzieningen schade en zorg (niet vergelijkbaar met leven)

    Bijlage 248149.png

    (1c) Technische Voorzieningen – leven

    Bijlage 248150.png

    (1d) Technische voorzieningen – Zorg (vergelijkbaar met leven)

    Bijlage 248151.png
  • 2. Overzicht van het eigen vermogen – inclusief het aanvullend eigen vermogen – naar bestanddelen, de indeling in de drie tiers en de mate waarin het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste worden gedekt door die tiers (zie de artikelen 87 en 88 van de richtlijn)

    (2) Eigen vermogen

    Bijlage 248152.png
  • 3. Berekening van het minimumkapitaalvereiste, bedoeld in artikel 129 van de richtlijn en de bestanddelen daarvan en van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardbenadering met inbegrip van de modules, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van de richtlijn en de ondermodules, bedoeld in artikel 105 van de richtlijn

    (3a) Minimumkapitaalvereiste (MKV) berekening

    Bijlage 248153.png

    (3b) Solvabiliteitskapitaalvereiste (SKV)

    Bijlage 248154.png

    (3c) Solvabiliteitskapitaalvereiste – marktrisico

    Bijlage 248155.png

    (3d) Solvabiliteitskapitaalvereiste – tegenpartijrisico

    Bijlage 248156.png

    (3e) Solvabiliteitskapitaalvereiste – levensverzekeringstechnisch risico

    Bijlage 248157.png

    (3f) Solvabiliteitskapitaalvereiste – schadeverzekeringstechnisch risico

    Bijlage 248158.png

    (3g) Solvabiliteitskapitaalvereiste – ziektekostenverzekeringstechnisch risico

    Bijlage 248159.png

    (3h) Solvabiliteitskapitaalvereiste – operationeel risico

    Bijlage 248160.png
  • 4. Resultaatanalyse (zie artikel 51, tweede lid, van de richtlijn) voor het boekjaar 2012, dat wil zeggen een verklaring van de ontwikkeling van het eigen vermogen

    (4) Toelichting resultaatanalyse

Naar boven