Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 26 juni 2006, nr. FM 2006-01571
M;
Gelet op artikel 1 van richtlijn nr. 87/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie
van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet
(PbEG L 42), artikel 2 van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende
het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden
aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) en artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
De Raad van State gehoord (advies van 20 juli 2006, nr. W06.06.0267/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, nr. FM
2006-01837 U;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Als beleggingsobject in de zin van onderdeel b van de definitie van beleggingsobject
in artikel 1:1 van de wet wordt aangewezen een deelneming in een personenvennootschap door middel waarvan wordt
geïnvesteerd in een speelfilm, niet zijnde een financieel product als bedoeld in de
onderdelen b tot en met h van de definitie van financieel product in artikel 1:1 van de wet, bij welke verkrijging aan de houder van de deelneming een rendement in geld of een
gedeelte van de opbrengst van de speelfilm in het vooruitzicht wordt gesteld en waarbij
de personenvennootschap hoofdzakelijk wordt gedreven door een ander dan de houder
van de deelneming.
-
2 Personen of vennootschappen van wie opvorderbare gelden worden aangetrokken, ter beschikking
worden verkregen of ter beschikking worden gehouden, worden in hun rechtsverhouding
tot degene die de opvorderbare gelden aantrekt, ter beschikking verkrijgt onderscheidenlijk
ter beschikking heeft, aangewezen als professionele marktpartij in de zin van onderdeel
c van de definitie van professionele marktpartij in artikel 1:1 van de wet, indien:
-
a. de nominale waarde van de eerste vordering dan wel van de eerste gezamenlijk verworven
vorderingen tezamen, binnen deze rechtsverhouding ten minste € 100.000 bedraagt en
dit bedrag ineens wordt verstrekt; of
-
b. de eerste vordering dan wel de eerste gezamenlijk verworven vorderingen tezamen, binnen
deze rechtsverhouding slechts kunnen worden dan wel zijn verworven voor een bedrag
van ten minste € 100.000 ineens.
Artikel 4
[Vervallen per 01-01-2012]
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit definitiebepalingen Wft.