Wet op het financieel toezicht

Geraadpleegd op 27-03-2025.
Geldend van 04-02-2025 t/m 28-02-2025

Wet van 28 september 2006, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de hervorming van het toezicht op de financiële markten naar een functioneel ingericht toezicht, herziening van de wetgeving met betrekking tot dat toezicht noodzakelijk maakt;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

1. Algemeen deel

Hoofdstuk 1.1. Inleidende bepalingen

Afdeling 1.1.1. Definities

Artikel 1:1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:

aanbieden:

  • a. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst met een consument inzake een financieel product dat geen financieel instrument, premiepensioenvordering of verzekering is of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aangaan, beheren of uitvoeren van een dergelijke overeenkomst;

  • b. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst waarbij een premiepensioenvordering ontstaat of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aangaan, beheren of uitvoeren van een dergelijke overeenkomst;

  • c. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst inzake een verzekering of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aangaan, beheren of uitvoeren van een dergelijke overeenkomst; of

  • d. het rechtstreeks of middellijk doen van een voldoende bepaald voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst inzake een recht van deelneming in een beleggingsinstelling of een icbe of het rechtstreeks of middellijk vragen of verkrijgen van gelden of andere goederen van een cliënt ter deelneming in een beleggingsinstelling of een icbe;

aanbieder: degene die aanbiedt;

aangewezen staat: een staat die op grond van deze wet is aangewezen als staat waar toezicht wordt uitgeoefend op afwikkelondernemingen, beleggingsinstellingen, clearinginstellingen, natura-uitvaartverzekeraars onderscheidenlijk wisselinstellingen dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

aanmeldingstermijn: de periode gedurende welke de effecten waarop een openbaar bod betrekking heeft, kunnen worden aangemeld;

accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

adviseren:

  • a. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aanbevelen van een of meer specifieke financiële producten, met uitzondering van premiepensioenvorderingen, verzekeringen en financiële instrumenten, aan een bepaalde consument; of

  • b. het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aanbevelen van een of meer specifieke overeenkomsten waarbij een premiepensioenvordering ontstaat, van een of meer specifieke verzekeringen of van een of meer specifieke financiële instrumenten aan een bepaalde cliënt;

adviseur: degene die adviseert;

Afwikkelingsraad: de Afwikkelingsraad, genoemd in artikel 42 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;

afwikkeldiensten: werkzaamheden, gericht op:

  • a. het doorzenden door een ander dan een aanbieder van communicatienetwerken van door betalers langs elektronische weg gedane verzoeken aan hun betaaldienstverleners om onmiddellijke bevestiging dat de door de betalers geïnitieerde betaalopdrachten aan de door de betaaldienstverleners gestelde voorwaarden voldoen;

  • b. het goedkeuren van verzoeken als bedoeld onder a, namens een betalende betaaldienstverlener; of

  • c. het salderen;

afwikkelonderneming: degene die afwikkeldiensten verleent;

afwikkelonderneming met zetel in een niet-aangewezen staat: afwikkelonderneming met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:3.0c, derde lid, is aangewezen als staat waar toezicht op afwikkelondernemingen wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

Agentschap: het agentschap, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (PbEU 2019, L 158);

algoritmische handel: handel in financiële instrumenten waarbij een computeralgoritme automatisch en met weinig of geen menselijk ingrijpen individuele parameters van orders bepaalt, niet zijnde een systeem dat wordt gebruikt voor:

  • a. het uitsluitend routeren van orders naar een of meer handelsplatformen;

  • b. het verwerken van orders waarbij geen sprake is van het bepalen van handelsparameters;

  • c. de bevestiging van orders; of

  • d. het na de handel verwerken van uitgevoerde transacties;

Autoriteit Financiële Markten: Stichting Autoriteit Financiële Markten;

bank: een kredietinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, van de verordening kapitaalvereisten, niet zijnde een kredietunie met zetel in Nederland, met dien verstande dat, tenzij anders bepaald, met een bank wordt gelijkgesteld de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4;

bankspaardeposito eigen woning: spaarrekening eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

basisbetaalrekening: een betaalrekening, met inbegrip van bijbehorende betaalinstrumenten, waarbij debetstand niet mogelijk is;

beëindigingsrecht: een recht om een overeenkomst te beëindigen of om verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst te versnellen, voortijdig te beëindigen of te verrekenen, dan wel een soortgelijk beding dat een verplichting van een partij bij de overeenkomst opschort, wijzigt of nietig verklaart of een beding dat het ontstaan belet van een verplichting uit hoofde van de overeenkomst die anders zou zijn ontstaan;

beheerder van een beleggingsinstelling: degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf het beheer voert over een of meer beleggingsinstellingen;

beheerder van een icbe: degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf het beheer voert over een of meer icbe’s;

beheren van een beleggingsinstelling: als beheerder verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;

beheren van een individueel vermogen: in de uitoefening van een beroep of bedrijf, anders dan als beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van icbe, op discretionaire basis voeren van het beheer over financiële instrumenten die toebehoren aan een persoon dan wel over aan deze persoon toebehorende middelen ter belegging in financiële instrumenten op grond van een door deze persoon gegeven opdracht;

beleggerscompensatiestelsel: een stelsel omtrent een garantie voor vorderingen van beleggers in verband met beleggingsverrichtingen op banken, beleggingsondernemingen of financiële instellingen waaraan het is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen, tegen het risico dat deze financiële ondernemingen hun verplichtingen met betrekking tot die vorderingen niet kunnen nakomen;

beleggingsfonds: een niet in een beleggingsmaatschappij ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

beleggingsholding: een beleggingsholding als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 23, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen;

beleggingsinstelling: beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen in de vorm van een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij;

beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat: een beleggingsinstelling met zetel buiten Nederland in een staat, niet zijnde een lidstaat, die niet op grond van artikel 2:66, eerste lid, is aangewezen als staat waar toezicht wordt uitgeoefend op beleggingsinstellingen dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

beleggingsmaatschappij: een rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of verkrijgt teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen, niet zijnde een maatschappij voor collectieve belegging in effecten;

beleggingsobject:

  • a. een zaak, een recht op een zaak of een recht op het al dan niet volledige rendement in geld of een gedeelte van de opbrengst van een zaak, niet zijnde een product als bedoeld in de onderdelen b tot en met i van de definitie van financieel product in dit artikel, welke anders dan om niet wordt verkregen, bij welke verkrijging aan de verkrijger een rendement in geld in het vooruitzicht wordt gesteld en waarbij het beheer van de zaak hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door een ander dan de verkrijger; of

  • b. een ander bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen recht;

beleggingsonderneming: degene die een beleggingsdienst verleent of een beleggingsactiviteit verricht;

beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen: een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, niet zijnde een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten;

beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling: beleggingsonderneming die op georganiseerde, frequente, systematische en aanzienlijke basis voor eigen rekening buiten een georganiseerde handelsfaciliteit, gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit orders van cliënten uitvoert zonder een multilateraal systeem te exploiteren en waarbij de vooraf bepaalde limieten voor frequente en systematische basis en voor een aanzienlijke basis beiden worden overschreden of de beleggingsonderneming ervoor kiest om onder de regeling voor beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling te vallen;

beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten: een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend en die op grond van artikel 1, tweede lid, onderdeel a of b, of vijfde lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen de vereisten van de verordening kapitaalvereisten toepast, of ten aanzien waarvan de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in artikel 3:4a, eerste lid, heeft genomen;

beleggingsondernemingsgroep: een groep van ondernemingen die bestaat uit een moederonderneming en haar dochterondernemingen, waarvan ten minste één onderneming een beleggingsonderneming betreft en die geen banken omvat;

bemiddelaar: degene die bemiddelt;

bemiddelen:

  • a. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst inzake een ander financieel product dan een financieel instrument, krediet, premiepensioenvordering of verzekering tussen een consument en een aanbieder;

  • b. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst inzake krediet tussen een consument en een aanbieder of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een dergelijke overeenkomst;

  • c. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst waarbij een premiepensioenvordering ontstaat tussen een cliënt en een premiepensioeninstelling of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een dergelijke overeenkomst; of

  • d. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een verzekering tussen een cliënt en een verzekeraar of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een verzekering;

  • e. het in de uitoefening van beroep of bedrijf op basis van criteria die een cliënt via een website of andere media kiest, verstrekken van informatie aan een cliënt over een of meer financiële producten, met uitzondering van een financieel instrument of het opstellen van een ranglijst van het desbetreffende financieel product, met inbegrip van prijsvergelijkingen of productvergelijkingen, of het verstrekken van een korting op de premie of de rente, indien de cliënt via een website of andere media het desbetreffende financieel product kan afsluiten;

betaaldienst: bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;

betaaldienstagent: persoon die bij de uitvoering van betaaldiensten voor rekening van een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling optreedt;

betaaldienstgebruiker: persoon die in de hoedanigheid van betaler, betalingsbegunstigde of beide van een betaaldienst gebruik maakt;

betaaldienstverlener: degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten;

betaalinitiatiedienst: een dienst voor het initiëren van een betaalopdracht op verzoek van de betaaldienstgebruiker, met betrekking tot een betaalrekening die bij een andere betaaldienstverlener wordt aangehouden;

betaalinitiatiedienstverlener: een betaaldienstverlener die de in bijlage I, punt 7, van de richtlijn betaaldiensten, bedoelde bedrijfsactiviteiten uitoefent;

betaalinstelling: een betaaldienstverlener waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:3a is verleend;

betaalinstrument: gepersonaliseerd instrument of gepersonaliseerde instrumenten of het geheel van procedures, overeengekomen tussen de betaaldienstgebruiker en de betaaldienstverlener, waarvan gebruik wordt gemaakt voor het initiëren van een betaalopdracht;

betaalopdracht: door een betaler of betalingsbegunstigde aan zijn betaaldienstverlener gegeven opdracht om een betalingstransactie uit te voeren;

betaalrekening: op naam van een of meer betaaldienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt, als bedoeld in artikel 4 van de richtlijn betaaldiensten;

betaler: persoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, een persoon die een betaalopdracht geeft;

betalingsbegunstigde: persoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;

betalingssysteem: een geldovermakingssysteem met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke regels voor de verwerking, clearing of afwikkeling van betalingstransacties;

betalingstransactie: een door of voor rekening van de betaler of door de betalingsbegunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de betalingsbegunstigde zijn;

bewaarder: degene die belast is met de bewaring van de activa van een beleggingsinstelling of icbe;

bewindvoerder:

  • a. de autoriteit in een andere lidstaat die bevoegd is tot de toepassing van een afwikkelingsinstrument en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden, bedoeld in de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;

  • b. de autoriteit in een andere lidstaat die bevoegd is tot de toepassing van een afwikkelingsinstrument en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden die vergelijkbaar zijn met de in hoofdstuk 3a.2 bedoelde maatregelen;

  • c. degene die is aangewezen door de bestuurlijke of rechterlijke instanties in een andere lidstaat om andere saneringsmaatregelen met betrekking tot banken, beleggingsondernemingen of verzekeraars uit te voeren;

bieder: een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie al dan niet tezamen met een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht;

bijdragende onderneming: bijdragende onderneming als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;

bijkantoor:

  • a. duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezige onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een financiële onderneming die geen verzekeraar is; of

  • b. duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezige onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een verzekeraar alsmede elke andere duurzame aanwezigheid van een verzekeraar, beheerd door eigen personeel van de verzekeraar of door een zelfstandig persoon die is gemachtigd duurzaam voor de verzekeraar op te treden;

binnenlandse fusie: fusie tussen icbe’s met zetel in Nederland waarvan ten minste een van de betrokken beheerders een beheerder van een icbe is die op grond van artikel 2:123, vijfde lid, in een andere lidstaat rechten van deelneming mag aanbieden in een door hem beheerde icbe met zetel in Nederland;

buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling: beheerder van een beleggingsinstelling, niet zijnde een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling;

burgerservicenummer: het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

centrale kredietinstelling: een bank die met betrekking tot een groep banken tot welke groep die bank zelf ook behoort, het beleid mede bepaalt;

centrale tegenpartij: een centrale tegenpartij als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de EMIR-verordening;

clearinginstelling: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van overeenkomsten betreffende financiële instrumenten met een centrale tegenpartij die optreedt als exclusieve wederpartij bij deze overeenkomsten, waarvan de bedingen die de kern van de prestaties aangeven overeenkomen met de bedingen die deel uitmaken van overeenkomsten, gesloten door derden of door hemzelf in zijn hoedanigheid van partij, op een handelsplatform en die in de laatstbedoelde overeenkomsten de kern van de prestaties aangeven;

clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat: een clearinginstelling met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:6, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op clearinginstellingen wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

co-assurantie binnen de Unie: een directe schadeverzekering betreffende grote risico’s, in co-assurantie gesloten, waarbij:

  • a. de schadeverzekeraar die als eerste schadeverzekeraar optreedt, zijn verplichtingen uit hoofde van de schadeverzekering is aangegaan vanuit een vestiging in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin ten minste een van de overige co-assuradeuren zulks heeft gedaan; en

  • b. het risico in een lidstaat is gelegen;

consument: een niet in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon aan wie een financiële onderneming een financiële dienst verleent;

coördinator: de coördinator, die ingevolge artikel 10, eerste lid, van de richtlijn financiële conglomeraten verantwoordelijk is voor de coördinatie en de uitoefening van het aanvullend toezicht op een financieel conglomeraat;

datarapporteringsdienstverlener:een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 36 bis, van de verordening markten voor financiële instrumenten met zetel in Nederland die op grond van de in artikel 2, derde lid, van die verordening bedoelde gedelegeerde handeling is onderworpen aan vergunningverlening en toezicht door de Autoriteit Financiële Markten;

deelnemende onderneming: een moederonderneming, een onderneming die een richtlijndeelneming bezit of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door het feit dat zij daarover een centrale leiding uitoefent krachtens een door deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;

deelnemer: aandeelhouder of deelgerechtigde in een beleggingsinstelling of icbe;

dekkingspool: een dekkingspool als bedoeld in artikel 3, onderdeel 3, van de richtlijn gedekte obligaties;

deposito: een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat een bank onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, met inbegrip van een termijndeposito en een spaardeposito, met uitzondering van een tegoed waarvan:

  • a. het bestaan alleen kan worden aangetoond met behulp van een financieel instrument, tenzij het een spaarproduct betreft dat wordt belichaamd in certificaat van deposito dat op naam luidt en dat op 2 juli 2014 bestond in een lidstaat;

  • b. de hoofdsom niet a pari terugbetaalbaar is;

  • c. de hoofdsom alleen a pari terugbetaalbaar is uit hoofde van een door de bank of door een derde verstrekte garantie of overeenkomst;

depositogarantiestelsel: een stelsel omtrent een garantie voor vorderingen van depositohouders op banken tegen het risico dat deze banken hun verplichtingen met betrekking tot die vorderingen niet kunnen nakomen;

digitale inhoud: in digitale vorm geproduceerde of geleverde goederen of in digitale vorm geproduceerde en verleende diensten die uitsluitend binnen een technisch apparaat kunnen worden gebruikt of verbruikt, en waarbij op geen enkele wijze fysieke goederen of diensten worden gebruikt of verbruikt;

directe elektronische toegang: een voorziening waarbij een cliënt of lid van een handelsplatform of een deelnemer aan een handelsplatform een persoon toestaat van zijn handelscode gebruik te maken, zodat die persoon in staat is orders met betrekking tot een financieel instrument langs elektronische weg direct aan een handelsplatform door te geven, met inbegrip van:

  • a. een voorziening waarbij de persoon van de infrastructuur van de cliënt, de deelnemer of het lid gebruik maakt en de verbindingssystemen die door de cliënt, de deelnemer of het lid beschikbaar worden gesteld om de orders door te geven; of

  • b. een voorziening waarbij de infrastructuur, bedoeld in onderdeel a, niet door de persoon wordt gebruikt;

dochteronderneming:

  • a. dochteronderneming als bedoeld in artikel 22, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn jaarrekening; of

  • b. een onderneming waarin, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent;

waarbij een dochteronderneming van een dochteronderneming eveneens wordt aangemerkt als dochteronderneming van de moederonderneming;

doelvennootschap: de instelling waarvan effecten zijn uitgegeven waarop een openbaar bod is aangekondigd, wordt uitgebracht of dient te worden uitgebracht;

duurzame drager: een hulpmiddel dat een persoon in staat stelt om aan hem persoonlijk gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;

effect:

  • a. een verhandelbaar aandeel of een ander daarmee gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs of recht niet zijnde een appartementsrecht;

  • b. een verhandelbare obligatie of een ander verhandelbaar schuldinstrument; of

  • c. elk ander door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs waarmee een in onderdeel a of b bedoeld effect door uitoefening van de daaraan verbonden rechten of door conversie kan worden verworven of dat in geld wordt afgewikkeld;

eigenwoningschuld: eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 10bis.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

elektronisch geld: geldswaarde die elektronisch of magnetisch is opgeslagen die een vordering op de uitgever vertegenwoordigt, die is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties te verrichten als bedoeld in artikel 4, punt 5, van de richtlijn betaaldiensten, en waarmee betalingen kunnen worden verricht aan een andere persoon dan de uitgever;

elektronische weg: elektronische apparatuur voor de verwerking, met inbegrip van digitale compressie, opslag en verzending van gegevens via draden, radio, optische technologieën of andere elektromagnetische middelen;

elektronischecommunicatiedienst: een dienst als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) (PbEU 2018, L 321);

elektronischecommunicatienetwerk: een netwerk als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) (PbEU 2018, L 321);

elektronischgeldinstelling: degene die zijn bedrijf maakt van de uitgifte van elektronisch geld;

EMIR-verordening: Verordening (EU) Nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201);

entiteit voor risico-acceptatie: instelling, niet zijnde een verzekeraar, die door een verzekeraar overgedragen risico’s accepteert en de acceptatie van die risico’s uitsluitend financiert door van derden gelden aan te trekken terzake waarvan de terugbetalingsverplichtingen zijn achtergesteld bij de betalingsverplichtingen die ontstaan uit het accepteren van de overgedragen risico’s;

entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat: entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is die niet op grond van artikel 2:54d, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op entiteiten voor risico-acceptatie wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

EU-moederinstelling: een EU-moederinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 29, van de verordening kapitaalvereisten;

EU-moederonderneming:

  • a. een EU-moederinstelling;

  • b. een financiële holding die geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming met zetel in een lidstaat of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat; of

  • c. een gemengde financiële moederholding die geen dochteronderneming is van een bank of beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend in een lidstaat of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;

Europese bank: bank met zetel in een andere lidstaat die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

Europese beleggingsinstelling:

  • a. beleggingsinstelling die een vergunning heeft of geregistreerd is in een lidstaat; of

  • b. beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat anders dan bedoeld onder a;

Europese beleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

Europese herverzekeraar: herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf die overeenkomt met die in artikel 2:26a;

Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar: levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II;

Europese toezichthoudende autoriteiten: de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Bankautoriteit;

feeder-beleggingsinstelling: beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel m, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;

feeder-icbe: een icbe die ten minste 85 procent van het beheerd vermogen belegt in rechten van deelneming in een master-icbe;

financieel conglomeraat: een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 2, punt 14, van de richtlijn financiële conglomeraten;

financieel instrument: een hierna genoemd instrument, met inbegrip van dergelijke instrumenten die worden uitgegeven door middel van distributed ledger-technologie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EU) 2022/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende een proefregeling voor marktinfrastructuren op basis van distributed ledger-technologie, en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 909/2014 en Richtlijn 2014/65/EU (PbEU 2022, L 151):

  • a. effect;

  • b. geldmarktinstrument;

  • c. recht van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe, niet zijnde een effect;

  • d. optie, future, swap, rentetermijncontract of ander derivatencontract dat betrekking heeft op effecten, valuta, rentevoeten of rendementen, emissierechten, of andere afgeleide instrumenten, indexen of maatstaven en dat kan worden afgewikkeld door middel van materiële aflevering of in contanten;

  • e. optie, future, swap, termijncontract of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen en in contanten moet of mag worden afgewikkeld naar keuze van een van de partijen, tenzij de reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging van het contract tot gevolg heeft;

  • f. optie, future, swap of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen, dat kan worden afgewikkeld door middel van materiële levering en wordt verhandeld op een georganiseerde handelsfaciliteit, gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit met uitzondering van een voor de groothandel bestemd energieproduct verhandeld op een georganiseerde handelsfaciliteit dat door middel van materiële levering moet worden afgewikkeld;

  • g. andere optie, future, swap of termijncontract dan bedoeld onder f of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen, kan worden afgewikkeld door middel van materiële levering en niet voor commerciële doeleinden bestemd is, en dat de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten heeft;

  • h. afgeleid instrument voor de overdracht van kredietrisico;

  • i. financieel contract ter verrekening van verschillen;

  • j. optie, future, swap, termijncontract of ander derivatencontract met betrekking tot klimaatvariabelen, vrachttarieven, inflatiepercentages of andere officiële economische statistieken, en dat contant moet, of, op verzoek van één der partijen, kan worden afgewikkeld, anderszins dan op grond van een verzuim of een ander ontbindend element of ander derivatencontract met betrekking tot activa, rechten, verbintenissen, indices of maatregelen dan hiervoor vermeld en dat de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten bezit, waarbij onder meer in aanmerking wordt genomen of deze financiële instrumenten op een georganiseerde handelsfaciliteit, gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit worden afgewikkeld;

  • k. emissierecht bestaande uit een eenheid waarvan is vastgesteld dat deze in overeenstemming is met de vereisten van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 20013 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L 275);

financieel product:

  • a. een beleggingsobject;

  • b. een betaalrekening met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten;

  • c. elektronisch geld;

  • d. een financieel instrument;

  • e. krediet;

  • f. een spaarrekening met inbegrip van de daaraan verbonden spaarfaciliteiten;

  • g. een verzekering die geen herverzekering is;

  • h. een premiepensioenvordering; of

  • i. een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander product;

financiële dienst:

  • a. aanbieden;

  • b. adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten;

  • c. beheren van een beleggingsinstelling of beheren van een icbe;

  • d. bemiddelen;

  • e. herverzekeringsbemiddelen;

  • f. optreden als clearinginstelling;

  • g. optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent; of

  • h. verlenen van een beleggingsdienst;

  • i. verrichten van een beleggingsactiviteit;

financiëledienstverlener: degene die een ander financieel product dan een financieel instrument aanbiedt, die adviseert over een ander financieel product dan een financieel instrument of die bemiddelt, herverzekeringsbemiddelt, optreedt als gevolmachtigd agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent;

financiële holding: financiële holding als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 20, van de verordening kapitaalvereisten;

financiële instelling: financiële instelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 26, van de verordening kapitaalvereisten;

financiële onderneming:

  • a. een afwikkelonderneming;

  • b. een bank;

  • c. een beheerder van een beleggingsinstelling;

  • d. een beheerder van een icbe;

  • e. een beleggingsinstelling;

  • f. een beleggingsonderneming;

  • g. een betaaldienstverlener;

  • h. een bewaarder;

  • i. een clearinginstelling;

  • j. een entiteit voor risico-acceptatie;

  • k. een financiëledienstverlener;

  • l. een financiële instelling;

  • m. een icbe;

  • n. een kredietunie;

  • o. een pensioenbewaarder;

  • p. een premiepensioeninstelling;

  • q. een verzekeraar; of

  • r. [Red: vervallen door verlettering;]

  • s. een wisselinstelling.

financiële overeenkomst: een financieel contract als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 100, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;

fonds voor collectieve belegging in effecten: niet in een maatschappij voor collectieve belegging in effecten ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

gecontroleerde onderneming:

gedekte obligatie: een gedekte obligatie in de zin van de richtlijn gedekte obligaties die is uitgegeven door een bank en die is zeker gesteld door dekkingsactiva waarop beleggers in gedekte obligaties als schuldeisers met voorrang verhaal kunnen nemen;

gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen: gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PbEU 2017, L 87);

gekwalificeerde belegger:

  • a. professionele belegger, tenzij deze heeft verzocht om als niet-professionele belegger te worden behandeld overeenkomstig bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 en artikel 45, derde lid, onderdeel b, van de gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen;

  • b. een persoon die op verzoek wordt behandeld als professionele belegger overeenkomstig bijlage II, afdelingen I en II, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014; of

  • c. een in aanmerking komende tegenpartij, tenzij deze heeft verzocht om als niet-professionele belegger te worden behandeld overeenkomstig artikel 45, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen;

gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van ten minste tien procent van het geplaatste kapitaal van een onderneming of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van ten minste tien procent van de stemrechten in een onderneming, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming, waarbij bij het bepalen van het aantal stemrechten dat iemand in een onderneming heeft, tot diens stemrechten mede worden gerekend de stemmen waarover hij beschikt of geacht wordt te beschikken op grond van artikel 5:45;

geldmiddelen: chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld;

geldwisseltransactie: transactie waarbij munten of bankbiljetten worden omgewisseld tegen andere munten of bankbiljetten en waarbij de geldmiddelen niet op een betaalrekening worden aangehouden;

gemeentelijke kredietbank: een aanbieder van krediet, opgericht door een of meer gemeenten;

gemengde financiële holding: gemengde financiële holding als bedoeld in artikel 2, punt 15, van de richtlijn financiële conglomeraten;

gemengde holding: een moederonderneming die geen financiële holding, beleggingsholding, gemengde financiële holding, bank of beleggingsonderneming is en die ten minste één bank of één beleggingsonderneming als dochteronderneming heeft;

gemengde verzekeringsholding: een moederonderneming die geen gemengde financiële holding, herverzekeraar, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of verzekeringsholding is, en die een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een lidstaat als dochteronderneming heeft;

geoorloofde debetstand: door een aanbieder van krediet aan een consument toegestaan debetsaldo van een rekening;

georganiseerde handelsfaciliteit: een multilateraal systeem, niet zijnde een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit, waarin meerdere koopintenties en verkoopintenties van derden met betrekking tot obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en afgeleide financiële instrumenten op zodanige wijze op elkaar inwerken dat daaruit een overeenkomst voortvloeit;

gereglementeerde entiteit: een gereglementeerde entiteit als bedoeld in artikel 2, punt 4, van de richtlijn financiële conglomeraten;

gereglementeerde informatie: informatie die een uitgevende instelling of een persoon die zonder toestemming van de uitgevende instelling de toelating van haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt heeft aangevraagd, algemeen verkrijgbaar stelt op grond van artikel 17 van de verordening marktmisbruik, artikel 5:25c tot en met 5:25e of 5:25h;

gereglementeerde markt: multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten – binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels van dit systeem – samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit met betrekking tot financiële instrumenten die volgens de regels en de systemen van die markt tot de handel zijn toegelaten, en dat regelmatig en overeenkomstig de geldende regels inzake de vergunningverlening en het doorlopende toezicht werkt;

gevolmachtigde agent: degene die optreedt als gevolmachtigde agent;

grensoverschrijdende fusie: een fusie tussen

  • a. een icbe met zetel in Nederland en een icbe met zetel in een andere lidstaat; of

  • b. icbe’s met zetel in Nederland die opgaan in een nieuw op te richten icbe met zetel in een andere lidstaat;

groepstoezichthouder: een toezichthouder of toezichthoudende instantie die is aangewezen ingevolge de criteria, bedoeld in artikel 247 van de richtlijn solvabiliteit II;

grondstoffenderivaat: een financieel instrument als bedoeld in:

  • a. onderdeel c van de definitie van effect met betrekking tot een grondstof of een onderliggende waarde als bedoeld in onderdeel j van de definitie van financieel instrument;

  • b. de onderdelen e, f, g en j van de definitie van financieel instrument;

grote risico’s:

  • a. de risico’s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Casco rollend spoorwegmaterieel, Luchtvaartuigcasco, Casco zee- en binnenschepen, Vervoerde zaken, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen en Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen;

  • b. de risico’s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Krediet en Borgtocht, voorzover de verzekeringnemer handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en het risico daarop betrekking heeft; of

  • c. de risico’s die behoren tot de in de bij deze wet behorende Bijlage branches genoemde branches Voertuigcasco, Brand en Natuurevenementen, Andere schaden aan zaken, Aansprakelijkheid motorrijtuigen, Aansprakelijkheid wegvervoer, Algemene aansprakelijkheid en diverse geldelijke verliezen, voor zover de verzekeringnemer voldoet aan ten minste twee van de vereisten, bedoeld in artikel 13, punt 27, onder c, van de richtlijn solvabiliteit II, waarbij deze vereisten, indien de verzekeringnemer deel uitmaakt van een groep waarvan de geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig de richtlijn jaarrekening wordt opgesteld, worden toegepast op basis van de geconsolideerde jaarrekening en indien de verzekeringnemer deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, bovengenoemde vereisten gelden voor de participanten in het samenwerkingsverband gezamenlijk;

handelen voor eigen rekening: met eigen kapitaal handelen in financiële instrumenten, hetgeen resulteert in het uitvoeren van transacties;

handelsplatform:

  • a. georganiseerde handelsfaciliteit;

  • b. gereglementeerde markt; of

  • c. multilaterale handelsfaciliteit;

handelsportefeuille: handelsportefeuille als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 86, van de verordening kapitaalvereisten;

hefboomfinanciering: methode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel v, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;

herverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van herverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die herverzekeringen;

herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat: herverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die niet op grond van artikel 2:26d, derde lid, of krachtens artikel 172 van de richtlijn solvabiliteit II is aangewezen als staat waar toezicht op herverzekeraars wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

herverzekering: verzekering waarbij risico’s worden geaccepteerd:

  • a. door een verzekeraar en die worden overgedragen door een verzekeraar;

  • b. door een herverzekeraar en die worden overgedragen door een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de richtlijn instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, of een daarmee overeenkomende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is;

herverzekeringsbemiddelaar: degene die herverzekeringsbemiddelt;

herverzekeringsbemiddelen: alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst waarbij risico’s uit overeenkomsten inzake een verzekering worden overgenomen of op het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een dergelijke overeenkomst;

hypothecair krediet:

  • a. overeenkomst inzake krediet met een consument, bij het aangaan waarvan een recht van hypotheek wordt gevestigd of die wordt gewaarborgd door een andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende zaken, strekkende tot verhaal bij voorrang van de vordering tot voldoening van de door de consument verschuldigde betaling, dan wel met betrekking waartoe reeds een zodanig recht is gevestigd of die gewaarborgd wordt door een recht op voor bewoning bestemde onroerende zaken;

  • b. overeenkomst inzake krediet met een consument voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw;

IAS-verordening: verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243);

in aanmerking komende tegenpartij:

  • a. bank;

  • b. beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe;

  • c. beheerder van een pensioenfonds of van een daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;

  • d. beleggingsinstelling of icbe;

  • e. beleggingsonderneming;

  • f. nationaal of regionaal overheidslichaam of overheidslichaam die de overheidsschuld beheert;

  • g. centrale bank;

  • h. financiële instelling;

  • i. internationale of supranationale publiekrechtelijke organisatie of daarmee vergelijkbare internationale organisatie;

  • j. pensioenfonds of daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;

  • k. verzekeraar;

icbe: maatschappij voor collectieve belegging in effecten of fonds voor collectieve belegging in effecten, in de vorm van:

  • a. een instelling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten;

  • b. een feeder-icbe; of

  • c. een master-icbe die ten minste twee feeder-icbe’s als deelnemer heeft en waarvan de rechten van deelneming verhandelbaar zijn en op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

institutionele belegger:

  • a. beleggingsinstelling;

  • b. icbe;

  • c. levensverzekeraar;

  • d. pensioenfonds; of

  • e. premiepensioeninstelling;

intragroepsovereenkomsten en -posities: elke overeenkomst en de daaruit voortvloeiende financiële verhoudingen tussen een financiële onderneming in een richtlijngroep en hetzij een ander richtlijngroepslid hetzij een met een richtlijngroepslid in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden persoon;

krediet:

  • a. het aan een consument ter beschikking stellen van een geldsom, ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten;

  • b. het aan een consument verlenen van een dienst of verschaffen van het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject, dan wel het aan een consument of een derde ter beschikking stellen van een geldsom ter zake van het aan die consument verlenen van een dienst of verschaffen van het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject, ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten, met uitzondering van doorlopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde soort roerende zaken, financieel instrumenten of beleggingsobjecten, waarbij de consument gehouden is in termijnen te betalen zolang de doorlopende dienstverlening of doorlopende levering plaatsvindt;

kredietunie: coöperatie waarvan de leden op grond van hun beroep of bedrijf zijn toegelaten tot het lidmaatschap van de coöperatie, die haar bedrijf maakt van:

  • a. het bij haar leden aantrekken van opvorderbare gelden; en

  • b. het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen aan haar leden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van die leden;

landbouwgrondstoffenderivaat: een grondstoffenderivaat als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 59, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014;

levensverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van levensverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die levensverzekeringen;

levensverzekering: een levensverzekering als bedoeld in artikel 975 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat de prestatie van de levensverzekeraar uitsluitend in geld geschiedt, of een natura-uitvaartverzekering als bedoeld in dit artikel;

lidstaat: een staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

lidstaat van herkomst van de beheerder van een beleggingsinstelling: lidstaat waar de beheerder zijn zetel heeft of de in overeenstemming met hoofdstuk VII van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen vastgestelde referentielidstaat van de beheerder;

lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling:

  • a. lidstaat waar de beleggingsinstelling een vergunning heeft of geregistreerd is of, indien van toepassing, de lidstaat waar de beleggingsinstelling voor de eerste keer een vergunning heeft gekregen of geregistreerd is; of

  • b. lidstaat waar de beleggingsinstelling zijn zetel heeft, indien de beleggingsinstelling niet onder onderdeel a valt;

limietorder: een order om een financieel instrument tegen de opgegeven limietkoers of een betere koers en voor een gespecificeerde omvang te kopen of te verkopen;

maatschappij voor collectieve belegging in effecten: rechtspersoon voor collectieve belegging in effecten die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of verkrijgt teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

marketmaker: persoon die op de financiële markten doorlopend blijk geeft van de bereidheid voor eigen rekening te handelen door financiële instrumenten tegen door hem vastgestelde prijzen te kopen en te verkopen;

marktexploitant: persoon die een gereglementeerde markt beheert of exploiteert;

master-beleggingsinstelling: een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel y, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;

master-icbe: een icbe die:

  • a. ten minste een feeder-icbe onder haar deelnemers heeft;

  • b. zelf geen feeder-icbe is; en

  • c. niet belegt in rechten van deelneming in een feeder-icbe;

moedermaatschappij: een rechtspersoon die een of meer dochtermaatschappijen heeft als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

moederonderneming:

  • a. moederonderneming als bedoeld in artikel 22, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn jaarrekening; of

  • b. een onderneming die, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

multilateraal systeem: een systeem of faciliteit waarin meerdere koopintenties en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten op elkaar kunnen inwerken;

multilaterale handelsfaciliteit: een multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten, binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels, samenbrengt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit overeenkomstig de geldende regels inzake de vergunningverlening en het doorlopende toezicht;

natura-uitvaartverzekeraar: degene die, geen levensverzekeraar zijnde, zijn bedrijf maakt van het sluiten van natura-uitvaartverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die natura-uitvaartverzekeringen;

natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat: een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:50, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op natura-uitvaartverzekeraars wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

natura-uitvaartverzekering: een verzekering in verband met de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon waarbij de verzekeraar zich verbindt tot het leveren van een prestatie die niet tevens inhoudt het doen van een geldelijke uitkering;

Nederlandsche Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;

Nederlandse bank: bank met zetel in Nederland die voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling: beheerder van een beleggingsinstelling, welke beheerder:

  • a. zetel in Nederland heeft;

  • b. een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:65 en zetel heeft in een staat, niet zijnde een lidstaat, die niet door onze Minister op grond van artikel 2:66 is aangewezen; of

  • c. Nederland in overeenstemming met artikel 2:69a heeft aangewezen als de referentielidstaat;

Nederlandse beleggingsinstelling: beleggingsinstelling met zetel in Nederland;

Nederlandse EU-moederbank: Nederlandse moederbank die zelf geen dochteronderneming is van een bank of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;

Nederlandse EU-moederbeleggingsholding: een beleggingsholding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een beleggingsondernemingsgroep en die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 of beleggingsholding in een lidstaat;

Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming: Nederlandse moederbeleggingsonderneming die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 of van een beleggingsholding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;

Nederlandse financiële EU-moederholding: financiële holding met zetel in Nederland die geen dochteronderneming is van een Nederlandse of Europese bank of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;

Nederlandse financiële moederholding: financiële holding met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een Nederlandse bank of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;

Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding: Nederlandse gemengde financiële holding die geen dochteronderneming is van een bank waaraan een vergunning is verleend in een lidstaat of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat;

Nederlandse gemengde financiële moederholding: gemengde financiële holding met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een Nederlandse bank of van een financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;

Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voor de uitoefening van zijn bedrijf een vergunning heeft als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II;

Nederlandse moederbank: bank met zetel in Nederland die een bank, financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse bank, financiële holding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;

Nederlandse moederbeleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, die deel uitmaakt van een beleggingsondernemingsgroep en die een beleggingsonderneming of financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft daarin en die zelf geen dochteronderneming is van een andere beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of van een beleggingsholding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;

nevendienst:

  • a. bewaring en beheer van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- of zekerhedenbeheer en met uitsluiting van het aanhouden van effectenrekeningen bovenaan de houderschapsketen als bedoeld in afdeling A, onder 2, van de bijlage bij de verordening centrale effectenbewaarinstellingen;

  • b. het verstrekken van kredieten of leningen aan een belegger om deze in staat te stellen een transactie in financiële instrumenten te verrichten, bij welke transactie de onderneming die het krediet of de lening verstrekt, als partij optreedt;

  • c. advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede advisering en dienstverrichting op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen;

  • d. valutawisseldiensten voorzover deze samenhangen met het verrichten van beleggingsdiensten;

  • e. onderzoek op beleggingsgebied en financiële analyse of andere vormen van algemene aanbevelingen in verband met transacties in financiële instrumenten;

  • f. dienst in verband met het overnemen van financiële instrumenten;

  • g. beleggingsdienst of -activiteit alsmede nevendienst die verband houden met de onderliggende waarde van de financiële instrumenten, als bedoeld in de definitie van financieel instrument onder e, f, g of i voor zover deze in verband staan met het verlenen van beleggings- of nevendiensten;

niet-Europese bank: bank met zetel in een staat die geen lidstaat is die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

niet-Europese beleggingsinstelling: beleggingsinstelling, niet zijnde een Europese beleggingsinstelling;

niet-Europese beleggingsonderneming: beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend in een staat die geen lidstaat is;

niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf;

niet-professionele belegger: een cliënt die niet een professionele belegger is;

onderbemiddelaar: een bemiddelaar die bemiddelt voor een andere bemiddelaar;

ondergevolmachtigde agent: degene die optreedt als ondergevolmachtigde agent;

onderneming die nevenactiviteiten verricht: een onderneming die activiteiten verricht die ten opzichte van de hoofdactiviteiten van een beleggingsonderneming of bank het karakter van ondersteunende activiteit hebben;

Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

openbaar bod: een door middel van een openbare mededeling gedaan aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op effecten, dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op effecten, waarbij de bieder het oogmerk heeft deze effecten te verwerven;

optreden als gevolmachtigde agent: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf als gevolmachtigde van een verzekeraar voor diens rekening sluiten van een verzekering met een cliënt;

optreden als ondergevolmachtigde agent: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf op grond van een ondervolmacht afgegeven door een gevolmachtigde agent of door een ondergevolmachtigde agent als gevolmachtigde van een verzekeraar voor diens rekening sluiten van een verzekering met een cliënt;

opvorderbare gelden: deposito’s of andere terugbetaalbare gelden als bedoeld in de definitie van kredietinstelling in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, van de verordening kapitaalvereisten;

overwegende zeggenschap: het kunnen uitoefenen van ten minste 30 procent van de stemrechten in een algemene vergadering van een naamloze vennootschap;

personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen met wie, onderscheidenlijk waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, indien de samenwerking geschiedt met de doelvennootschap, het dwarsbomen van het welslagen van een aangekondigd openbaar bod op die vennootschap; de volgende categorieën natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen worden in elk geval geacht in onderling overleg te handelen:

  • 1°. rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • 2°. natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen en de door hen gecontroleerde ondernemingen;

persoon: een natuurlijke persoon of rechtspersoon;

pensioenbewaarder: rechtspersoon die belast is met de bewaring van het vermogen van een premiepensioeninstelling of een pensioenfonds voor zover dat voortvloeit uit de uitvoering van pensioenregelingen;

pensioendeelnemer: natuurlijke persoon die op grond van zijn beroepswerkzaamheden gerechtigd zal zijn pensioenuitkeringen te ontvangen overeenkomstig de bepalingen van een pensioenregeling;

pensioenfonds:

pensioengerechtigde: natuurlijke persoon die pensioenuitkeringen ontvangt;

pensioenregeling: overeenkomst, trustakte of voorschriften waarin bepaald is welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;

pensioenuitkering: uitkering die wordt uitbetaald bij het bereiken of naar verwachting bereiken van de pensioendatum, of, wanneer deze een aanvulling op die uitkering vormen en op bijkomende wijze worden verstrekt, in de vorm van betalingen bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van de werkzaamheid, dan wel in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten in geval van ziekte, behoeftigheid of overlijden;

pensioenvermogen: het vermogen inzake een pensioenregeling;

plaatselijke onderneming: degene die uitsluitend voor eigen rekening of voor rekening van beleggingsondernemingen die tot die markten zijn toegelaten, of deze beleggingsondernemingen een prijs geeft voorzover de uitvoering en afwikkeling van de transacties geschieden onder de verantwoordelijkheid van en worden gegarandeerd door een clearinginstelling met zetel in Nederland, handelt op de markten voor:

  • a. opties ter verwerving of vervreemding van financiële instrumenten;

  • b. rechten op overdracht op termijn van goederen of gelijkwaardige instrumenten die gericht zijn op verrekening in geld;

  • c. andere afgeleide financiële instrumenten; of

  • d. financiële instrumenten waarop de afgeleide financiële instrumenten, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, betrekking hebben, uitsluitend om posities op markten voor die afgeleide financiële instrumenten af te dekken;

pre-marketing: het verstrekken van informatie of het doen van een mededeling aan potentiële professionele beleggers in een lidstaat over beleggingsstrategieën of beleggingsideeën door, of in naam van, een beheerder van een beleggingsinstelling met de bedoeling na te gaan of deze professionele beleggers belangstelling hebben voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die nog niet is opgericht, of een beleggingsinstelling die wel is opgericht maar waarvoor nog geen vergunning als bedoeld in artikel 2:65 is aangevraagd of de beheerder nog niet het voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten heeft medegedeeld om rechten van deelneming in een Europese beleggingsinstelling aan te bieden als bedoeld in artikel 2:121c, eerste lid, en waarbij het verstrekken van de informatie of het doen van de mededeling in geen geval neerkomt op het aanbieden van rechten van deelneming aan professionele beleggers;

premie: de in geld uitgedrukte prestatie door de verzekeringnemer te leveren uit hoofde van een verzekering, daaronder niet begrepen de assurantiebelasting;

premiepensioeninstelling: onderneming die is opgericht met als doel om premieregelingen en andere regelingen waarbij de premiepensioeninstelling geen verzekeringstechnisch risico draagt uit te voeren welke op grond van de toepasselijke wetgeving zijn aangemerkt als arbeidsgerelateerde pensioenregelingen;

premiepensioenvordering: vordering van een pensioendeelnemer of pensioengerechtigde op een premiepensioeninstelling vanwege een toegezegde pensioenuitkering;

premieregeling: pensioenregeling inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering en waarbij de betaalde premie wordt belegd tot aan de datum van omzetting in een pensioenuitkering;

professionele belegger:

  • a. bank;

  • b. beheerder van een beleggingsinstelling;

  • c. beheerder van een icbe;

  • d. beheerder van een pensioenfonds of van een daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;

  • e. beleggingsinstelling;

  • f. beleggingsonderneming;

  • g. nationaal of regionaal overheidslichaam of overheidslichaam dat de overheidsschuld beheert;

  • h. centrale bank;

  • i. financiële instelling;

  • j. internationale of supranationale publiekrechtelijke organisatie of daarmee vergelijkbare internationale organisatie;

  • k. icbe;

  • l. marketmaker;

  • m. onderneming wiens belangrijkste activiteit bestaat uit het beleggen in financiële instrumenten, het verrichten van securitisaties of andere financiële transacties;

  • n. pensioenfonds of daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap;

  • o. persoon of vennootschap die voor eigen rekening handelt in grondstoffen en grondstoffenderivaten;

  • p. plaatselijke onderneming;

  • q. rechtspersoon of vennootschap die aan twee van de volgende omvangvereisten voldoet:

    • 1°. een balanstotaal van ten minste € 20 000 000;

    • 2°. een netto-omzet van ten minste € 40 000 000;

    • 3°. een eigen vermogen van ten minste € 2 000 000;

  • r. verzekeraar;

professionele marktpartij:

  • a. gekwalificeerde belegger;

  • b. dochteronderneming van een gekwalificeerde belegger die wordt betrokken in het toezicht op geconsolideerde basis op de gekwalificeerde belegger; of

  • c. andere bij algemene maatregel van bestuur als professionele marktpartij aangewezen persoon of vennootschap;

programma van gedekte obligaties: de structurele kenmerken van een uitgifte van gedekte obligaties die worden bepaald door wettelijke voorschriften en contractuele voorwaarden, in overeenstemming met artikel 3:33a;

prospectusverordening: verordening (EU) nr. 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PbEU 2017, L 168);

provisie: beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, voor het bemiddelen of adviseren ter zake van een financieel product of het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst;

raamovereenkomst voor betaaldiensten: overeenkomst die de uitvoering beheerst van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties en die de verplichtingen en voorwaarden voor de opening van een betaalrekening kan omvatten;

rechtsbijstandverzekeraar: een schadeverzekeraar die de branche Rechtsbijstand uitoefent;

reclame-uiting: iedere vorm van informatieverstrekking die dient ter aanprijzing van of een wervend karakter kent ter zake van een bepaalde financiële dienst of een bepaald financieel product;

registerhouder:

  • a. voorzover het register betrekking heeft op financiële ondernemingen die werkzaamheden mogen verrichten ingevolge de afdelingen 2.2.A1 tot en met 2.2.0 en 2.2.1 tot en met 2.2.4c en 2.3A.1 tot en met 2.3.4A en op gegevens die op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen worden geregistreerd: de Nederlandsche Bank;

  • b. voorzover het register betrekking heeft op financiële ondernemingen die werkzaamheden mogen verrichten ingevolge de afdelingen 2.2.0A en 2.2.5 tot en met 2.2.13 en 2.3.4b tot en met 2.3.8 en op gegevens die op grond van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen of het Deel Gedragstoezicht financiële markten worden geregistreerd: de Autoriteit Financiële Markten;

rekeninginformatiedienst: een online dienst voor het verstrekken van geconsolideerde informatie over een of meer betaalrekeningen die de betaaldienstgebruiker bij een andere betaaldienstverlener of bij meer dan één betaaldienstverlener aanhoudt;

rekeninginformatiedienstverlener: een betaaldienstverlener die de in bijlage I, onder punt 8, van de richtlijn betaaldiensten bedoelde bedrijfsactiviteiten uitoefent;

relevante toezichthoudende instanties: relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 2, punt 17, van de richtlijn financiële conglomeraten;

richtlijn aandeelhoudersrechten: richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PbEU 2007, L 184);

richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen: richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174);

richtlijn betaaldiensten: richtlijn 2015/2366 EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betaaldiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337);

richtlijn betaalrekeningen: richtlijn nr. 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PbEU 2014, L 257);

richtlijn depositogarantiestelsels: richtlijn nr. 2014/49/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (herschikking) (PbEU 2014, L 173);

richtlijn financiële conglomeraten: richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2002, L 35);

richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten: richtlijn nr. 2002/47/EG van het Europees parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PbEU 2002, L 168);

richtlijn gedekte obligaties: Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PbEU 2019, L 328);

richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen: richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173);

richtlijn hypothecair krediet: richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PbEU 2014. L 60/34);

richtlijn instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening: richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354);

richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten: richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PbEU 2009, L 302);

richtlijn jaarrekening: richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182);

richtlijn kapitaalvereisten: richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2103 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176);

richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014: richtlijn nr. 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU (herschikking) (PbEU 2014, L 173);

richtlijn melding zeggenschap: Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEG 2001, L 184);

richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen: richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PbEU 2019, L 314);

richtlijn solvabiliteit II: richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU 2009, L 335);

richtlijn transparantie: richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390);

richtlijn verzekeringsdistributie: richtlijn nr. 2016/97/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (herschikking) (PbEU 2016, L 26);

richtlijndeelneming:

  • a. een deelneming als bedoeld in artikel 24c, eerste lid, eerste volzin, of tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • b. een rechtstreeks of middellijk belang van twintig procent of meer in het geplaatst kapitaal van een onderneming, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van twintig procent of meer van de stemrechten in een onderneming; of

  • c. indien het een verzekeringsrichtlijngroep betreft: een deelneming als bedoeld in onderdeel b of een rechtstreeks of middellijk belang in het geplaatst kapitaal van een onderneming dan wel het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van de stemrechten in een onderneming waarop naar het oordeel van de Nederlandsche Bank feitelijk een significante invloed wordt uitgeoefend;

richtlijngroep:

  • a. het geheel van een moederonderneming, haar dochterondernemingen, andere ondernemingen waarin de moederonderneming of een of meer van haar dochterondernemingen een deelneming heeft; of

  • b. ondernemingen die zijn verbonden door een centrale leiding die bestaat krachtens een met deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;

richtlijngroepslid: een onderneming die behoort tot een richtlijngroep;

risicoconcentratie: alle door de richtlijngroepsleden in een financieel conglomeraat ingenomen potentieel verliesgevende posities die groot genoeg zijn om de solvabiliteit of de financiële positie in het algemeen van de gereglementeerde entiteiten in het conglomeraat in gevaar te brengen;

salderen: vaststellen van geldelijke vorderingen of verplichtingen van betaaldienstverleners uit hoofde van betaalopdrachten van betaaldienstgebruikers;

saneringsmaatregel:

  • a. de toepassing van een afwikkelingsinstrument of de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden als bedoeld in de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;

  • b. de toepassing van een afwikkelingsinstrument of de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden, bedoeld in hoofdstuk 3A.2, of een daarmee vergelijkbare maatregel die is genomen in een andere lidstaat;

  • c. een maatregel, anders dan bedoeld in de onderdelen a en b, genomen in een andere lidstaat, die enigerlei optreden van de aldaar bevoegde instanties behelst en bestemd is om de financiële positie van een bank of een verzekeraar in stand te houden of te herstellen, en van dien aard is dat de maatregel bestaande rechten van derden aantast;

schadeverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van schadeverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die schadeverzekeringen;

schadeverzekering:

met dien verstande dat voor de toepassing van deze wet een verzekering slechts als schadeverzekering wordt aangemerkt indien sprake is van een uitkeringsplicht ten gevolge van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen;

securitisatieverordening: Verordening (EU) nr. 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2017, L 347);

SEPA-verordening: Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PbEU 2012, L94);

staat waar het risico is gelegen:

  • a. de staat waar de zaken waarop een schadeverzekering betrekking heeft zich bevinden, indien de schadeverzekering betrekking heeft op een onroerende zaak, dan wel op een onroerende zaak en op de inhoud daarvan, voorzover deze door dezelfde schadeverzekering wordt gedekt;

  • b. de staat van registratie, van voertuigen of vaartuigen van om het even welke aard waarop een schadeverzekering betrekking heeft;

  • c. de staat waar een verzekeringnemer een verzekering heeft gesloten, indien het een schadeverzekering betreft met een looptijd van vier maanden of minder die betrekking heeft op tijdens een reis of vakantie gelopen risico’s, ongeacht de branche;

  • d. in alle andere gevallen van schadeverzekering, de staat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft, of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de staat waar zich elke duurzame, vaste inrichting van deze rechtspersoon bevindt waarop de verzekering betrekking heeft;

subfonds: administratief afgescheiden gedeelte van het vermogen van een beleggingsinstelling of icbe waarvoor een separaat beleggingsbeleid wordt gevoerd en waarin specifiek voor dat gedeelte ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen onder specifiek voor dat gedeelte geldende voorwaarden;

techniek van hoogfrequente algoritmische handel: een algoritmische handelstechniek die wordt gekenmerkt door:

  • a. een infrastructuur die is bedoeld om netwerklatenties en andere latenties te minimaliseren, daaronder begrepen ten minste een van de volgende faciliteiten voor het invoeren van algoritmische orders: co-locatie, proximity hosting of directe elektronische toegang met hoge snelheid;

  • b. het initiëren, genereren, geleiden of uitvoeren van orders door het systeem, zonder menselijk ingrijpen, voor afzonderlijke handelstransacties of orders; en

  • c. een groot aantal orders, noteringen of annuleringen binnen de handelsdag;

techniek voor communicatie op afstand: ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van een financiële onderneming en een consument of cliënt, kan worden gebruikt voor het verlenen van financiële diensten;

toezichthoudende instantie: een buitenlandse overheidsinstantie of een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;

toezichthouder: de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten, ieder voor zover belast met de uitoefening van taken ingevolge deze wet;

uitbesteden: het door een financiële onderneming verlenen van een opdracht aan een derde tot het ten behoeve van die financiële onderneming verrichten van werkzaamheden:

  • a. die deel uitmaken van of voortvloeien uit het uitoefenen van haar bedrijf of het verlenen van financiële diensten; of

  • b. die deel uitmaken van de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan;

uitgevende instelling: een ieder die effecten heeft uitgegeven of voornemens is effecten uit te geven;

uitvoering van orders voor rekening van cliënten: in de uitoefening van beroep of bedrijf optreden om overeenkomsten te sluiten tot verkoop of aankoop van een of meer financiële instrumenten voor rekening van cliënten met inbegrip van het sluiten van overeenkomsten tot verkoop van door een bank of beleggingsonderneming uitgegeven financiële instrumenten op het tijdstip van de uitgifte ervan;

uitvoeringskosten: uitgaven die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van een order met betrekking tot een financieel instrument en die ten laste komen van de cliënt;

uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten: verordening (EU) nr. 584/2010 van de Europese Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de vorm en inhoud van de gestandaardiseerde kennisgeving en icbe-verklaring, het gebruik van elektronische communicatie tussen bevoegde autoriteiten voor kennisgevingsdoeleinden, alsook procedures voor onderzoeken en verificaties ter plaatse en de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten (PbEU L 176);

vangnetregeling: het beleggerscompensatiestelsel of het depositogarantiestelsel;

verbonden agent: persoon die, onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van slechts één beleggingsonderneming voor wier rekening hij optreedt de beleggingsdiensten als bedoeld in onderdeel a, d, e of f van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst verleent en deze diensten of nevendiensten bij cliënten aanbeveelt;

verbonden onderneming: een dochteronderneming, een andere onderneming waarin een richtlijndeelneming bestaat of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door een door die andere onderneming uitgeoefende centrale leiding krachtens een door deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;

verlenen van een beleggingsdienst:

  • a. in de uitoefening van een beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten;

  • b. in de uitoefening van beroep of bedrijf voor rekening van die cliënten uitvoeren van orders met betrekking tot financiële instrumenten;

  • c. beheren van een individueel vermogen;

  • d. in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten;

  • e. in de uitoefening van beroep of bedrijf overnemen of plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in de prospectusverordening met plaatsingsgarantie;

  • f. in de uitoefening van beroep of bedrijf plaatsen van financiële instrumenten bij aanbieding ervan als bedoeld in de prospectusverordening zonder plaatsingsgarantie;

vermogensbeheerder: degene die een individueel vermogen beheert;

verordening 1227/2011: verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PbEU 2011, L 326), alsmede de door de Europese Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op grond van verordening 1227/2011;

verordening (EU) nr. 1093/2010: verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PbEU 2010, L 331);

verordening (EU) nr. 1095/2010: verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) tot wijziging van Besluit nr. 7176/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (Pb EU 2010, L 331);

verordening bankentoezicht: verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287);

verordening centrale effectenbewaarinstellingen: verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257);

verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven: Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad van 7 oktober 2020 betreffende Europese crowdfundingdienstverleners voor bedrijven en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 en Richtlijn (EU) 2019/1937 (PbEU 2020, L 347);

verordening cryptoactiva: Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende cryptoactivamarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 1095/2010 en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/1937 (PbEU 2023, L 150);

verordening digitale operationele weerbaarheid: Verordening (EU) 2022/2554 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende digitale operationele weerbaarheid voor de financiële sector (PbEU 2022, L 333);

verordening essentiële-informatiedocumenten: verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PbEU 2014, L 352);

verordening financiële benchmarks: verordening (EU) nr. 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PbEU 2016, L 171);

verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme: verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225);

verordening grensoverschrijdende betalingen: verordening (EG) Nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PbEU L 266);

verordening grensoverschrijdende distributie van beleggingsinstellingen en icbe’s: verordening (EU) 2019/1156 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het faciliteren van de grensoverschrijdende distributie van instellingen voor collectieve belegging en houdende wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 345/2013, (EU) nr. 346/2013 en (EU) nr. 1286/2014 (PbEU 2019, L 188);

verordening herstel en afwikkeling centrale tegenpartijen: Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 (PbEU 2021, L 22);

verordening kapitaalvereisten: verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176);

verordening markten voor financiële instrumenten: verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2014, L 173);

verordening marktmisbruik: verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (PbEU 2014, L 173/1);

verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen: verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PbEU 2019, L 314);

verordening ratingbureaus: verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PbEU L 302);

verrichten van diensten:

  • a. voor zover het entiteiten voor risico-acceptatie betreft: het door een entiteit voor risico-acceptatie accepteren van een risico dat is gelegen in een andere staat dan de vestiging van waaruit het risico wordt geaccepteerd;

  • b. voor zover het verzekeraars betreft:

    • 1°. het door een herverzekeraar sluiten van een herverzekering betreffende een risico dat is gelegen in een andere staat dan die waar de vestiging van waaruit de verzekering wordt gesloten;

    • 2°. het door een levensverzekeraar sluiten van een levensverzekering vanuit een vestiging, gelegen in een andere staat dan die waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft, of waar zich, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de vestiging van deze rechtspersoon bevindt waarop de verzekering betrekking heeft;

    • 3°. het door een natura-uitvaartverzekeraar sluiten van een natura-uitvaartverzekering vanuit een vestiging, gelegen in een andere staat dan die waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft;

    • 4°. het door een schadeverzekeraar sluiten van een schadeverzekering betreffende een risico dat is gelegen in een andere staat dan de vestiging van waaruit de verzekering wordt gesloten;

verrichten van een beleggingsactiviteit:

  • a. in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening;

  • b. in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een georganiseerde handelsfaciliteit;

  • c. in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit;

vertegenwoordiger van een verzekeraar: degene die door een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar is aangesteld om hem te vertegenwoordigen in een andere staat dan de staat van de zetel van die verzekeraar bij de uitoefening van de bevoegdheden van die verzekeraar en bij de naleving van de voorschriften die in eerstbedoelde staat voor die verzekeraar gelden;

verzekeraar: herverzekeraar, levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar;

verzekeraar met beperkte risico-omvang: een verzekeraar die ingevolge artikel 4, 7 of 10 van de richtlijn solvabiliteit II is uitgesloten van het toepassingsgebied van die richtlijn en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van die richtlijn om een vergunning aan te vragen of te behouden;

verzekering:

  • a. herverzekering;

  • b. levensverzekering;

  • c. natura-uitvaartverzekering; of

  • d. schadeverzekering;

verzekering met een beleggingscomponent: een levensverzekering, met uitzondering van een levensverzekering die uitsluitend uitkeert bij overlijden, een verzekering die fiscaal gefaciliteerd is om te voorzien in een pensioeninkomen of een natura-uitvaartverzekering, waarbij de afkoopwaarde of de uitkering van de verzekering afhankelijk is van ontwikkelingen op de financiële markten of andere markten;

verzekeringsholding: een moederonderneming die geen gemengde financiële holding is, een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een lidstaat als dochteronderneming heeft en die uitsluitend of hoofdzakelijk richtlijndeelnemingen houdt in dochterondernemingen die herverzekeraars, levensverzekeraars of schadeverzekeraars zijn;

verzekeringsrichtlijngroep: een richtlijngroep als bedoeld in artikel 213, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn solvabiliteit II;

vestiging: bijkantoor of zetel;

vordering uit hoofde van verzekering:

  • a. een rechtstreekse vordering op de verzekeraar van een verzekerde, verzekeringnemer, begunstigde of benadeelde, met inbegrip van een vordering ter zake van voor deze personen gereserveerde bedragen, zo lang nog niet alle elementen van de vordering bekend zijn;

  • b. een vordering tot teruggave van premies die een verzekeraar heeft ontvangen in de niet beantwoorde verwachting dat een overeenkomst van verzekering zou worden afgesloten dan wel heeft ontvangen op grond van een verzekering die is ontbonden of vernietigd; of

  • c. een vordering uit hoofde van een overeenkomst tot kapitalisatieverrichtingen of tot beheer over collectieve pensioenfondsen als bedoeld onder punten 6 en 7 van de opsomming betreffende het bedrijf van levensverzekeraar in de Bijlage branches bij deze wet, met inbegrip van een vordering tot teruggave van betalingen voor verrichtingen die een verzekeraar heeft ontvangen in de niet beantwoorde verwachting dat een overeenkomst tot kapitalisatieverrichtingen of tot beheer over collectieve pensioenfondsen zou worden gesloten dan wel heeft ontvangen op grond van een overeenkomst tot kapitalisatieverrichtingen of beheer die is ontbonden of vernietigd;

wisselinstelling: degene die zijn bedrijf maakt van het verrichten van wisseltransacties;

wisselinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat: een wisselinstelling met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2:54l, tweede lid, is aangewezen als staat waar toezicht op wisselinstellingen wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

wisseltransactie:

  • a. een geldwisseltransactie;

  • b. het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard of tegen inlevering van een document als bedoeld in artikel 1:5a, tweede lid, onderdeel g;

  • c. een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere aanverwante activiteit;

zetel: de plaats waar een onderneming volgens haar statuten of reglementen is gevestigd of, indien zij geen rechtspersoon is, de plaats waar die onderneming haar hoofdvestiging heeft.

Artikel 1:1a

Een wijziging van een in deze wet of de daarop berustende bepalingen aangehaalde EU-richtlijn gaat voor de toepassing van deze wet en die bepalingen gelden met ingang van de datum waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Afdeling 1.1.2. Reikwijdte met betrekking tot financiële ondernemingen

§ 1.1.2.1. Algemeen

Artikel 1:2

  • 1 Deze wet, met uitzondering van dit deel en de hoofdstukken 5.1, 5.1a, 5.3, 5.5 en de afdelingen 5.9.1, 5.9.2 en 5.9.3, is niet van toepassing op de Europese Centrale Bank handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, de centrale banken van de lidstaten, nationale instellingen van de lidstaten met een soortgelijke functie, overheidsinstellingen van de lidstaten die zijn belast met of betrokken bij het beheer van de overheidsschuld, internationale publiekrechtelijke instellingen waarin of waaraan een of meer lidstaten deelnemen en die tot doel hebben middelen bijeen te brengen en financiële bijstand te verlenen ten behoeve van hun leden die te maken hebben met of bedreigd worden door ernstige financiële problemen en instellingen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn dit deel en het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van toepassing op het verlenen van betaaldiensten en de uitgifte van elektronisch geld door:

    • a. de Europese Centrale Bank en de centrale banken van de lidstaten;

    • b. lidstaten alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten.

Artikel 1:3

Voor de toepassing van het ingevolge deze wet bepaalde wordt onder financiële onderneming mede verstaan de persoon die behoort tot een van de categorieën van financiële ondernemingen en die niet tot doel heeft het maken van winst.

Artikel 1:3a

  • 1 De bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, of 1:25a, tweede lid, gestelde regels worden, voor zover de Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten of de Autoriteit Consument en Markt met de uitvoering of handhaving van die regels is belast, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2 De artikelen 1:75 en 1:76 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitvoering en handhaving van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de EMIR-verordening, de verordening centrale effectenbewaarinstellingen en de verordening herstel en afwikkeling centrale tegenpartijen.

§ 1.1.2.2. Afwikkelondernemingen, betaaldienstverleners, clearinginstellingen, elektronischgeldinstellingen en banken

Artikel 1:4

De Nederlandsche Bank is geen afwikkelonderneming, clearinginstelling of bank in de zin van deze wet.

Artikel 1:5

Deze wet is niet van toepassing op:

§ 1.1.2.2a. Betaaldiensten

Artikel 1:5a

  • 1 De bij of krachtens de wet gestelde regels zijn slechts van toepassing op betaaldiensten aangeboden in Nederland, tenzij in die regels anders is bepaald.

  • 2 Onder het verlenen van betaaldiensten in de zin van deze wet wordt niet verstaan:

    • a. het uitsluitend met chartaal geld en zonder tussenkomst van derden rechtstreeks door de betaler aan de betalingsbegunstigde verrichten van betalingstransacties;

    • b. het verrichten van betalingstransacties tussen de betaler en de betalingsbegunstigde, die worden uitgevoerd via een handelsagent die krachtens een overeenkomst gemachtigd is om voor rekening van alleen de betaler of alleen de betalingsbegunstigde de verkoop of aankoop van goederen of diensten via onderhandelingen tot stand te brengen of te sluiten;

    • c. het in de uitoefening van een bedrijf of beroep vervoeren, ophalen, verwerken of leveren van chartaal geld;

    • d. het verrichten van betalingstransacties die bestaan uit het niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep ophalen en leveren van chartaal geld in het kader van een activiteit zonder winstoogmerk of voor liefdadigheidsdoeleinden;

    • e. het verlenen van diensten waarbij chartaal geld door de begunstigde aan de betaler wordt verstrekt als onderdeel van een betalingstransactie in de vorm van een betaling voor de aankoop van goederen of diensten, indien de betaler vlak voor de uitvoering van die betalingstransactie om die verstrekking heeft verzocht;

    • f. het verrichten van geldwisseltransacties;

    • g. het verrichten van betalingstransacties met een van de volgende documenten die door een betaaldienstverlener zijn uitgegeven met de bedoeling geldmiddelen beschikbaar te stellen aan een betalingsbegunstigde:

      • 1°. papieren cheques als bedoeld in het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;

      • 2°. papieren cheques vergelijkbaar met de papieren cheques, bedoeld onder 1°, die vallen onder het recht van lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;

      • 3°. papieren wissels als bedoeld in het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 dat voorziet in een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;

      • 4°. papieren wissels vergelijkbaar met de papieren wissels, bedoeld onder 3°, die vallen onder het recht van de lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;

      • 5°. papieren tegoedbonnen;

      • 6°. papieren reischeques;

      • 7°. papieren postwissels als omschreven door de Wereldpostunie, in 1874 opgericht bij het Verdrag van Bern;

    • h. het onverminderd artikel 5:88 verrichten van betalingstransacties binnen een betalings- of een effectenafwikkelingssysteem, of tussen afwikkelondernemingen, centrale tegenpartijen, clearinginstellingen, centrale banken van de lidstaten, andere deelnemers van een van de bedoelde systemen, en betaaldienstverleners;

    • i. betalingstransacties in verband met dienstverlening op effecten, met inbegrip van uitkeringen van dividend en andere inkomsten in verband met effecten, en aflossing en verkoop, uitgevoerd door personen als bedoeld in onderdeel h of door beleggingsondernemingen, banken, of door andere instellingen aan welke de bewaarneming van financiële instrumenten is toegestaan;

    • j. het verlenen van diensten door technische dienstverleners ter ondersteuning van het verlenen van betaaldiensten zonder dat de technische dienstverlener op enig moment in het bezit komt van de over te maken geldmiddelen, daarbij inbegrepen het verwerken en opslaan van gegevens, diensten ter bescherming van het vertrouwen en het privéleven, authenticatie van gegevens en entiteiten, het aanbieden van informatie- en communicatietechnologie en van communicatienetwerken, en het aanbieden en onderhouden van voor betaaldiensten gebruikte automaten en instrumenten, met uitzondering van betaalinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten;

    • k. het verlenen van diensten die gebaseerd zijn op specifieke betaalinstrumenten:

      • 1°. waarmee de houder uitsluitend in de bedrijfsgebouwen van de uitgever of binnen een beperkt netwerk van dienstverleners die een directe handelsovereenkomst met een uitgever hebben, goederen of diensten kan aanschaffen;

      • 2°. die uitsluitend gebruikt kunnen worden voor de aanschaf van een zeer beperkte reeks goederen of diensten; of

      • 3°. die uitsluitend in Nederland worden aangeboden met het oog op het bereiken van specifieke doelen die zijn vastgelegd in sociale of fiscale regelgeving en waarmee specifieke goederen of diensten kunnen worden aangeschaft bij leveranciers die een handelsovereenkomst met de uitgever hebben;

    • l. het verrichten van betalingstransacties door een aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten die gezamenlijk met de betaling voor de elektronischecommunicatiediensten in rekening worden gebracht bij een abonnee:

      • 1°. voor de aankoop van digitale inhoud en spraakgestuurde diensten, ongeacht het voor de aankoop of gebruik van de digitale inhoud gebruikte apparaat; of

      • 2°. in het kader van een liefdadigheidsactiviteit of voor de aankoop van toegangs- of plaatsbewijzen en waarbij voor de transactie gebruik wordt gemaakt van een elektronisch apparaat,

      mits de waarde per betalingstransactie niet meer dan € 50 bedraagt en:

      • 1°. de totale waarde van de betalingstransacties voor een abonnee per maand niet meer dan € 300 bedraagt; of

      • 2°. ingeval een abonnee zijn rekening bij de aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten voorfinanciert, de totale waarde van de betalingstransacties niet meer dan € 300 per maand bedraagt;

    • m. het verrichten van betalingstransacties die voor eigen rekening worden uitgevoerd tussen betaaldienstverleners, hun agenten of hun bijkantoren;

    • n. het verrichten van betalingstransacties en daarmee verbonden diensten tussen een moederonderneming en haar dochteronderneming, of tussen dochterondernemingen van dezelfde moederonderneming, zonder tussenkomst van een andere dan een tot dezelfde richtlijngroep behorende betaaldienstverlener; of

    • o. het opnemen van chartaal geld uit een geldautomaat, voor zover de exploitant van de geldautomaat geen andere betaaldiensten verleent en handelt namens een of meer betaaldienstverleners, en voor zover deze exploitant geen partij is bij de raamovereenkomst voor betaaldiensten van degene die de geldmiddelen van een betaalrekening opneemt. Met dien verstande dat aan de cliënt de informatie over eventuele kosten voor geldopname ingevolge artikel 4:22 wordt verstrekt, zowel voor de geldopname als na ontvangst van het chartaal geld aan het einde van de transactie na de geldopname.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een verplichting tot het doen van een kennisgeving aan de Nederlandsche Bank door verleners van diensten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen k en l.

§ 1.1.2.3. Verzekeraars

Artikel 1:6

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op:

    • a. de Sociale Verzekeringsbank;

    • b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • c. Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg en ziekenfondsen die overeenkomstig de Ziekenfondswet waren toegelaten;

    • d. onderlinge waarborgmaatschappijen met zetel in Nederland en ondernemingen op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland die uitsluitend schadeverzekeringen aangaan met betrekking tot schade, veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer en muiterij;

    • e. ondernemingen die geen andere branche uitoefenen dan de branche Hulpverlening en daarbij uitsluitend dekking verlenen in geval van een ongeval met of een defect aan een wegvoertuig, indien ingevolge de dekking de hulp bij een ongeval of defect in Nederland of direct over de grens beperkt is tot:

      • 1°. technische hulp ter plaatse, waarvoor de onderneming in de regel eigen personeel of uitrusting gebruikt;

      • 2°. het vervoer van het wegvoertuig naar de dichtstbijzijnde of meest geschikte plaats van reparatie, alsmede het eventuele vervoer van de bestuurder en passagiers, doorgaans met hetzelfde hulpmiddel, naar de dichtstbijzijnde plaats vanwaar zij hun reis met andere middelen kunnen voortzetten;

      • 3°. het vervoer van het wegvoertuig, eventueel met de bestuurder en passagiers, naar hun woonplaats, hun plaats van vertrek of hun oorspronkelijke bestemming binnen Nederland;

      en, voorzover de dekking zich mede uitstrekt tot een ongeval of defect in het buitenland, indien de hulp beperkt is tot de onder 1° en 2° bedoelde verrichtingen, de bestuurder of een passagier lid is van de onderneming en de hulp of het vervoer van het voertuig enkel op vertoon van een bewijs van lidmaatschap, zonder betaling van extra premie, wordt uitgevoerd door een soortgelijke, in de betrokken staat werkzame organisatie die zich hiertoe op basis van wederkerigheid heeft verplicht;

    • f. andere entiteiten die verzekeringen uitvoeren op grond van een wettelijke regeling van sociale zekerheid.

  • 2 Indien bij een levensverzekering naast de verplichting tot het doen van geldelijke uitkeringen, verplichtingen van andere aard worden aanvaard, of bij die levensverzekering verplichtingen worden aanvaard in verband met voorvallen waarvan het ontstaan onzeker is en die een natuurlijke persoon treffen, verliest het bedrijf van levensverzekeraar zijn karakter niet en worden deze verplichtingen niet beschouwd te zijn aangegaan in de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar.

Artikel 1:6a

  • 1 Deze wet, met uitzondering van dit deel en de hoofdstukken 5.1, 5.3 en 5.5, is niet van toepassing op herverzekeraars die ingevolge het tweede lid zijn aangewezen.

  • 2 Onze Minister kan, indien hij dit vanuit maatschappelijk oogpunt noodzakelijk acht, herverzekeraars aanwijzen die zijn opgericht ingevolge overeenkomsten tussen levensverzekeraars, schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars, welke overeenkomsten zijn gericht op het bundelen van vorderingen uit hoofde van verzekering, zonder welke overeenkomsten het op de markt niet mogelijk zou zijn voor bedoelde risico’s een adequate herverzekeringsdekking te verkrijgen.

  • 3 Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken indien hij de aanwijzing niet langer vanuit maatschappelijk oogpunt noodzakelijk acht, de overeenkomsten niet langer zijn gericht op het bundelen van vorderingen uit hoofde van verzekering, of het niet langer onmogelijk is voor bedoelde risico’s ook zonder de desbetreffende overeenkomsten een adequate risicodekking te verkrijgen.

Artikel 1:7

De herverzekeraars, levensverzekeraars en schadeverzekeraars, verenigd onder de naam Lloyd’s, te Londen, Verenigd Koninkrijk, worden voor de toepassing van deze wet tezamen als een herverzekeraar, een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar beschouwd.

Artikel 1:8

  • 1 Als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of het bedrijf van schadeverzekeraar wordt niet beschouwd het sluiten of afwikkelen van levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen voor eigen rekening door een pensioenfonds voorzover dat pensioenfonds daarvoor een pensioenovereenkomst uitvoert als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

  • 2 Als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of het bedrijf van schadeverzekeraar wordt niet beschouwd het sluiten of afwikkelen van levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen voor eigen rekening door ondernemingen die voor eigen rekening geen andere levensverzekeringen of schadeverzekeringen sluiten of afwikkelen dan die welke dienen ter uitvoering van een pensioenovereenkomst met een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

  • 3 Als de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar wordt niet beschouwd het sluiten of afwikkelen van herverzekeringen voor eigen rekening door een pensioenfonds voor zover dat pensioenfonds risico’s accepteert van andere pensioenfondsen die door laatstbedoelde pensioenfondsen zijn geaccepteerd in het kader van het sluiten of afwikkelen van pensioenovereenkomsten als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel 1:9

  • 1 Op een verzekeraar die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, of artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Levensverzekering algemeen en op grond daarvan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefent, zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar van toepassing.

  • 2 Op een verzekeraar die een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, of 2:50, eerste lid, heeft voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar zijn uitsluitend de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar van toepassing.

Artikel 1:10

Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke van de ingevolge deze wet gestelde regels met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar en het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, onder daarbij te stellen voorwaarden, niet van toepassing zijn op verzekeraars die behoren tot een van de volgende categorieën:

  • a. schadeverzekeraars met zetel in Nederland die zich beperken tot het sluiten en afwikkelen van exportkredietverzekeringen voor rekening of met garantie van de Staat der Nederlanden;

  • b. verenigingen en onderlinge waarborgmaatschappijen van beperkte omvang met zetel in Nederland die het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen.

Artikel 1:11

Voor toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten aanzien van het bedrijf van schadeverzekeraar wordt de Zwitserse Bondsstaat aangemerkt als lidstaat, met dien verstande dat met betrekking tot bepaalde onderwerpen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijkende regels kunnen worden gesteld.

§ 1.1.2.4. Beleggingsinstellingen en icbe’s

Artikel 1:13

  • 1 Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beleggingsinstellingen die een beleggingsfonds of een beleggingsmaatschappij met aparte beheerder zijn en ten aanzien van icbe’s die een fonds voor collectieve belegging in effecten of een maatschappij voor collectieve belegging in effecten met aparte beheerder zijn, is gericht tot hun beheerders.

  • 2 Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van beleggingsinstellingen is van overeenkomstige toepassing op beleggingsmaatschappijen die geen aparte beheerder hebben. Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van icbe’s is van overeenkomstige toepassing op maatschappijen voor collectieve belegging in effecten die geen aparte beheerder hebben, met uitzondering van de artikelen 1:60, eerste lid, 2:69b, eerste lid, onderdeel a, 2:69c, 2:71, 2:72, 3:57, 3:95, en 4:59.

  • 3 Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot beheerders van beleggingsinstellingen die in Nederland beleggingsinstellingen beheren of rechten van deelneming in beleggingsinstellingen aanbieden, beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming aanbieden, beheerders van de bedoelde beleggingsinstellingen en aan de bedoelde beleggingsinstellingen verbonden bewaarders is van overeenkomstige toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming in beleggingsinstellingen hebben aangeboden, beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming hebben aangeboden en aan de bedoelde beleggingsinstellingen verbonden bewaarders. Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot icbe’s die in Nederland rechten van deelneming aanbieden, beheerders van die icbe’s en aan die icbe’s verbonden bewaarders is van overeenkomstige toepassing op icbe’s die in Nederland rechten van deelneming hebben aangeboden, beheerders van die icbe’s en aan die icbe’s verbonden bewaarders.

  • 4 Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van een beleggingsinstelling, een beleggingsfonds, een icbe of een fonds voor collectieve belegging in effecten is van overeenkomstige toepassing op een subfonds.

Artikel 1:13a

  • 1 Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van belegginginstellingen is niet van toepassing op:

    • a. entiteiten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;

    • b. holdings als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel o, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;

    • c. supranationale organisaties en daarmee vergelijkbare internationale organisaties die een beleggingsinstelling beheren voor zover de beleggingsinstelling in het algemeen belang handelt;

    • d. nationale, regionale en lokale overheden van de lidstaten en organen of andere instellingen die fondsen ter ondersteuning van socialezekerheids- en pensioenstelsels beheren;

    • e. werknemersparticipatie- of werknemersspaarplannen;

    • f. entiteiten met als enig doel het verrichten van securisaties of securitisatietransacties als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1075/2013 van de Europese Centrale Bank van 18 oktober 2013 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (herschikking) (PbEU 2013, L 297); en

    • g. beheerders van beleggingsinstellingen voor zover zij beleggingsinstellingen beheren waarin uitsluitend wordt belegd door de beheerders, hun moedermaatschappijen, hun dochtermaatschappijen of andere dochtermaatschappijen van de moedermaatschappijen, indien deze beheerders, moedermaatschappijen of dochtermaatschappijen zelf geen beleggingsinstelling zijn.

Artikel 1:13b

  • 1 Het ingevolge deze wet bepaalde is, onverminderd het tweede lid, ten aanzien van beheerders van beleggingsinstellingen, niet van toepassing op het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling, door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die door Onze Minister is aangewezen op grond van artikel 2:66, eerste lid, of door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat, indien:

    • a. rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan gekwalificeerde beleggers;

    • b. de staat waar de beheerder van de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat; en

    • c. de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder van een beleggingsinstelling zijn gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.

  • 2 Artikel 2:69 is van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat als bedoeld in het eerste lid die tot pre-marketing aan professionele beleggers overgaat.

  • 3 De artikelen 3:74c, 4:37l tot en met 4:37o, 4:37q tot en met 4:37z, 5:3 en 5:25c zijn van overeenkomstige toepassing op het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling, door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die door Onze Minister is aangewezen op grond van artikel 2:66, eerste lid, of door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat.

  • 4 Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van beleggingsinstellingen is niet van toepassing op een vergunninghoudende beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat, die in Nederland rechten van deelneming aanbiedt in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is of in een door hem beheerde feeder-beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat met een niet-Europese master-beleggingsinstelling of met een Europese master-beleggingsinstelling die niet wordt beheerd door een vergunninghoudende Europese beheerder, indien:

    • a. rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan gekwalificeerde beleggers;

    • b. de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat;

    • c. de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van de beleggingsinstelling is gevestigd en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een beleggingsinstelling is gevestigd in staat stelt haar toezichthoudende taken uit te voeren; en

    • d. de vergunninghoudende beheerder voorafgaand aan de aanbieding zoals bedoeld in de aanhef van dit lid aan de Autoriteit Financiële Markten meldt dat hij voornemens is die aanbieding te doen, onder gelijktijdige verstrekking van een verklaring van de toezichthouder van zijn lidstaat van herkomst dat hij ten aanzien van die beleggingsinstelling een vergunning voor het aanbieden van rechten van deelneming in of voor het beheren van beleggingsinstellingen onder de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen heeft.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdeel c, bedoelde samenwerkingsovereenkomsten.

Artikel 1:14

Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van icbe’s is niet van toepassing op:

  • a. icbe’s die op grond van hun statuten of fondsreglementen leningen aan mogen gaan boven het door de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten gestelde maximum en beleggingsbeleid mogen voeren dat ruimer is dan de uit de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten voortvloeiende beperkingen; en

  • b. beleggingsmaatschappijen die dochterondernemingen voornamelijk beleggen in andere objecten dan financiële instrumenten als bedoel in artikel 4:60, eerste lid.

Afdeling 1.1.3. Reikwijdte met betrekking tot financiële diensten

§ 1.1.3.1. Algemeen

Artikel 1:15

Deze wet, met uitzondering van dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële markten, is niet van toepassing op:

  • a. het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen of icbe’s, door pensioenfondsen voorzover zij die financiële diensten verlenen aan de bedrijfstak, onderneming, dan wel beroepsgroep waarmee zij zijn verbonden; en

  • b. het beheren van individuele vermogens ten behoeve van pensioenfondsen als bedoeld in onderdeel a of daaraan gelieerde fondsen door personen die zijn verbonden aan het fonds waaraan deze financiële dienst wordt verleend.

Artikel 1:15a

  • 1 Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van cliënten is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen aan wie een financiële onderneming voornemens is een financiële dienst te verlenen.

  • 2 Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van consumenten is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van niet in de uitoefening van hun bedrijf of beroep handelende natuurlijke personen aan wie een financiële onderneming voornemens is een financiële dienst te verlenen.

§ 1.1.3.2. Diensten van de informatiemaatschappij

Artikel 1:16

  • 2 Indien ter bescherming van een van de belangen, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, van artikel V van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel, maatregelen noodzakelijk zijn, kan Onze Minister zonodig met toepassing van het zesde lid van dat artikel besluiten dat het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen en de daarop gebaseerde bepalingen geheel of gedeeltelijk, in afwijking van het eerste lid, van toepassing is op een bepaalde financiële dienst als bedoeld in dat lid.

Artikel 1:17

Onder het verlenen van een financiële dienst in Nederland wordt mede verstaan het verlenen van een financiële dienst die kan worden aangemerkt als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in een andere lidstaat door een financiële onderneming vanuit een vestiging in Nederland.

§ 1.1.3.3. Het verlenen van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsactiviteiten

Artikel 1:18

Deze wet, met uitzondering van het deel Gedragstoezicht financiële markten, is niet van toepassing op het verlenen van beleggingsdiensten en het verrichten van beleggingsactiviteiten voorzover:

  • a. deze uitsluitend worden verleend aan of verricht voor de onderneming waarvan de beleggingsonderneming dochtermaatschappij is, voor haar dochtermaatschappijen of voor een andere dochtermaatschappij van de onderneming waarvan zij dochtermaatschappij is;

  • b. deze uitsluitend bestaan uit het beheren van een werknemersparticipatieplan met betrekking tot financiële instrumenten;

  • c. deze worden verleend of verricht door levensverzekeraars, schadeverzekeraars of herverzekeraars;

  • d. het beleggingsdiensten betreft die worden verleend door personen die deze financiële diensten als incidentele activiteit verrichten in het kader van een andere beroepsactiviteit die aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften of aan een beroepscode is onderworpen en op grond daarvan niet is verboden;

  • e. het adviseren betreft inzake transacties in financiële instrumenten in het kader van het uitoefenen van een andere beroepsactiviteit en er niet specifiek voor deze financiële dienst wordt betaald;

  • f. exploitanten met een verplichting tot naleving van de bij of krachtens Richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L 275) gestelde regels, die bij het handelen in emissierechten geen orders van cliënten uitvoeren en die uitsluitend handelen voor eigen rekening, tenzij zij een techniek van hoogfrequente algoritmische handel toepassen;

  • g. het beleggingsactiviteiten betreft door personen die uitsluitend handelen voor eigen rekening in andere financiële instrumenten dan grondstoffenderivaten, emissierechten of van emissierechten afgeleide instrumenten, tenzij deze personen:

    • 1°. marketmaker zijn;

    • 2°. leden of deelnemers zijn van een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit dan wel directe elektronische toegang hebben tot een handelsplatform, met uitzondering van niet-financiële entiteiten die op een handelsplatform transacties verrichten waarvan objectief kan worden aangetoond dat zij risico’s verminderen die rechtstreeks verband houden met de commerciële bedrijvigheid of de activiteiten met betrekking tot het beheer van de kasmiddelen van de niet-financiële entiteiten of van de groepen waartoe zij behoren;

    • 3°. een techniek van hoogfrequente algoritmische handel toepassen; of

    • 4°. voor eigen rekening handelen, indien zij orders van cliënten uitvoeren;

  • h. deze worden verleend of verricht door personen die handelen voor eigen rekening, met inbegrip van marketmakers, in grondstoffenderivaten, emissierechten of van emissierechten afgeleide instrumenten, met uitzondering van personen die handelen voor eigen rekening bij het uitvoeren van orders van cliënten, of door personen die beleggingsdiensten verlenen in grondstoffenderivaten, emissierechten of van emissierechten afgeleide instrumenten aan de cliënten of leveranciers van hun hoofdbedrijf, indien:

    • 1°. op groepsbasis beschouwd dit handelen of deze dienst afzonderlijk en op geaggregeerde basis een nevenactiviteit van hun hoofdbedrijf is;

    • 2°. het hoofdbedrijf van de groep niet bestaat uit het verlenen van beleggingsdiensten, het verrichten van beleggingsactiviteiten, het verrichten van activiteiten als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten of het optreden als marketmaker met betrekking tot grondstoffenderivaten;

    • 3°. geen techniek van hoogfrequente algoritmische handel wordt toegepast; en

    • 4°. op verzoek aan de Autoriteit Financiële Markten wordt meegedeeld dat van de in dit onderdeel opgenomen uitzondering gebruik wordt gemaakt.

Artikel 1:19

  • 1 Het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot de onderdelen a en b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 is niet van toepassing op:

    • a. de inkoop of verkoop van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen door de beheerders van de beleggingsinstellingen; en

    • b. de inkoop of verkoop van rechten van deelneming in icbe’s door de beheerders van de icbe’s.

  • 3 Het ingevolge de artikelen 3:18aa, 3:111a.0 en 3:111aa.0 bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een beheerder van een beleggingsinstelling en ten aanzien van een beheerder van een icbe, indien en voor zover zij activiteiten verrichten of diensten verlenen als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 1:19a

  • 1 Deze wet, met uitzondering van de afdelingen 5.9.1, 5.9.2 en 5.9.3, is niet van toepassing op:

    • a. transmissiesysteembeheerders als bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PbEU 2019, L 158) of artikel 2, onderdeel 4, van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PbEU 2009, L 211) bij de uitvoering van hun taken ingevolge:

      • 1°. de in de aanhef genoemde richtlijnen;

      • 2°. verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PbEU 2019, L 158);

      • 3°. verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van de verordening (EG) nr. 1775/2005 (PbEU 2009, L 211); of

      • 4°. de overeenkomstig de onder 2° en 3° bedoelde verordeningen vastgestelde netwerkcodes of richtsnoeren;

    • b. personen die optreden in naam van transmissiesysteembeheerders teneinde de in onderdeel a bedoelde taken uit te voeren;

    • c. exploitanten of beheerders van een mechanisme voor de balancering van de energiestromen dan wel van een pijpleidingnetwerk of van een systeem voor het in evenwicht houden van de energielevering en energieafname;

    en, voor zover de in dit lid bedoelde personen beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten met betrekking tot grondstoffenderivaten ten behoeve van de in die onderdelen bedoelde activiteiten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het exploiteren van een platform voor de secundaire handel in financiële transmissierechten.

Artikel 1:19b

  • 1 Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beleggingsondernemingen is niet van toepassing op een centrale effectenbewaarinstelling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die verordening.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beleggingsondernemingen, met uitzondering van afdeling 1.6.1, paragraaf 2.2.12.1, paragraaf 3.3.11.1 en de artikelen 4:9.0a en 4:83, van overeenkomstige toepassing op een centrale effectenbewaarinstelling als bedoeld in het eerste lid die naast het verlenen van diensten als bedoeld in de bijlage, afdelingen A en B, van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht.

Artikel 1:19c

  • 1 Deze wet, met uitzondering van de hoofdstukken 5.1 en 5.3 tot en met 5.8, is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is, die:

    • a. uitsluitend op initiatief van een cliënt met zetel of woonplaats in Nederland, beleggingsdiensten verlenen aan of beleggingsactiviteiten verrichten voor die cliënt; of

    • b. beleggingsdiensten verlenen aan of beleggingsactiviteiten verrichten voor in aanmerking komende tegenpartijen of professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, voor zover zij zijn opgenomen in het register dat de Europese Autoriteit voor effecten en markten bijhoudt in overeenstemming met artikel 48 van de verordening markten voor financiële instrumenten.

  • 2 Een beleggingsdienst of beleggingsactiviteit wordt geacht niet uitsluitend op eigen initiatief van een cliënt met zetel in Nederland te zijn verleend aan, of verricht voor, die cliënt, indien de cliënt of potentiële cliënt is benaderd door de beleggingsonderneming, bedoeld in het eerste lid, aanhef, daaronder begrepen een entiteit die namens haar handelt of die nauwe banden met haar heeft of een persoon die namens die entiteit handelt.

§ 1.1.3.4. Financiële diensten met betrekking tot krediet

Artikel 1:20

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op:

    • a. het krachtens een wettelijke bepaling aanbieden van krediet met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek,

      • 1°. rentevrij of tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, of

      • 2°. tegen een rentevoet die niet hoger is dan de op de markt gebruikelijke rentevoet en onder voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden;

    • b. financiële diensten met betrekking tot krediet dat door een werkgever als nevenactiviteit wordt aangeboden aan uitsluitend zijn werknemers,

      • 1°. rentevrij of tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, of

      • 2°. tegen een rentevoet die niet hoger is dan de op de markt gebruikelijke rentevoet en onder voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden;

    • c. financiële diensten met betrekking tot krediet, niet zijnde hypothecair krediet, bestaande uit een overeenkomst van huur en verhuur of waartoe een zodanige overeenkomst behoort, tenzij deze betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken en de strekking heeft dat het verschaffen van het genot van de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft, al dan niet door verlenging van die overeenkomst of het aangaan van een nieuwe overeenkomst, langer dan zes maanden zal duren;

    • d. financiële diensten met betrekking tot krediet, niet zijnde hypothecair krediet, bestaande uit het in ontvangst nemen van roerende zaken van een consument tegen het ter beschikking stellen van een geldsom aan de consument, voorzover de vordering op de consument tot terugbetaling teniet gaat indien de betreffende roerende zaken door de financiële onderneming te gelde worden gemaakt;

    • e. financiële diensten met betrekking tot krediet, niet zijnde hypothecair krediet, dat binnen drie maanden dient te worden afgelost en terzake waarvan slechts onbetekenende kosten aan de consument in rekening worden gebracht;

    • f. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen waarin financiële diensten met betrekking tot krediet, zonder rente of andere kosten, dat door een financiëledienstverlener wordt verleend ten behoeve van de betaling van kosten gericht op het tot stand brengen van een overeenkomst met betrekking tot een financieel product, ter zake waarvan een verbod geldt voor het verschaffen of ontvangen van bepaalde provisies op grond van artikel 4:25a, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Deze wet, met uitzondering van de artikelen 4:19, 4:22, 4:33 en 4:35, is niet van toepassing op financiële diensten met betrekking tot een geoorloofde debetstand waarbij de consument is gehouden binnen een maand af te lossen.

§ 1.1.3.5. Financiële diensten met betrekking tot verzekeringen

Artikel 1:21

Deze wet is niet van toepassing op:

  • a. bemiddelen in verzekeringen, voorzover:

    • 1°. incidenteel advies wordt verstrekt aan een cliënt in de context van een andere hoofdberoepswerkzaamheid dan bemiddelen in verzekeringen;

    • 2°. beroepshalve schadegevallen worden afgehandeld voor een verzekeraar; of

    • 3°. het schaderegeling en schade-expertise betreft.

  • b. financiële diensten met betrekking tot verzekeringen ter dekking van risico’s of met betrekking tot verplichtingen die zijn gelegen in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 1:22

Het bepaalde ingevolge de artikelen 4:9, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 4:10, 4:11, tweede en derde lid, 4:13, eerste en tweede lid, 4:15, eerste en tweede lid, 4:19, 4:20, eerste lid, 4:23, eerste tot en met derde lid, en 4:73, eerste tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het bemiddelen in verzekeringen en het herverzekeringsbemiddelen vanuit Nederland ten behoeve van cliënten die hun gewone verblijfplaats hebben in een andere lidstaat.

Afdeling 1.1.4. Aantastbaarheid van rechtshandelingen

Artikel 1:23

  • 1 De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels is niet uit dien hoofde aantastbaar, behalve voorzover in deze wet anders is bepaald.

  • 2 Indien een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, of 1:25a, tweede lid, niet dwingend regelt of de rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in strijd met de regels die zijn gesteld bij of krachtens die verordening uit dien hoofde aantastbaar is, is de rechtsgeldigheid van een dergelijke rechtshandeling niet uit dien hoofde aantastbaar.

Hoofdstuk 1.2. Toezichthouders

Afdeling 1.2.1. Algemene bepalingen

§ 1.2.1.1. Taakstelling

Artikel 1:24

  • 1 Prudentieel toezicht is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.

  • 2 De Nederlandsche Bank heeft, op de grondslag van deze wet en met inachtneming van de verordening bankentoezicht, tot taak het prudentieel toezicht op financiële ondernemingen uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot de financiële markten, alsmede bepaalde financiële ondernemingen af te wikkelen.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan, indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betrekking heeft op de soliditeit van op de financiële markten werkzame ondernemingen of de stabiliteit van het financiële stelsel, bij algemene maatregel van bestuur worden belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens die verordening gestelde regels.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de Nederlandsche Bank de taak, bedoeld in het tweede lid, uitoefent.

Artikel 1:25

  • 1 Gedragstoezicht is, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten heeft, op de grondslag van deze wet, tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten kan, indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betrekking heeft op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen of zorgvuldige behandeling van cliënten, bij algemene maatregel van bestuur tevens worden belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens die verordening gestelde regels.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de Autoriteit Financiële Markten de taak, bedoeld in het tweede lid, uitoefent.

Artikel 1:25a

  • 4 Artikel 1:47, eerste en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1:75, 1:79 en 1:80, door de Autoriteit Consument en Markt met dien verstande dat zowel de Nederlandsche Bank als de Autoriteit Financiële Markten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 6 Artikel 1:75 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid van dat artikel een bindende aanwijzing als bedoeld in artikel 1 van de Instellingswet Autoriteit en Markt wordt verstaan en dat onder de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid van artikel 1:75 een zelfstandige last als bedoeld in artikel 1 van de Instellingswet Autoriteit en Markt wordt verstaan, niet zijnde een bindende aanwijzing als bedoeld in laatstgenoemd artikel.

Artikel 1:25b

Onze Minister kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de toepassing door de toezichthouders van het bepaalde in de hoofdstukken 1.2 en 1.3.

Artikel 1:25c

Indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht tot aanwijzing van een orgaan op het terrein van de financiële markten waarbij buitengerechtelijke geschillenprocedures kunnen worden aangespannen, wordt bij algemene maatregel van bestuur het ter zake bevoegde orgaan aangewezen.

Artikel 1:25d

  • 1 De Nederlandsche Bank, de leden van haar directie en raad van commissarissen en haar werknemers zijn niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een handelen of nalaten in de uitoefening van een op grond van een wettelijk voorschrift opgedragen taak of verleende bevoegdheid, tenzij deze schade in belangrijke mate het gevolg is van een opzettelijk onbehoorlijke taakuitoefening of een opzettelijk onbehoorlijke uitoefening van bevoegdheden of in belangrijke mate te wijten is aan grove schuld.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten, de leden van haar bestuur en raad van toezicht en haar werknemers zijn niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een handelen of nalaten in de uitoefening van een op grond van een wettelijk voorschrift opgedragen taak of verleende bevoegdheid, tenzij deze schade in belangrijke mate het gevolg is van een opzettelijk onbehoorlijke taakuitoefening of een opzettelijke onbehoorlijke uitoefening van bevoegdheden of in belangrijke mate te wijten is aan grove schuld.

§ 1.2.1.2. Institutionele bepalingen

Artikel 1:26

  • 1 Het bestuur van de Autoriteit Financiële Markten bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De voorzitter en de andere leden van het bestuur worden bij koninklijk besluit benoemd. Elke benoeming geschiedt voor ten hoogste vier jaren. De raad van toezicht kan voor elke benoeming van een lid van het bestuur een niet-bindende voordracht bij Onze Minister indienen. Herbenoeming in dezelfde functie kan tweemaal en telkens voor ten hoogste vier jaren plaatsvinden.

  • 2 De voorzitter en de andere leden van het bestuur kunnen door Onze Minister worden geschorst of bij koninklijk besluit worden ontslagen, indien zij niet meer voldoen aan de eisen voor de uitoefening van hun functie of daarin op ernstige wijze zijn tekortgeschoten. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

  • 3 Onze Minister draagt zorg voor de mededeling in de Staatscourant van de in dit artikel bedoelde benoemingen, schorsingen en ontslagen.

  • 4 Voorafgaand aan het opmaken van de voordracht door de raad van toezicht stelt de raad van toezicht, het bestuur gehoord, een functieprofiel op.

  • 5 De salarissen en de regelingen ten aanzien van pensioen en vergoeding van onkosten van de voorzitter en de andere leden van het bestuur worden vastgesteld door de raad van toezicht en behoeven de instemming van Onze Minister.

Artikel 1:27

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten heeft een raad van toezicht.

  • 2 De raad van toezicht ziet toe op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken en staat het bestuur met raad ter zijde.

  • 3 De raad van toezicht bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht worden door Onze Minister benoemd. Elke benoeming geschiedt voor ten hoogste vier jaren. De raad van toezicht kan voor elke benoeming een niet-bindende voordracht bij Onze Minister indienen. Herbenoeming kan tweemaal en telkens voor ten hoogste vier jaren plaatsvinden.

  • 4 De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht kunnen door Onze Minister worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

  • 5 Onze Minister draagt zorg voor de mededeling in de Staatscourant van de in dit artikel bedoelde benoemingen, schorsingen en ontslagen.

  • 6 Voorafgaand aan het opmaken van de voordracht door de raad van toezicht stelt de raad van toezicht een functieprofiel op.

Artikel 1:27a

  • 1 De directie en de raad van commissarissen van de Nederlandsche Bank alsmede het bestuur en de raad van toezicht van de Autoriteit Financiële Markten bestaan uit personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat en die geschikt zijn voor de uitoefening van hun functies.

  • 2 De raad van commissarissen onderscheidenlijk de raad van toezicht maakt een met redenen omklede beoordeling van de betrouwbaarheid en geschiktheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Er is een profielschets voor de directie en de raad van commissarissen van de Nederlandsche Bank. De profielschets wordt opgesteld door de raad van commissarissen, de directie gehoord, en behoeft de instemming van Onze Minister onderscheidenlijk de aandeelhouder.

  • 4 Er is een profielschets voor het bestuur en de raad van toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. De profielschets wordt opgesteld door de raad van toezicht, het bestuur gehoord, en behoeft de instemming van Onze Minister.

§ 1.2.1.3. Regelgevende bevoegdheid

Artikel 1:28

  • 1 Indien ingevolge deze wet aan de toezichthouder de bevoegdheid wordt toegekend om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen, gaat de toezichthouder daartoe niet over dan nadat hij een daarvoor in aanmerking komende representatieve vertegenwoordiging van onder zijn toezicht staande ondernemingen heeft geraadpleegd.

  • 2 In geval van bijzondere omstandigheden is de Nederlandsche Bank bevoegd tijdelijke algemeen verbindende voorschriften vast te stellen in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel. Het eerste lid is niet van toepassing.

  • 3 In geval van bijzondere omstandigheden is de Autoriteit Financiële Markten, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, bevoegd tijdelijke algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bevordering van de ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, bedoeld in artikel 1:25. Het eerste lid is niet van toepassing.

  • 4 De toezichthouder stelt Onze Minister onverwijld in kennis van door hem vastgestelde algemeen verbindende voorschriften.

Artikel 1:29

  • 1 Indien de door de toezichthouder vastgestelde algemeen verbindende voorschriften naar het oordeel van Onze Minister in strijd zijn met de wet, een verdrag of een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, en de toezichthouder de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet heeft weggenomen, stelt Onze Minister bij ministeriële regeling regels voor het desbetreffende onderwerp, onder gelijktijdige intrekking van de door de toezichthouder voor het desbetreffende onderwerp vastgestelde algemeen verbindende voorschriften.

  • 2 Indien de door de toezichthouder vastgestelde algemeen verbindende voorschriften een onredelijke belasting voor de financiële markten tot gevolg hebben, en de toezichthouder de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet heeft weggenomen, kan Onze Minister bij ministeriële regeling regels stellen voor het desbetreffende onderwerp, onder gelijktijdige intrekking van de door de toezichthouder voor het desbetreffende onderwerp vastgestelde algemeen verbindende voorschriften.

  • 3 Indien Onze Minister op grond van het eerste of tweede lid voorschriften vaststelt doet hij zo spoedig mogelijk een voordracht tot wijziging van de algemene maatregel van bestuur waarin aan de toezichthouder de bevoegdheid is toegekend algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.

  • 4 Indien de door de toezichthouder ingevolge artikel 1:28, tweede of derde lid, vastgestelde algemeen verbindende voorschriften naar het oordeel van Onze Minister in strijd zijn met de wet, een verdrag, een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie of een onredelijke belasting voor de financiële markten tot gevolg hebben, en de toezichthouder de geconstateerde onvolkomenheid na overleg niet onverwijld heeft weggenomen, kan Onze Minister die algemeen verbindende voorschriften intrekken.

Artikel 1:29a

Bij ministeriële regeling kunnen, met inachtneming van hetgeen dienaangaande in bindende EU-rechtshandelingen is bepaald, regels worden gesteld met betrekking tot door de toezichthouder te publiceren algemene informatie over de wijze van uitoefening van het toezicht op grond van deze wet, met inbegrip van relevante regelgeving.

Afdeling 1.2.2. Informatievoorziening, sturing en toezicht

Artikel 1:30

  • 2 Het eerste lid heeft mede betrekking op de taken die de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten op grond van de daarvoor geldende wettelijke regelingen in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitvoeren.

Artikel 1:37

  • 2 De instemming, bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a. indien de statuten na wijziging onvoldoende zijn afgestemd op het in deze wet bepaalde;

    • b. indien de statuten na wijziging onvoldoende waarborgen bieden voor een onafhankelijke taakvervulling door de toezichthouder;

    • c. wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 1:42

  • 1 Onze Minister kan aan de toezichthouder de gegevens of inlichtingen vragen die nodig zijn voor een onderzoek naar de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd, indien dat ter wille van het toezicht nodig blijkt.

  • 2 De toezichthouder verstrekt aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen, tenzij het vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betreft in de zin van artikel 1:89, eerste lid, die:

    • a. betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke persoon of vennootschap, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke financiële onderneming:

      • 1°. waaraan een vergunning op grond van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen is verleend of die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft verkregen of waarvan die vergunning onderscheidenlijk die verklaring is ingetrokken of vervallen; en

      • 2°. ten aanzien waarvan surséance van betaling is verleend of die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;

    • b. betrekking hebben op ondernemingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging een financiële onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten; of

    • c. zijn ontvangen van een toezichthoudende instantie of zijn verkregen naar aanleiding van een verificatie bij een in een andere staat gelegen bijkantoor van een financiële onderneming met zetel in Nederland, en niet de uitdrukkelijke instemming is verkregen van die toezichthoudende instantie of van de toezichthoudende instantie van de staat waar de verificatie ter plaatse is verricht.

  • 3 Onze Minister kan een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 4 Onze Minister gebruikt de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder deze wet uitvoert of heeft uitgevoerd.

  • 5 Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid ontvangen gegevens of inlichtingen.

  • 6 Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de beide kamers der Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.

Hoofdstuk 1.3. Samenwerking toezichthouders

Afdeling 1.3.1. Samenwerking toezichthouders nationaal

Artikel 1:46

  • 1 De toezichthouders werken samen met het oog op de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels opdat deze, voorzover zij betrekking hebben op onderwerpen die zowel tot het prudentieel toezicht als tot het gedragstoezicht behoren, zoveel mogelijk gelijkluidend zijn.

Artikel 1:47

  • 1 De toezichthouder neemt geen besluit tot het treffen van een in het tweede lid genoemde maatregel dan nadat hij aan de andere toezichthouder een redelijke termijn heeft geboden om daarover zijn zienswijze naar voren te brengen. De eerste volzin is niet van toepassing indien de andere toezichthouder geen toezicht uitoefent op de naleving van deze wet door de desbetreffende persoon of onderneming.

  • 3 De zienswijze wordt schriftelijk naar voren gebracht, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een mondeling naar voren gebrachte zienswijze, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk wordt bevestigd. Indien de toezichthouder een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt dat afwijkt van de door de andere toezichthouder naar voren gebrachte zienswijze, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering van het besluit vermeld. De zienswijze of de schriftelijke bevestiging van een mondeling gegeven zienswijze vormt een integraal onderdeel van het besluit tot het treffen van een toezichtmaatregel.

Artikel 1:47a

De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, alvorens zij een vergunning verleent aan een beleggingsonderneming die:

  • a. dochtermaatschappij is van een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend;

  • b. dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend;

  • c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een lidstaat een vergunning is verleend.

Artikel 1:47b

  • 1 De Nederlandsche Bank stelt de Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 verleent, indien de aanvrager:

    • a. een beheerder van een icbe of een beleggingsonderneming is waaraan door de Autoriteit Financiële Markten een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:69b, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 2:96;

    • b. de moedermaatschappij is van een beheerder van een icbe of een beleggingsonderneming als bedoeld onder a;

    • c. een persoon is die zeggenschap heeft over een beheerder van een icbe of een beleggingsonderneming als bedoeld onder a.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het opstellen van een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 15 van de verordening bankentoezicht.

Artikel 1:47c

  • 1 Indien de toezichthouder op grond van deze wet dient te oordelen over de geschiktheid van een persoon die het dagelijks beleid van een bank of verzekeraar bepaalt of zal bepalen of die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank of verzekeraar, vraagt hij onverwijld, onder toezending van de benodigde gegevens, de andere toezichthouder daarover advies.

  • 2 Indien de toezichthouder voornemens is te oordelen dat een persoon als bedoeld in het eerste lid over de ingevolge deze wet vereiste geschiktheid beschikt, stelt hij, onder toezending van de relevante gegevens, de andere toezichthouder van het voorgenomen oordeel in kennis.

  • 3 Indien de toezichthouder voornemens is te oordelen dat de betrouwbaarheid buiten twijfel staat van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt, zal bepalen, mede bepaalt of mede zal bepalen of van een persoon die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, stelt hij, onder toezending van de relevante gegevens, de andere toezichthouder van het voorgenomen oordeel in kennis.

  • 4 Nadat de andere toezichthouder, na kennisname van het voorgenomen oordeel als bedoeld in het tweede en derde lid, heeft meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet een bindende aanbeveling als bedoeld in artikel 1:49 te doen, kan de toezichthouder het oordeel of een daarmee samenhangend besluit aan de financiële onderneming bekendmaken.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing indien de beoordeling geschiedt in het kader van de in artikel 6 van de verordening bankentoezicht bedoelde bijstand aan de Europese Centrale Bank.

Artikel 1:48

  • 1 Indien de Nederlandsche Bank in het kader van de behandeling van een in artikel 2:3.0b, 2:3.0d, 2:3.0g, 2:3b, 2:13, 2:22, 2:32, 2:33, 2:42, 2:43, 2:54h, 3:33 of 3:110, vierde of vijfde lid, bedoelde aanvraag dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan het bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde vraagt zij, alvorens op die aanvraag te beslissen of een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op te stellen, daarover advies aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2 Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van de behandeling van een in artikel 2:3i, 2:67, 2:67b, 2:68, 2:69c of 2:99 bedoelde aanvraag dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen bepaalde vraagt zij, alvorens te beslissen op die aanvraag, daarover advies aan de Nederlandsche Bank.

  • 3 De toezichthouder wiens advies als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt gevraagd, brengt het advies schriftelijk uit binnen zes weken na het verzoek.

  • 4 Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van een aanvraag van instemming als bedoeld in artikel 2:122, 2:127 of 2:130 of in het kader van een melding van een wijziging als bedoeld in artikel 4:26, eerste of tweede lid, dient te beoordelen of de financiële positie van de aanvrager onderscheidenlijk de betrokken financiële onderneming toereikend is, vraagt zij daarover advies aan de Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank brengt het advies schriftelijk uit binnen drie weken na het verzoek.

  • 5 Indien de toezichthouder die het advies heeft gevraagd overweegt af te wijken van het advies stelt hij de toezichthouder die het advies heeft gegeven in de gelegenheid om het advies mondeling toe te lichten.

  • 6 Het advies, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, maakt deel uit van het besluit ten aanzien van de vergunning of instemming of het in het eerste lid bedoelde ontwerpbesluit.

Artikel 1:48a

  • 1 Indien een bank een aanvraag als bedoeld in artikel 2:13a, eerste lid, onderdeel a, heeft ingediend bij de Nederlandsche Bank, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten op verzoek van de Nederlandsche Bank en voor zover beschikbaar alle informatie die eerder door de bank aan de Autoriteit Financiële Markten is verstrekt in verband met een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, alsmede een afschrift van de op basis van die informatie aan de bank verleende vergunning.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten verstrekt de informatie, bedoeld in het eerste lid, binnen vier weken nadat de Nederlandsche Bank de Autoriteit Financiële Markten in kennis heeft gesteld van de ontvangst van een aanvraag als bedoeld in artikel 2:13a, eerste lid.

Artikel 1:48b

  • 1 Indien de Nederlandsche Bank voornemens is een besluit te nemen als bedoeld in artikel 3:4a, eerste of derde lid, vraagt zij, alvorens het besluit te nemen, daarover advies aan de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 1:48c

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten verstrekt het in het eerste lid bedoelde advies binnen zes weken na het verzoek.

Artikel 1:49

  • 1 Indien een toezichthouder, eigener beweging dan wel naar aanleiding van een in kennisstelling als bedoeld in artikel 1:47c, tweede lid, constateert dat een persoon die het dagelijks beleid bepaalt of zal bepalen van een bank of verzekeraar waaraan door de andere toezichthouder of de Europese Centrale Bank een vergunning is of wordt verleend of die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank of verzekeraar, niet of niet langer over de ingevolge deze wet vereiste geschiktheid beschikt, kan hij een bindende aanbeveling doen aan de andere toezichthouder omtrent de inhoud van een te geven oordeel of te nemen besluit inzake de geschiktheid van die persoon dan wel tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.

  • 2 Indien een toezichthouder, eigener beweging dan wel naar aanleiding van een in kennisstelling als bedoeld in artikel 1:47c, derde lid, constateert dat de betrouwbaarheid van een persoon die het beleid bepaalt, zal bepalen, mede bepaalt of mede zal bepalen van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichthouder of de Europese Centrale Bank een vergunning is of wordt verleend of van een persoon die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van die financiële onderneming, niet of niet langer buiten twijfel staat, kan hij een bindende aanbeveling doen aan de andere toezichthouder omtrent de inhoud van een te geven oordeel of te nemen besluit inzake de betrouwbaarheid van die persoon dan wel tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.

  • 3 Een bindende aanbeveling als bedoeld in het eerste en tweede lid is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ingediend, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een met redenen omklede mondelinge aanbeveling, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk wordt bevestigd.

  • 4 De toezichthouder tot wie de bindende aanbeveling, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gericht, geeft daaraan zo spoedig mogelijk uitvoering. De met redenen omklede schriftelijke aanbeveling of de schriftelijke bevestiging van de met redenen omklede mondelinge aanbeveling, vormt een integraal onderdeel van een besluit waarbij uitvoering is gegeven aan die bindende aanbeveling.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de Europese Centrale Bank op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht bevoegd is te besluiten of oordelen over de geschiktheid en betrouwbaarheid van personen als bedoeld in het eerste of tweede lid. Alsdan kan de Autoriteit Financiële Markten haar constatering mededelen aan de Europese Centrale Bank of aan de Nederlandsche Bank een bindende aanbeveling doen omtrent de inhoud van een te geven oordeel in het kader van de in artikel 6 van de verordening bankentoezicht bedoelde bijstand aan de Europese Centrale Bank. De bindende aanbeveling vormt een integraal onderdeel van het te geven oordeel.

Artikel 1:49a

De Nederlandsche Bank en Onze Minister van Justitie en Veiligheid werken samen met het oog op de vervulling van de aan de Nederlandsche Bank in deze wet opgedragen taak met betrekking tot de in artikel 3:267i opgenomen verplichtingen voor banken en andere betaaldienstverleners.

Artikel 1:50

Bij ministeriële regeling kunnen met het oog op een goede uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen met betrekking tot financiële markten of op die markten werkzame personen regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 1:50a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een goede uitvoering van de in de artikelen 1:24 tot en met 1:25a bedoelde taken nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de toezichthouders en de samenwerking met de Autoriteit Consument en Markt.

Afdeling 1.3.2. Samenwerking met andere lidstaten algemeen

§ 1.3.2.1. Samenwerking en uitwisseling van gegevens en inlichtingen

Artikel 1:51

  • 1 De toezichthouder werkt samen met een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat of een afwikkelingsautoriteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, indien dat voor het vervullen van zijn taken op grond van deze wet of voor de taakuitoefening van die instantie of autoriteit nodig is.

  • 2 De toezichthouder neemt bij de uitoefening van zijn taak de gevolgen in overweging die zijn besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.

  • 3 De toezichthouder verstrekt op verzoek van een toezichthoudende instantie of afwikkelingsautoriteit als bedoeld in het eerste lid alle gegevens en inlichtingen die voor de taakuitoefening van die toezichthoudende instantie of afwikkelingsautoriteit nodig zijn.

  • 4 Indien het verzoek betrekking heeft op een beheerder van een beleggingsinstelling, een beheerder van een icbe, een beleggingsinstelling, een beleggingsonderneming of een icbe, kan de Autoriteit Financiële Markten slechts besluiten de verstrekking van gegevens of inlichtingen achterwege te laten, indien:

    • a. voor hetzelfde feit en tegen dezelfde persoon in Nederland reeds een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt;

    • b. tegen dezelfde persoon en voor hetzelfde feit in Nederland reeds een onherroepelijke vonnis is gewezen.

  • 5 Indien het verzoek betrekking heeft op een beheerder van een beleggingsinstelling, een beheerder van een icbe, een beleggingsinstelling of een icbe, kan de Autoriteit Financiële Markten tevens besluiten de verstrekking van gegevens of inlichtingen achterwege te laten, indien de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse soevereiniteit, de nationale veiligheid of de openbare orde.

  • 6 De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat van haar met redenen omklede beslissing, bedoeld in het vierde of vijfde lid, in kennis.

  • 7 De Autoriteit Financiële Markten verstrekt op verzoek aan een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat waar een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, passende voorzieningen treft om de toegang tot de handel in zijn systeem voor in die lidstaat gevestigde leden of deelnemers op afstand te faciliteren, onverwijld de namen van de leden van of deelnemers aan de desbetreffende gereglementeerde markt.

Artikel 1:51a

  • 1 De Nederlandsche Bank werkt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.2, samen met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In het kader daarvan verstrekt de Nederlandsche Bank aan die toezichthoudende instantie desgevraagd, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, alle relevante informatie.

  • 2 De Nederlandsche Bank verstrekt eigener beweging aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten alle essentiële informatie voor de vervulling van hun taak ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.2.

  • 3 Onder essentiële informatie als bedoeld in het tweede lid, worden in elk geval verstaan gegevens over:

    • a. de juridische structuur, het bestuur en de organisatiestructuur van de groep, met inbegrip van alle gereguleerde entiteiten, niet-gereguleerde dochterondernemingen en significante bijkantoren die tot de groep behoren, alsmede de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die toezicht houden op de gereglementeerde entiteiten van de groep;

    • b. procedures voor de verzameling van informatie bij de beleggingsondernemingen en banken van de groep, alsmede voor de verificatie van deze informatie;

    • c. ontwikkelingen bij beleggingsondernemingen, banken of andere ondernemingen van de groep die ernstige nadelige gevolgen voor de beleggingsondernemingen of banken zouden kunnen hebben;

    • d. belangrijke sancties en bijzondere maatregelen die de Nederlandsche Bank of de toezichthoudende instanties van andere lidstaten ten aanzien van de in afdeling 3.6.2 bedoelde financiële ondernemingen hebben getroffen.

  • 4 Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank die een dochteronderneming is van een EU-moederbeleggingsonderneming of een EU-moederbank en informatie nodig heeft over de invoering van benaderingen of methodieken zoals beschreven ingevolge deze wet en die informatie reeds is verstrekt aan de toezichthoudende instantie die toezicht houdt op die EU-moederbeleggingsonderneming of EU-moederbank richt zij zich eerst tot deze toezichthoudende instantie.

  • 5 De Nederlandsche Bank overlegt, voordat zij een besluit neemt dat van belang is voor de toezichthoudende taken als bedoeld in afdeling 3.6.2 van een andere betrokken toezichthoudende instantie, met die instantie over:

    • a. veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de bestuursstructuur van beleggingsondernemingen en banken in de groep; en

    • b. belangrijke sancties of bijzondere maatregelen.

  • 6 De Nederlandsche Bank vraagt advies aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die toezicht houdt op geconsolideerde basis, voordat zij een besluit neemt over het opleggen van een sanctie of maatregel als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b.

  • 7 De Nederlandsche Bank kan het inwinnen van advies als bedoeld in het zesde lid in spoedeisende gevallen achterwege laten. In dat geval deelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten haar besluit onverwijld mede.

  • 8 Indien de Nederlandsche Bank in haar hoedanigheid van centrale bank kennis krijgt van een situatie als bedoeld in artikel 1:93a waarschuwt zij onverwijld de toezichthoudende instantie van de lidstaat die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis en deelt zij alle informatie mede die voor de uitoefening van diens taken noodzakelijk is.

Artikel 1:51b

  • 1 De toezichthouder verstrekt eigener beweging aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten onverwijld alle informatie die voor de vervulling van de taak van die toezichthoudende instanties op grond van de richtlijn instellingen voor collectieve beleggingen in effecten nodig is.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten verstrekt onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de icbe informatie over onregelmatigheden bij de beheerder met zetel in Nederland van een icbe, die van wezenlijke invloed kunnen zijn op een goede taakuitoefening door de beheerder met betrekking tot de icbe en over het niet voldoen door de beheerder aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten verstrekt onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de beheerder van een icbe informatie over onregelmatigheden bij de icbe met zetel in Nederland, die van wezenlijke invloed kunnen zijn op een goede taakuitoefening door de beheerder met zetel in een andere lidstaat of op het door de beheerder kunnen voldoen aan de eisen van de richtlijn instellingen voor collectieve beleggingen in effecten.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat in kennis van wijzigingen van de gegevens, bedoeld in artikel 2:122, tweede lid, of van een wijziging van het beleggerscompensatiestelsel.

Artikel 1:51c

  • 1 De Nederlandsche Bank kan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die toezicht houdt op geconsolideerde basis op een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat of, indien geen toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de bank of beleggingsonderneming, verzoeken dat bijkantoor als significant aan te merken.

  • 2 Het verzoek vermeldt de redenen waarom het bijkantoor als significant kan worden aangemerkt, en met name:

    • a. indien het een bank betreft, of het marktaandeel in deposito’s van het in Nederland gelegen bijkantoor meer dan 2 procent bedraagt;

    • b. de vermoedelijke gevolgen van een opschorting of beëindiging van de werkzaamheden van een beleggingsonderneming of bank als bedoeld in het eerste lid voor de liquiditeit van de markt en de betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen in Nederland; of

    • c. de omvang en het belang van het bijkantoor, wat het aantal cliënten betreft, binnen het bancaire of financiële stelsel in Nederland.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of bank met zetel in Nederland of toezicht op geconsolideerde basis houdt op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank en een verzoek ontvangt van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat om een in die lidstaat gelegen bijkantoor van deze financiële onderneming als significant aan te merken, neemt zij nadat overeenstemming met de andere betrokken toezichthoudende instanties is bereikt over de kwalificatie van het bijkantoor als significant een besluit over de kwalificatie van een bijkantoor als significant.

  • 4 Indien binnen twee maanden na een verzoek van de Nederlandsche Bank, bedoeld in het eerste lid, geen besluit over de kwalificatie van een bijkantoor is genomen, beslist de Nederlandsche Bank, uiterlijk twee maanden daarna of het bijkantoor significant is. Bij deze beslissing houdt de Nederlandsche Bank rekening met de standpunten en voorbehouden van de betrokken toezichthoudende instanties.

  • 5 De Nederlandsche Bank zendt een besluit, bedoeld in het derde en vierde lid, aan de betrokken toezichthoudende instanties.

Artikel 1:51d

  • 1 Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of bank met zetel in Nederland, zendt zij de toezichthoudende instantie van een lidstaat waar een significant bijkantoor van deze financiële onderneming is gelegen de informatie, bedoeld in artikel 1:51a, derde lid, onderdelen c en d, en voert zij de toezichtactiviteiten, bedoeld in artikel 3:278b, eerste lid, onderdeel c, in samenwerking met die toezichthoudende instantie uit.

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een in Nederland gelegen significant bijkantoor van een beleggingsonderneming of bank met zetel in een andere lidstaat, werkt zij, in de uitvoering van de toezichttaken, bedoeld in artikel 3:278b, eerste lid, onderdeel c, samen met de toezichthoudende instantie van de zetel van de desbetreffende financiële onderneming.

Artikel 1:51e

Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de toezichthouder en de toezichthoudende instanties van andere lidstaten en de verstrekking van gegevens of inlichtingen door de toezichthouder aan die toezichthoudende instanties.

Artikel 1:51f

  • 2 In het kader van de samenwerking in het eerste lid verstrekt de Nederlandsche Bank aan de toezichthoudende autoriteiten en financiële inlichtingen eenheden, bedoeld in het eerste lid desgevraagd, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, alle relevante informatie op voorwaarde dat daarmee geen lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de Nederlandsche Bank naar mogelijke overtredingen wordt ondermijnd.

Artikel 1:52

  • 1 De toezichthouder kan ten behoeve van de uitvoering van zijn taak op grond van deze paragraaf van een ieder inlichtingen vorderen, indien dat voor de vervulling van de taak van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat nodig is.

Artikel 1:53

De Nederlandsche Bank vordert de voor het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht benodigde inlichtingen slechts rechtstreeks van de ondernemingen in de verzekeringsrichtlijngroep, indien die inlichtingen eerst van de Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn gevorderd, maar niet of niet tijdig zijn verkregen.

Artikel 1:54a

Indien een marktexploitant waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend in een andere lidstaat voorzieningen heeft getroffen waardoor het voor deelnemers of leden van het handelsplatform mogelijk is om vanuit die lidstaat daarop te handelen, en de werkzaamheden van het handelsplatform van aanzienlijk belang zijn voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat, maakt de Autoriteit Financiële Markten, onverminderd artikel 1:51, afspraken met de relevante toezichthoudende instanties in die lidstaat over de uitoefening van haar toezicht.

§ 1.3.2.1.a. Colleges van toezichthouders

Artikel 1:54b

  • 1 Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2 op geconsolideerde basis toezicht houdt op een bank, beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten, financiële holding of op een gemengde financiële holding met zetel in Nederland, dan wel op een Nederlandse EU-moederbank, een Nederlandse financiële EU-moederholding of een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding, niet zijnde een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding van een beleggingsondernemingsgroep, met een dochteronderneming die haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is, richt zij een college van toezichthouders op om de uitoefening van de taken, bedoeld in de artikelen 1:93a en 3:278b, te vergemakkelijken, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, en om te zorgen voor passende coördinatie en samenwerking met relevante toezichthoudende instanties van andere lidstaten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid richt de Nederlandsche Bank, indien zij toezicht houdt op een bank of beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland die in andere lidstaten uitsluitend daar gelegen bijkantoren heeft waarvan ten minste een als significant is aangemerkt, in samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van de lidstaten waar een significant bijkantoor is gelegen, een college van toezichthouders op om de samenwerking, bedoeld in de artikelen 1:51 en 1:51d, te vergemakkelijken.

  • 3 De Nederlandsche Bank beslist welke betrokken toezichthoudende instanties deelnemen aan een bijeenkomst of activiteit van het college van toezichthouders.

  • 4 De Nederlandsche Bank houdt bij haar beslissing, bedoeld in het derde lid, rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor de betrokken toezichthoudende instanties en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten en met de verplichtingen op grond van artikel 1:51d.

  • 5 Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een beleggingsonderneming of bank, bedoeld in het tweede lid, stelt zij, met inachtneming van afdeling 1.5.1, de Europese Bankenautoriteit in kennis van de toezichtactiviteiten van het college van toezichthouders, met inbegrip van de toezichtactiviteiten in noodsituaties, en deelt de Europese Bankenautoriteit alle informatie mede die voor de convergentie van het toezicht van bijzonder belang is.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taken van de Nederlandsche Bank binnen het college van toezichthouders.

Artikel 1:54ba

  • 1 De Nederlandsche Bank kan, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, een college van toezichthouders oprichten voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 48, eerste en tweede lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, indien zij ingevolge afdeling 3.6.2 op geconsolideerde basis toezicht houdt op een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, dan wel op een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, een Nederlandse EU-moederbeleggingsholding of een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding van een beleggingsondernemingsgroep met een dochteronderneming in een staat die geen lidstaat is.

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank op grond van het eerste lid overgaat tot het oprichten van een college van toezichthouders, nemen de volgende toezichthoudende instanties deel aan het college:

    • a. de toezichthoudende instantie in een lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op een dochteronderneming van een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, van een EU-moederbeleggingsonderneming of van een gemengde financiële EU-moederholding van een beleggingsondernemingsgroep.

    • b. waar van toepassing, de toezichthoudende instantie van een derde land, met inachtneming van vereisten die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in artikel 1:90, eerste tot en met derde lid.

  • 3 Het vijfde en zesde lid van artikel 1:54b zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit van de Nederlandsche Bank om ingevolge het eerste lid een college van toezichthouders op te richten.

Artikel 1:54c

De Nederlandsche Bank neemt deel aan het betrokken college van toezichthouders, indien zij toezicht houdt op een dochteronderneming van een een EU-moederbank, een EU-moederbeleggingsholding, EU-moederbeleggingsonderneming een gemengde financiële EU-moederholding, of een in Nederland gelegen significant bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:51c. Zij kan ook deelnemen in haar hoedanigheid van centrale bank of indien zij op grond van artikel 3:280b goedkeuring heeft verleend aan een holding als bedoeld in artikel 3:280a.

§ 1.3.2.2. Samenwerking in het kader van toezicht op de naleving

Artikel 1:55

  • 1 Indien een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, bemiddelaar in hypothecair krediet, betaalinstelling, datarapporteringsdienstverlener, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland een bijkantoor heeft in een andere lidstaat, kan de toezichthouder ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet door die financiële onderneming:

    • a. de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verzoeken om bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen te verifiëren; of

    • b. na kennisgeving aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zelf bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren.

    Indien het een bijkantoor van een bank of een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend betreft, kan de toezichthouder tevens verzoeken om een onderzoek of dat onderzoek zelf verrichten of doen verrichten.

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op geconsolideerde basis als bedoeld in hoofdstuk 3.6 gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren bij een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, kan zij ten behoeve van dat toezicht:

    • a. de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verzoeken om bij die onderneming gegevens of inlichtingen te verifiëren;

    • b. na kennisgeving aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zelf bij die onderneming gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren.

  • 3 Indien de toezichthouder ten behoeve van het toezicht op een beheerder van een icbe of een icbe, gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren of een onderzoek wenst te verrichten bij een in een andere lidstaat gevestigde onderneming kan hij in overeenstemming met de artikelen 6 tot en met 11 van de uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten:

    • a. de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verzoeken om bij die onderneming gegevens of inlichtingen te verifiëren of te onderzoeken; of

    • b. na instemming van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zelf bij die onderneming gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren of een onderzoek verrichten of doen verrichten.

  • 4 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten.

  • 5 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien beheerders van beleggingsinstellingen en beleggingsinstellingen.

Artikel 1:55a

De Nederlandsche Bank kan de inlichtingen, bedoeld in artikel 1:74, eerste lid, zelf dan wel door middel van de personen, bedoeld in artikel 1:72, eerste lid, ter plaatse verifiëren bij:

  • a. de aan het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht, bedoeld in artikel 3:285, onderworpen verzekeraar;

  • b. verbonden ondernemingen van deze verzekeraar;

  • c. de moederondernemingen van deze verzekeraar; of

  • d. verbonden ondernemingen van een moederonderneming van deze verzekeraar.

Artikel 1:56

  • 1 Indien een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaaldienstverlener, datarapporteringsdienstverlener, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat een bijkantoor heeft in Nederland, kan de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat, na de toezichthouder in kennis te hebben gesteld, bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen verifiëren die nodig zijn voor de uitoefening van het toezicht op die beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaaldienstverlener, datarapporteringsdienstverlener, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. Indien het een bijkantoor van een bank of een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 of een bijkantoor van een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar in de zin van de richtlijn solvabiliteit II betreft, kan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat tevens een onderzoek verrichten.

  • 2 De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan voorts de toezichthouder verzoeken bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen te verifiëren die nodig zijn voor de uitoefening van het toezicht op die beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaaldienstverlener, datarapporteringsdienstverlener, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. De toezichthouder geeft aan dit verzoek gevolg, of stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat in de gelegenheid om bij het bijkantoor gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren. Indien het een bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten betreft, kan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat tevens verzoeken om een onderzoek en in de gelegenheid worden gesteld om een onderzoek te verrichten of doen verrichten.

  • 3 Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht op de naleving van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten of de richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen bij een in Nederland gevestigde onderneming gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren of een onderzoek te verrichten, kan zij de Autoriteit Financiële Markten verzoeken dat te doen. De Autoriteit Financiële Markten geeft aan dit verzoek gevolg of geeft de toezichthoudende instantie gelegenheid gegevens of inlichtingen te verifiëren, te doen verifiëren of een onderzoek te verrichten of doen verrichten.

  • 4 Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht op geconsolideerde basis op een bank met zetel in die lidstaat gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren bij een in Nederland gevestigde onderneming, kan zij de Nederlandsche Bank verzoeken dat te doen. De Nederlandsche Bank geeft aan dit verzoek gevolg, of geeft de toezichthoudende instantie gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.

  • 5 Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht op een verzekeringsrichtlijngroep gegevens of inlichtingen wenst te verifiëren bij een onderneming met zetel in Nederland die deel uitmaakt van die verzekeringsrichtlijngroep, verricht de Nederlandsche Bank een door die toezichthoudende instantie verzochte verificatie of doet zij die verificatie verrichten binnen het kader van haar bevoegdheden of verleent zij toestemming aan die toezichthoudende instantie om de verificatie zelf te verrichten of te doen verrichten. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan aan de verificatie deelnemen indien zij die niet zelf verricht. De Nederlandsche Bank stelt de groepstoezichthouder in kennis van het gevolg dat aan het verzoek tot verificatie is gegeven.

  • 7 Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten van betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat, die beschikken over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning voor het verlenen van betaaldiensten.

  • 8 Het eerste, tweede en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van agenten van elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat die beschikken over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning die het toestaat betaaldiensten te verlenen, en personen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed door elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat.

  • 9 Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met zetel in een andere lidstaat die werkzaamheden hebben uitbesteed aan een persoon die in Nederland is gevestigd.

  • 10 Indien twee of meer toezichthoudende instanties gezamenlijk bij een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar gegevens of inlichtingen verifiëren of een onderzoek verrichten als bedoeld in het eerste lid, kan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen deelnemen aan een inspectie ter plaatse.

Artikel 1:56a

  • 1 Indien een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat een bijkantoor heeft in Nederland, kan de Autoriteit Financiële Markten, op verzoek van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat, bij het bijkantoor door een deskundige gegevens of inlichtingen doen verifiëren of een onderzoek doen verrichten.

  • 2 Indien een beleggingsonderneming met zetel in Nederland een lid op afstand is van een gereglementeerde markt waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend, kan de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat, na kennisgeving aan de Autoriteit Financiële Markten, zelf bij dit lid gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren of een onderzoek verrichten.

Artikel 1:56b

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten kan slechts weigeren te voldoen aan een verzoek om samenwerking bij het verrichten van een onderzoek of aan een verzoek, als bedoeld in artikel 1:56, voor zover het betreft een verzoek met betrekking tot een beheerder van een beleggingsinstelling, een beheerder van een icbe, een beleggingsinstelling, een beleggingsonderneming of een icbe, of artikel 1:56a, indien:

    • a. voor hetzelfde feit en tegen dezelfde persoon in Nederland reeds een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt;

    • b. tegen dezelfde persoon en voor hetzelfde feit in Nederland reeds een onherroepelijke vonnis is gewezen.

  • 2 Indien het verzoek betrekking heeft op een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsinstelling of icbe, kan de Autoriteit Financiële Markten tevens weigeren te voldoen aan een verzoek om samenwerking bij het verrichten van een onderzoek of aan een verzoek als bedoeld in artikel 1:56, indien het onderzoek of de verificatie van gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse soevereiniteit, de nationale veiligheid of de openbare orde.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat van haar met redenen omklede beslissing in kennis.

Artikel 1:57

  • 1 Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4, verzoekt gegevens of inlichtingen te verifiëren betreffende een richtlijngroepslid met zetel in Nederland, geeft de Nederlandsche Bank aan dit verzoek gevolg of stelt zij de betrokken toezichthoudende instantie in de gelegenheid om de gegevens of inlichtingen te verifiëren of te doen verifiëren.

Artikel 1:57a

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 1.3.2.3. Samenwerking in het kader van handhaving

Artikel 1:58

  • 1 Indien een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat, een beheerder van een icbe met zetel in een andere lidstaat, een bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor in Nederland zijn onderscheidenlijk haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar Nederland, geen gevolg geeft aan een door de toezichthouder gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, stelt de toezichthouder de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.

  • 2 De toezichthouder kan, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80, en na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken financiële onderneming geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten, indien deze niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald:

    • a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft;

    • b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of

    • c. in het geval de toezichthoudende instantie, bedoeld in onderdeel a, geen maatregelen heeft getroffen.

  • 3 De toezichthouder kan, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80, en na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een beleggingsinstelling of de beheerder van een icbe zijn zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder van een beleggingsinstelling of beheerder van een icbe niet langer een bepaalde beleggingsinstelling met zetel in Nederland onderscheidenlijk een bepaalde icbe met zetel in Nederland mag beheren, indien deze niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald:

    • a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een beleggingsinstelling of de beheerder van een icbe zijn zetel heeft;

    • b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of

    • c. in het geval de toezichthoudende instantie, bedoeld in onderdeel a, geen maatregelen heeft getroffen.

  • 4 De toezichthouder doet van een op grond van het tweede en derde lid genomen besluit mededeling in de Staatscourant zodra de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, zodra onherroepelijk op het beroep is beslist.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op:

    • a. bemiddelaars in verzekeringen of hypothecair krediet met zetel in een andere lidstaat;

    • b. betaaldienstverleners, met dien verstande dat onder bijkantoor mede wordt verstaan betaaldienstagent;

    • c. elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat, met dien verstande dat onder bijkantoor mede wordt verstaan betaaldienstagent of persoon aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed;

    • d. financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat die het bedrijf van financiële instelling, bank of verzekeraar uitoefenen; en

    • e. herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.

  • 6 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is waarbij een andere lidstaat als referentielidstaat in overeenstemming met hoofdstuk VII van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen is vastgesteld.

  • 7 Indien onmiddellijk optreden noodzakelijk is om de rechten van de cliënt te beschermen, kan de toezichthouder in afwijking van het tweede lid het besluit nemen dat een betrokken bemiddelaar in verzekeringen of herverzekeringsbemiddelaar met zetel in een andere lidstaat niet meer mag bemiddelen in Nederland.

Artikel 1:58a

  • 1 Indien een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die door middel van dienstverrichting of vanuit een bijkantoor in Nederland beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland niet voldoet aan de op grond van het Deel Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen of het Deel Gedragstoezicht Financiële Markten opgelegde verplichtingen, stelt de toezichthouder de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.

  • 2 De toezichthouder kan, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80, en na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beleggingsonderneming haar zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de beleggingsonderneming geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten, indien zij blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers of de ordelijke werking van de financiële markten kennelijk schaadt:

    • a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft;

    • b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of

    • c. in het geval de toezichthoudende instantie, bedoeld in onderdeel a, geen maatregelen heeft getroffen.

Artikel 1:58b

  • 1 Indien een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor in Nederland beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht geen gevolg geeft aan een door de toezichthouder gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, stelt de toezichthouder de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.

  • 2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, kan de toezichthouder tevens het besluit nemen dat de betrokken beleggingsonderneming geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80.

Artikel 1:58c

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die in Nederland een georganiseerde handelsfaciliteit of multilaterale handelsfaciliteit exploiteert.

  • 3 De toezichthouder kan, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80, en na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beleggingsonderneming of de marktexploitant haar onderscheidenlijk zijn zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beleggingsonderneming of marktexploitant haar onderscheidenlijk zijn voorzieningen niet beschikbaar mag stellen voor in Nederland gevestigde leden of deelnemers op afstand, indien zij onderscheidenlijk hij blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers, of de ordelijke werking van de financiële markten kennelijk schaadt:

    • a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij onderscheidenlijk hij haar zetel heeft;

    • b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of

    • c. in het geval de toezichthoudende instantie, bedoeld in onderdeel a, geen maatregelen heeft getroffen.

Artikel 1:58d

  • 1 Indien de toezichthouder een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 geeft aan een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uitoefent of diensten verricht naar Nederland, stelt de toezichthouder tegelijkertijd de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarvan in kennis.

Artikel 1:58e

  • 1 Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, kan zij jegens een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een verzekeringsrichtlijngroep artikel 1:75 toepassen indien die holding of een van de verzekeraars die deel uitmaken van die groep in strijd handelt met het bepaalde in hoofdstuk 3.6. Artikel 1:75 is eveneens van toepassing indien aan bedoelde bepalingen weliswaar wordt voldaan maar de solvabiliteit toch in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van de verzekeraars in die groep bedreigen.

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank geen groepstoezichthouder is, kan zij op verzoek van de groepstoezichthouder jegens een gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een verzekeringsrichtlijngroep de artikelen 1:75, 1:79 tot en met 1:81, 1:85 en het bepaalde in hoofdstuk 3.6. overeenkomstig toepassen indien een van de verzekeraars die deel uitmaken van die groep in strijd handelt met voorschriften van andere lidstaten die strekken tot uitvoering van het bepaalde in hoofdstuk II van de richtlijn solvabiliteit II. Artikel 1:75 is eveneens van overeenkomstige toepassing indien aan bedoelde bepalingen weliswaar wordt voldaan maar de solvabiliteit toch in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van de verzekeraars in die groep bedreigen.

Artikel 1:59

  • 1 Indien een beheerder van een belegginginstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, bemiddelaar in verzekeringen, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, herverzekeringsbemiddelaar, bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat zijn onderscheidenlijk haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar een andere lidstaat niet voldoet aan in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften, geeft de toezichthouder na daartoe een kennisgeving van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat te hebben ontvangen, zo spoedig mogelijk een aanwijzing aan de betrokken beheerder van een belegginginstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, bemiddelaar in verzekeringen, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, herverzekeringsbemiddelaar, bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of schadeverzekeraar om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn de in de aanwijzingsbeschikking bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde de strijdigheid met de in die andere lidstaat geldende wettelijke voorschriften te beëindigen.

  • 2 Indien niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de aanwijzing, kan de toezichthouder, na die toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, bemiddelaar in verzekeringen, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling, herverzekeraar, herverzekeringsbemiddelaar, bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of schadeverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten mag afsluiten respectievelijk niet meer mag bemiddelen in die andere lidstaat.

  • 3 De toezichthouder doet aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat zo spoedig mogelijk mededeling van de maatregelen genomen op grond van het eerste of tweede lid.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien er een wezenlijk risico bestaat dat een bank als bedoeld in het eerste lid niet langer zal voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in dat lid.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten.

Artikel 1:59.0a

De Nederlandsche Bank kan de vrije beschikking over de activa door een pensioenbewaarder met zetel in Nederland beperken of verbieden op verzoek van een instantie die toezicht houdt op een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de richtlijn instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

Artikel 1:59a

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten stelt een feeder-icbe met zetel in Nederland onverwijld in kennis van de genomen besluiten, getroffen maatregelen en geconstateerde overtredingen van hetgeen ingevolge de artikelen 4:57a tot en met 4:57c, 4:61, 4:61a en 4:61b, is bepaald en alle meldingen op grond van artikel 4:27 die betrekking hebben op de master-icbe met zetel in Nederland waarin de feeder-icbe deelneemt of, indien van toepassing, de beheerder, bewaarder of accountant van de master-icbe.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten doet aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de feeder-icbe onverwijld mededeling van de genomen besluiten, getroffen maatregelen en geconstateerde overtredingen van hetgeen ingevolge de artikelen 4:57a tot en met 4:57c, 4:61, 4:61a en 4:61b, is bepaald en alle meldingen op grond van artikel 4:27 die betrekking hebben op de master-icbe met zetel in Nederland of, indien van toepassing, haar accountant, beheerder, of bewaarder. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de feeder-icbe.

§ 1.3.2.4. Raadplegen in het kader van overige procedures en kennis geven van bepaalde besluiten

Artikel 1:60

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat of de Europese Centrale Bank alvorens een vergunning wordt verleend aan een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe die:

    • a. een dochtermaatschappij is van een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

    • b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

    • c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat of de Europese Centrale Bank alvorens een vergunning wordt verleend aan een beleggingsonderneming die:

    • a. een dochtermaatschappij is van een beleggingsonderneming, marktexploitant, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

    • b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

    • c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat alvorens een vergunning wordt verleend aan een marktexploitant die:

    • a. een dochtermaatschappij is van een herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

    • b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

    • c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een bank, herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.

  • 4 De Nederlandsche Bank raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat alvorens een vergunning wordt verleend aan een bank die:

    • a. een dochtermaatschappij is van een bank, beleggingsonderneming of verzekeraar waaraan een vergunning is verleend door of die onder direct toezicht staat van die toezichthoudende instantie;

    • b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een bank, beleggingsonderneming of verzekeraar waaraan een vergunning is verleend door of die onder direct toezicht staat van die toezichthoudende instantie;

    • c. onder zeggenschap staat van een persoon die tevens zeggenschap uitoefent over een bank, beleggingsonderneming of verzekeraar waaraan een vergunning is verleend door of die onder direct toezicht staat van die toezichthoudende instantie.

  • 5 De Nederlandsche Bank raadpleegt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II wordt verleend aan een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die:

    • a. een dochtermaatschappij is van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

    • b. een dochtermaatschappij is van een moedermaatschappij van een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in de andere lidstaat een vergunning is verleend;

    • c. onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tevens zeggenschap uitoefent over een beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend.

Artikel 1:60a

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de beheerder van een icbe alvorens zij besluit niet in te stemmen met de aanvraag, bedoeld in artikel 2:72, tweede lid.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten verstrekt binnen tien werkdagen op verzoek van de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar een beheerder van een icbe met zetel in Nederland voornemens is een icbe te beheren nadere informatie met betrekking tot:

    • a. de reikwijdte van de verleende vergunning aan de beheerder;

    • b. afspraken met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden, bedoeld in artikel 4:16; of

    • c. de overeenkomst inzake beheer en bewaring, bedoeld in artikel 4:43.

Artikel 1:61

  • 1 De toezichthouder stelt de toezichthoudende instanties van de lidstaten waar een financiële onderneming met zetel in Nederland vanuit een bijkantoor haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel waarnaar een financiële onderneming diensten verricht zo spoedig mogelijk in kennis van de intrekking van de aan die financiële onderneming verleende vergunning, bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, 2:69b of 2:96.

  • 2 De toezichthouder stelt de toezichthoudende instanties van de lidstaten in kennis van de intrekking van een aan een verzekeraar met zetel in Nederland verleende vergunning, bedoeld in artikel 2:26a, eerste lid, of 2:27, eerste lid.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten raadpleegt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een icbe met zetel in Nederland vanuit een bijkantoor of via het verrichten van diensten zijn werkzaamheden verricht alvorens de vergunning van de beheerder van een icbe, bedoeld in artikel 2:69b, in te trekken.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een icbe vanuit een bijkantoor of via het verrichten van diensten zijn werkzaamheden verricht, in kennis van een wijziging van de aan de beheerder van een icbe verleende vergunning en van eventuele beperkingen met betrekking tot de typen icbe’s die de beheerder van een icbe mag beheren.

  • 5 De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar rechten van deelneming in een icbe met zetel in Nederland vanuit een bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten worden aangeboden en, indien de beheerder van een icbe zijn zetel in een andere lidstaat heeft, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de beheerder van een icbe in kennis van de intrekking van een verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:69b en van andere maatregelen die jegens de icbe zijn genomen.

  • 6 Indien een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat vanuit een bijkantoor in Nederland haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent dan wel diensten verricht naar Nederland en de toezichthoudende instantie van die lidstaat de toezichthouder in kennis heeft gesteld van de intrekking van de vergunning van die financiële onderneming door die toezichthoudende instantie, maakt de toezichthouder deze kennisgeving openbaar.

Artikel 1:62

De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 wordt verleend, indien de aanvrager:

  • a. een beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of betaalinstelling is waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend;

  • b. de moedermaatschappij is van een beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of betaalinstelling als bedoeld onder a; of

  • c. een persoon is die anderszins zeggenschap heeft over een beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, herverzekeraar, bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of betaalinstelling als bedoeld onder a.

Artikel 1:63

  • 1 De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij een ontheffing als bedoeld in dat artikel verleent aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

  • 2 Alvorens een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, in te trekken, verzoekt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat die aan dezelfde financiële onderneming een overeenkomstige ontheffing heeft verleend, deze ontheffing in te trekken op het door de toezichthouder voorgestelde tijdstip.

  • 3 Indien de toezichthoudende instantie van de lidstaat, bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, hierom verzoekt, trekt de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in dat artikel in op het door die toezichthoudende instantie voorgestelde tijdstip.

  • 4 Nadat de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, heeft verleend of ingetrokken, stelt zij de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat hiervan op de hoogte.

Artikel 1:64

Indien een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft niet langer voldoet aan artikel 3:110, derde tot en met zesde lid, stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van andere lidstaten waar die financiële instelling vanuit een bijkantoor haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent, dan wel waarnaar zij diensten verricht, daarvan in kennis.

§ 1.3.2.5. Informatieverstrekking door de Nederlandsche Bank aan toezichthoudende instanties van andere lidstaten in verband met herverzekeraars, levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 1:64a

De Nederlandsche Bank stelt de desbetreffende toezichthoudende instanties van de andere lidstaten in kennis van een vergunning die ingevolge deze wet voor het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar is verleend aan een dochtermaatschappij van een onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is. In een kennisgeving als bedoeld in de vorige volzin wordt de structuur van de groep vermeld.

Artikel 1:64b

De Nederlandsche Bank stelt de desbetreffende toezichthoudende instanties van de andere lidstaten in kennis van een verleende verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 voor een gekwalificeerde deelneming in een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, indien door de gekwalificeerde deelneming de herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een dochteronderneming wordt van een onderneming waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.

Afdeling 1.3.3. Samenwerking met toezichthoudende instanties van staten die geen lidstaat zijn

Artikel 1:65

  • 1 De toezichthouder kan aan een toezichthoudende instantie of een bij afwikkeling betrokken autoriteit van een staat die geen lidstaat is, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verstrekken, voor zover de uitwisseling voor de taakuitoefening van die instantie of autoriteit nodig is. Artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten, met betrekking tot een beleggingsonderneming, een handelsplatform of een marktexploitant, en de Nederlandsche Bank, met betrekking tot een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, kunnen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verstrekken aan de volgende personen of instanties in een staat die geen lidstaat is:

    • a. een persoon die in die staat is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van financiële ondernemingen of marktexploitanten, of met het beheer van compensatiestelsels, voorzover de verstrekking geschiedt ten behoeve van de uitoefening van de taken van de desbetreffende persoon;

    • b. een instantie die in die staat is belast met het toezicht op personen die zijn belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een financiële onderneming of van een marktexploitant;

    • c. een persoon die in die staat is betrokken bij de liquidatie en het faillissement van een beleggingsonderneming of een soortgelijke procedure;

    • d. een instantie die in die staat is belast met het toezicht op personen die zijn betrokken bij de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en andere soortgelijke procedures;

    • e. een instantie die in die staat is belast met het toezicht op personen die op markten voor emissierechten actief zijn teneinde zich een totaalbeeld van de financiële en contante markten te kunnen vormen;

    • f. een instantie die in die staat is belast met het toezicht op personen die op markten voor landbouwgrondstoffenderivaten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder 59, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 actief zijn teneinde zich een totaalbeeld van de financiële en spotmarkten te kunnen vormen.

  • 3 De toezichthouder kan slechts toepassing geven aan het tweede lid indien met betrekking tot de gegevens en inlichtingen volgens het recht van de desbetreffende staat ten minste gelijkwaardige waarborgen gelden ten aanzien van geheimhouding als op grond van artikel 1:90, eerste lid, en voor zover de uitwisseling ten behoeve van de uitoefening van de taken door de desbetreffende persoon of instantie geschiedt.

  • 4 Voor zover de gegevens en inlichtingen, als bedoeld in het tweede lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie van een staat die geen lidstaat is, verstrekt de toezichthouder deze niet aan een persoon of instantie als bedoeld in het tweede lid, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens en inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens en inlichtingen zijn verstrekt.

  • 5 De toezichthouder zendt onverwijld nadat met een instantie of autoriteit als bedoeld in het eerste lid of een persoon of instantie als bedoeld in het tweede lid een overeenkomst is gesloten teneinde gegevens en inlichtingen te kunnen uitwisselen, een afschrift van de overeenkomst aan Onze Minister.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 1:66

  • 1 Indien een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is bij het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een andere lidstaat geen gevolg geeft aan een door de Nederlandsche Bank gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, stelt deze de toezichthoudende instantie van die lidstaat daarvan in kennis.

Artikel 1:67

  • 1 Indien een clearinginstelling of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een andere staat geen gevolg geeft aan een door de toezichthouder gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, kan de toezichthouder indien dat noodzakelijk is, het besluit nemen dat de betrokken clearinginstelling of natura-uitvaartverzekeraar geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten door middel van het verrichten van diensten, onverminderd de artikelen 1:79 en 1:80.

Artikel 1:68

  • 1 De toezichthouder kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 1:65, van een ieder inlichtingen vorderen.

Afdeling 1.3.4. Samenwerking en uitwisseling van gegevens en inlichtingen met Europese instanties

Artikel 1:69

  • 1 De toezichthouder werkt samen met de Europese Commissie, de Europese toezichthoudende autoriteiten, de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit, de Afwikkelingsraad, het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor systeemrisico's, indien dat voor de vervulling van zijn taak op grond van deze wet of de vervulling van de taken van die instanties nodig is.

  • 2 De toezichthouder verstrekt met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, de Europese Commissie, de Europese toezichthoudende autoriteiten, de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit, de Afwikkelingsraad, het Gemengd Comité en het Europees Comité voor systeemrisico's alle gegevens en inlichtingen die voor de vervulling van hun taken nodig zijn.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking en geschillenbeslechting binnen het Europees Systeem voor financieel toezicht en de verstrekking van gegevens en inlichtingen aan tot dat systeem behorende instanties, de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit, de Afwikkelingsraad, of de Europese Commissie.

Artikel 1:70

  • 1 De toezichthouder kan ten behoeve van de uitvoering van zijn taak op grond van artikel 1:69 van een ieder inlichtingen vorderen, indien dat voor de vervulling van een taak van de Europese Commissie, de Europese toezichthoudende autoriteiten, de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit, de Afwikkelingsraad, het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten of het Europees Comité voor systeemrisico’s nodig is.

Artikel 1:71

  • 1 Met het verlenen van bijstand bij onderzoeken of inspecties als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van de verordening bankentoezicht en de artikelen 35 en 36 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zijn belast de op grond van artikel 1:72 door de Nederlandsche Bank aangewezen personen. Zij zijn bevoegd van een ieder medewerking aan bedoelde onderzoeken en inspecties te vorderen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde personen zijn tevens bevoegd bedrijfsruimten, boeken of bescheiden te verzegelen.

Hoofdstuk 1.4. Toezicht en handhaving

Afdeling 1.4.1. Toezicht op de naleving

Artikel 1:72

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de bij en krachtens deze wet gestelde regels zijn belast de bij besluit van de toezichthouder aangewezen personen.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 1:73

  • 2 Voorzover de door de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 1:72 aangewezen personen voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig hebben over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a of b, maken deze personen geen gebruik van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 5:15, 5:16 of 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.

  • 3 Voorzover de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:72 aangewezen personen voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig hebben over aspecten van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b, maken de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:72 aangewezen personen geen gebruik van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 5:15, 5:16 of 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.

  • 4 Van het tweede en derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van het bij of krachtens deze wet gestelde en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Artikel 1:74

  • 1 De toezichthouder kan ten behoeve van de uitoefening van een taak ingevolge deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.

  • 4 Voorzover de Autoriteit Financiële Markten voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de Autoriteit Financiële Markten geen inlichtingen, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.

  • 5 Voorzover de Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b,vordert de Nederlandsche Bank geen inlichtingen, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.

  • 6 Van het vierde of vijfde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Afdeling 1.4.2. Handhaving

Artikel 1:75

  • 1 De toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan een persoon die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder, onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank, gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 2 De Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een financiële onderneming geven indien zij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit, onderscheidenlijk de technische voorzieningen, van die financiële onderneming in gevaar kan brengen.

  • 3 Een aanwijzing op grond van het eerste of tweede lid aan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen aan een EU-moederonderneming kan strekken tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdelen a, b, d, e, f, of h, of artikel 28 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

  • 4 Een op grond van het eerste of tweede lid aan een persoon gegeven aanwijzing strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen die persoon en derden.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing op overeenkomsten tussen een financiële onderneming of een aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij en een onder haar verantwoordelijkheid werkzame natuurlijk persoon, voor zover de aanwijzing betrekking heeft op Hoofdstuk 1.7.

Artikel 1:75a

  • 1 De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij overtreding door een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen door een EU-moederonderneming van voorschriften gesteld bij of krachtens:

    • de artikelen 2:11, 2:15, 2:20, 2:25, 2:26, 2:108, 2:110, 2:112, 2:114;

    • het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen of de verordening kapitaalvereisten, indien overtreding van het voorschrift is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of

    • de artikelen 3 tot en met 7, 14 tot en met 17 en 24, 25 en 26 van de verordening markten voor financiële instrumenten;

    de volgende maatregelen treffen ten aanzien van die bank of beleggingsonderneming:

    • a. voorschrijven dat bepaalde besluiten ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd, of, indien daaraan niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, deze zelf daartoe bijeenroepen;

    • b. vereisen dat de juridische of operationele structuur van de onderneming wordt gewijzigd.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de overtreding in de nabije toekomst waarschijnlijk is wegens een snel verslechterende financiële toestand van de onderneming, te beoordelen met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.

Artikel 1:76

  • 1 De toezichthouder kan besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming indien die financiële onderneming niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.

  • 2 Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen:

    • a. nadat door de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, eerste lid, gevolg is gegeven; of

    • b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van de financiële onderneming ernstig in gevaar brengt en die financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit; of

    • c. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van consumenten of, indien het financiële instrumenten of verzekeringen betreft, de belangen van cliënten met uitzondering van professionele beleggers ernstig in gevaar brengt en die financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Nederlandsche Bank besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming indien zij bij die financiële onderneming tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit, onderscheidenlijk de technische voorzieningen, van die financiële onderneming in gevaar kunnen brengen.

  • 4 Het besluit ingevolge het derde lid wordt slechts genomen:

    • a. nadat door de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, tweede lid, gevolg is gegeven; of

    • b. indien onverwijld ingrijpen noodzakelijk is en de financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.

  • 5 Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste een jaar, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan de financiële onderneming is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.

  • 6 De toezichthouder onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank kan de curator verzoeken om tijdens of bij beëindiging van zijn werkzaamheden schriftelijk verslag te doen van zijn werkzaamheden en van de financiële positie van de financiële onderneming.

  • 7 Tegen een besluit van een curator kan administratief beroep worden ingesteld bij de toezichthouder.

  • 8 Na de benoeming van een curator:

    • a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van de financiële onderneming de curator alle medewerking;

    • b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van de financiële onderneming toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;

    • c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;

    • d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de financiële onderneming dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover de financiële onderneming, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;

    • e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.

  • 9 Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan de financiële onderneming.

  • 10 Het eerste, tweede en vijfde tot en met negende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een ieder die in of vanuit Nederland bedrijfsmatig opvorderbare gelden van het publiek aantrekt, ter beschikking verkrijgt of ter beschikking heeft.

Artikel 1:76a

  • 1 De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen bij een EU-moederonderneming een of meer bijzondere bewindvoerders benoemen om het bestuur van de onderneming of leden daarvan tijdelijk te vervangen, indien een aanwijzing op grond van artikel 1:75 die strekt tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 28 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, niet volstaat, de toepassing van artikel 1:76 niet toereikend is en er sprake is van:

    • a. een aanzienlijk verslechterende financiële toestand;

    • b. een overtreding die is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of

    • c. een ernstige schending van de statuten van de onderneming.

  • 2 Bij het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder wordt, met inachtneming van artikel 29, vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, bepaald welke rol, taken en bevoegdheden aan de bijzondere bewindvoerder worden toegekend.

  • 3 De toezichthouder onderscheidenlijk de Europese Centrale Bank maakt het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder openbaar.

  • 4 Artikel 1:76, vijfde lid, tweede volzin, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:76aa

  • 1 De Nederlandsche Bank kan bij een premiepensioeninstelling een of meer bijzondere bewindvoerders benoemen om het bestuur van de onderneming geheel of gedeeltelijk te vervangen, indien:

    • a. een aanwijzing op grond van artikel 1:75 niet volstaat;

    • b. de toepassing van artikel 1:76 niet toereikend is; en

    • c. zij dat noodzakelijk acht ter bescherming van de belangen van de deelnemers aan en de pensioengerechtigden van een pensioenregeling.

  • 2 Bij het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder wordt bepaald welke rol, taken en bevoegdheden aan de bijzondere bewindvoerder worden toegekend.

  • 3 De toezichthouder maakt het besluit tot benoeming van een bijzondere bewindvoerder openbaar.

Artikel 1:76b

  • 1 Een ten aanzien van een in artikel 3A:2 bedoelde entiteit getroffen maatregel als bedoeld in de artikelen 1:75, eerste lid, met betrekking tot een in artikel 3:17 bedoeld herstelplan, 1:75, derde lid, 1:75a, 1:76 of 1:76a, of een gebeurtenis die daarmee rechtstreeks verband houdt, is voor de toepassing van een overeenkomst waarbij die entiteit partij is, indien deze voortgaat met zowel de voldoening aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bedingen in de overeenkomst die de kern van de prestaties weergeven, als het verschaffen van zekerheden, geen:

    • a. afdwingingsgrond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten;

    • b. grond voor uitoefening van een recht op beëindiging, opschorting, wijziging, saldering of verrekening;

    • c. grond voor verwerving van het bezit van, uitoefening van de zeggenschap over of uitoefening of vestiging van een zekerheidsrecht op een goed in eigendom van de entiteit; of

    • d. grond voor afbreuk aan de rechten van de entiteit uit de overeenkomst.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst die is aangegaan door een entiteit in de groep waarvan de entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt en die kruiselingse tekortkomingsbepalingen bevat.

  • 3 Het eerste lid, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst die is aangegaan door een dochteronderneming van de entiteit als bedoeld in het eerste lid en die verplichtingen omvat die door een andere entiteit in de groep waarvan de entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt, zijn gegarandeerd of anderszins worden gewaarborgd.

  • 4 Een maatregel of een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid laat onverlet:

    • a. een overboekingsopdracht die is gegeven aan een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, een centrale tegenpartij of centrale bank;

    • b. een aan een systeem of systeemexploitant als bedoeld in onderdeel a gegeven opdracht tot verrekening, of een uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren; of

    • c. rechten en verplichtingen die voor de entiteit zijn ontstaan in verband met zijn deelname aan het systeem.

  • 5 Dit artikel is een bepaling van bijzonder dwingend recht als bedoeld in artikel 9 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PbEU 2008, L 177).

Artikel 1:76ba

  • 1 Een entiteit als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen a tot en met f, neemt in een financiële overeenkomst waarop het recht van een staat die geen lidstaat is van toepassing is, een bepaling op waarbij de wederpartij ermee instemt dat artikel 1:76b van toepassing is boven het recht dat van toepassing is op de overeenkomst.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan eisen dat een EU-moederonderneming met zetel in Nederland binnen een door de Nederlandsche Bank gestelde redelijke termijn ervoor zorgt dat een of meer van haar dochterondernemingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 16, van de verordening kapitaalvereisten met zetel in een staat die geen lidstaat is en die een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling zijn, of die beleggingsondernemingen zouden zijn indien zij hun zetel in Nederland hadden gehad, de in het eerste lid bedoelde bepaling opnemen in door hen gesloten financiële overeenkomsten. De EU-moederonderneming behoeft niet aan de eis te voldoen indien zij aantoont dat zij daartoe rechtens of feitelijk niet in staat is.

  • 3 Het eerste lid en tweede lid zijn niet van toepassing op financiële overeenkomsten die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van dit artikel, tenzij na de inwerkingtreding van dit artikel in een financiële overeenkomst een nieuwe verbintenis wordt gecreëerd of een daarin opgenomen verbintenis wezenlijk wordt gewijzigd.

Artikel 1:76c

Indien een systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel q, van de Faillissementswet een goed overdraagt met de bedoeling een vorm van zekerheid te verschaffen aan een andere systeemexploitant in verband met een interoperabel systeem en op deze overdracht artikel 84, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is, worden de in verband met die zekerheid bestaande rechten van de systeemexploitant die de zekerheid verstrekte, niet aangetast door insolventieprocedures ten aanzien van de systeemexploitant aan wie de zekerheid werd verstrekt.

Artikel 1:76d

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten kan aan een beleggingsonderneming die niet voldoet aan het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beleggingsondernemingen, tijdelijk de bevoegdheid ontzeggen om deelnemer of lid te zijn van een handelsplatform.

  • 2 Een ontzegging als bedoeld in het eerste lid kan worden opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en kan eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.

Artikel 1:77

  • 1 Indien een financiële onderneming van de toezichthouder of de Europese Centrale Bank een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 heeft gekregen met betrekking tot de bedrijfsvoering of haar financiële positie, en die financiële onderneming hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, kan de toezichthouder dan wel de Europese Centrale Bank besluiten niet langer toe te staan dat die financiële onderneming vanuit het bijkantoor of de vestiging of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uitoefent of financiële diensten verleent in de andere staat. De toezichthouder of de Europese Centrale Bank doet mededeling van dit besluit aan de toezichthoudende instantie van de betrokken staat. Vanaf het tijdstip van deze mededeling is het de financiële onderneming verboden nog langer vanuit het bijkantoor of de vestiging of door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf uit te oefenen of diensten te verlenen in de andere staat.

  • 2 Indien een verzekeraar een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 heeft gekregen met betrekking tot de geschiktheid of betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger van de verzekeraar of van een persoon die het dagelijks beleid van die verzekeraar bepaalt, en de verzekeraar hieraan niet of onvoldoende gevolg heeft gegeven, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:77a

De Autoriteit Financiële Markten kan de beheerder van een beleggingsinstelling of de beheerder van een icbe door middel van een aanwijzing verplichten om in het algemeen belang of in het belang van de deelnemers de inschrijving, inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming op te schorten.

Artikel 1:77b

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten kan ter uitvoering van een daartoe strekkend verzoek van de Europese Autoriteit voor effecten en markten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) Nr. 1095/1020 het aanbieden van deelnemingsrechten in de hierna bedoelde beleggingsinstellingen in een lidstaat tijdelijk verbieden:

    • a. beleggingsinstellingen die worden beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan Nederland referentielidstaat in de zin van artikel 2:69a is;

    • b. niet-Europese beleggingsinstellingen die worden beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die geen vergunning als bedoeld in artikel 37 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen heeft of aan wie het niet anderszins is toegestaan om in een andere lidstaat actief te zijn.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten kan ter uitvoering van een daartoe strekkend verzoek van de Europese Autoriteit voor effecten en markten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) Nr. 1095/1020 aan een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan Nederland referentielidstaat in de zin van artikel 2:69a is, tijdelijk beperkingen opleggen met betrekking tot het beheer van een beleggingsinstelling.

Artikel 1:77c

De toezichthouder kan, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 17 van de verordening essentiële-informatiedocumenten, in de gevallen, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, een verbod of beperking opleggen met betrekking tot:

  • a. het aanbieden van of bemiddelen in verzekeringen met een beleggingscomponent; of

  • b. het verlenen van andere financiële diensten door een verzekeraar.

Artikel 1:77d

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten kan degene die een handelsplatform exploiteert of een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om de handel in een financieel instrument op te schorten of te onderbreken, indien dit noodzakelijk is voor de bescherming van de belangen van de beleggers in dit financieel instrument of de ordelijke handel daarin.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten verplicht degene die een handelsplatform exploiteert of een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling door middel van het geven van een aanwijzing om de handel in een financieel instrument op te schorten of te onderbreken, indien:

    • a. de handel in dat financieel instrument op een ander handelsplatform is opgeschort overeenkomstig artikel 4:91c, eerste lid, of artikel 5:32g, eerste lid, als gevolg van vermoedelijke overtreding van de verordening marktmisbruik of van een overnamebod, tenzij dit de bescherming van de belangen van de beleggers in dit financieel instrument of het ordelijk verloop van de handel daarin aanzienlijk zou kunnen schaden;

    • b. zij door toezichthoudende instanties van een andere lidstaat in kennis wordt gesteld van een besluit tot opschorting of onderbreking van de handel in dat financieel instrument op een handelsplatform of door een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling in die lidstaat als gevolg van een vermoedelijke overtreding van de verordening marktmisbruik of van een overnamebod, tenzij dit de bescherming van de belangen van de beleggers in dit financieel instrument of het ordelijk verloop van de handel daarin aanzienlijk zou kunnen schaden.

  • 3 Indien de Autoriteit Financiële Markten op grond van het eerste of tweede lid een aanwijzing geeft tot het opschorten of onderbreken van de handel in een financieel instrument doet zij hetzelfde voor afgeleide financiële instrumenten als bedoeld in de onderdelen d tot en met j van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 die verband houden met dat financieel instrument of daarnaar verwijzen, indien dit noodzakelijk is ter ondersteuning van de doelstellingen van de opschorting of onderbreking van de handel in het onderliggende financieel instrument.

  • 4 In afwijking van artikel 1:97 maakt de Autoriteit Financiële Markten een besluit als bedoeld in het eerste lid onverwijld openbaar en stelt de toezichthoudende instanties van de overige lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 1:77e

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten kan de Rechtbank Rotterdam verzoeken om een financieel instrument uit te sluiten van de handel op een handelsplatform of door een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling nadat zij met betrekking tot dat financieel instrument een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:77d, eerste of tweede lid, heeft gegeven.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten maakt de beslissing van de Rechtbank Rotterdam onverwijld openbaar en stelt de toezichthoudende instanties van de overige lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 1:77f

De toezichthouder kan, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 42 van de verordening markten voor financiële instrumenten, indien is voldaan aan de voorwaarden van het tweede lid, eerste volzin, van dat artikel, een verbod of beperking opleggen om:

  • a. een financieel instrument of een gestructureerde deposito als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 43, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 op de markt te brengen, te verspreiden of te verkopen; of

  • b. een andere beleggingsdienst te verlenen, een andere beleggingsactiviteit te verrichten of diensten te verlenen ten aanzien van gestructureerde deposito’s.

Artikel 1:77g

De Autoriteit Financiële Markten kan, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 32, eerste lid, onderdelen d en f, van de prospectusverordening, een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating tot de handel op de gereglementeerde markt:

  • a. telkens voor tien opeenvolgende werkdagen opschorten, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er inbreuk is gepleegd op de prospectusverordening;

  • b. verbieden indien er een inbreuk is gepleegd op de prospectusverordening, of indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er inbreuk op gepleegd zou kunnen worden.

Artikel 1:77h

De Autoriteit Financiële Markten kan, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 32, eerste lid, onderdelen g, h en m, van de prospectusverordening:

  • a. de handel op een handelsplatform voor ten hoogste tien opeenvolgende werkdagen opschorten of degene die een handelsplatform exploiteert door middel van het geven van een aanwijzing verplichten de handel in een financieel instrument voor ten hoogste tien opeenvolgende werkdagen op te schorten, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er inbreuk is gepleegd op de prospectusverordening;

  • b. de handel op een handelsplatform verbieden, indien er sprake is van inbreuk op de prospectusverordening;

  • c. de handel in effecten opschorten of degene die de betrokken handelsplatform exploiteert door middel van het geven van een aanwijzing verplichten dit te doen, indien zij van oordeel is dat de uitgevende instelling in een zodanige situatie verkeert dat de voortzetting van de handel de belangen van de beleggers zou schaden.

Artikel 1:77i

De Autoriteit Financiële Markten kan, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 32, eerste lid, onderdeel e, van de prospectusverordening, het maken van reclame verbieden of opschorten of de uitgevende instelling, de aanbieder, aanvrager van een toelating tot de handel op een gereglementeerde markt of tussenpersoon door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om het maken van reclame te verbieden of telkens voor ten hoogste tien opeenvolgende werkdagen op te schorten, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er inbreuk is gepleegd op de prospectusverordening.

Artikel 1:77j

De Autoriteit Financiële Markten kan, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 32, eerste lid, onderdeel j, van de prospectusverordening, de controle van een ter goedkeuring voorgelegd prospectus schorsen.

Artikel 1:77k

De Autoriteit Financiële Markten kan, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 32, eerste lid, onderdeel k, van de prospectusverordening, voor ten hoogste vijf jaar de goedkeuring van een prospectus dat door een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van een toelating tot de handel op een gereglementeerde markt is opgesteld weigeren, indien die uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van een toelating tot de handel op een gereglementeerde markt herhaaldelijk en ernstig inbreuk heeft gepleegd op de prospectusverordening.

Artikel 1:77l

De Autoriteit Financiële Markten kan, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 32, eerste lid, onderdeel l, van de prospectusverordening, overgaan tot de openbaarmaking van alle essentiële informatie die van invloed kan zijn op de beoordeling van effecten die aan het publiek worden aangeboden of die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, dan wel de uitgevende instelling door middel van het geven van een aanwijzing ertoe verplichten hiertoe over te gaan teneinde de bescherming van de beleggers of de goede werking van de markt te garanderen.

Artikel 1:77m

  • 1 De toezichthouder kan met inachtneming van artikel 30, tweede lid, van de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven:

    • a. een crowdfundingaanbod telkens voor maximaal tien opeenvolgende werkdagen schorsen indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat er inbreuk op de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven is gepleegd;

    • b. publicitaire mededelingen verbieden of schorsen, dan wel door middel van het geven van een aanwijzing een crowdfundingdienstverlener of derde die is aangewezen om functies te vervullen in verband met de verlening van crowdfundingdiensten, verplichten publicitaire mededelingen te staken of telkens voor maximaal tien opeenvolgende werkdagen te schorsen, indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat er inbreuk op de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven is gepleegd;

    • c. een crowdfundingaanbod verbieden indien inbreuk op de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven is gepleegd of indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat inbreuk op die verordening zou kunnen worden gepleegd;

    • d. het verlenen van crowdfundingdiensten telkens voor maximaal tien opeenvolgende werkdagen schorsen of door middel van het geven van een aanwijzing crowdfundingdienstverleners hiertoe te verplichten, indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat er inbreuk op de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven is gepleegd;

    • e. het verlenen van crowdfundingdiensten verbieden indien inbreuk op de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven is gepleegd;

    • f. openbaar maken dat een crowdfundingdienstverlener of een derde die is aangewezen om functies te vervullen in verband met de verlening van crowdfundingdiensten, zijn verplichtingen niet nakomt;

    • g. alle essentiële informatie die van invloed kan zijn op de verlening van crowdfundingdiensten openbaar maken, dan wel door middel van het geven van een aanwijzing de crowdfundingdienstverlener of een derde die is aangewezen om functies te vervullen in verband met de verlening van crowdfundingdiensten hiertoe verplichten, teneinde de beleggersbescherming of de goede marktwerking te garanderen;

    • h. het verlenen van crowdfundingdiensten schorsen dan wel door middel van het geven van een aanwijzing de crowdfundingdienstverlener of een derde die is aangewezen om functies te vervullen in verband met de verlening van crowdfundingdiensten hiertoe te verplichten, indien de crowdfundingdienstverlener in een zodanige situatie verkeert dat de crowdfundingdienstverlener de belangen van de beleggers zou schaden;

    • i. bestaande overeenkomsten aan een andere crowdfundingdienstverlener overdragen ingeval de vergunning van een crowdfundingdienstverlener overeenkomstig artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven wordt ingetrokken en indien de cliënten en de ontvangende crowdfundingdienstverlener daarmee instemmen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a. crowdfundingaanbod: een crowdfundingaanbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven;

    • b. crowdfundingdienst: een crowdfundingdienst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven;

    • c. crowdfundingdienstverlener: een crowdfundingdienstverlener als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de verordening crowdfundingdienstverleners voor bedrijven.

Artikel 1:77n

De toezichthouder kan met inachtneming van artikel 94, eerste en derde lid, en artikel 111, vijfde lid, van de verordening cryptoactiva:

  • a. het aanbieden van cryptoactivadiensten verbieden;

  • b. het aanbieden van cryptoactiva aan het publiek verbieden;

  • c. een toelating tot de handel in cryptoactiva verbieden;

  • d. de handel op een cryptoactivahandelsplatform verbieden;

  • e. het maken van reclame verbieden;

  • f. het aanbieden van cryptoactiva aan het publiek of een toelating tot de handel in cryptoactiva opschorten;

  • g. het aanbieden van cryptoactivadiensten opschorten of een aanbieder van cryptoactivadiensten daartoe te verplichten;

  • h. de handel in cryptoactiva op een cryptoactivahandelsplatform opschorten of een aanbieder van cryptoactivadiensten die een cryptoactivahandelsplatform exploiteert daartoe te verplichten;

  • i. de handel in cryptoactiva opschorten of de aanbieder van cryptoactivadiensten die een cryptoactivahandelsplatform exploiteert daartoe te verplichten;

  • j. het maken van reclame opschorten, of een aanbieder, uitgever van activagerelateerde of e-money tokens, persoon die verzoekt om toelating tot de handel van cryptoactiva, of een aanbieder van cryptoactivadiensten verplichten het maken van reclame te staken of op te schorten;

  • k. een persoon die zonder vergunning cryptoactivadiensten aanbiedt verplichten tot de onmiddellijke staking daarvan, zonder voorafgaande waarschuwing of zonder dat een termijn wordt opgelegd;

  • l. een persoon die zonder vergunning activagerelateerde tokens of e-moneytokens uitgeeft of andere cryptoactiva aanbiedt of om toelating tot de handel daarvan verzoekt zonder dat hij overeenkomstig artikel 8 van de verordening cryptoactiva een cryptoactivawitboek heeft kennisgegeven, verplichten tot de onmiddellijke staking daarvan zonder voorafgaande waarschuwing of zonder dat een termijn wordt opgelegd;

  • m. overgaan tot de openbaarmaking van alle essentiële informatie die gevolgen kan hebben voor het aanbieden van cryptoactivadiensten, of voor de beoordeling van de cryptoactiva die aan het publiek worden aangeboden of tot de handel zijn toegelaten, of de aanbieder van cryptoactivadiensten, aanbieder van cryptoactiva, persoon die verzoekt om toelating tot de handel of uitgever van een activagerelateerde token of e-moneytoken daartoe te verplichten;

  • n. verplichten tot de overdracht van bestaande overeenkomsten aan een andere aanbieder van cryptoactivadiensten;

  • o. een aanbieder van cryptoactiva, persoon die verzoekt om toelating tot de handel van andere cryptoactiva dan activagerelateerde tokens en e-moneytokens, of een uitgever van activagerelateerde tokens of e-moneytokens verplichten tot:

    • 1°. het wijzigen van hun cryptoactivawitboek of hun reclame-uitingen;

    • 2°. het opnemen van aanvullende informatie in hun cryptoactivawitboek;

  • p. de uitgever van een activagerelateerde token of een e-moneytoken verplichten tot het overeenkomstig artikel 23,vierde lid, artikel 24, derde lid, of artikel 58, derde lid, van de verordening cryptoactiva, invoeren van een minimumdenominatiewaarde of het beperken van het uitgegeven bedrag;

  • q. openbaar maken dat een aanbieder van cryptoactivadiensten, een aanbieder van cryptoactiva, een persoon die verzoekt om toelating tot de handel in een cryptoactivum of een uitgever van een activagerelateerde token of e-moneytoken zijn verplichtingen uit hoofde van de verordening cryptoactiva niet nakomt;

  • r. alle noodzakelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het publiek juist wordt geïnformeerd, onder meer door onjuiste of misleidende openbaar gemaakte informatie te rectificeren of een aanbieder, een persoon die verzoekt om toelating tot de handel, een uitgever of een andere persoon die onjuiste of misleidende informatie heeft gepubliceerd of verspreid verplichten dit te doen;

  • s. het leidinggevende orgaan van een aanbieder van cryptoactivadiensten of andere natuurlijke personen die voor een inbreuk, als bedoeld in de artikelen 88 tot en met 92 van de verordening, aansprakelijk worden gesteld, een tijdelijk verbod opleggen om voor eigen rekening te handelen;

  • t. personen verzoeken om maatregelen te nemen om de omvang van hun positie of blootstelling aan cryptoactiva te verkleinen;

  • u. alle noodzakelijke maatregelen nemen om:

    • 1°. inhoud te verwijderen van een online interface of de toegang ertoe beperken, of de duidelijke weergave van een waarschuwing aan cliënten en cryptoactivahouders op te dragen wanneer zij zich toegang tot de online interface verschaffen;

    • 2°. een aanbieder van hostingdiensten op te dragen de toegang tot een online interface te deactiveren, te blokkeren of te beperken; of

    • 3°. domeinregisters of registrerende instanties op te dragen een volledig gekwalificeerde domeinnaam te schrappen en deze door de betrokken bevoegde instantie te laten opnemen in een register.

Artikel 1:77o

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 1:78

  • 1 Indien een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze zijn taak met betrekking tot de financiële onderneming naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot die financiële onderneming af te leggen.

  • 2 De toezichthouder maakt het besluit, bedoeld in het eerste lid, bekend aan de financiële onderneming.

Artikel 1:79

  • 1 De toezichthouder kan een last onder dwangsom opleggen terzake van een overtreding van:

    • a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;

    • b. voorschriften met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op die markten werkzame personen, gesteld ingevolge een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    • c. de verordening ratingbureaus.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1:80

De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van:

  • a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;

  • b. voorschriften met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op die markten werkzame personen, gesteld ingevolge een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • c. de verordening ratingbureaus; en

  • d. artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1:80a

De toezichthouder kan aan de houder van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank als bedoeld in artikel 2:11, van een vergunning voor het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2:99, of van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van centrale effectenbewaarinstelling in de zin van de verordening centrale effectenbewaarinstellingen, een boete opleggen van de derde categorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, indien de vergunninghouder bij de aanvraag van de vergunning:

  • a. onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; of

  • b. omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd.

Artikel 1:81

  • 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 20 000 000, of, in gevallen bedoeld in het vierde lid, ten hoogste € 40 000 000 bedraagt.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het maximale bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt.

    Categorie

    Basisbedrag

    Minimumbedrag

    Maximumbedrag

    1

    € 10 000,–

    € 0,–

    € 10 000,–

    2

    € 500 000,–

    € 0,–

    € 1 000 000,–

    3

    € 2 500 000,–

    € 0,–

    € 5 000 000,–.

  • 3 Ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen kunnen bij algemene maatregel van bestuur voor bij die maatregel aan te geven overtredingen de basis- en maximumbedragen van de tweede en derde categorie worden verhoogd, met dien verstande dat:

    • a. het maximumbedrag van de boete voor een afzonderlijke overtreding van een voorschrift dat is gerangschikt in de tweede categorie wordt vastgesteld op € 2 500 000;

    • b. het maximumbedrag van de boete voor een afzonderlijke overtreding van een voorschrift dat is gerangschikt in de derde categorie wordt vastgesteld op € 10 000 000, € 15 000 000 of € 20 000 000;

    • c. het basisbedrag voor een overtreding wordt vastgesteld op de helft van het maximumbedrag voor die overtreding.

  • 4 Indien ten tijde van het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, bedraagt de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste tweemaal het ingevolge het tweede of derde lid toepasselijke maximumbedrag.

Artikel 1:82

  • 1 In afwijking van artikel 1:81 bedraagt de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding van een voorschrift gerangschikt in de derde categorie ten hoogste 10% van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarmee de bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien dit meer is dan het ingevolge artikel 1:81, tweede, derde of vierde lid, toepasselijke maximumbedrag.

  • 2 Ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen kan bij algemene maatregel van bestuur voor bij die maatregel aan te geven overtredingen:

    • a. het percentage bedoeld in het eerste lid worden verhoogd tot 15%;

    • b. worden bepaald dat voor een overtreding van een voorschrift gerangschikt in de tweede categorie een boete kan worden opgelegd van ten hoogste 5% van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarmee de bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien dit meer is dan tweemaal het ingevolge artikel 1:81, tweede of derde lid, toepasselijke maximumbedrag.

  • 3 Indien de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan een onderneming die opgenomen is in een groep met een geconsolideerde jaarrekening, worden bij de berekening van de netto-omzet de totaalbedragen gehanteerd uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming.

Artikel 1:83

In afwijking van artikel 1:81 of 1:82 kan de toezichthouder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste driemaal het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen.

Artikel 1:85

  • 1 Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.

Artikel 1:86

Bij overtreding van van het gestelde in de artikelen 2:11, eerste lid, 3:5, eerste lid, 3:95, eerste lid, of 3:103, eerste lid, kan de toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht besluiten tot schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelneming in de bank of beleggingsonderneming door aandeelhouders of vennoten die voor de overtreding verantwoordelijk zijn. Het besluit tot oplegging regelt de duur van de schorsing.

Artikel 1:87

  • 1 De toezichthouder of de Europese Centrale Bank, indien deze bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, kan bij overtreding van een voorschrift dat op grond van artikel 1:81 beboetbaar is met een boete van de derde categorie, de overtreder of, indien de overtreding is begaan door een rechtspersoon, de natuurlijke personen die tot de betrokken gedraging opdracht hebben gegeven of daar feitelijk leiding aan hebben gegeven, de bevoegdheid ontzeggen om bij een datarapporteringsdienstverlener, beheerder als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 6, van de verordening financiële benchmarks, financiële onderneming of marktexploitant bepaalde functies uit te oefenen.

  • 2 Een ontzegging als bedoeld in het eerste lid kan, onverminderd het derde lid, worden opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.

  • 3 Een ontzegging om bij een datarapporteringsdienstverlener, financiële onderneming of marktexploitant een functie als beleidsbepaler of medebeleidsbepaler uit te oefenen kan voor onbepaalde tijd worden opgelegd, indien ten tijde van het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen aan betrokkene van een bestuurlijke sanctie ter zake van eenzelfde overtreding.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan, voor zover een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, of 1:25a, tweede lid, daartoe verplicht, voor bij die maatregel aan te geven bepalingen worden bepaald dat een ontzegging als bedoeld in het eerste lid tevens betrekking kan hebben op de bevoegdheid om bij andere ondernemingen dan die, genoemd in het eerste lid, bepaalde functies uit te oefenen voor de termijn die de verordening voorschrijft. Indien een verordening geen termijn voorschrijft, zijn het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:88

  • 1 De toezichthouder kan wegens overtreding van artikel 14 of artikel 15 van de verordening marktmisbruik een natuurlijk persoon tijdelijk de bevoegdheid ontzeggen om te handelen voor eigen rekening.

  • 2 Een ontzegging als bedoeld in het eerste lid kan worden opgelegd voor de duur van ten hoogste een jaar en kan eenmaal met ten hoogste een jaar verlengd worden.

Artikel 1:88a

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitoefening van de bevoegdheden geregeld in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 1.5. Geheimhoudingsplicht, uitzonderingen dienaangaande en publicatiemogelijkheden

Afdeling 1.5.1. Geheimhoudingsplicht en uitzonderingen dienaangaande

Artikel 1:89

  • 1 Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet, de Wet giraal effectenverkeer, de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 dan wel ingevolge afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of instantie als bedoeld in artikel 1:90, eerste lid, onderscheidenlijk 1:91, eerste lid, zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die betrokken zijn of zijn geweest bij de vervulling van enige taak ingevolge deze wet, dan wel anderszins de beschikking verkrijgen over gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 In afwijking van het derde lid kunnen personen als bedoeld in het derde lid mededeling doen van gegevens of inlichtingen met betrekking tot de toepassing van hoofdstuk 3A.2, indien de noodzaak tot mededeling voortvloeit uit toepassing van dat hoofdstuk en mededeling geschiedt in zodanige vorm dat het niet kan worden herleid tot afzonderlijke personen of met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 1:90

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan de andere toezichthouder, het Depositogarantie fonds, genoemd in artikel 3:259a, het Afwikkelingsfonds, genoemd in 3A:68, of een toezichthoudende of bij afwikkeling betrokken instantie in een andere lidstaat, alsmede aan een instantie als bedoeld in artikel 56, onderdelen b, c, d, of h, van de richtlijn kapitaalvereisten, of een persoon of instantie als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel k, en artikel 84, vierde lid, onderdeel b, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tenzij:

    • a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;

    • c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende of bij afwikkeling betrokken instantie in een andere lidstaat, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, tenzij de toezichthoudende instantie in een andere lidstaat waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3 Indien een toezichthoudende of bij afwikkeling betrokken instantie in een andere lidstaat aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; of

    • b. voorzover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten dan wel het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank dat is belast met de in artikel 1:24 genoemde taak kan vertrouwelijke informatie of gegevens verstrekken aan het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank dat is belast met het vervullen van haar monetaire taak, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van die taak.

  • 5 Onverminderd artikel 1:89, eerste lid, verstrekt de toezichthouder eigener beweging of desgevraagd de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen aan de andere toezichthouder of aan Onze Minister, die deze met het oog op de stabiliteit van het financiële stelsel behoeft. Artikel 1:42, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste organisatieonderdelen van de toezichthouder. De toezichthouder waarborgt dat bovenstaande informatie-uitwisseling plaatsvindt met inachtneming van het geheimhoudingsregime dat ingevolge Europese richtlijnen op de desbetreffende gegevens of inlichtingen van toepassing is.

  • 7 Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens en inlichtingen met de Europese Commissie, Europese toezichthoudende autoriteiten, de Afwikkelingsraad, het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor systeemrisico’s.

  • 8 Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens en inlichtingen tussen de toezichthouder en de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van toezichthoudende autoriteit.

  • 9 De toezichthouder verstrekt op verzoek, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, aan een tijdelijke enquêtecommissie van het Europees Parlement, bedoeld in artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 1:91

  • 2 De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid:

    • a. indien de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

    • b. indien de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zijn verkregen van de andere toezichthouder, de Europese Centrale Bank of een toezichthoudende instantie, en deze niet instemt met het verstrekken van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen.

  • 3 De curator die is aangesteld in het faillissement van een beleggingsonderneming of marktexploitant kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben op derden en dit voor de afwikkeling van het faillissement nodig is.

  • 4 De curator die is aangesteld in het faillissement van een financiële onderneming, niet zijnde een beleggingsonderneming of marktexploitant, kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de failliete onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.

  • 5 Artikel 1:89, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een financiële onderneming die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

  • 6 Bij een faillissement of gerechtelijke ontbinding van een beleggingsonderneming of marktexploitant is het vijfde lid niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op derden. Bij een faillissement of gerechtelijke ontbinding van een financiële onderneming, niet zijnde een beleggingsonderneming of marktexploitant, is het vijfde lid niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende onderneming in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.

Artikel 1:92

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een instantie die is belast met de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een dergelijke instantie met een opdracht is belast, voorzover de verlangde gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die opdracht.

  • 2 Indien de instantie, bedoeld in het eerste lid, het voornemen heeft toepassing te geven aan de bevoegdheid tot het bij de toezichthouder vorderen van de uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp of aan de bevoegdheid tot het vorderen van de inzage of een afschrift van bescheiden als bedoeld in artikel 96a, 105 of 126a van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 18 of 19 van de Wet op de economische delicten, en de vordering betreft vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 1:89, eerste lid, stelt die instantie voorafgaand aan de uitoefening van haar bevoegdheid de toezichthouder in de gelegenheid zijn zienswijze hierover kenbaar te maken.

Artikel 1:93

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan:

    • a. de Europese Centrale Bank, een buitenlandse nationale centrale bank of een andere buitenlandse instantie die is belast met een soortgelijke taak, handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken, waaronder de monetaire taak en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings- clearing- en afwikkelsystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, of voor de taakuitoefening van een andere buitenlandse instantie die is belast met het toezicht op betalingssystemen;

    • b. een accountant die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;

    • c. een actuaris die is belast met de wettelijke controle van een financiële onderneming, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die financiële onderneming en noodzakelijk zijn voor de controle;

    • d. de marktexploitant, de beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert of de houder van een met een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is met het oog op de controle op de naleving van de voor die markt te hanteren regels; of

    • e. de Nederlandse Zorgautoriteit, voorzover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken;

    • f. de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de Nationale Politie, het Bureau Financieel Toezicht, de Financiële Inlichtingen Eenheid, de kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken;

    • g. de Autoriteit Consument en Markt en het Agentschap, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van hun taken op grond van verordening 1227/2011;

    • h. een clearinginstelling of afwikkelonderneming, voor zover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op het in gebreke blijven van een marktdeelnemer of de voorzienbare mogelijkheid daartoe en verstrekking in het belang is van het functioneren van de clearinginstelling of afwikkelonderneming;

    • i. de Autoriteit Consument en Markt, voor zover de gegevens en inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van de haar op grond van artikel 1:25a opgedragen taak tot het houden van toezicht op de naleving van de artikelen 5:88 en 5:88a dan wel voor de uitoefening van haar taken ingevolge de Mededingingswet, voor zover deze betrekking hebben op de mededinging bij het verlenen van betaaldiensten, en de toezichthouder de gegevens of inlichtingen heeft verkregen bij de uitoefening van het toezicht op het verlenen van betaaldiensten;

    • j. de Autoriteit Persoonsgegevens, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken en betrekking hebben op betaaldiensten en de toezichthouder de gegevens of inlichtingen heeft verkregen bij de uitoefening van het toezicht op het verlenen van betaaldiensten;

    • k. Onze Minister van Justitie en Veiligheid, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van zijn taken op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet controle op rechtspersonen.

  • 2 De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid indien:

    • a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;

    • c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 3 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 4 Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste, tweede of derde lid; of

    • b. voorzover die instantie of persoon op een andere wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

Artikel 1:93a

Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2. toezicht houdt op geconsolideerde basis op een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of op een Nederlandse bank dan wel toezicht houdt op een financiële onderneming binnen een groep waarop geconsolideerd toezicht wordt gehouden, brengt zij Onze Minister en de instanties, bedoeld in artikel 1:93, eerste lid, onderdeel a, onverwijld op de hoogte van noodsituaties, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel in de lidstaat waar financiële ondernemingen binnen de groep die in het geconsolideerd toezicht betrokken zijn hun zetel hebben, kunnen aantasten en deelt zij alle informatie mede die voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk is.

Artikel 1:93b

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij is aangewezen als contactpunt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, vijfde volzin, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, in afwijking van artikel 1:90, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van haar taak als contactpunt, verstrekken aan de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank.

  • 2 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan instanties of personen als bedoeld in artikel 1:91, eerste lid, onderdelen a tot en met f, artikel 1:92, eerste lid, en 1:93, eerste lid, onderdelen a tot en met e, tenzij de desbetreffende toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. De Autoriteit Financiële Markten kan de gegevens of inlichtingen in naar behoren gemotiveerde omstandigheden ook zonder de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende toezichthoudende instantie voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, verstrekken aan de in de vorige volzin bedoelde personen of instanties. In dit laatste geval stelt de Autoriteit Financiële Markten de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen hiervan terstond in kennis.

Artikel 1:93c

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan de Autoriteit Consument en Markt, voor zover deze gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening haar taken op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten waarborgt dat informatie-uitwisseling op grond van dit artikel plaatsvindt met inachtneming van het geheimhoudingsregime dat ingevolge Europese richtlijnen of verordeningen op de desbetreffende gegevens of inlichtingen van toepassing is.

Artikel 1:93ca

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten waarborgt dat informatie-uitwisseling op grond van dit artikel plaatsvindt met inachtneming van het geheimhoudingsregime dat ingevolge Europese richtlijnen of verordeningen op de desbetreffende gegevens of inlichtingen van toepassing is.

Artikel 1:93d

  • 1 De Nederlandsche Bank verstrekt eigener beweging aan Onze Minister relevante informatie met betrekking tot een aanvraag of tot een voornemen tot verlening of intrekking van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, indien de desbetreffende deelneming belangrijke gevolgen heeft of kan hebben voor de inrichting of goede werking van het financiële stelsel.

Artikel 1:93e

  • 1 De toezichthouder verstrekt, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, aan de Algemene Rekenkamer, voor zover de gegevens of inlichtingen naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taak op grond van artikel 7.24 van de Comptabiliteitswet 2016. Artikel 1:93, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De Algemene Rekenkamer is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet herleid kunnen worden tot afzonderlijke personen.

Artikel 1:93f

  • 2 De commissie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet te herleiden zijn tot afzonderlijke personen.

Artikel 1:93g

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan:

    • a. het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor het maken van beoordelingen ten behoeve van het evaluatieprogramma voor de financiële sector;

    • b. de Bank voor Internationale Betalingen, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor kwantitatieve effectenstudies;

    • c. de Raad voor Financiële Stabiliteit, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van diens toezichttaak.

  • 2 De toezichthouder verstrekt alleen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid op uitdrukkelijk verzoek van een in het eerste lid genoemde instantie indien:

    • a. het verzoek gerechtvaardigd is in het licht van de specifieke statutaire taken die worden uitgeoefend door de verzoekende instantie;

    • b. het verzoek voldoende nauwkeurig de aard, de omvang en het format van de gevraagde vertrouwelijke gegevens of inlichtingen bepaalt alsmede de wijze waarop deze moeten worden ontsloten of verstrekt;

    • c. de verzochte vertrouwelijke gegevens of inlichtingen strikt noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de specifieke statutaire taken van een verzoekende instantie als genoemd in het eerste lid;

    • d. de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen uitsluitend worden ontsloten of verstrekt aan personen die belast zijn met de uitoefening van de specifieke statutaire taak;

    • e. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd.

  • 3 De toezichthouder verstrekt de gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid in geaggregeerde of geanonimiseerde vorm.

  • 4 Niet geaggregeerde of geanonimiseerde gegevens of inlichtingen kunnen uitsluitend ten kantore van de toezichthouder worden ingezien.

  • 5 Indien de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, persoonsgegevens omvatten, kunnen deze uitsluitend in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen en onder daarin te stellen voorwaarden worden ingezien ten kantore van de toezichthouder. Bijzondere categorieën persoonsgegevens, persoonsgegevens van strafrechtelijke aard en gegevens omtrent een nationaal identificatienummer kunnen niet worden verstrekt.

Artikel 1:93ga

[Treedt in werking op 01-03-2025]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 1:93h

  • 1 De Nederlandsche Bank kan, in afwijking van artikel 1:89, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, met uitzondering van persoonsgegevens, verkregen bij de vervulling van de haar in deze wet opgedragen taak met betrekking tot de in artikel 3:267i opgenomen verplichtingen voor banken en andere betaaldienstverleners, verstrekken aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid, voor zover de gegevens of inlichtingen naar het oordeel van de Nederlandsche Bank noodzakelijk zijn voor de vervulling van die taak en dienstig zijn voor de samenwerking op grond van artikel 1:49a.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen.

Afdeling 1.5.2. Publicatiemogelijkheden van de toezichthouders

Artikel 1:94

  • 1 De toezichthouder kan met een openbare verklaring een overtreding en de naam van de overtreder openbaar maken bij een overtreding:

    • a. als bedoeld in artikel 1:80a of een overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, indien die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, en is begaan door een bank of een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend;

    • b. van artikel 1:74, voor zover het betreft een vordering om inlichtingen voor het opstellen van een afwikkelingsplan als bedoeld in artikel 3A:10 of artikel 9 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;

    • c. van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 3:33a, 3:33b of 3:33ba;

    • d. van de artikelen 3:53, eerste lid en 3:57, eerste lid, of een overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, indien die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, en is begaan door een beheerder van een beleggingsinstelling of van een instelling voor collectieve belegging in effecten;

    • e. van een voorschrift, gesteld bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, indien die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, en is begaan door een beleggingsonderneming;

    • f. van een voorschrift, gesteld bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, indien die overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, en is begaan door een bemiddelaar in verzekeringen of verzekeraar en de overtreding betrekking heeft op een verzekering met een beleggingscomponent;

    • g. van een voorschrift, gesteld bij of krachtens hoofdstuk 5.1;

    • h. van een voorschrift, gesteld bij of krachtens hoofdstuk 5.1a, 5.2, 5.3 of 5.9, indien de overtreding is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid, met uitzondering van een overtreding als bedoeld in de artikelen 5:25c, zesde tot en met negende lid, en 5:36, en de overtreding is begaan door een uitgevende instelling als bedoeld in de hoofdstukken 5.1a en 5.3 of een meldingsplichtige als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel c; of

    • i. van een ander voorschrift waarvoor dit ter uitvoering van een bindende EU-rechtshandeling bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.

  • 2 De toezichthouder kan met een openbare waarschuwing elke overtreding van een ingevolge deze wet gesteld voorschrift of verbod en de naam van de overtreder openbaar maken, indien dat naar het oordeel van de toezichthouder nodig is om het publiek snel en effectief te informeren teneinde schade te voorkomen of te beperken.

Artikel 1:95

De toezichthouder maakt op grond van artikel 1:94 geen gegevens openbaar, voor zover:

  • a. die gegevens herleidbaar zijn tot een natuurlijk persoon en bekendmaking van zijn persoonsgegevens onevenredig zou zijn;

  • b. betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;

  • c. een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de toezichthouder naar mogelijke overtredingen zou worden ondermijnd;

  • d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht; of

  • e. openbaarmaking in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen.

Artikel 1:96

De Autoriteit Financiële Markten is bevoegd tot openbaarmaking als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel i, van de prospectusverordening.

Artikel 1:97

  • 1 De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie ingevolge deze wet of artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht openbaar. De openbaarmaking geschiedt zodra het besluit onherroepelijk is geworden. Indien tegen het besluit bezwaar, beroep of hoger beroep is ingesteld, maakt de toezichthouder de uitkomst daarvan tezamen met het besluit openbaar.

  • 3 In afwijking van het eerste lid maakt de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete zo spoedig mogelijk openbaar, indien het een bestuurlijke boete betreft ter zake overtreding van:

    • a. een voorschift dat op grond van artikel 1:81 is gerangschikt in de derde categorie;

    • b. in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen: een voorschrift dat op grond van artikel 1:81 is gerangschikt in de tweede categorie.

  • 5 De toezichthouder maakt de indiening van een bezwaar of de instelling van een beroep of hoger beroep tegen een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid, alsmede de beslissing op bezwaar en de uitkomst van dat beroep of hoger beroep, zo spoedig mogelijk openbaar, tenzij het besluit op grond van artikel 1:98 niet openbaar is gemaakt.

Artikel 1:98

  • 1 Openbaarmaking op grond van artikel 1:97 wordt uitgesteld of geschiedt in zodanige vorm dat de openbaar te maken gegevens niet herleidbaar zijn tot afzonderlijke personen, voor zover:

    • a. die gegevens herleidbaar zijn tot een natuurlijk persoon en bekendmaking van zijn persoonsgegevens onevenredig zou zijn;

    • b. betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;

    • c. een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de toezichthouder naar mogelijke overtredingen zou worden ondermijnd; of

    • d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht.

  • 2 Openbaarmaking op grond van artikel 1:97 blijft achterwege, indien openbaarmaking overeenkomstig het eerste lid:

    • a. onevenredig zou zijn gezien de geringe ernst van de overtreding, tenzij het een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete betreft;

    • b. niet in overeenstemming is met het doel van de opgelegde bestuurlijke sanctie, tenzij het een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete betreft; of

    • c. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou brengen.

Artikel 1:99

  • 1 Alvorens over te gaan tot openbaarmaking van gegevens die tot afzonderlijke personen herleidbaar zijn op grond van deze afdeling, neemt de toezichthouder een besluit tot openbaarmaking. Dit besluit bevat de openbaar te maken gegevens en de wijze en termijn waarop de openbaarmaking zal plaatsvinden.

Artikel 1:100

  • 1 De toezichthouder gaat pas over tot openbaarmaking op grond van deze afdeling, nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit tot openbaarmaking aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid gaat de toezichthouder pas over tot openbaarmaking op grond van artikel 1:94, eerste lid, nadat het besluit tot openbaarmaking onherroepelijk is.

  • 3 Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht om openbaarmaking op grond van deze afdeling te voorkomen, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.

  • 4 De toezichthouder beëindigt het openbaar beschikbaar houden van gegevens die tot afzonderlijke personen herleidbaar zijn op grond van artikel 1:94, tweede lid, of 1:97, eerste lid, onverwijld indien en voor zover:

    • a. het besluit tot openbaarmaking wordt ingetrokken; of

    • b. het besluit tot openbaarmaking door de bestuursrechter onherroepelijk is vernietigd.

  • 5 In de gevallen, bedoeld in het vierde lid, biedt de toezichthouder de belanghebbende aan de intrekking of de vernietiging openbaar te maken.

  • 6 In afwijking van artikel 1:97, vijfde lid, zijn het vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot openbaarmaking op grond van artikel 1:97, derde of vierde lid, voor zover de openbaarmaking in strijd met artikel 1:98 heeft plaatsgevonden.

Artikel 1:100a

  • 1 In afwijking van artikel 1:100, eerste en tweede lid, en van artikel 1:97, eerste lid, kan de toezichthouder op een kortere termijn en zo nodig onverwijld overgaan tot openbaarmaking, voor zover:

    • a. bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen verder uitstel toelaat; of

    • b. de overtreder zelf informatie openbaar heeft gemaakt over de overtreding of het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie waarop de openbaarmaking betrekking heeft, en versnelde openbaarmaking in het belang van het publiek noodzakelijk is ter bescherming van het vertrouwen in het toezicht op de financiële markten.

  • 2 In de gevallen bedoeld in het eerste lid kan de toezichthouder tevens besluiten dat artikel 1:100, derde lid, buiten toepassing blijft.

  • 3 De toezichthouder verricht een redelijke inspanning om de betrokkene voorafgaand aan de openbaarmaking in kennis te stellen van de voorgenomen openbaarmaking.

  • 4 Bij openbaarmaking van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie is artikel 1:97, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:101

  • 1 Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht om openbaarmaking op grond van deze afdeling te voorkomen, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.

  • 2 Indien de voorzieningenrechter openbaarmaking op grond van deze afdeling heeft verboden, of indien op grond van artikel 1:98 nog geen tot afzonderlijke personen herleidbare openbaarmaking heeft plaatsgevonden, vindt het horen van belanghebbenden terzake van het bezwaar tegen het besluit tot openbaarmaking of het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke sanctie niet in het openbaar plaats.

  • 3 Indien de voorzieningenrechter openbaarmaking op grond van deze afdeling heeft verboden, of indien op grond van artikel 1:98 nog geen tot afzonderlijke personen herleidbare openbaarmaking heeft plaatsgevonden, en beroep of hoger beroep wordt ingesteld tegen het besluit tot openbaarmaking of het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke sanctie, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.

Hoofdstuk 1.6. Procedures

Afdeling 1.6.1. Vergunningen

Artikel 1:102

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend.

  • 2 Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld met het oog op de belangen die het desbetreffende deel beoogt te beschermen.

  • 3 De toezichthouder beslist of stelt een ontwerpbesluit op binnen dertien weken na ontvangst van de vergunningaanvraag.

  • 4 In afwijking van het derde lid beslist de toezichthouder binnen acht weken op een aanvraag van een vergunning voor een bewaarder en een vergunning voor een icbe.

  • 5 In afwijking van het derde lid beslist de toezichthouder binnen zesentwintig weken na ontvangst op de aanvraag van een vergunning voor een beheerder van een beleggingsinstelling. De aanvrager wordt geïnformeerd over een langere termijn dan dertien weken.

  • 6 In afwijking van het derde lid stelt de toezichthouder, indien de aanvraag betrekking heeft op een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, binnen zesentwintig weken een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, op, dan wel beslist hij binnen die termijn met toepassing van artikel 2:12, derde lid.

  • 7 De toezichthouder bericht de aanvrager onverwijld van de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 1:103

  • 1 In afwijking van artikel 1:102, derde of zesde lid, houdt de toezichthouder de beslissing of het ontwerpbesluit op een aanvraag tot het verlenen van een vergunning aan, indien er tevens een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdeel c of d, is ingediend, uiterlijk tot zes weken na het tijdstip waarop de beschikking inzake de verklaring van geen bezwaar is bekendgemaakt. Indien binnen die termijn een verzoek om voorlopige voorziening terzake van die beschikking is gedaan, houdt de toezichthouder de beslissing of het ontwerpbesluit aan tot twee weken na het tijdstip waarop op dat verzoek is beslist.

  • 2 De toezichthouder beslist of stelt een ontwerpbesluit op in elk geval binnen zes maanden na ontvangst van de vergunningaanvraag.

  • 3 In afwijking van het tweede lid stelt de toezichthouder, indien de aanvraag betrekking heeft op een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, in elk geval binnen achtenveertig weken een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, op, dan wel beslist hij in elk geval binnen die termijn met toepassing van artikel 2:12, derde lid.

Artikel 1:104

  • 1 De toezichthouder kan een door hem verleende vergunning wijzigen, geheel of gedeeltelijk intrekken of beperken, dan wel daaraan nadere voorschriften verbinden, indien:

    • a. de vergunninghouder daartoe een aanvraag heeft ingediend;

    • b. de vergunninghouder, naar later blijkt, bij de aanvraag van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • c. de vergunninghouder omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;

    • d. de vergunninghouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel niet meer voldoet aan de aan de vergunning verbonden voorschriften of gestelde beperkingen;

    • e. de vergunninghouder geen gebruik van de vergunning heeft gemaakt binnen een termijn van twaalf maanden na vergunningverlening;

    • f. de vergunninghouder de vergunningplichtige activiteit heeft beëindigd, de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, een beleggingsonderneming, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling of wisselinstelling is die haar bedrijf gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt of een entiteit voor risico-acceptatie is die haar bedrijf waarvoor zij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt, een levensverzekeraar dan wel schadeverzekeraar is die zijn bedrijf in een branche waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt, een natura-uitvaartverzekeraar is die zijn bedrijf waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt, een herverzekeraar is die zijn bedrijf in een herverzekeringsactiviteit waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt of een bemiddelaar in hypothecair krediet is die zijn bedrijf waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt;

    • g. de vergunninghouder de onderneming ten behoeve waarvan de vergunning is verleend, geheel of gedeeltelijk overdraagt;

    • h. de vergunninghouder overlijdt indien het een natuurlijke persoon betreft of wordt ontbonden indien het een rechtspersoon of personenvennootschap betreft;

    • i. uit de verklaring omtrent de getrouwheid, deel uitmakende van de overige gegevens, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of de verklaring, bedoeld in de artikelen 3:72, zevende lid, 3:81, derde lid, of 3:86, eerste of tweede lid, niet blijkt dat de jaarrekening of de staten bedoeld in artikel 3:72, eerste of derde lid, een getrouw beeld geeft of geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de onderneming en van het resultaat over het desbetreffende boekjaar;

    • j. de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van hem de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, indien door een rechterlijke beschikking een of meer goederen van de vergunninghouder onder bewind zijn gesteld als bedoeld in artikel 380, 409 of 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of indien de ondercuratelestelling van de vergunninghouder is uitgesproken;

    • k. de vergunninghouder een bemiddelaar in hypothecair krediet, een betaalinstelling of een elektronischgeldinstelling is die uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven haar bedrijf niet of niet langer te zullen uitoefenen;

    • l. de vergunninghouder een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling is die door de voortzetting van het uitoefenen van haar bedrijf een bedreiging vormt voor de stabiliteit van of het vertrouwen in het betalingssysteem;

    • m. de vergunninghouder een datarapporteringsdienstverlener is die de bij of krachtens de verordening markten voor financiële instrumenten gestelde regels op ernstige wijze en stelselmatig heeft overtreden;

    • n. de vergunninghouder een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling is die de Nederlandsche Bank niet in kennis heeft gesteld van belangrijke ontwikkelingen die verband houden met de voorwaarden voor verlening van de vergunning;

    • o. de vergunninghouder niet voldoet aan de verplichting tot betaling van een bedrag ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019;

    • p. de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gestelde regels; of

    • q. doorhaling of beëindiging heeft plaatsgevonden van de inschrijving van de vergunninghouder in het handelsregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h van de Handelsregisterwet 2007;

    • r. de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens de Sanctiewet 1977 gestelde regels.

  • 2 De toezichthouder trekt de door hem verleende vergunning in indien:

    • a. de vergunninghouder een verzekeraar is die niet voldoet aan het minimumkapitaalvereiste, bedoeld in artikel 3:53, vierde lid, en de Nederlandsche Bank het financieel kortetermijnplan, bedoeld in artikel 3:136, eerste lid, duidelijk ontoereikend acht;

    • b. de vergunninghouder een verzekeraar is en het financieel kortetermijnplan, waarmee de Nederlandsche Bank heeft ingestemd, niet binnen drie maanden na de in artikel 3:53, zesde lid, bedoelde constatering is uitgevoerd; of

    • c. hij heeft ingestemd met een portefeuilleoverdracht als bedoeld in de artikelen 3:112, 3:113 en 3:114.

  • 3 De toezichthouder kan bij het besluit tot intrekking van een vergunning tevens bepalen dat de financiële onderneming binnen een door de toezichthouder te stellen termijn het bedrijf geheel of gedeeltelijk afwikkelt. Bij een afwikkeling, al dan niet bepaald door de toezichthouder, wordt de financiële onderneming of de curator in faillissement van de financiële onderneming aangemerkt als vergunninghoudende onderneming.

  • 4 Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op door Onze Minister verleende vergunningen.

  • 5 Indien de vergunning is verleend aan een bank, niet zijnde de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Nederlandsche Bank in dat geval in plaats van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid te nemen, een ontwerpbesluit van die strekking opstelt voor de Europese Centrale Bank. Indien door die bank niet meer wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in de artikelen 92 bis en 92 ter van de verordening kapitaalvereisten, kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel d, de vergunning niet worden ingetrokken.

  • 6 Indien op grond van artikel 2:11 door de Europese Centrale Bank een vergunning is verleend, kan de Europese Centrale Bank deze door haar verleende vergunning tevens intrekken, indien de vergunning uitsluitend gebruikt wordt voor de in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de verordening kapitaalvereisten bedoelde activiteiten en de gemiddelde totale activa van de vergunninghouder gedurende een periode van vijf aaneengesloten jaren onder de in dat artikel genoemde grenswaarden blijft. In deze gevallen stelt de Nederlandsche Bank een ontwerpbesluit op voor de Europese Centrale Bank.

Artikel 1:104a

De houder van een vergunning leeft de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen na.

Artikel 1:105

  • 2 Op een andere ontheffing dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is artikel 1:102, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorschriften die aan deze ontheffing kunnen worden verbonden. Deze ontheffing kan worden ingetrokken.

Artikel 1:106

  • 1 Ter uitvoering van een daartoe strekkend bindend besluit van de Europese Commissie of van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot een staat die geen lidstaat is, schort de toezichthouder respectievelijk Onze Minister, in afwijking van artikel 1:102, geheel of gedeeltelijk op:

    • a. de behandeling van aanvragen van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, levensverzekeraar of schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming, die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;

    • b. de behandeling van aanvragen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is;

    • c. de behandeling van kennisgevingen als bedoeld in artikel 3:103 die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van een staat die geen lidstaat is.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. aanvragen van een vergunning ten behoeve van het oprichten van dochtermaatschappijen die tevens dochtermaatschappijen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming;

    • b. aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar voor gekwalificeerde deelnemingen die tevens gekwalificeerde deelnemingen zijn van een financiële onderneming die in een lidstaat een vergunning heeft voor het uitoefenen van een bedrijf van bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming.

  • 3 Indien in een staat die geen lidstaat is de markttoegang en de concurrentiemogelijkheden voor financiële ondernemingen met zetel in een lidstaat beperkter zijn dan voor financiële ondernemingen met een zetel in een staat die geen lidstaat is, stelt de toezichthouder de Europese Commissie desgevraagd in kennis van:

    • a. aanvragen voor een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of voor het verlenen van financiële diensten als beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming, die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door een financiële onderneming waarop het recht van toepassing is van de staat die geen lidstaat is;

    • b. aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar voor gekwalificeerde deelnemingen in een bank, beheerder van een beleggingsinstelling, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die rechtstreeks of middellijk zijn ingediend door financiële ondernemingen waarop het recht van toepassing is van de staat die geen lidstaat is, ten gevolge waarvan die bank, beleggingsonderneming, levensverzekeraar of schadeverzekeraar dochtermaatschappij zou worden van de aanvrager.

Afdeling 1.6.1a. Verklaringen van geen bezwaar als bedoeld in de artikelen 3:95 tot en met 3:97

Artikel 1:106a

Het bij of krachtens de artikelen 1:102, eerste en tweede lid, 1:104, 1:104a en 1:106 met betrekking tot een vergunning bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de artikelen 3:95 tot en met 3:97.

Artikel 1:106b

  • 1 De Nederlandsche Bank zendt binnen twee werkdagen na ontvangst van de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar en van alle gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 3:95, tweede lid, en artikel 3:96, tweede lid, een schriftelijke ontvangstbevestiging aan de aanvrager.

  • 2 Op de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar voor een gekwalificeerde deelneming in een bank, niet zijnde de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, stelt de Nederlandsche Bank binnen vijfenveertig werkdagen na de ontvangstbevestiging als bedoeld in het eerste lid, een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 15 van de verordening bankentoezicht op.

  • 3 Op alle andere aanvragen van een verklaring van geen bezwaar beslist de Nederlandsche Bank binnen zestig werkdagen na de ontvangstbevestiging als bedoeld in het eerste lid, onverminderd artikel 1:106c. De Nederlandsche Bank informeert de aanvrager over de datum waarop zij uiterlijk beslist.

  • 4 Indien het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 1:62 voor een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, vermeldt de Nederlandsche Bank in haar besluit of ontwerpbesluit het advies van de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.

Artikel 1:106c

  • 1 De Nederlandsche Bank kan de aanvrager binnen vijftig werkdagen na de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 1:106b, eerste lid, schriftelijk om aanvullende informatie verzoeken indien dit voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is. Het verzoek vermeldt welke aanvullende informatie dient te worden verstrekt.

  • 2 De Nederlandsche Bank zendt binnen twee werkdagen na ontvangst van de aanvullende informatie als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke ontvangstbevestiging aan de aanvrager.

  • 4 Indien de Nederlandsche Bank heeft verzocht om aanvullende informatie als bedoeld in het eerste lid kan zij de beslistermijn, bedoeld in artikel 1:106b, tweede en derde lid, eenmalig met ten hoogste twintig werkdagen opschorten.

  • 5 In afwijking van het derde lid kan de Nederlandsche Bank de beslistermijn met ten hoogste dertig werkdagen opschorten indien:

    • a. de aanvrager zijn zetel heeft of onder toezicht staat in een staat die geen lidstaat is; of

    • b. de aanvrager geen beleggingsonderneming, herverzekeraar, beheerder van een icbe, bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling, schadeverzekeraar of entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland of een andere lidstaat is.

  • 6 Indien de Nederlandsche Bank heeft verzocht om aanvullende informatie als bedoeld in het eerste lid, informeert zij de aanvrager over de datum waarop zij of de Europese Centrale Bank uiterlijk beslist.

Artikel 1:106d

Indien de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank de aanvraag niet binnen de beslistermijn, bedoeld in artikel 1:106b of 1:106c, heeft afgewezen, wordt de verklaring van geen bezwaar geacht te zijn verleend. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die door de Nederlandsche Bank niet binnen de beslistermijn zijn afgewezen.

Artikel 1:106e

De Nederlandsche Bank kan een termijn stellen waarbinnen de verwerving of vergroting van de gekwalificeerde deelneming, bedoeld in artikel 3:95, of de handeling, bedoeld in artikel 3:96, dient te zijn voltooid. Deze termijn kan door de Nederlandsche Bank worden verlengd.

Afdeling 1.6.2. Registratie

Artikel 1:107

  • 1 Er is een openbaar register dat wordt gehouden door de registerhouder en in ieder geval wordt gepubliceerd op een daartoe geschikte website. De registerhouder draagt zorg voor het goed functioneren van het register en verricht de inschrijving en doorhaling daarin op zodanige wijze dat uit het register is op te maken vanaf welk tijdstip, welke activiteiten de ingeschreven financiële ondernemingen mogen verrichten, met inbegrip van de eventueel gestelde beperkingen, alsmede de staat van de zetel.

  • 3 Onverminderd het eerste lid draagt de toezichthouder onverwijld zorg voor de inschrijving van:

    • a. de naam en woonplaats van de vertegenwoordiger in Nederland van een verzekeraar met bijkantoor in Nederland of die diensten verricht naar Nederland;

    • b. de aard van de overeenkomsten van levensverzekering voorzover het levensverzekeraars betreft die door middel van dienstverrichting hun bedrijf in Nederland uitoefenen, dan wel de aard van de risico’s van schadeverzekering voorzover het entiteiten voor risicoacceptatie, herverzekeraars of schadeverzekeraars betreft die door middel van dienstverrichting hun bedrijf in Nederland uitoefenen;

    • c. de gegevens die moeten worden gemeld op grond van:

      • 1°. hoofdstuk 5.3, met dien verstande dat deze gegevens worden ingeschreven binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop de registerhouder de betreffende melding heeft ontvangen en met uitzondering van adresgegevens van meldingsplichtige natuurlijke personen;

      • 2°. artikel 17, eerste en achtste lid, van de verordening marktmisbruik, met inbegrip van het tijdstip waarop de informatie door de uitgevende instelling openbaar is gemaakt; en

      • 3°. artikel 19 van de verordening marktmisbruik, met uitzondering van de adresgegevens van de meldingsplichtigen;

    • d. prospectussen die op grond van de prospectusverordening zijn goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten;

    • e. de namen van de staten die Onze Minister heeft aangewezen ingevolge de artikelen 2:6, 2:26d, 2:50, 2:54l en 2:66, alsmede de namen van de staten die de Europese Commissie heeft aangewezen ingevolge de artikelen 172, tweede lid, 227, vierde lid, of 260, derde lid, van de richtlijn solvabiliteit II;

    • f. de lidstaten waarnaar een ingeschreven verzekeraar bevoegd is diensten te verlenen en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de verzekeraar bepalen;

    • g. de lidstaten waarnaar een ingeschreven herverzekeringsbemiddelaar bevoegd is diensten te verlenen en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de herverzekeringsmiddelaar bepalen;

    • h. de lidstaten waarin een ingeschreven bemiddelaar in hypothecair krediet of een ingeschreven bemiddelaar in verzekeringen bevoegd is te bemiddelen en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de bemiddelaar bepalen;

    • i. de naam van de verzekeraar voor wie de volmacht van een ingeschreven gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent geldt en de namen van de natuurlijke personen die het beleid van de gevolmachtigde agent of de ondergevolmachtigde agent bepalen;

    • j. de financiële producten ten aanzien waarvan een ingeschreven financiëledienstverlener ingevolge deze wet diensten mag verlenen, alsmede de aard van de desbetreffende diensten;

    • k. de marktexploitant of de beleggingsonderneming waaraan het ingevolge een besluit als bedoeld in artikel 1:58c, derde lid, niet is toegestaan hun voorzieningen in Nederland beschikbaar te stellen voor in Nederland gevestigde leden of deelnemers op afstand;

    • l. multilaterale handelsfaciliteiten die overeenkomstig artikel 4:91ea, eerste lid, zijn geregistreerd als mkb-groeimarkt, indien vanuit deze bijkantoren diensten worden aangeboden in een andere lidstaat;

    • m. de naam en woonplaats van de vertegenwoordiger van een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die in Nederland uitsluitend beleggingsdiensten verleent aan professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 of in aanmerking komende tegenpartijen;

    • n. betaaldienstagenten en de bijkantoren van een betaalinstelling, en een bijkantoor van een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland, indien vanuit dit bijkantoor betaaldiensten worden aangeboden in een andere lidstaat;

    • o. biedingsberichten die op grond van de artikelen 5:74 en 5:76 zijn goedgekeurd alsmede openbare mededelingen die ingevolge de bij of krachtens artikelen 5:25m, vijfde lid, en 5:76, tweede lid, gestelde regels door de Autoriteit Financiële Markten zijn ontvangen;

    • p. betaaldienstagenten van een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland.

  • 4 Indien van toepassing wordt bij doorhaling vermeld dat het desbetreffende besluit nog niet onherroepelijk is.

Artikel 1:108

  • 1 De registerhouder houdt de in artikel 1:107 bedoelde gegevens gedurende ten minste vijf jaar voor een ieder kosteloos ter inzage in het register. De registerhouder verstrekt aan een ieder desgevraagd, tegen betaling van de kostprijs, afschriften uit het register.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting en werking van het register.

Artikel 1:109

De Nederlandsche Bank publiceert op haar website:

  • a. de informatie, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn gedekte obligaties;

  • b. een actuele lijst van banken waaraan de Nederlandsche Bank toestemming heeft verleend om in het kader van een programma gedekte obligaties uit te geven; en

  • c. een actuele lijst van gedekte obligaties die het label «Europese gedekte obligatie» mogen gebruiken en een actuele lijst van gedekte obligaties die het label «Europese gedekte obligatie (premium)» mogen gebruiken als bedoeld in artikel 27 van de richtlijn gedekte obligaties.

Artikel 1:109a

De Autoriteit Financiële Markten houdt een lijst bij van gereglementeerde markten waarvoor Onze Minister een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, heeft verleend en zendt deze lijst aan de overige lidstaten en aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten.

Artikel 1:109b

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten publiceert op haar website in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is:

    • a. de informatie, bedoeld in artikel 30 van de richtlijn 2010/42/EU van de Europese Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie ten aanzien van sommige bepalingen betreffende fusies van fondsen, master-feeder constructies en de kennisgevingsprocedure (PbEU L 176); en

    • b. alle actuele regelgeving, administratieve procedures en overige informatie die relevant is voor het aanvragen van een vergunning voor een icbe en het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten publiceert de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in de vorm van een verhalende beschrijving en een reeks van referenties of links naar brondocumenten.

Hoofdstuk 1.7. Beloningsbeleid

Afdeling 1.7.1. Definities en reikwijdte

Artikel 1:111

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • variabele beloning: het deel van de totale beloning dat geen vaste beloning is;

    • vaste beloning: het deel van de totale beloning dat bestaat uit onvoorwaardelijke financiële of niet-financiële voordelen zoals uitgewerkt in het beloningsbeleid van de onderneming of in overeenkomsten ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden voor de onderneming.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen aanvullende regels worden gesteld met betrekking tot de als vaste of variabele delen van de beloning aan te merken bestanddelen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1:112

Artikel 1:113

  • 1 Een financiële onderneming met zetel in Nederland draagt er zorg voor dat de in de afdelingen 1.7.4 tot en met 1.7.6 opgenomen regels ook door haar dochterondernemingen worden toegepast.

  • 2 Een financiële onderneming met zetel in Nederland waarop artikel 3:17, 4:14 of 4:15 van toepassing is draagt er tevens zorg voor dat haar dochterondernemingen een beloningsbeleid voeren dat in overeenstemming is met de eisen van afdeling 1.7.2. Afdeling 1.7.3 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan de in die afdeling geregelde openbaarmakings- en informatieverplichtingen zowel door de financiële onderneming als door de dochteronderneming uitvoering mag worden gegeven.

Artikel 1:114

  • 1 Indien een financiële onderneming met zetel in Nederland behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de aan het hoofd van die groep staande groepsmaatschappij haar zetel eveneens in Nederland heeft, draagt de aan het hoofd van de groep staande groepsmaatschappij er zorg voor dat de in de afdelingen 1.7.4 tot en met 1.7.6 opgenomen regels door alle tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen worden toegepast.

  • 2 De aan het hoofd van de groep staande groepsmaatschappij draagt er tevens zorg voor dat alle tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen een beloningsbeleid voeren dat in overeenstemming is met de eisen die ingevolge afdeling 1.7.2 aan het beloningsbeleid van de tot de groep behorende financiële ondernemingen worden gesteld. Afdeling 1.7.3 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan de in die afdeling geregelde openbaarmakings- en informatieverplichtingen zowel door de aan het hoofd van de groep staande groepsmaatschappij als door de afzonderlijke tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen uitvoering mag worden gegeven.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de hoofdactiviteiten van de groep niet bestaan uit het aanbieden van financiële producten of het verlenen van financiële diensten.

Artikel 1:115

  • 1 Het toezicht op de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij wordt uitgeoefend door de toezichthouder die vergunning heeft verleend aan de in artikel 1:114, eerste lid, bedoelde financiële onderneming.

  • 2 Indien door beide toezichthouders vergunningen zijn verleend aan tot de groep behorende financiële ondernemingen, wordt het in het eerste lid bedoelde toezicht uitgeoefend door de, gelet op de hoofdactiviteiten van de tot de groep behorende financiële ondernemingen met zetel in Nederland, meest betrokken toezichthouder.

Artikel 1:116

  • 1 Een financiële onderneming of de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij draagt er zorg voor dat geen gebruik wordt gemaakt van constructies of methoden die het ontwijken van de in dit hoofdstuk opgenomen eisen mogelijk maken.

  • 2 Een financiële onderneming of de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114 staande groepsmaatschappij draagt er zorg voor dat personen werkzaam onder haar verantwoordelijkheid van derden geen financiële of niet-financiële voordelen ontvangen die het door de onderneming vastgestelde passende niveau overschrijden.

Afdeling 1.7.2. Beheerst beloningsbeleid

Artikel 1:117

  • 1 Een financiële onderneming waarop artikel 3:17, 4:14 of 4:15 van toepassing is, voert als onderdeel van de in die artikelen bedoelde beheerste bedrijfsvoering een beheerst beloningsbeleid, dat schriftelijk wordt vastgelegd.

  • 2 Het beloningsbeleid is afgestemd op de omvang en organisatie van de onderneming en op de aard, reikwijdte en complexiteit van haar activiteiten, en is genderneutraal.

  • 3 De onderneming beschikt over procedures en maatregelen ter implementatie, uitvoering en instandhouding van het beloningsbeleid.

  • 4 De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop het beloningsbeleid wordt opgesteld en vastgesteld of goedgekeurd, uitgevoerd, geëvalueerd en aangepast;

    • b. de wijze waarop vorm wordt gegeven aan beloningscomponenten en beloningsstructuren en de wijze waarop de risico’s die uit het beleid en de uitvoering daarvan voortvloeien, worden beheerst.

  • 5 Bij het vaststellen van de regels, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, voor banken, beleggingsondernemingen met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend en de ondernemingen, bedoeld in artikel 109, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, neemt de toezichthouder de relevante bepalingen van de richtlijn kapitaalvereisten en, waar het beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen betreft, van laatstgenoemde richtlijn in acht. Voor de toepassing van artikel 94, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de richtlijn kapitaalvereisten en artikel 32, vierde lid, aanhef en onderdeel b, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen geldt als bovengrens een jaarlijkse variabele beloning van EUR 50.000,–, die niet meer dan 10% van de totale jaarlijkse beloning van het personeelslid bedraagt.

Artikel 1:118

  • 1 Het beloningsbeleid van een financiële onderneming waarop artikel 3:17 van toepassing is, omschrijft de beloningscomponenten en beloningsstructuren die ertoe zouden kunnen bijdragen dat de onderneming meer risico’s neemt dan voor haar aanvaardbaar is, alsmede de te volgen procedures en maatregelen die dergelijke beloningscomponenten en beloningsstructuren voorkomen en beheersen. Het beloningsbeleid strookt met de resultaten, de financiële soliditeit, de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, de waarden en de langetermijnbelangen van de onderneming en is in overeenstemming met, en draagt bij aan een degelijk en doeltreffend risicobeheer.

  • 2 Het beloningsbeleid omvat ten minste de volgende elementen:

    • a. de binnen de onderneming geldende passende verhoudingen tussen de vaste en variabele beloning;

    • b. de verhouding tussen de toegekende en uitgekeerde variabele beloning;

    • c. de samenstelling van de variabele beloning;

    • d. de criteria en prestaties waar de variabele beloning op wordt gebaseerd, waaronder de prestaties van een natuurlijk persoon werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid, het bedrijfsonderdeel en de onderneming;

    • e. hoe de beloningen binnen de onderneming zich verhouden tot de functie van de onderneming in de sector en de positie in de samenleving alsmede de wijze van totstandkoming van deze verhouding.

  • 3 Bij de beoordeling van de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde prestaties worden zowel financiële als niet-financiële criteria gehanteerd. De variabele beloning wordt voor ten minste 50% gebaseerd op niet-financiële criteria.

Artikel 1:119

  • 1 Het beloningsbeleid van een financiële onderneming waarop artikel 4:14 of 4:15 van toepassing is, omschrijft onder verwijzing naar de specifieke financiële diensten of andere activiteiten die door of in naam van de onderneming worden verleend of verricht, de beloningscomponenten en beloningsstructuren die kunnen leiden tot het risico van onzorgvuldige behandeling van consumenten, cliënten, deelnemers, pensioendeelnemers of pensioengerechtigden, alsmede de te volgen procedures en maatregelen die dat risico voorkomen en beheersen. Het beloningsbeleid is erop gericht te voorkomen dat consumenten, cliënten, deelnemers, pensioendeelnemers of pensioengerechtigden onzorgvuldig worden behandeld.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat.

Afdeling 1.7.3. Publicatie- en informatieverplichtingen

Artikel 1:120

  • 1 Een financiële onderneming waarop artikel 1:117 van toepassing is, neemt, indien zij verplicht is een bestuursverslag op te stellen, in haar bestuursverslag een beschrijving op van haar beloningsbeleid. Indien zij over een website beschikt, maakt zij deze beschrijving ook op haar website openbaar.

  • 2 In de beschrijving neemt de onderneming eveneens op:

    • a. hoeveel onder haar verantwoordelijkheid werkzame natuurlijke personen een totale jaarlijkse beloning van 1 miljoen euro of meer ontvangen, alsmede het bedrijfsonderdeel waar zij in hoofdzaak werkzaamheden voor verrichten;

    • b. het jaarlijks aan natuurlijke personen werkzaam onder haar verantwoordelijkheid uitgekeerde bedrag aan variabele beloningen.

  • 3 De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van openbaarmaking van het beloningsbeleid.

  • 4 Een financiële onderneming die artikel 1:121, tweede lid, toepast, doet daarvan jaarlijks gemotiveerd mededeling aan de toezichthouder.

  • 5 Een financiële onderneming die artikel 1:121, derde of vierde lid toepast, en bank of verzekeraar is, verstrekt jaarlijks aan de toezichthouder informatie over de wijze van toepassing van artikel 1:121 door de financiële onderneming. De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot de te verstrekken informatie ingevolge de eerste volzin.

Afdeling 1.7.4. Maximale variabele beloning

Artikel 1:121

  • 1 De variabele beloning die een financiële onderneming met zetel in Nederland toekent aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid, bedraagt ten hoogste 20% van de vaste beloning van die persoon op jaarbasis.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een financiële onderneming in uitzonderlijke gevallen aan een natuurlijk persoon, niet zijnde een persoon die een interne controlefunctie verricht of zich rechtstreeks bezighoudt met het verlenen van financiële diensten aan consumenten, werkzaam onder haar verantwoordelijkheid, die in hoofdzaak werkzaamheden binnen Nederland verricht en wiens beloning niet of niet uitsluitend volgt uit een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, een variabele beloning toekennen die hoger is dan het in het eerste lid bedoelde percentage, mits:

    • a. het gemiddelde van de verhoudingen tussen de vaste en variabele beloningen van alle onder verantwoordelijkheid van de onderneming werkzame personen die in hoofdzaak werkzaamheden binnen Nederland verrichten en wier beloning niet uitsluitend uit een collectieve arbeidsovereenkomst als hiervoor omschreven volgt, niet meer dan 20% bedraagt; en

    • b. de in de aanhef bedoelde variabele beloning niet meer dan 100% bedraagt van de vaste beloning op jaarbasis.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt de variabele beloning van een natuurlijk persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van de onderneming ten hoogste het percentage bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, eerste volzin, van de richtlijn kapitaalvereisten, indien deze persoon zijn werkzaamheden in hoofdzaak uitoefent in een andere staat.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kunnen aandeelhouders, eigenaren of leden van de financiële onderneming in overeenstemming met de procedure, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van de richtlijn kapitaalvereisten, goedkeuren dat de variabele beloning van een natuurlijk persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van de onderneming ten hoogste het percentage bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van de richtlijn kapitaalvereisten bedraagt, indien deze persoon zijn werkzaamheden in hoofdzaak uitoefent in een staat die geen lidstaat is.

  • 5 Indien over een periode van vijf aaneengesloten kalenderjaren ten minste 75% van alle onder de verantwoordelijkheid van de tot een groep als bedoeld in artikel 1:114 behorende rechtspersonen en vennootschappen werkzame natuurlijke personen gedurende ten minste drie van die vijf jaren in hoofdzaak werkzaam waren buiten Nederland, bedraagt in afwijking van het eerste lid de variabele beloning van een natuurlijke persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van de aan het hoofd van die groep staande groepsmaatschappij ten hoogste het percentage, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, eerste volzin, van de richtlijn kapitaalvereisten.

  • 6 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van financiële ondernemingen met zetel in een andere staat, niet zijnde een financiële onderneming waarop de artikelen 92 tot en met 96 van de richtlijn kapitaalvereisten of de artikelen 30 tot en met 34 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen van toepassing zijn. Het toezicht op het bijkantoor dat geen ingevolge het deel Markttoegang financiële ondernemingen vergunningplichtige activiteiten verricht, wordt uitgeoefend door de toezichthouder die, indien de onderneming haar zetel in Nederland had gehad, op grond van het Deel Markttoegang tot vergunningverlening bevoegd zou zijn geweest.

  • 7 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. beheerders van beleggingsinstellingen;

    • b. beheerders van icbe’s; en

    • c. beleggingsondernemingen die uitsluitend voor eigen rekening handelen met eigen middelen en kapitaal en geen externe cliënten hebben.

  • 8 In afwijking van het eerste lid, bedraagt de variabele beloning die een financiële onderneming, bedoeld in het zevende lid, toekent aan een natuurlijke persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid wier werkzaamheden het risicoprofiel of de bedrijfsactiviteiten van de instellingen binnen de groep wezenlijk beïnvloeden, ten hoogste het percentage bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, van de richtlijn kapitaalvereisten, van de vaste beloning van die persoon op jaarbasis, indien die financiële onderneming een dochteronderneming is van een financiële onderneming waarop toezicht plaatsvindt als bedoeld in titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten.

  • 9 In afwijking van het achtste lid kunnen aandeelhouders, eigenaren of leden van financiële ondernemingen als bedoeld in het zevende lid in overeenstemming met de procedure, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van de richtlijn kapitaalvereisten, goedkeuren dat de variabele beloning van een natuurlijk persoon als bedoeld in het achtste lid ten hoogste het percentage, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder ii, van de richtlijn kapitaalvereisten, bedraagt, indien deze persoon zijn werkzaamheden in hoofdzaak uitoefent in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 1:122

  • 1 Een financiële onderneming kan, in afwijking van artikel 1:121, eerste lid, aan een onder haar verantwoordelijkheid werkzame natuurlijk persoon een variabele beloning toekennen die hoger is dan het in dat artikel bedoelde percentage, indien:

    • a. de variabele beloning noodzakelijk is in verband met een duurzame organisatiewijziging van de onderneming;

    • b. de variabele beloning uitsluitend strekt tot het behouden van de in de aanhef bedoelde persoon voor de onderneming;

    • c. de variabele beloning niet tot gevolg heeft dat de som van variabele beloningen de percentages bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, eerste volzin en onder ii van de richtlijn kapitaalvereisten overschrijdt; en

    • d. de toezichthouder schriftelijk heeft ingestemd met de toekenning van de variabele beloning.

  • 2 Op de aanvraag om instemming, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, door een instelling ten aanzien waarvan de Europese Centrale Bank bevoegd is toezicht uit te oefenen op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, wordt door de toezichthouder binnen negen weken beslist. Op andere aanvragen om instemming, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt door de toezichthouder binnen zes weken beslist.

Artikel 1:123

Artikel 1:121 is tot en met 31 december 2015 niet van toepassing op de toekenning van variabele beloningen die voortvloeien uit een door een financiële onderneming voorafgaande aan 1 januari 2015 aangegane verplichting.

Afdeling 1.7.5. Verbod op gegarandeerde variabele beloningen

Artikel 1:124

  • 1 Een financiële onderneming kent aan natuurlijke personen werkzaam onder haar verantwoordelijkheid geen gegarandeerde variabele beloningen toe.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een financiële onderneming aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid een gegarandeerde variabele beloning toekennen, indien:

    • a. de gegarandeerde variabele beloning van die persoon betrekking heeft op het aanvangen van de werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de onderneming;

    • b. die persoon op het moment van toekenning niet langer dan één jaar werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de onderneming; en

    • c. de onderneming over een gezond toetsingsvermogen, gezonde solvabiliteitsmarge of gezond eigen vermogen beschikt.

Afdeling 1.7.6. Maximale vertrekvergoeding

Artikel 1:125

  • 1 Een financiële onderneming keert aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid geen vertrekvergoeding uit, indien sprake is van:

    • a. voortijdige beëindiging van de arbeidsrelatie op initiatief van de in de aanhef bedoelde natuurlijk persoon, tenzij dit het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever;

    • b. ernstig verwijtbaar handelen of nalaten in de vervulling van zijn functie door de in de aanhef bedoelde natuurlijk persoon; of

    • c. falen van de onderneming, indien de in de aanhef bedoelde natuurlijke persoon het dagelijks beleid van de onderneming bepaalt.

  • 2 De onderneming keert aan een persoon die het dagelijks beleid van de onderneming bepaalt geen vertrekvergoeding uit die meer dan 100% bedraagt van de vaste beloning op jaarbasis.

  • 3 Het tweede lid is tot en met 1 juli 2015 niet van toepassing op aan personen die het dagelijks beleid van de onderneming bepalen, niet zijnde bestuurders van een bank of verzekeraar, uit te keren vertrekvergoedingen die voortvloeien uit een door de onderneming voorafgaande aan 1 januari 2015 aangegane verplichting.

Afdeling 1.7.7. Terugvordering en aanpassing van variabele beloningen

Artikel 1:126

Artikel 1:127

  • 1 Een financiële onderneming met zetel in Nederland beschikt over procedures en criteria betreffende de toepassing van de in artikel 1:126 en het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde bevoegdheden.

  • 2 In aanvulling op artikel 135, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verlaagt de financiële onderneming de hoogte van een aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid toegekende variabele beloning in ieder geval, indien:

    • a. de persoon niet heeft voldaan aan passende normen inzake bekwaamheid en correct gedrag; of

    • b. de persoon verantwoordelijk was voor gedragingen die ertoe hebben geleid dat de financiële positie van de onderneming aanmerkelijk is verslechterd.

  • 3 In aanvulling op artikel 135, achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vordert een financiële onderneming een aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid uitgekeerde variabele beloning in ieder geval terug, indien die persoon:

    • a. niet heeft voldaan aan passende normen inzake bekwaamheid en correct gedrag; of

    • b. verantwoordelijk was voor gedragingen die ertoe hebben geleid dat de positie van de onderneming aanmerkelijk is verslechterd.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op:

  • 5 De in artikel 1:113, eerste lid, bedoelde financiële onderneming of de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114, eerste lid, staande groepsmaatschappij draagt zorg voor de naleving van de ingevolge het vierde lid op dochterondernemingen, onderscheidenlijk de tot een groep behorende rechtspersonen of vennootschappen, rustende verplichtingen.

Afdeling 1.7.8. Verbod op variabele beloning bij staatssteun

Artikel 1:128

  • 1 Indien een financiële onderneming in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel steun geniet of heeft genoten in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen, worden de door die onderneming aan personen die haar dagelijks beleid bepalen en aan personen die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de dagelijks beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden over de periode, waarin steun wordt of is genoten, toe te kennen of uit te keren beloningen, alsmede de door die onderneming aan personen die haar dagelijks beleid bepalen en aan personen die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de dagelijks beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden over de periode, voorafgaande aan de steunverlening, toe te kennen of uit te keren beloningen, voor zover die beloningen op het tijdstip dat de steunverlening aanving nog niet waren toegekend of uitgekeerd, van rechtswege:

    • a. op een waarde van € 0 gesteld, voor zover het betreft variabele beloningen; en

    • b. op de waarde gesteld die zij hadden op het moment, onmiddellijk voorafgaand aan het van kracht worden van de steunmaatregel, voor zover het betreft vaste beloningen.

  • 2 Een financiële onderneming kent geen beloningen toe en keert geen beloningen uit in strijd met het eerste lid.

  • 3 Het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, ziet toe op de naleving van het tweede lid.

  • 4 Indien de steun is verleend aan een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een tot zodanige groep behorende rechtspersoon of vennootschap, wordt de aan het hoofd van die groep staande groepsmaatschappij voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid aangemerkt als de in die leden bedoelde financiële onderneming en gelden die leden tevens voor de tot die groep behorende banken en verzekeraars met zetel in Nederland.

  • 5 Indien de aan het hoofd van een groep als bedoeld in het vierde lid staande groepsmaatschappij haar zetel buiten Nederland heeft, wordt in afwijking van het vierde lid de binnen de groep hiërarchisch hoogste groepsmaatschappij met zetel in Nederland aangemerkt als de in het eerste tot en met derde lid bedoelde financiële onderneming.

Artikel 1:129

  • 1 Met steun aan een financiële onderneming wordt voor de toepassing van artikel 1:128 gelijkgesteld:

    • a. een deelneming van de Staat der Nederlanden in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel in die onderneming, of:

    • b. indien de onderneming deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek: een deelneming van de Staat der Nederlanden in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel in een andere tot die groep behorende groepsmaatschappij.

  • 2 De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra de Staat der Nederlanden geen aandelen van de onderneming meer bezit.

Afdeling 1.7.9. Retentieperiode van financiële instrumenten in vaste beloningen

Artikel 1:130

Een financiële onderneming draagt er zorg voor dat aandelen of andere financiële instrumenten waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van de onderneming, die bestanddeel vormen van een vaste beloning van een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid, gedurende een periode van ten minste 5 jaar na verwerving worden aangehouden.

2. Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen

Hoofdstuk 2.1. Inleidende bepalingen

Artikel 2:1

Vergunningen en ontheffingen, verleend ingevolge deze wet, zijn persoonlijk en niet overdraagbaar.

Artikel 2:3

Indien, onverminderd artikel 2:2, de Autoriteit Financiële Markten bij de verlening van een vergunning,waarbij ingevolge artikel 1:48 advies aan de Nederlandsche Bank is gevraagd, tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 2:67b, vierde lid, of 2:99, zesde lid, verleent, is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd tegelijkertijd ontheffing te verlenen van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, indien het advies daartoe aanleiding geeft. In die gevallen worden de door de Nederlandsche Bank eventueel geadviseerde voorschriften verbonden aan die ontheffing. Die ontheffing wordt geacht te zijn verleend door de Nederlandsche Bank voorzover betrekking hebbend op regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen.

Hoofdstuk 2.2. Toegang tot de Nederlandse financiële markten

Afdeling 2.2.a1. Uitoefenen van bedrijf van afwikkelonderneming

§ 2.2.a1.1. Vergunningplicht en -eisen voor afwikkelondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 2:3.0a

  • 1 Een ieder met zetel in Nederland die voornemens is het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank onder vermelding ten aanzien van welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij dat voornemen heeft.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de persoon die de kennisgeving heeft gedaan.

  • 4 Een afwikkelonderneming kan overgaan tot de uitoefening van haar bedrijf, nadat zij de mededeling, bedoeld in het derde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.

Artikel 2:3.0b

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen jegens een betaaldienstverlener met wie hij niet een in groep is verbonden, indien het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, gemeten over het voorgaande kalenderjaar, het op grond van het tweede lid vastgestelde aantal transacties overschrijdt.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties vastgesteld waarboven een vergunning als bedoeld in het eerste lid vereist is.

  • 3 De Nederlandsche Bank vermeldt in de vergunning voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden zij de vergunning verleent.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid voor de periode die verstrijkt op het tijdstip dat zij heeft beslist op de aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:3.0c

  • 1 Een ieder met zetel in Nederland die het bedrijf van afwikkelonderneming uitoefent, geeft jaarlijks voor 1 maart kennis aan de Nederlandsche Bank van het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij in het voorgaande kalender afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.

Artikel 2:3.0d

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:3.0b, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 De aanvrager vermeldt in de aanvraag voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij de vergunning aanvraagt.

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d of f, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:3.0e

De Nederlandsche Bank kan een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 2:3.0a waaraan geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming is verleend, verbieden haar bedrijf uit te oefenen jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, indien die onderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

§ 2.2.a1.2. Bijkantoor en verrichten van diensten door afwikkelondernemingen met zetel buiten Nederland

Artikel 2:3.0f

  • 1 Een ieder met zetel buiten Nederland die voornemens is het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor jegens een betaaldienstverlener met wie hij niet een in groep is verbonden, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank onder vermelding ten aanzien van welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij dat voornemen heeft.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de persoon die de kennisgeving heeft gedaan.

  • 4 Een afwikkelonderneming kan overgaan tot de uitoefening van haar bedrijf, nadat zij de mededeling, bedoeld in het derde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.

Artikel 2:3.0g

  • 1 Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen jegens een betaaldienstverlener met wie hij niet een in groep is verbonden indien het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, gemeten over het voorgaande kalenderjaar, het op grond van artikel 2:3.0b, tweede lid, vastgestelde aantal transacties overschrijdt.

  • 2 De Nederlandsche Bank vermeldt in de vergunning voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden zij de vergunning verleent.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid voor de periode die verstrijkt op het tijdstip dat zij heeft beslist op de aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op afwikkelondernemingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht wordt uitgeoefend op het uitoefenen van het bedrijf van afwikkelonderneming jegens betaaldienstverleners met wie degene die het bedrijf van afwikkelonderneming uitoefent niet in een groep is verbonden, indien dat toezicht in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.

  • 5 Bij de beoordeling of het in een andere staat uitgeoefende toezicht in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen, wordt het onderscheid, bedoeld in het tweede lid, gemaakt.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten.

  • 7 Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 8 Een besluit tot aanwijzing van een staat als bedoeld in het vierde lid en de intrekking daarvan worden bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 2:3.0h

  • 1 Een ieder met zetel buiten Nederland die het bedrijf van afwikkelonderneming uitoefent, geeft jaarlijks voor 1 maart kennis aan de Nederlandsche Bank van het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij in het voorgaande kalender afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie hij niet in een groep is verbonden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.

Artikel 2:3.0i

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:3.0g, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de personen die het dagelijks beleid van het in Nederland gelegen bijkantoor bepalen;

    • b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het in Nederland gelegen bijkantoor bepalen;

    • c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening van de afwikkelonderneming;

    • d. artikel 3:15, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijkse beleid van de afwikkelonderneming bepaalt;

    • e. artikel 3:16, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

    • f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

    • g. artikel 3:24aa, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

    • h. artikel 3:57, eerste en tweede lid met betrekking tot solvabiliteit;

    • i. artikel 3:73b, met betrekking tot het effectief verlenen van diensten;

    • j. artikel 3:267.0a, met betrekking tot een prudentieel beleggingsbeleid;

    • k. artikel 4:76a met betrekking tot het bieden van eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve en risicogebaseerde deelnemingscriteria;

    • l. artikel 4:76b, eerste en tweede lid, met betrekking tot het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten en het beschikken over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door de afwikkelonderneming verleende diensten worden beoordeeld;

    • m. artikel 4:76c, eerste lid, met betrekking tot het hebben van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en standaarden;

    • n. artikel 4:76d, eerste lid, met betrekking tot het bieden aan een betaaldienstverlener van inzicht in financiële risico’s en kosten.

  • 2 De aanvrager vermeldt in de aanvraag voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij de vergunning aanvraagt bedoeld in de onderdelen a tot en met e van de definitie van afwikkelonderneming in artikel 1:1, hij de vergunning aanvraagt.

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, e of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:3.0j

De Nederlandsche Bank kan een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 2:3.0f waaraan geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming is verleend, verbieden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, indien die onderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

Artikel 2:3.0k

  • 1 Een ieder met zetel buiten Nederland die voornemens is het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank onder vermelding ten aanzien van welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij dat voornemen heeft.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de persoon die de kennisgeving heeft gedaan.

  • 4 Een afwikkelonderneming kan overgaan tot de uitoefening van haar bedrijf, nadat zij de mededeling, bedoeld in het derde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.

Artikel 2:3.0l

  • 1 Het is een ieder met zetel in een niet-aangewezen staat verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland jegens betaaldienstverleners met wie hij niet in een groep is verbonden indien het aantal in Nederland verrichte girale betalingstransacties ten aanzien waarvan hij afwikkeldiensten heeft verleend jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden, gemeten over het voorgaande kalenderjaar, het op grond van artikel 2:3.0b, tweede lid, vastgestelde aantal transacties overschrijdt.

  • 2 De Nederlandsche Bank vermeldt in de vergunning voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden zij de vergunning verleent.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid voor de periode die verstrijkt op het tijdstip dat zij heeft beslist op de aanvraag van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:3.0m

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:3.0l, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;

    • b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;

    • c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

    • d. artikel 3:15, eerste lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt;

    • e. artikel 3:16, eerste en derde lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

    • f. artikel 3:17,eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

    • g. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;

    • h. artikel 3:73b, met betrekking tot het effectief verlenen van diensten;

    • i. artikel 3:267.0a, met betrekking tot een prudent beleggingsbeleid;

    • j. artikel 4:76a met betrekking tot het bieden van eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve en risicogebaseerde deelnemingscriteria;

    • k. artikel 4:76b, eerste en tweede lid, met betrekking tot het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten en het beschikken over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door de afwikkelonderneming verleende diensten worden beoordeeld;

    • l. artikel 4:76c, eerste lid, met betrekking tot het hebben van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en standaarden;

    • m. artikel 4:76d, eerste lid, met betrekking tot het bieden aan een betaaldienstverlener van inzicht in financiële risico’s en kosten.

  • 2 De aanvrager vermeldt in de aanvraag voor welke in de definitie van afwikkeldiensten onderscheiden werkzaamheden hij de vergunning aanvraagt.

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d of f, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:3.0n

De Nederlandsche Bank kan een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 2:3.0k waaraan geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming is verleend, verbieden in Nederland het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen jegens betaaldienstverleners met wie zij niet in een groep is verbonden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien die onderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

Afdeling 2.2.0. Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener

§ 2.2.0.1. Vergunningplicht en -eisen voor betaaldienstverleners met zetel in Nederland

Artikel 2:3a

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of voor het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op elektronischgeldinstellingen die gevestigd zijn in een door Onze Minister aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:10f, derde lid, en die voldoen aan de in artikel 2:10f, derde lid, bedoelde voorwaarden.

Artikel 2:3b

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, verleent de Nederlandsche Bank een vergunning uitsluitend indien de aanvrager aantoont dat hij ten minste een deel van zijn bedrijf zal uitoefenen in Nederland.

  • 3 Indien de aanvraag een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, een vergunning uitsluitend indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank vaststelt dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

  • 4 Indien de aanvrager voornemens is uitsluitend betaalinitiatiediensten te verlenen, is het eerste lid, onderdelen g en i, niet van toepassing.

  • 5 Indien de aanvrager voornemens is uitsluitend rekeninginformatiediensten te verlenen, is het eerste lid, onderdelen g, h en i, niet van toepassing.

  • 6 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 7 De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.

Artikel 2:3c

  • 1 Een betaalinstelling die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 2 De Nederlandsche Bank schrijft de betaaldienstagent in het register, bedoeld in artikel 1:107, indien zij de juistheid van de in het eerste lid bedoelde gegevens heeft kunnen vaststellen en informeert hierover de betaalinstelling binnen twee maanden na ontvangst van de gegevens. Indien de Nederlandsche Bank de juistheid van de gegevens niet heeft kunnen vaststellen brengt zij de betaalinstelling daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte. De betaalinstelling verleent niet eerder diensten door tussenkomst van een betaaldienstagent dan nadat deze is ingeschreven.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland die door tussenkomst van een betaaldienstagent betaaldiensten verlenen.

§ 2.2.0.2. Vrijstelling

Artikel 2:3d

Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:3a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 2.2.0.3. Bijkantoren en betaaldienstagenten van en verrichten van diensten door betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2:3e

  • 1 Een betaaldienstverlener met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.

  • 3 Indien een betaaldienstverlener met een zetel in een andere lidstaat voornemens is om vanuit een bijkantoor in Nederland of door middel van het verrichten van diensten, al dan niet door tussenkomst van een betaaldienstagent, in Nederland haar diensten aan te bieden, beoordeelt de Nederlandsche Bank aan de hand van de daarop betrekking hebbende gegevens binnen een maand na ontvangst van die gegevens van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat of er sprake is van bedenkingen tegen toelating op de Nederlandse markt en stelt zij die instantie daarvan in kennis, met name indien het vermoeden bestaat dat met de voorgenomen vestiging van het bijkantoor of de inschakeling van de betaaldienstagent in strijd wordt gehandeld met wettelijke voorschriften, gesteld bij of krachtens de Wet voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

  • 4 In geval van het voornemen om diensten aan te bieden door tussenkomst van een betaaldienstagent die zelf geen betaaldienstverlener is, is op de betaaldienstagent de betrouwbaarheidseis, bedoeld in artikel 3:9, van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten wijst een betaaldienstverlener als bedoeld in het derde lid, met inachtneming van de krachtens artikel 29, vijfde lid, van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen een centraal contactpunt aan. Het centraal contactpunt draagt zorg voor het aanleveren van de door de Autoriteit Financiële Markten verzochte informatie met betrekking tot de naleving van de bij of krachtens het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen gestelde regels.

  • 6 Een betaaldienstverlener als bedoeld in het derde lid, overlegt op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten met inachtneming van de krachtens artikel 29, zesde lid, van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen een periodiek verslag over de in Nederland verrichte activiteiten. De Autoriteit Financiële Markten gebruikt het verslag uitsluitend voor informatieve en statistische doeleinden en voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen gestelde regels.

§ 2.2.0.4. Betaaldienstverleners met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:3f

  • 1 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden:

    • a. in Nederland het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen;

    • b. vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen in een andere lidstaat.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.

Afdeling 2.2.0a. Uitoefenen van het bedrijf van bewaarder

§ 2.2.0a.1. Vergunningplicht en -eisen voor bewaarders met zetel in Nederland en zetel buiten Nederland

Artikel 2:3g

  • 1 Het is verboden zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning in Nederland het bedrijf van bewaarder uit te oefenen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen:

    • a. waaraan voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 is verleend of waaraan het ingevolge paragraaf 2.2.2.2 is toegestaan in Nederland het bedrijf van bank uit te oefenen, voor zover het ingevolge de vergunning is toegestaan de werkzaamheden bewaarneming en beheer van effecten te verrichten;

    • b. waaraan voor het uitoefenen van het bedrijf van beleggingsonderneming een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of waaraan het ingevolge paragraaf 2.2.12.2 is toegestaan in Nederland beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, voor zover:

      • 1°. de beleggingsonderneming beschikt over een minimum eigen vermogen als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten;

      • 2°. voldoet aan hoofdstuk 1 van deel 3 van de verordening kapitaalvereisten; en

      • 3°. het ingevolge de vergunning is toegestaan de nevendienst bewaring en beheer van financiële instrumenten voor rekening van cliënten, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- of zekerhedenbeheer te verrichten.

Artikel 2:3i

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bewaarder indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Afdeling 2.2.1. Uitoefenen van bedrijf van clearinginstelling

§ 2.2.1.1. Vergunningplicht en -eisen voor clearinginstellingen met zetel in Nederland

Artikel 2:4

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van clearinginstelling.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.

Artikel 2:5

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g, h, i, of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.1.2. Bijkantoor en verrichten van diensten door clearinginstellingen met zetel buiten Nederland

Artikel 2:6

  • 1 Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 3 Een besluit tot aanwijzing van een staat, bedoeld in het tweede lid, en de intrekking daarvan, worden bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben, tenzij de vergunning anders vermeldt. Artikel 2:15 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:7

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:6, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en f tot en met h in de genoemde artikelen voor «een clearinginstelling met zetel in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het bijkantoor in Nederland van een clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat», en dat voor de toepassing van onderdeel e in het genoemde artikel voor «bank met zetel in een staat die geen lidstaat is», moet worden gelezen: «clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat».

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:8

  • 1 Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden het bedrijf van clearinginstelling door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank van het voornemen daartoe kennis heeft gegeven en hij ervoor zorgt en aantoont dat zal worden voldaan aan hetgeen ingevolge de artikelen 3:17, 3:18, 3:20a en 3:57 is bepaald, met dien verstande dat in die artikelen voor de zinsnede «met zetel in Nederland» wordt gelezen: met zetel buiten Nederland.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een door Onze Minister ingevolge artikel 2:6, tweede lid, aan te wijzen staat die in de staat van hun zetel bevoegd zijn tot de uitoefening van hun bedrijf.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een andere lidstaat die een door de Europese Centrale Bank of de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, tenzij de vergunning anders vermeldt. Artikel 2:18 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid oefenen clearinginstellingen met zetel buiten Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien zulks geschiedt op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.

  • 5 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de financiële onderneming die de kennisgeving heeft gedaan.

Artikel 2:9

  • 1 De kennisgeving, bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:10

  • 1 Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De clearinginstelling legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat zij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling.

  • 2 De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mede.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de clearinginstelling.

Afdeling 2.2.1.a. Uitoefenen van bedrijf van elektronischgeldinstelling

§ 2.2.1a.1. Vergunningplicht en -eisen voor elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland

Artikel 2:10a

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning elektronisch geld uit te geven.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan elektronisch geld uit te geven.

Artikel 2:10b

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, verleent de Nederlandsche Bank een vergunning uitsluitend indien de elektronischgeldinstelling aantoont dat zij ten minste een deel van haar bedrijf zal uitoefenen in Nederland.

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag, in afwijking van artikel 1:102, derde lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.

§ 2.2.1a.2. Vrijstelling

Artikel 2:10d

Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:10a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 2.2.1a.3. Bijkantoren en agenten van en verrichten van diensten door elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2:10e

  • 1 Een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft en de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen diensten te gaan verrichten naar Nederland dan wel werkzaamheden te gaan verrichten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kan een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft die deze werkzaamheden toelaat, door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, overgaan tot het verlenen van betaaldiensten.

§ 2.2.1a.4. Elektronischgeldinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:10f

  • 1 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden:

    • a. in Nederland het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen;

    • b. vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen in een andere lidstaat.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan elektronisch geld uit te geven.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op elektronischgeldinstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat.

Afdeling 2.2.2. Uitoefenen van bedrijf van bank en financiële instelling

§ 2.2.2.1. Vergunningplicht en -eisen voor banken met zetel in Nederland

Artikel 2:11

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Europese Centrale Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van bank.

Artikel 2:12

  • 2 Indien de aanvraag een bank met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, stelt de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op, indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

  • 3 Indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat zal worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde eisen, wijst de Nederlandsche Bank de aanvraag af.

  • 4 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag in het in het eerste lid bedoelde ontwerpbesluit aan de ECB voorstellen om geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, f of g, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:13

  • 1 Indien een bank voornemens is tevens beleggingdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten in Nederland, stelt de Nederlandsche Bank op aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 slechts een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht op indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:12, aantoont dat eveneens zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

    • b. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van rechten van cliënten; en

    • c. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:13a

  • 1 Indien een bank als bedoeld in de definitie van kredietinstelling in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland reeds beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, is artikel 2:11, eerste lid, niet van toepassing, indien:

    • a. de bank uiterlijk op de dag, bedoeld in artikel 8 bis, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, heeft ingediend; en

    • b. de Europese Centrale Bank nog geen besluit op de aanvraag, bedoeld in onderdeel a, heeft genomen.

  • 2 Bij het opstellen van een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht ten aanzien van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, houdt de Nederlandsche Bank rekening met de informatie, bedoeld in artikel 1:48a, eerste lid.

  • 3 Indien de Autoriteit Financiële Markten van oordeel is dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 voldoet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de verordening kapitaalvereisten, informeert zij de Nederlandsche Bank en de aanvrager van de vergunning.

  • 4 Indien de Nederlandsche Bank naar aanleiding van een kennisgeving als bedoeld in het derde lid van oordeel is dat een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:12 van de Wet op het financieel toezicht noodzakelijk is, informeert zij de Autoriteit Financiële Markten en de aanvrager van de vergunning, bedoeld in het derde lid.

§ 2.2.2.2. Bijkantoor en verrichten van diensten door banken met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2:14

  • 1 Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, tot het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken bank onverwijld deze ontvangst mede.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de bank in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de bank.

Artikel 2:15

  • 1 Een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, die een vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf, verleend door de toezichthoudende instantie van die lidstaat, en voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan daartoe overgaan twee maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, tweede lid.

  • 2 Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij in de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

Artikel 2:16

  • 1 Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van bank uit te oefenen.

  • 2 Het eerste lid is voorzover het betreft het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, tenzij deze vergunning anders vermeldt.

  • 3 Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden het bedrijf van bank uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 3:57. Indien ingevolge artikel 3:57, tweede lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld, toont de aanvrager tevens aan dat zal worden voldaan aan die regels, voorzover dat bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald.

Artikel 2:17

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c of d, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:18

  • 1 Een bank met zetel in een andere lidstaat niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht, die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.

  • 2 Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

§ 2.2.2.3. Vergunningplicht en -eisen voor banken met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:20

Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van bank vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

Artikel 2:21

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat hij in de staat van zijn zetel bevoegd is tot de uitoefening van zijn bedrijf en dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en i in de genoemde artikelen voor «een bank in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het bijkantoor in Nederland van een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is».

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c of d, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:22

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:20 aan een bank die naast de uitoefening van het bedrijf van bank voornemens is een beleggingsdienst te verlenen of een beleggingsactiviteit te verrichten in Nederland, indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:21, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

    • b. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en

    • c. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

§ 2.2.2.4. Bijkantoor en verrichten van diensten door financiële instellingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2:24

  • 1 Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat tot het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken financiële instelling onverwijld deze ontvangst mede.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling die betrekking heeft op het voornemen tot het uitoefenen van het bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de financiële instelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf of het verlenen van financiële diensten in Nederland. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de financiële instelling.

Artikel 2:25

  • 1 Een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende verklaring heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110 en die voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan daartoe overgaan twee maanden na de datum waarop de Nederlandsche Bank de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, eerste lid, heeft ontvangen of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, tweede lid.

  • 2 Het is de financiële instelling toegestaan de werkzaamheden, bedoeld onder 2 tot en met 12 en 15 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten, te verrichten, tenzij in de aan haar verleende verklaring, bedoeld in het eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of de mededeling, bedoeld in artikel 2:24, eerste lid, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

Artikel 2:26

Het is een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende verklaring heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110, en die haar bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, toegestaan de werkzaamheden bedoeld onder 2 tot en met 12 en 15 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende verklaring, die overeenkomt met de verklaring van ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 3:110, uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel zij van de werkzaamheden die zij voornemens is door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen geen kennis heeft gegeven aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft.

Afdeling 2.2.2a. Uitoefenen van bedrijf van herverzekeraar

§ 2.2.2a.1. Vergunningplicht en -eisen voor herverzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 2:26a

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van herverzekeraar.

  • 2 Het bedrijf van herverzekeraar wordt onderscheiden in de activiteiten levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering en schadeherverzekering.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars of schadeverzekeraars voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering, onderscheidenlijk schadeherverzekering.

Artikel 2:26b

  • 2 Indien de aanvraag een herverzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

  • 3 De aanvraag geschiedt onder vermelding van de herverzekeringsactiviteit, en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.2a.2. Bijkantoren van en verrichting van diensten door herverzekeraars met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2:26c

  • 1 Een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.

§ 2.2.2a.3. Bijkantoor en verrichten van diensten door herverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:26d

  • 1 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen.

  • 2 Het bedrijf van herverzekeraar wordt onderscheiden in de activiteiten levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering en schadeherverzekering.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op herverzekeraars met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. levensverzekeraars die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:40 voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit levensherverzekering;

    • b. natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een aangewezen staat of die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:50 voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit natura-uitvaartherverzekering; en

    • c. schadeverzekeraars die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:40 voor de uitoefening van schadeverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, voor zover zij het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit van schadeherverzekering.

  • 5 Een besluit tot aanwijzing van een staat, bedoeld in het derde lid, en de intrekking daarvan, worden bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 2:26e

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:26d, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot het bijkantoor zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    alsmede dat de aanvrager voldoet aan artikel 3:24, met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar, en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met h in de in die onderdelen genoemde artikelen voor «een verzekeraar» telkens moet worden gelezen: «het in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat».

  • 2 De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, e, of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:26f

  • 1 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en

    • b. artikel 3:57, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen: «een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat».

    De herverzekeraar legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van de staat waar hij zijn zetel heeft afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar.

  • 2 De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De herverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47, en nadat de verklaring, bedoeld in het eerste lid, is afgegeven.

  • 4 De herverzekeraar, bedoeld in het eerste lid, oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de activiteit tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op herverzekeraars die hun bedrijf uitoefenen vanuit een vestiging in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat.

Artikel 2:26g

  • 1 Een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit dat bijkantoor.

  • 2 Een herverzekeraar met zetel in een op grond van artikel 2:26d, derde lid, door Onze Minister aangewezen staat kan vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.

§ 2.2.2a.4. Vrijstelling

Artikel 2:26ga

Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend van de artikelen 2:26d en 2:26f. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

Afdeling 2.2.3. Uitoefenen van bedrijf van levensverzekeraar en schadeverzekeraar

§ 2.2.3.1. Algemeen

Artikel 2:26h

Deze afdeling is uitsluitend van toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars die onder die onder het toepassingsbereik van de richtlijn solvabiliteit II vallen.

§ 2.2.3.1a. Vergunningplicht en -eisen voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 2:27

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

  • 2 Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.

  • 3 Het eerste lid is wat betreft het verbod op uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar niet van toepassing op financiële ondernemingen die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen met een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid.

  • 4 Een verleende vergunning als bedoeld in het eerste lid kan op aanvraag van de betreffende levensverzekeraar of schadeverzekeraar, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, vierde lid, van de richtlijn solvabiliteit II, door de Nederlandsche Bank worden omgezet in een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid.

  • 5 Op aanvraag kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden verleend, ondanks dat artikel 4, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II op de aanvrager van toepassing is.

Artikel 2:28

  • 1 Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar heeft, wordt geen vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar verleend.

  • 2 Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar heeft, wordt geen vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar verleend.

  • 3 Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit levensherverzekering of natura-uitvaartherverzekering heeft, wordt geen vergunning verleend voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar.

  • 4 Aan degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit schadeherverzekering heeft, wordt geen vergunning verleend voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar.

Artikel 2:29

  • 1 De levensverzekeraar die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Permanent health insurance heeft, komt niet in aanmerking voor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in een andere branche.

  • 2 De levensverzekeraar die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in een andere branche dan de branche Permanent health insurance heeft, komt niet in aanmerking voor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar in de branche Permanent health insurance.

Artikel 2:30

De Nederlandsche Bank verleent, onverminderd artikel 2:31, een levensverzekeraar met zetel in Nederland slechts een vergunning voor de branche Kapitalisatieverrichtingen of voor de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen indien de aanvrager een vergunning heeft voor de branche Levensverzekering algemeen en ervoor zorgt en aantoont dat hij:

  • a. de werkzaamheden in de genoemde branche Kapitalisatieverrichtingen onderscheidenlijk in de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen in zodanige mate uitoefent dat zij voor zijn gehele bedrijf van ondergeschikte betekenis zijn; en

  • b. in geval van een aanvraag voor de branche Beheer over collectieve pensioenfondsen voldoet aan overige regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld.

Artikel 2:31

  • 2 Indien de aanvraag een verzekeraar met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder vermelding van de branche of branches waarvoor de vergunning wordt aangevraagd en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:32

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in:

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:33

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche Rechtsbijstand indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:31, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde in artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

§ 2.2.3.2. Bijkantoor en verrichten van diensten door levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2:34

  • 1 Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat tot het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken levensverzekeraar of schadeverzekeraar onverwijld deze ontvangst mede.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling die betrekking heeft op het voornemen tot het uitoefenen van het bedrijf vanuit een bijkantoor, de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van zijn bedrijf in Nederland. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

Artikel 2:35

Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf en voornemens is zijn bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan daartoe overgaan twee maanden na de ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, tweede lid.

Artikel 2:36

  • 1 Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar.

  • 2 Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis heeft gegeven en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid; en

    • b. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «een verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen: «een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is».

    Indien ingevolge artikel 3:57, tweede lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld, toont de aanvrager tevens aan dat zal worden voldaan aan die regels, voorzover dat bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald.

  • 3 De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De verzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor twee maanden na de ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, eerste lid.

  • 5 De verzekeraar oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de branches tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.

Artikel 2:37

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, e of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:38

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaanna de ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:34, eerste lid.

  • 2 De verzekeraar oefent zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de branches tot het uitoefenen waarvan hij in de lidstaat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.

  • 3 In geval van co-assurantie binnen de Unie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.

Artikel 2:39

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn solvabiliteit II heeft voor het uitoefenen van zijn bedrijf, en die voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor diensten te verrichten naar Nederland, geeft, alvorens met het verrichten van diensten aan te vangen, de Nederlandsche Bank daarvan kennis onder vermelding van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt hij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de verzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan. De verzekeraar kan overgaan tot de uitoefening van zijn bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na ontvangst van de mededeling.

  • 3 In geval van co-assurantie binnen de Unie zijn het eerste en tweede lid slechts van toepassing op schadeverzekeraars die als eerste schadeverzekeraar optreden.

§ 2.2.3.3. Bijkantoor en verrichten van diensten door levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:40

  • 1 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit een bijkantoor in Nederland.

  • 2 Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.

  • 3 Een verleende vergunning als bedoeld in het eerste lid kan op aanvraag van de betreffende levensverzekeraar of schadeverzekeraar, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, vierde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn solvabiliteit II, door de Nederlandsche Bank worden omgezet in een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, tenzij artikel 4, vierde lid, laatste volzin, van de richtlijn van toepassing is.

  • 4 Op aanvraag kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden verleend, niettegenstaande dat artikel 4, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II op de verzekeraar van toepassing is.

Artikel 2:41

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, e of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:42

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 aan de aanvrager die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen wil uitoefenen indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:41, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:43

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 aan de aanvrager die de branche Rechtsbijstand wil uitoefenen indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:41, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 4:65 met betrekking tot het voorkomen van belangenconflicten.

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:44

  • 1 Degene die in een staat die geen lidstaat is zowel het bedrijf van schadeverzekeraar als het bedrijf van levensverzekeraar uitoefent, komt slechts in aanmerking voor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op verzekeraars die sedert 15 maart 1979 vanuit in Nederland gelegen bijkantoren uitsluitend het bedrijf van levensverzekeraar uitoefenen.

Artikel 2:45

  • 1 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen.

  • 2 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is en aldaar het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uitoefent, verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland alhier het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, onderscheidenlijk schadeverzekeraar, en de uitoefening van die bevoegdheid in de staat van zijn zetel;

    • b. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «een verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen «een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is».

    De levensverzekeraar of schadeverzekeraar legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van de staat waar hij zijn zetel heeft afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij ingevolge deze bevoegdheid in die staat tevens bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar en dat bedrijf ook daadwerkelijk aldaar uitoefent.

  • 3 De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De levensverzekeraar of schadeverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van het herverzekeringsbedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47, en nadat de verklaringen, bedoeld in het tweede lid, zijn afgegeven.

  • 5 De levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bedoeld in het tweede lid, oefent zijn herverzekeringsbedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de herverzekeringsactiviteit tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.

Artikel 2:46

  • 1 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen.

  • 2 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is en aldaar het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uitoefent, verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat het bedrijf van herverzekeraar in Nederland uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, onderscheidenlijk schadeverzekeraar, dan wel het bedrijf van herverzekeraar en de uitoefening van die bevoegdheid in de staat van zijn zetel;

    • b. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «een verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen «een verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is».

    De levensverzekeraar of schadeverzekeraar legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van de staat waar hij zijn zetel heeft afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij ingevolge deze bevoegdheid in die staat tevens bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar en dat bedrijf aldaar ook daadwerkelijk uitoefent.

  • 3 De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De levensverzekeraar of schadeverzekeraar kan overgaan tot het uitoefenen van zijn herverzekeringsbedrijf door middel van het verrichten van diensten vanuit het bijkantoor naar Nederland na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:47, en nadat de verklaringen, bedoeld in het tweede lid, zijn afgegeven.

  • 5 De levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bedoeld in het tweede lid, oefent zijn herverzekeringsbedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de herverzekeringsactiviteiten tot het uitoefenen waarvan hij in de staat waar hij zijn zetel heeft bevoegd is.

Artikel 2:47

Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in de artikelen 2:26f, eerste lid, 2:45, tweede lid, 2:46, tweede lid, of 2:54f, eerste lid, heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de entiteit voor risico-aansprakelijkheid, herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan.

§ 2.2.3.4. Vrijstelling

Artikel 2:47a

Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend van de artikelen 2:40, 2:45 of 2:46. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

Afdeling 2.2.4. Uitoefenen van bedrijf van verzekeraar met beperkte risico-omvang

§ 2.2.4.1. Vergunningplicht en -eisen voor verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in Nederland

Artikel 2:48

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang.

  • 2 De vergunning vermeldt de beperkingen die gelden voor een verzekeraar met beperkte risico-omvang.

  • 3 Het verbod van het eerste lid ten aanzien van het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland die voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben.

  • 4 Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.

Artikel 2:49

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.4.2. Vergunningplicht en -eisen voor verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel buiten Nederland

Artikel 2:50

  • 1 Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars of schadeverzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 3 Het verbod van het eerste lid ten aanzien van het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar is niet van toepassing op levensverzekeraars die een vergunning als bedoeld in artikel 2:36, 2:40 of het eerste lid hebben voor de branche Levensverzekering algemeen.

  • 4 Het bedrijf van levensverzekeraar en het bedrijf van schadeverzekeraar worden onderscheiden in de branches die zijn genoemd in de bij deze wet behorende Bijlage branches.

Artikel 2:51

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:50 indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdelen c tot en met h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:51a

De artikelen 2:28, eerste en tweede lid, 2:29, 2:30 en 2:33 zijn van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel buiten Nederland.

Artikel 2:52

  • 1 Het is een ieder met zetel:

    • a. in een andere lidstaat verboden het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank van dit voornemen kennis heeft gegeven;

    • b. in een staat die geen lidstaat is, verboden het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen;

    • c. in een staat die geen lidstaat is en aldaar het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang uitoefent verboden om door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van herverzekeraar in Nederland uit te oefenen.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars of schadeverzekeraars met beperkte risico-omvang met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen lidstaat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van lidstaten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op levensverzekeraars met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar.

  • 4 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de financiële onderneming die de kennisgeving heeft gedaan.

Artikel 2:53

Artikel 2:54

  • 1 Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang, bedoeld in artikel 2:50, tweede lid, of artikel 2:52, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat of lidstaat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij in die staat of die lidstaat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang.

  • 2 De levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen in strijd is met deze wet.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang die de kennisgeving heeft gedaan.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang.

Afdeling 2.2.4a. Uitoefenen van bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie

§ 2.2.4a.1. Vergunningplicht en -eisen voor entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in Nederland

Artikel 2:54a

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie te verrichten.

  • 2 In een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt de soort herverzekeringsactiviteit vermeld waarvoor de vergunning wordt verleend.

Artikel 2:54b

  • 2 Indien de aanvraag een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge artikel 3:99 en artikel 211, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de richtlijn solvabiliteit II met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar. Bij de beoordeling of voldaan is aan het bepaalde ingevolge artikel 211, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de richtlijn solvabiliteit II geeft de Nederlandsche Bank overeenkomstige toepassing aan artikel 3:100, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aanhef en onderdeel c, en aanhef en onderdeel e, alsmede aan artikel 3:100, tweede lid.

  • 3 De aanvraag geschiedt onder vermelding van de herverzekeringsactiviteit, en onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

§ 2.2.4a.2. Bijkantoren van en verrichten van diensten door entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat

Artikel 2:54c

  • 1 Een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.

§ 2.2.4a.3. Bijkantoren van en verrichten van diensten door entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:54d

  • 1 Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie te verrichten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het verrichten van werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 3 Een besluit tot aanwijzing van een staat, bedoeld in het tweede lid, en de intrekking daarvan, worden bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 2:54e

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54d, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot het bijkantoor zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    alsmede dat de aanvrager voldoet aan artikel 3:24, met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie, en de uitoefening van die bevoegdheid, met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met h de in die onderdelen genoemde artikelen voor «verzekeraar met zetel in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het in Nederland gelegen bijkantoor van een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat».

  • 2 De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, e, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:54f

  • 1 Het is een ieder met zetel in een niet-aangewezen staat verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie en de uitoefening van die bevoegdheid; en

    • b. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor «een verzekeraar met zetel in Nederland» moet worden gelezen: «een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat».

    De entiteit voor risico-acceptatie legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die niet-aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij in die staat bevoegd is tot de uitoefening van de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie.

  • 2 De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De entiteit voor risico-acceptatie kan overgaan tot het uitoefenen van haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47, en nadat de verklaring, bedoeld in het eerste lid, is afgegeven.

  • 4 De entiteit voor risico-acceptatie, bedoeld in het eerste lid, oefent haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de activiteit tot het uitoefenen waarvan zij in de staat waar zij haar zetel heeft bevoegd is.

Afdeling 2.2.4b. Uitoefenen van bedrijf van premiepensioeninstelling

§ 2.2.4b.1. Vergunningplicht en -eisen voor premiepensioeninstellingen

Artikel 2:54g

  • 1 Het is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van premiepensioeninstelling.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op pensioenfondsen en pensioeninstellingen uit een andere lidstaat.

Artikel 2:54h

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54g, eerste lid, indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 Indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en voornemens is tevens als adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent in verzekeringen in Nederland op te treden, verleent de Nederlandsche Bank de vergunning indien de aanvrager, onverminderd het eerste lid, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag al dan niet voor bepaalde tijd geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, onderdeel c, d, f, g, i, j, k, l, m of n, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Afdeling 2.2.4c. Uitoefenen van bedrijf van wisselinstelling

§ 2.2.4c.1. Vergunningplicht en -eisen voor wisselinstellingen met zetel in Nederland

Artikel 2:54i

  • 1 Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning in Nederland het bedrijf uit te oefenen van wisselinstelling.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of betaaldienstverlener een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

Artikel 2:54j

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdelen b of c, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.4c.2. Vrijstelling

Artikel 2:54k

  • 1 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van artikel 2:54i, eerste lid. Aan deze vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 2.2.4c.3. Bijkantoren van wisselinstellingen met zetel buiten Nederland

Artikel 2:54l

  • 1 Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van wisselinstelling uit te oefenen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op wisselinstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van wisselinstelling wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 3 Het besluit tot aanwijzing van een staat als bedoeld in het tweede lid of de intrekking daarvan wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener of bank een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat, dan wel de Europese Centrale Bank verleende vergunning hebben, tenzij de vergunning anders vermeld.

Artikel 2:54m

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54l, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    met dien verstande dat voor de toepassing van de in de onderdelen a tot en met d genoemde artikelen voor «wisselinstelling met zetel in Nederland» telkens moet worden gelezen: het bijkantoor in Nederland van een wisselinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat.

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdelen b of c, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 2:54n

  • 1 Een wisselinstelling als bedoeld in artikel 2:54l, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van wisselinstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De wisselinstelling legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat zij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van wisselinstelling.

  • 2 De wisselinstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van een bijkantoor in Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken wisselinstelling onverwijld deze ontvangst mede.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de wisselinstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de wisselinstelling.

Afdeling 2.2.4d. Uitoefenen van bedrijf van kredietunie

§ 2.2.4d.1. Vergunningplicht en -eisen voor kredietunies met zetel in Nederland

Artikel 2:54o

Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van kredietunie.

Artikel 2:54p

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g, h, i, of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.4d.2. Vrijstelling

Artikel 2:54q

Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:54o. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

Afdeling 2.2.5. Aanbieden van beleggingsobjecten

§ 2.2.5.1. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2:55

  • 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsobjecten aan te bieden.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en van hetgeen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen is bepaald met betrekking tot het aanbieden van beleggingsobjecten, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het aanbieden van beleggingsobjecten, voor zover het betreft overeenkomsten die voor 1 januari 2007 zijn aangegaan met betrekking tot beleggingsobjecten die op dat tijdstip geen beleggingsobject waren als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet financiële dienstverlening of ingevolge onderdeel m, onder 8°, van dat artikel waren aangewezen als financieel product.

Artikel 2:56

Artikel 2:55, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:

  • a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden;

  • b. een door de Nederlandsche Bank op grond het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden; of

  • c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.

Artikel 2:57

Artikel 2:55, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:

  • a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden;

  • b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden; of

  • c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of 2.2.4A is toegestaan beleggingsobjecten aan te bieden.

Artikel 2:58

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.5.2. Vrijstelling

Artikel 2:59

  • 1 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:55, eerste lid, met dien verstande dat in ieder geval worden vrijgesteld de aanbieders van beleggingsobjecten voorzover die beleggingsobjecten worden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 100 000.

  • 3 Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat bij een aanbod, en in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.

Afdeling 2.2.6. Aanbieden van krediet

§ 2.2.6.1. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2:60

  • 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning krediet aan te bieden.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

Artikel 2:61

  • 1 Artikel 2:60, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:

    • a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan krediet aan te bieden;

    • b. een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan krediet aan te bieden; of

    • c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.

Artikel 2:62

Artikel 2:60, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:

  • a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan krediet aan te bieden;

  • b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan krediet aan te bieden; of

  • c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of 2.2.4A is toegestaan krediet aan te bieden.

Artikel 2:63

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

Afdeling 2.2.7. Beheren en aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en icbe’s

§ 2.2.7.1. Vergunningplicht en -eisen voor het aanbieden van rechten van deelneming in en het beheren van beleggingsinstellingen

Artikel 2:65

Het is verboden een Nederlandse beleggingsinstelling te beheren of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling in Nederland aan te bieden of als Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling een beleggingsinstelling te beheren of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden:

  • a. zonder dat de beheerder van de beleggingsinstelling een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning voor het beheren van beleggingsinstellingen heeft; of

  • b. indien het een beleggingsmaatschappij betreft die geen aparte beheerder heeft, zonder dat de beleggingsmaatschappij een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning heeft.

Artikel 2:66

  • 1 Artikel 2:65 is niet van toepassing op het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of het beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling door een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat, indien is voldaan aan artikel 2:73. In een door Onze Minister aan te wijzen staat wordt toezicht op beheerders van beleggingsinstellingen uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 2 Een besluit tot aanwijzing van een staat als bedoeld in het eerste lid en de intrekking daarvan worden bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 4 Artikel 2:65 is niet van toepassing op buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is indien deze beheerders een andere lidstaat als referentielidstaat hebben en aan artikel 2:70a, eerste lid, en indien van toepassing, artikel 2:70a, derde lid, is voldaan.

  • 5 Artikel 2:65 is niet van toepassing op een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling welke beheerder zetel heeft in een andere lidstaat, indien aan artikel 2:70a, tweede lid, en indien van toepassing, artikel 2:70a, derde lid, is voldaan.

Artikel 2:66a

  • 1 Artikel 2:65 is niet van toepassing op een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling:

    • a. die rechtstreeks of door middel van een onderneming waarmee hij is verbonden door een gezamenlijke bedrijfsvoering, een gezamenlijke zeggenschapsuitoefening of een gekwalificeerde deelneming, portefeuilles van beleggingsinstellingen beheert waarvan het totaal aan beheerde activa:

      • 1°. niet groter is dan € 100 000 000; of

      • 2°. niet groter is dan € 500 000 000 indien de beleggingsinstellingen geen gebruik maken van hefboomfinanciering en geen recht tot inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in de verschillende beleggingsinstellingen kan worden uitgeoefend gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de rechten in de verschillende beleggingsinstellingen voor het eerst zijn verworven; en

    • b. indien rechten van deelneming in de door hem beheerde beleggingsinstelling:

      • 1°. worden aangeboden aan minder dan honderdvijftig personen;

      • 2°. voor zover die rechten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100 000 per deelnemer; of

      • 3°. voor zover die rechten een nominale waarde per recht hebben van ten minste € 100 000.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing indien rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan professionele beleggers.

  • 3 De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling op wie het eerste of tweede lid van toepassing is:

    • a. meldt dat aan de Autoriteit Financiële Markten onder gelijktijdige verstrekking van gegevens die nodig zijn om hemzelf en de door hem beheerde beleggingsinstellingen te identificeren alsmede van gegevens over de beleggingsstrategieën van de beleggingsinstellingen; en

    • b. verstrekt periodiek aan de Autoriteit Financiële Markten informatie met betrekking tot de voornaamste financiële instrumenten waarin hij handelt en de voornaamste risicoposities en de belangrijkste concentraties van de door hem beheerde beleggingsinstellingen.

  • 4 De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling die niet meer voldoet aan het bepaalde ingevolge het eerste lid, onderdeel a, stelt de Autoriteit Financiële Markten daarvan onverwijld op de hoogte en vraagt binnen 30 dagen een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 aan. Artikel 2:65 is niet van toepassing op de beheerder die heeft voldaan aan de eerste volzin tot de dag waarop het besluit op de vergunningaanvraag is genomen.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op de Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling die voldoet aan het eerste lid, onderdeel a, en die op vrijwillige basis een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 heeft verkregen.

  • 6 Bij een aanbod van rechten van deelneming in een door een beheerder als bedoeld in het eerste lid beheerde beleggingsinstelling en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt, indien een aanbieding niet uitsluitend aan professionele beleggers wordt gedaan, vermeld dat de beheerder niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet en dat op hem geen toezicht wordt uitgeoefend op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen. De Autoriteit Financiële Markten stelt de wijze vast waarop de vermelding wordt gedaan. De eerste volzin is niet van toepassing op de beheerder die op vrijwillige basis een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 heeft verkregen.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met het zesde lid.

  • 8 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een andere lidstaat indien de rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan professionele beleggers.

Artikel 2:67

  • 2 Ingeval een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden in een beheerder van een beleggingsinstelling verleent de Autoriteit Financiële Markten een vergunning, onverminderd het eerste lid, indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beheerder door de Autoriteit Financiële Markten betrouwbaar is bevonden.

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. Bij of krachtens de in de vorige volzin genoemde algemene maatregel van bestuur wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag en gegevens die op een later tijdstip kunnen worden verstrekt.

  • 4 Een beheerder van een beleggingsinstelling die op grond van het derde lid gegevens op een later tijdstip verstrekt mag niet eerder dan een maand nadat hij deze gegevens aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verstrekt aanvangen met het beheren van beleggingsinstellingen in Nederland.

  • 5 De beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland toont in aanvulling op het eerste lid aan dat zal worden voldaan aan artikel 4:37c, tweede lid, met betrekking tot het hoofdkantoor van de beheerder.

  • 6 Onverminderd het eerste lid verleent de Autoriteit Financiële Markten aan een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling alleen een vergunning indien:

    • a. de staat waar de beheerder zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;

    • b. de beheerder een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland; en

    • c. de Autoriteit Financiële Markten, de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder zijn zetel heeft en, indien van toepassing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot samenwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 2:67a

  • 1 Een beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 verricht naast het beheer van beleggingsinstellingen geen andere activiteiten dan het beheer van icbe’s waarvoor aan hem een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b is verleend. Een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft verricht geen andere bedrijfsmatige activiteiten dan het beheer van de beleggingsinstelling.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Financiële Markten een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, toestaan om de volgende activiteiten te verrichten of diensten te verlenen:

    • a. het beheren van een individueel vermogen;

    • b. het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten;

    • c. bewaring en administratie van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en icbe’s; en

    • d. het in de uitoefening van beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die een beheerder van een beleggingsinstelling die activiteiten als bedoeld in het tweede lid verricht, aan de Autoriteit Financiële Markten verstrekt.

  • 4 Het is een beheerder van een beleggingsinstelling niet toegestaan om:

    • a. alleen de activiteiten te verrichten of diensten te verlenen als bedoeld in het tweede lid;

    • b. naast de activiteiten als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b, c of d, te verrichten.

Artikel 2:67b

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 aan een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling in Nederland aan te bieden of een beleggingsinstelling met zetel in Nederland te beheren, indien:

    • a. de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan artikel 2:67;

    • b. de beheerder een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland:

      • 1°. die met de beheerder zorg draagt voor de naleving van de bij of krachtens de wet aan de beheerder gestelde eisen; en

      • 2°. via wie de uitwisseling van gegevens tussen de Autoriteit Financiële Markten of de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de beheerder en tussen de deelnemers in de door de beheerder beheerde beleggingsinstellingen en de beheerder verloopt.

    • c. Nederland door de beheerder is aangewezen als referentielidstaat in de zin van artikel 2:69a, waarbij deze keuze voor Nederland als referentielidstaat door de beheerder wordt toegelicht door de bekendmaking van de strategie voor het aanbieden van rechten van deelneming;

    • d. tussen de Autoriteit Financiële Markten, de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder zijn zetel heeft en, indien van toepassing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling een samenwerkingsovereenkomst is gesloten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze samenwerkingsovereenkomsten;

    • e. de staat waar de beheerder zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;

    • f. de staat waar de beheerder zijn zetel heeft, met Nederland een overeenkomst heeft gesloten die informatie-uitwisseling waarborgt overeenkomstig de normen van artikel 26 van het OESO-Modelverdrag inzake belasting; en

    • g. de wetgeving met betrekking tot beheerders of de bevoegdheden van de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder zijn zetel heeft geen belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de beheerder door de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. Bij of krachtens de in de vorige volzin genoemde algemene maatregel van bestuur wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag en gegevens die op een later tijdstip kunnen worden verstrekt.

  • 3 Een beheerder van een beleggingsinstelling die op grond van het tweede lid gegevens op een later tijdstip verstrekt mag niet eerder dan een maand nadat hij deze gegevens aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verstrekt aanvangen met het beheren van beleggingsinstellingen in Nederland.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het ingevolge artikel 2:67 bepaalde, indien de beheerder schriftelijk aantoont dat:

    • a. naleving daarvan niet mogelijk is gelet op de naleving van het recht van de zetel van de beheerder of de beleggingsinstelling;

    • b. het recht, bedoeld in onderdeel a, voorziet in een gelijkwaardige regel, beoordeeld op basis van de door de Europese Autoriteit voor effecten en markten ontwikkelde technische normen, met eenzelfde doelstelling en eenzelfde beschermingsniveau voor de deelnemers in een beleggingsinstelling; en

    • c. de beheerder of de beleggingsinstelling de in onderdeel b bedoelde regel naleeft of zal naleven.

  • 5 De aanvraag van een ontheffing geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 6 Indien de Autoriteit Financiële Markten voornemens is een ontheffing als bedoeld in vierde lid te verlenen, meldt zij dit voornemen onverwijld aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten, met het verzoek om daarover te adviseren, onder gelijktijdige verstrekking van de informatie die zij bij de aanvraag van de ontheffing van de aanvrager heeft ontvangen.

  • 7 Indien de Autoriteit Financiële Markten na een negatief advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten over de toepassing van het vierde lid voornemens is een ontheffing te verlenen, meldt zij dit gemotiveerd aan de Europese Autoriteit voor effecten en markten.

  • 8 Indien de beheerder voornemens is rechten van deelneming in door hem beheerde beleggingsinstellingen aan te bieden in andere lidstaten, meldt de Autoriteit Financiële Markten het voornemen als bedoeld in het zevende lid onder opgaaf van redenen tevens aan de toezichthoudende instanties van de lidstaten waar de beheerder voornemens is rechten van deelneming aan te bieden.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop de beheerder de bij of krachtens de wet gestelde regels met betrekking tot de informatieverstrekking aan de Autoriteit Financiële Markten, beleggers en deelnemers naleeft;

    • b. de voorwaarden waaraan het recht, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, moet voldoen om als gelijkwaardig te worden aangemerkt; en

    • c. de procedure die wordt gevolgd bij de vergunningaanvraag indien een beheerder een beroep doet op het vierde lid.

Artikel 2:68

  • 2 Ingeval een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden in een beleggingsmaatschappij verleent de Autoriteit Financiële Markten een vergunning, onverminderd het eerste lid, indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beleggingsmaatschappij door de Autoriteit Financiële Markten betrouwbaar is bevonden.

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. Bij of krachtens de in de vorige volzin genoemde algemene maatregel van bestuur wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens die noodzakelijk zijn voor het doen van een volledige aanvraag en gegevens die op een later tijdstip kunnen worden verstrekt.

  • 4 Een beleggingsmaatschappij die op grond van het tweede lid gegevens op een later tijdstip verstrekt vangt niet eerder dan een maand nadat hij deze gegevens aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verstrekt aan met zijn werkzaamheden in Nederland.

  • 5 De beleggingsmaatschappij met zetel in Nederland toont in aanvulling op het eerste lid aan dat zal worden voldaan aan artikel 4:37c, tweede lid, met betrekking tot het hoofdkantoor van de beheerder.

  • 6 In aanvulling op het eerste lid verleent de Autoriteit Financiële Markten aan een beleggingsmaatschappij met zetel in een niet-aangewezen staat alleen een vergunning indien:

    • a. de staat waar de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;

    • b. de beleggingsmaatschappij een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland; en

    • c. de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot samenwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 2:69

  • 1 Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 kan overgaan tot pre-marketing indien de te verstrekken informatie aan potentiële professionele beleggers niet:

    • a. voldoende is om beleggers in staat te stellen zich ertoe te verbinden rechten van deelneming in een beleggingsinstelling te verwerven;

    • b. neerkomt op inschrijfformulieren of soortgelijke documenten in ontwerp vorm of definitieve vorm;

    • c. neerkomt op oprichtingsdocumenten, een prospectus of aanbiedingsdocumenten van een nog niet opgerichte beleggingsinstelling in definitieve vorm.

  • 2 Indien een ontwerp-prospectus of ontwerp-aanbiedingsdocument wordt verstrekt, is de daarin opgenomen informatie voor beleggers niet voldoende om een beleggingsbeslissing te nemen, en wordt in het ontwerp-prospectus of ontwerp-aanbiedingsdocument duidelijk vermeld dat:

    • a. het document geen aanbod of uitnodiging vormt om in te schrijven op rechten van deelneming in een beleggingsinstelling; en

    • b. niet mag worden afgegaan op de daarin opgenomen informatie omdat deze onvolledig is en kan wijzigen.

  • 3 De Nederlandse beheerder stelt de Autoriteit Financiële Markten binnen twee weken nadat de pre-marketing is begonnen op de hoogte van de pre-marketing onder vermelding van:

    • a. de lidstaten waar de pre-marketing plaatsvindt of heeft plaatsgevonden;

    • b. gedurende welke periode de pre-marketing plaatsvindt of heeft plaatsgevonden;

    • c. een beschrijving van de pre-marketing inclusief informatie over de gepresenteerde beleggingsstrategieën en beleggingsideeën; en

    • d. de beleggingsinstellingen die het voorwerp van de pre-marketing zijn of waren.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten stelt, nadat zij door de Nederlandse beheerder op de hoogte is gesteld van de pre-marketing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de pre-marketing plaatsvindt of heeft plaatsgevonden daarvan onverwijld in kennis.

  • 5 De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling zorgt ervoor dat de professionele beleggers geen rechten van deelneming in een beleggingsinstelling verwerven via pre-marketing en dat de professionele beleggers die in het kader van pre-marketing zijn benaderd, uitsluitend rechten van deelneming in die beleggingsinstelling kunnen verwerven indien de beheerder een vergunning heeft op grond van artikel 2:65 om rechten van deelneming in die betreffende beleggingsinstelling aan te bieden of het voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten heeft medegedeeld om rechten van deelneming in een Europese beleggingsinstelling aan te bieden aan professionele beleggers in een andere lidstaat als bedoeld in artikel 2:121c, eerste lid.

  • 6 Elke inschrijving door een professionele belegger op rechten van deelneming in een beleggingsinstelling binnen achttien maanden nadat de Nederlandse beheerder tot pre-marketing is overgegaan en waarop de verstrekte informatie in het kader van de pre-marketing betrekking had, of inschrijving op rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die naar aanleiding van de pre-marketing is opgericht, wordt beschouwd alsof sprake is van het aanbieden van rechten van deelneming. De artikelen 2:65 en 2:121c zijn van toepassing.

  • 7 De Nederlandse beheerder zorgt ervoor dat de pre-marketing is gedocumenteerd.

  • 8 Een derde kan namens een Nederlandse beheerder tot pre-marketing overgaan indien die derde:

    • a. een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank heeft op grond van de richtlijn kapitaalvereisten;

    • b. een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van beleggingsonderneming heeft op grond van de richtlijn markten voor financiële instrumenten of een verbonden agent is op grond van de richtlijn markten voor financiële instrumenten; of

    • c. een vergunning voor het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe heeft op grond van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen respectievelijk de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.

  • 9 Op de derde, bedoeld in het achtste lid, is het eerste tot en met zevende lid van overeenkomstige toepassing.

§ 2.2.7.1.a. Vergunningplicht en -eisen voor het aanbieden van rechten van deelneming in icbe’s

Artikel 2:69b

  • 1 Het is verboden in Nederland een recht van deelneming in een icbe aan te bieden:

    • a. zonder dat de beheerder van de icbe een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning voor het beheren van icbe’s heeft; of

    • b. indien het een maatschappij voor collectieve belegging in effecten betreft die geen aparte beheerder van een icbe heeft, zonder dat de maatschappij een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning heeft.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is het verboden in Nederland een recht van deelneming in een maatschappij voor collectieve belegging in effecten aan te bieden zonder dat de beheerder ten behoeve van die maatschappij een door de Autoriteit Financiële Markten daartoe verleende vergunning heeft.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe met zetel in een andere lidstaat indien is voldaan aan artikel 93 van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten en de beheerder of icbe met zetel in een andere lidstaat een mededeling van de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat heeft ontvangen als bedoeld in artikel 93, derde lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een beheerder met zetel in een andere lidstaat die voornemens is een icbe met zetel in Nederland te beheren indien aan artikel 2:72 is voldaan en de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd.

Artikel 2:69c

  • 1 Een beheerder van een icbe met een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b verricht naast het beheer van icbe’s geen andere activiteiten dan het beheer van beleggingsinstellingen waarvoor aan hem een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 is verleend. Een maatschappij voor collectieve belegging in effecten die geen aparte beheerder heeft, verricht geen andere bedrijfsmatige activiteiten dan het beheer van de icbe.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Financiële Markten een beheerder van een icbe met een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, aanhef en onderdeel a, toestaan om de volgende activiteiten te verrichten of diensten te verlenen:

    • a. het beheren van een individueel vermogen;

    • b. het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten; en

    • c. bewaring en administratie van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en icbe’s.

  • 3 Het is een beheerder van een icbe niet toegestaan om:

    • a. alleen de activiteiten te verrichten of diensten te verlenen, bedoeld in het tweede lid; of

    • b. naast de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend de activiteiten te verrichten of diensten te verlenen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of c.

Artikel 2:69d

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat met betrekking tot de maatschappij voor collectieve belegging in effecten zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

    • a. artikel 4:13 met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

    • b. artikel 4:40 met betrekking tot de plaats van waaruit de personen die het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen hun werkzaamheden verrichten;

    • c. artikel 4:42 met betrekking tot de rechtsvorm van de beheerder van de icbe;

    • d. artikel 4:62m, eerste lid met betrekking tot het bewaren van de activa door de bewaarder;

    • e. artikel 4:62n, met betrekking tot het aanstellen van de bewaarder;

    • f. artikel 4:62o, vierde lid met betrekking tot de zetel van de bewaarder;

    • g. artikel 4:60, eerste lid, met betrekking tot het statutaire doel van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten;

    • h. artikel 4:60, tweede lid, met betrekking tot het zonder beperkingen in Nederland aanbieden van de rechten van deelneming en de inkoop of terugbetaling daarvan op verzoek van een deelnemer; en

    • i. artikel 4:60, derde lid, met betrekking tot de werkzaamheden van de maatschappij voor collectieve belegging in effecten.

  • 4 De aanvraag van de vergunning, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 5 Ingeval een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:95 wordt gehouden in de beheerder van een icbe verleent de Autoriteit Financiële Markten, onverminderd het eerste, tweede en derde lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beheerder voldoet aan artikel 3:95, tweede lid, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

§ 2.2.7.2. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2:70

  • 1 Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling kan overgaan tot het voor de eerste maal beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling, door middel van het verrichten van diensten of door middel van een bijkantoor, of het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming aan professionele beleggers, in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat onmiddellijk na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn herkomst dat zij de informatie, verstrekt op grond van de artikelen 32 en 33 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verzonden.

  • 2 Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling kan overgaan tot:

    • a. het beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling waarvan rechten van deelneming zijn of worden aangeboden aan niet-professionele beleggers in Nederland; of

    • b. het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers, in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat;

    onmiddellijk na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn herkomst dat zij de informatie, verstrekt op grond van de artikelen 32 en 33 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verzonden.

  • 3 De beheerder van een beleggingsinstelling meldt zijn voornemen om een activiteit als bedoeld in het tweede lid te verrichten aan de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 2:70a

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2:71

  • 1 Een beheerder van een icbe met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het voor de eerste maal vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor beheren van een icbe met zetel in Nederland of het aanbieden van rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe met zetel in een andere lidstaat:

    • a. onmiddellijk na ontvangst van de mededeling daartoe van de Autoriteit Financiële Markten; of

    • b. twee maanden na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat van doorzending van de kennisgeving van het voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 2:72

  • 1 Een beheerder van een icbe met zetel in een andere lidstaat die voornemens is een icbe met zetel in Nederland te beheren gaat daartoe slechts over nadat de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van:

    • a. de overeenkomst met de bewaarder inzake beheer en bewaring, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten; en

    • b. gemaakte afspraken met betrekking tot het uitbesteden van de werkzaamheden, bedoeld in bijlage II van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.

  • 3 Indien de beheerder, bedoeld in het eerste lid, al een zelfde soort icbe met zetel in Nederland beheert, volstaat een verwijzing naar de reeds verstrekte gegevens.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten stemt, na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, in met een voornemen als bedoeld in het eerste lid, tenzij:

    • a. de beheerder geen vergunning heeft voor het beheer van het desbetreffende type icbe; of

    • b. de beheerder of de icbe niet zal kunnen voldoen aan het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde.

Artikel 2:73

  • 1 Een beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:66, eerste lid, die voornemens is in Nederland rechten van deelneming aan te bieden geeft de Autoriteit Financiële Markten daarvan kennis en legt daarbij een verklaring van ondertoezichtstelling over, afgegeven door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat.

  • 2 De beheerder van een beleggingsinstelling of beleggingsinstelling kan acht weken na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving aanvangen met het aanbieden van rechten van deelneming in Nederland, tenzij de Autoriteit Financiële Markten voor het verstrijken van die acht weken heeft bekendgemaakt dat het voornemen of de beoogde wijze van verhandeling niet in overeenstemming is met toepasselijke Nederlandse wettelijke bepalingen.

  • 3 Artikel 2:69 is van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een aangewezen staat indien de beheerder nog niet het voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten heeft medegedeeld om rechten van deelneming in de desbetreffende beleggingsinstelling in Nederland aan te bieden.

§ 2.2.7.3. Vrijstelling

Artikel 2:74

  • 1 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:65.

  • 2 Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat bij een aanbod, en in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.

Afdeling 2.2.8. Adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten

§ 2.2.8.1. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2:75

  • 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning te adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en van hetgeen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen is bepaald met betrekking tot het adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

Artikel 2:76

  • 1 Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:

    • a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren;

    • b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan te adviseren;

    • c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben;

    • d. voor het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren;

    • e. voor het uitoefenen van het bedrijf van premiepensioeninstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren; of

    • f. voor het uitoefenen van het bedrijf van betaalinstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te adviseren.

  • 2 Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning voor het verlenen van andere financiële diensten dan adviseren als bedoeld in dit deel hebben, voorzover het betreft het adviseren over een financieel product waartoe die vergunning strekt.

  • 3 Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op gemeentelijke kredietbanken ten aanzien waarvan is voldaan aan artikel 4:37, eerste lid, voorzover het betreft het adviseren over door de gemeentelijke kredietbank zelf aangeboden kredieten.

Artikel 2:77

  • 1 Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:

    • a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te adviseren;

    • b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te adviseren;

    • c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of 2.2.4A is toegestaan te adviseren;

    • d. als elektronischgeldinstelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te adviseren;

    • e. als betaaldienstverlener hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2. is toegestaan te adviseren.

  • 2 Artikel 2:75, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars in verzekeringen of herverzekeringsbemiddelaars die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn verzekeringsdistributie, voor zover is voldaan aan artikel 2:84.

Artikel 2:78

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.8.2. Vrijstelling

Artikel 2:79

  • 3 Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.

Afdeling 2.2.9. Bemiddelen

§ 2.2.9.1. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2:80

  • 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning te bemiddelen.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en van hetgeen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen is bepaald met betrekking tot bemiddelen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste lid aan:

    • a. een persoon die met een overleden bemiddelaar tot het tijdstip van diens overlijden een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad; of

    • b. een niet tot de huishouding behorend kind van een overleden bemiddelaar,

    indien het bedrijf van de overleden bemiddelaar wordt voortgezet en de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

  • 4 De in het derde lid bedoelde ontheffing kan met terugwerkende kracht worden verleend tot de datum van overlijden. De ontheffing wordt voor ten hoogste een jaar verleend en kan ten hoogste tweemaal met een jaar worden verlengd.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing op het bemiddelen in verzekeringen.

  • 6 Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het bemiddelen in hypothecair krediet.

Artikel 2:81

  • 1 Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:

    • a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te bemiddelen;

    • b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan te bemiddelen;

    • c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben; of

    • d. voor het uitoefenen van het bedrijf van premiepensioeninstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te bemiddelen.

  • 2 Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op het bemiddelen door bemiddelaars die bemiddelen voor een aanbieder, of, indien het niet om onderling concurrerende financiële producten gaat, meerdere aanbieders en die, ingeval het bemiddelen in verzekeringen betreft, in naam en voor rekening van de aanbieder of aanbieders bemiddelen zonder daarbij premies of voor de cliënt bestemde bedragen te innen, indien de aanbieders voor wie de bemiddelaars bemiddelen:

    • a. volledig verantwoordelijk zijn voor de bemiddelaars, in die zin dat zij er voor zorg dragen dat de bemiddelaars voldoen aan het bij of krachtens deze wet bepaalde; en

    • b. de betrokken bemiddelaars als verbonden bemiddelaar hebben aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bemiddelaars in verzekeringen die bemiddelen voor een bemiddelaar in verzekeringen met een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, of, indien het niet om onderling concurrerende verzekeringen gaat, meerdere bemiddelaars in verzekeringen met een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanmelding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, plaatsvindt, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.

Artikel 2:82

  • 1 Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:

    • a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te bemiddelen;

    • b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan te bemiddelen; of

    • c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of 2.2.4A is toegestaan te bemiddelen.

  • 2 Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars in verzekeringen die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn verzekeringsdistributie, voorzover is voldaan aan artikel 2:84.

  • 3 Artikel 2:80, eerste lid, is niet van toepassing op bemiddelaars in hypothecair krediet die overeenkomstig artikel 29, eerste lid, van de richtlijn hypothecair krediet bevoegd zijn in hun lidstaat van herkomst hun bedrijf uit te oefenen.

Artikel 2:83

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op bemiddelen in hypothecair krediet.

§ 2.2.9.2. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2:84

  • 1 Een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verlenen van diensten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor binnen een maand na de mededeling, bedoeld in artikel 6, tweede lid, eerste alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie, door de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat of zodra de bemiddelaar in verzekeringen de informatie heeft ontvangen over de in Nederland geldende voorwaarden om redenen van algemeen belang, bedoeld in artikel 6, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie.

  • 2 Een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verlenen van diensten door middel van het verrichten van diensten naar Nederland onmiddellijk na de mededeling, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie, door de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat.

  • 3 Indien de Autoriteit Financiële Markten een mededeling heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat met betrekking tot het bemiddelen in hypothecair krediet vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, kan zij voordat de bemiddelaar in hypothecair krediet aanvangt met het verlenen van diensten in Nederland, maar in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling, de bemiddelaar in hypothecair krediet bekendmaken welke voorwaarden door hem om redenen van algemeen belang in acht moeten worden genomen bij het verlenen van zijn financiële diensten in Nederland.

§ 2.2.9.3. Vrijstelling

Artikel 2:85

  • 3 Indien aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid het voorschrift wordt verbonden dat in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie wordt vermeld dat de vrijgestelde activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge deze wet, wordt deze vermelding gedaan op door de Autoriteit Financiële Markten vast te stellen wijze.

Afdeling 2.2.10. Herverzekeringsbemiddelen

§ 2.2.10.1. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2:86

  • 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning te herverzekeringsbemiddelen.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

Artikel 2:87

Artikel 2:86, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:

  • a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan te herverzekeringsbemiddelen;

  • b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan te herverzekeringsbemiddelen; of

  • c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben.

Artikel 2:88

Artikel 2:86, eerste lid, is niet van toepassing op herverzekeringsbemiddelaars die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn verzekeringsdistributie, voorzover is voldaan aan artikel 2:90.

Artikel 2:89

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

§ 2.2.10.2. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2:90

Artikel 2:84 is van overeenkomstige toepassing op herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat die voornemens zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland te herverzekeringsbemiddelen.

Afdeling 2.2.11. Optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent

§ 2.2.11.1. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2:92

  • 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd.

Artikel 2:93

Artikel 2:92, eerste lid, is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:

  • a. voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent;

  • b. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent;

  • c. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben; of

  • d. voor het uitoefenen van het bedrijf van premiepensioeninstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan op te treden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent.

Artikel 2:93a

Artikel 2:92, eerste lid, is niet van toepassing op verzekeringsbemiddelaars die in een andere lidstaat zijn geregistreerd in de zin van artikel 3 van de richtlijn verzekeringsdistributie, voor zover is voldaan aan artikel 2:94a.

Artikel 2:94

  • 2 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de eisen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot het tweede en vierde lid van artikel 4:9, c, met betrekking tot het derde lid van artikel 4:11, of e, met betrekking tot het tweede lid van artikel 4:15, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid bedoelde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.11.1a. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2:94a

  • 1 Een verzekeringstussenpersoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het optreden als gevolmachtigde agent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor binnen een maand na de mededeling, bedoeld in artikel 6, tweede lid, eerste alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie, door de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat of zodra de verzekeringstussenpersoon de informatie heeft ontvangen over de in Nederland geldende voorwaarden om redenen van algemeen belang, bedoeld in artikel 6, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn verzekeringsdistributie.

  • 2 Een verzekeringstussenpersoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het optreden als gevolmachtigde agent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland onmiddellijk na de mededeling, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie, door de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat.

Afdeling 2.2.12. Verlenen van beleggingsdiensten, verrichten van beleggingsactiviteiten en systematische internalisatie

§ 2.2.12.1. Vergunningplicht en -eisen

Artikel 2:96

  • 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.

Artikel 2:97

  • 1 Artikel 2:96 is niet van toepassing op financiële ondernemingen die:

    • a. voor het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank op grond van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben, voorzover het aan hen ingevolge die verklaring is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten;

    • b. voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben, voorzover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.

  • 2 Artikel 2:96 is, voorzover het betreft het beheren van individuele vermogens, niet van toepassing op gemeentelijke kredietbanken ten aanzien waarvan is voldaan aan artikel 4:37, eerste lid.

  • 3 Artikel 2:96 is, voorzover het betreft het beheren van individuele vermogens en het adviseren over financiële instrumenten, niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland die voor het beheren van een icbe een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, onderdeel a, hebben.

  • 4 Artikel 2:96 is niet van toepassing op financiële ondernemingen, met uitzondering van instellingen voor collectieve belegging in effecten die een beleggingsmaatschappij zijn, die een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, hebben voor het beheren van beleggingsinstellingen, voor zover het betreft het adviseren over financiële instrumenten, het beheren van individueel vermogen of het in de uitoefening van beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten.

  • 5 Artikel 2:96 is niet van toepassing op verbonden agenten die voor rekening van de beleggingsondernemingen beleggingsdiensten verlenen als bedoeld in onderdeel a, d, e of f van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, indien de beleggingsondernemingen voor wie de verbonden agent deze beleggingsdiensten verlenen:

    • a. volledig voor hen verantwoordelijk zijn, in die zin dat zij er voor zorg dragen dat de verbonden agenten voldoen aan deze wet; en

    • b. de betrokken agenten als verbonden agenten hebben aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten.

  • 6 Een beleggingsonderneming die niet langer verantwoordelijk is als bedoeld in het vijfde, onderdeel a, voor een verbonden agent, geeft daarvan kennis aan de Autoriteit Financiële Markten en de betrokken verbonden agent.

  • 7 Artikel 2:96 is niet van toepassing op marktexploitanten met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend voor het exploiteren of beheren van een gereglementeerde markt die voornemens zijn een georganiseerde handelsfaciliteit of een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren indien is voldaan aan artikel 2:99, eerste lid, onderdelen a tot en met j en l en m, en het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan een georganiseerde handelsfaciliteit of een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.

  • 8 De Autoriteit Financiële Markten gaat alleen over tot inschrijving van de verbonden agent in het register als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 13°, indien de beleggingsonderneming die de betrokken verbonden agent bij de Autoriteit Financiële Markten aanmeldt aantoont dat met betrekking tot de betrokken verbonden agent zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 4:9, eerste lid, en 4:10.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanmelding, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, plaatsvindt, de gegevens die daarbij worden verstrekt en de bescheiden die daarbij worden overgelegd.

Artikel 2:98

  • 1 Artikel 2:96 is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:

    • a. als bank hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten;

    • b. als financiële instelling hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten; of

    • c. als entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voorzover het aan hen ingevolge de afdelingen 2.2.2A, 2.2.3, 2.2.4 of 2.2.4A is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten.

  • 2 Artikel 2:96 is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die:

    • a. vanuit een bijkantoor in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, voorzover is voldaan aan artikel 2:101;

    • b. door middel van het verrichten van diensten naar Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, voorzover is voldaan aan artikel 2:102; of

    • c. door tussenkomst van een verbonden agent in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten als bedoeld in onderdeel a, d, e of f van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, voorzover is voldaan aan de artikelen 2:101 of 2:102 en de beleggingsonderneming de betrokken agent als verbonden agent ter inschrijving in het register heeft aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten. Het bepaalde in artikel 2:97, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Artikel 2:96 is niet van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien is voldaan aan artikel 2:103b.

Artikel 2:99

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, indien de aanvrager met zetel in Nederland of de aanvrager met zetel in een staat die geen lidstaat is die voornemens is om in Nederland beleggingsactiviteiten te verrichten aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

  • 2 Ingeval een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:95 wordt gehouden in de beleggingsonderneming, verleent de Autoriteit Financiële Markten, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming in de beleggingsonderneming voldoet aan artikel 3:95, tweede lid, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

  • 4 Indien de aanvraag betrekking heeft op het verlenen van de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel b van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 en op het verrichten van de beleggingsactiviteit, bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in dat artikel en de aanvrager tevens voornemens is het bedrijf van beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling uit te oefenen met betrekking tot transacties in aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, meldt hij dat voornemen bij de aanvraag.

  • 5 Indien de beleggingsonderneming voornemens is nevendiensten te verlenen, meldt zij dat voornemen bij de aanvraag.

Artikel 2:99a

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning aan een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is en die voornemens is om in Nederland beleggingsdiensten te verlenen aan niet-professionele beleggers of professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling II, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, indien de beleggingsonderneming:

    • a. in Nederland een bijkantoor vestigt;

    • b. aantoont dat met betrekking tot het bijkantoor zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

      met dien verstande dat voor de toepassing van de onder 1° tot en met 7° en 9° en 10° genoemde artikelen voor «een beleggingsonderneming» telkens moet worden gelezen: het in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is;

    • c. in de staat waar zij haar zetel heeft bevoegd is de beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, en bevoegd is een bijkantoor in Nederland te openen;

    • d. is aangesloten bij een beleggerscompensatiestelsel als bedoeld in Richtlijn nr. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PbEU 1997 L 84).

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten verleent alleen een vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a. de staat waar de beleggingsonderneming haar zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;

    • b. de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsonderneming haar zetel heeft een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte uitwisseling van informatie waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren; en

    • c. de staat waar de beleggingsonderneming haar zetel heeft een overeenkomst heeft met Nederland die volledig voldoet aan de normen van artikel 26 van het OESO-modelverdrag inzake dubbele belasting.

  • 3 In aanvulling op het eerste en tweede lid verstrekt de Autoriteit Financiële Markten alleen een vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien de beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is aantoont dat zal worden voldaan aan artikel 41, derde lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 met betrekking tot haar in Nederland gevestigde bijkantoor.

  • 4 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:99b

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning aan een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die in Nederland uitsluitend beleggingsdiensten verleent aan professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 of in aanmerking komende tegenpartijen, indien de beleggingsonderneming voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 2:99, eerste lid, eerste volzin, onderdelen a, c, d, e en g tot en met j en l, en zij tevens een persoon met adres in Nederland als haar vertegenwoordiger aanstelt:

    • a. via wie de toezichthouder gegevens en inlichtingen kan uitwisselen met de beleggingsonderneming;

    • b. waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan.

  • 2 De beleggingsonderneming overlegt op verzoek van de toezichthouder een verslag over de door haar in Nederland verleende beleggingsdiensten.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop de vertegenwoordiger het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, naleeft; en

    • b. de vorm en inhoud van het verslag, bedoeld in het tweede lid.

§ 2.2.12.2. Bijkantoor en verrichten van diensten

Artikel 2:100

  • 1 Indien de Autoriteit Financiële Markten een mededeling van het voornemen van een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat tot het verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, doet zij van deze ontvangst onverwijld mededeling aan de betrokken beleggingsonderneming,

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten kan onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, of indien het verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten vanuit een bijkantoor betreft, binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat berichten welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de beleggingsonderneming in acht moeten worden genomen bij het verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten in Nederland. De Autoriteit Financiële Markten zendt hiervan een afschrift aan de beleggingsonderneming.

  • 3 Indien een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid het voornemen heeft beleggingsdiensten te verlenen door middel van een in Nederland gevestigde verbonden agent die onder haar verantwoordelijkheid en voor haar rekening optreedt, is het bepaalde in deze wet ten aanzien van een bijkantoor van beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing op de verbonden agent.

Artikel 2:101

  • 1 Een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten twee maanden na de mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat, bedoeld in artikel 2:100, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van het bericht, bedoeld in artikel 2:100, tweede lid.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat, voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 of 3.4.1 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

Artikel 2:102

  • 1 Een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het door middel van het verrichten van diensten naar Nederland verlenen van beleggingsdiensten of verrichten van beleggingsactiviteiten na de mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat, bedoeld in artikel 2:100, eerste lid.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat voorzover het aan hen ingevolge afdeling 2.2.2 of 3.4.1 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.

Artikel 2:102a

De artikelen 2:100, eerste en tweede lid, en 2:102, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat waarvan de wetgeving en het toezicht als gelijkwaardig zijn erkend door de Europese Commissie in overeenstemming met artikel 47, eerste lid, van de verordening markten voor financiële instrumenten en met bijkantoor gelegen in een andere lidstaat waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 39 van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 is verleend door de toezichthoudende instantie van die lidstaat, die voornemens zijn voor de eerste maal vanuit dat bijkantoor door middel van het verrichten van diensten naar Nederland beleggingsdiensten te verlenen aan of beleggingsactiviteiten te verrichten voor in aanmerking komende tegenpartijen of professionele beleggers in de zin van bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014.

Artikel 2:103

Het is een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 2:98, tweede lid, niet toegestaan beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten indien die financiële diensten niet worden vermeld in de mededeling, bedoeld in artikel 2:100, eerste lid.

Artikel 2:103a

  • 1 Een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend voor het exploiteren van een georganiseerde handelsfaciliteit of een multilaterale handelsfaciliteit of een marktexploitant aan wie het ingevolge de vergunning, bedoeld in artikel 5:26, is toegestaan een georganiseerde handelsfaciliteit of een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren en die voornemens is om in een andere lidstaat voorzieningen te treffen waardoor in die lidstaat gevestigde gebruikers, deelnemers of leden toegang krijgen tot deze georganiseerde handelsfaciliteit of multilaterale handelsfaciliteit en daarop kunnen handelen, deelt dit voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten mede. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt deze informatie binnen een maand na ontvangst aan de relevante toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten deelt, op verzoek van de toezichthoudende instantie van de in het eerste lid bedoelde lidstaat onverwijld de identiteitsgegevens mee van de leden van of deelnemers aan de georganiseerde handelsfaciliteit of multilaterale handelsfaciliteit.

Artikel 2:103b

Een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland verrichten of verlenen van de in artikel 6, vierde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen bedoelde activiteiten of diensten, nadat de Autoriteit Financiële Markten overeenkomstig de procedure van artikel 33 van die richtlijn in kennis is gesteld van het voornemen van de beheerder van een beleggingsinstelling deze activiteiten of diensten in Nederland te verrichten of te verlenen.

Artikel 2:103c

Een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, die in Nederland beleggingsdiensten verleent aan niet-professionele beleggers of professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling II, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, is het, indien hij deze beleggingsdiensten uitsluitend op eigen initiatief als bedoeld in artikel 1:19c, eerste lid, aanhef en onderdeel a, verleent, slechts toegestaan om via zijn bijkantoor in Nederland andere beleggingsproducten of beleggingsdiensten aan deze beleggers aan te bieden.

§ 2.2.12.3. Vrijstelling

Artikel 2:104

  • 1 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 2:96.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend van de in artikel 2:99a, eerste lid, bedoelde voorschriften. Aan de gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

Afdeling 2.2.13. Bijzondere bepalingen

Artikel 2:105

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:55, 2:60, 2:75, 2:80, 2:86 en 2:92 aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die mede strekt ten behoeve van bij die rechtspersoon aangesloten ondernemingen, indien die rechtspersoon, onverminderd de artikelen 2:58, 2:63, 2:78, 2:83, 2:89 en 2:94, aantoont dat hij:

    • a. krachtens zijn statuten en de statuten van de bij hem aangesloten ondernemingen of krachtens een overeenkomst met de bij hem aangesloten ondernemingen beschikt over voldoende bevoegdheden jegens de aangesloten ondernemingen om een handelen of nalaten van een zodanige onderneming in strijd met het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe, tegen te kunnen gaan en door de Autoriteit Financiële Markten gegeven aanwijzingen op te laten volgen;

    • b. beschikt over voldoende mogelijkheden tot deskundige ondersteuning van de aangesloten ondernemingen; en

    • c. gemachtigd is die ondernemingen bij de vergunningaanvraag en ook overigens voor de toepassing van de afdelingen 2.2.5, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.3.6 en 2.3.7 en voor de toepassing van het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe, te vertegenwoordigen.

  • 2 Indien na het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid een onderneming zich aansluit bij de rechtspersoon geldt de vergunning mede voor die onderneming, indien de rechtspersoon ten aanzien van deze onderneming voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten kan financiële ondernemingen aanwijzen die voor de toepassing van het tweede en derde lid geacht worden over een vergunning als bedoeld in het eerste lid te beschikken, indien:

    • a. voor zover het financiëledienstverleners betreft, de rechtspersoon waarbij de andere ondernemingen zijn aangesloten een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft;

    • b. voor zover het beleggingsondernemingen betreft, de rechtspersoon waarbij de andere ondernemingen zijn aangesloten en de aangesloten ondernemingen een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben; en

    • c. voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.

    Het besluit tot aanwijzing kan door de Autoriteit Financiële Markten worden ingetrokken.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b.

Hoofdstuk 2.3. Toegang tot de buitenlandse financiële markten

Artikel 2:106

Het bepaalde in dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 2:117 en 2:118, is niet van toepassing op het verlenen van financiële diensten die kunnen worden aangemerkt als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek naar een andere lidstaat door een financiële onderneming met zetel in Nederland.

Afdeling 2.3a.1. Uitoefenen van het bedrijf van afwikkelonderneming bijkantoor buiten Nederland

§ 2.3a.1.1. Bijkantoor buiten Nederland

Artikel 2:106.0a

  • 1 Een afwikkelonderneming met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen jegens een cliënt met wie zij niet in een groep is verbonden, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in het eerste lid indien de afwikkelonderneming voldoet aan hetgeen ingevolge het tweede lid is bepaald, tenzij, gelet op het voornemen van de afwikkelonderneming, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.

  • 4 De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

Afdeling 2.3.0. Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener

§ 2.3.0.1. Bijkantoor en verrichten van diensten door een betaalinstelling naar een andere lidstaat

Artikel 2:106a

  • 1 Een betaalinstelling die voornemens is vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten, al dan niet door tussenkomst van een betaaldienstagent, in een andere lidstaat haar diensten aan te bieden, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis, onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 2 De Nederlandsche Bank verstrekt de in het eerste lid bedoelde gegevens binnen een maand na ontvangst aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat.

  • 3 De Nederlandsche Bank gaat over tot inschrijving van het bijkantoor of de betaaldienstagent in het register, bedoeld in artikel 1:107, tenzij de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Nederlandsche Bank heeft meegedeeld dat zij het vermoeden heeft dat met de voorgenomen vestiging van het bijkantoor of door de inschakeling van de betaaldienstagent mogelijk in strijd zal worden gehandeld met het recht, waaronder wettelijke voorschriften betreffende het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141). Indien inschrijving reeds heeft plaatsgevonden, haalt de Nederlandsche Bank deze door.

  • 4 De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag binnen drie maanden na ontvangst, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle benodigde gegevens. De betaaldienstagent of het bijkantoor verleent geen betaaldiensten dan nadat de inschrijving in het register is voltooid en de Nederlandsche Bank is geïnformeerd over de voorgenomen datum van aanvang van de dienstverlening.

  • 5 Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van een wijziging van de in het eerste lid bedoelde gegevens. Een wijziging van de in het eerste lid bedoelde gegevens dient onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat te worden gemeld.

Afdeling 2.3.1. Uitoefenen van bedrijf van clearinginstelling

§ 2.3.1.1. Bijkantoor buiten Nederland

Artikel 2:107

  • 1 Een clearinginstelling met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in het eerste lid indien de clearinginstelling voldoet aan het ingevolge het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de clearinginstelling, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.

  • 4 De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

Afdeling 2.3.1a. Uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland

§ 2.3.1a.1. Verrichten van diensten door een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland naar een andere lidstaat

Artikel 2:107a

  • 1 Een elektronischgeldinstelling die voornemens is vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten, al dan niet door tussenkomst van een betaaldienstagent, in een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis, onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 2 De Nederlandsche Bank verstrekt de in het eerste lid bedoelde gegevens binnen een maand na ontvangst aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat.

  • 3 De Nederlandsche Bank gaat over tot inschrijving van het bijkantoor of de betaaldienstagent in het register, bedoeld in artikel 1:107, tenzij de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Nederlandsche Bank heeft meegedeeld dat zij het vermoeden heeft dat met de voorgenomen vestiging van het bijkantoor of door de inschakeling van de betaaldienstagent mogelijk in strijd zal worden gehandeld met het recht, waaronder wettelijke voorschriften betreffende het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141). Indien inschrijving reeds heeft plaatsgevonden, haalt de Nederlandsche Bank deze door.

  • 4 De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag binnen drie maanden na ontvangst, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle benodigde gegevens. De betaaldienstagent of het bijkantoor verleent geen betaaldiensten dan nadat de inschrijving in het register is voltooid en de Nederlandsche Bank is geïnformeerd over de voorgenomen datum van aanvang van de dienstverlening.

  • 5 Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van een wijziging van de in het eerste lid bedoelde gegevens.

Afdeling 2.3.2. Uitoefenen van bedrijf van bank en financiële instelling

§ 2.3.2.1. Bijkantoor en verrichten van diensten door een bank naar een andere lidstaat

Artikel 2:108

  • 1 Een bank met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2 van de verordening bankentoezicht gelegen bijkantoor het bedrijf van bank uit te oefenen, kan daartoe overgaan twee maanden nadat zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis heeft gesteld, tenzij de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, binnen die termijn anders besluit.

  • 2 Een bank met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een lidstaat, niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in het eerste lid, gelegen bijkantoor het bedrijf van bank uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, met het voornemen van de bank heeft ingestemd.

  • 3 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, en de aanvraag van instemming, bedoeld in het tweede lid, geschieden onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:109

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een besluit nemen als bedoeld in artikel 2:108, eerste lid, indien de bedrijfsvoering of financiële positie van de bank, gelet op haar voornemen, niet toereikend is.

  • 2 De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:108, tweede lid, tenzij, gelet op het voornemen van de bank, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.

  • 3 De Nederlandsche Bank neemt binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit als bedoeld in artikel 2:108, tweede lid.

  • 4 De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 2:108, eerste en tweede lid, daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bank voornemens is door middel van een bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de bank.

  • 5 De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens gegevens over de omvang van het eigen vermogen, de solvabiliteitsratio alsmede voorzover van toepassing gegevens over de toepasselijkheid van een vangnetregeling op de verplichtingen van het bijkantoor van de bank.

  • 6 De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de bank de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de lidstaat, niet zijnde een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 2:108, eerste lid heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.

Artikel 2:110

  • 1 Een bank met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.

  • 2 De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de bank voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de bank.

§ 2.3.2.2. Bijkantoor en verrichten van diensten door een bank naar een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:111

  • 1 Een bank met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een bijkantoor in een staat die geen lidstaat is het bedrijf van bank uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen indien de bank voldoet aan het ingevolge het eerste lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de bank, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.

  • 4 De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

§ 2.3.2.3. Bijkantoor en verrichten van diensten door een financiële instelling naar een andere lidstaat

Artikel 2:112

  • 1 Een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft en voornemens is haar bedrijf vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:113

  • 1 De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:112, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de financiële instelling, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.

  • 2 De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie in de lidstaat waar de financiële instelling voornemens is door middel van een bijkantoor haar bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de financiële instelling.

  • 4 De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens gegevens over de omvang van het eigen vermogen, de solvabiliteitsratio alsmede voorzover van toepassing gegevens over de toepasselijkheid van een vangnetregeling op de verplichtingen van het bijkantoor van de financiële instelling.

  • 5 De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de financiële instelling de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.

Artikel 2:114

  • 1 Een financiële instelling met zetel in Nederland die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank onder opgave van de lidstaat waarnaar zij voornemens is diensten te verrichten en van de voorgenomen werkzaamheden.

  • 2 De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de financiële instelling voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de financiële instelling.

Afdeling 2.3.3. Uitoefenen van bedrijf van levensverzekeraar en schadeverzekeraar

§ 2.3.3.1. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2:115

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:27 heeft en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:116

  • 1 De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:115, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de geschiktheid of betrouwbaarheid van een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt of van de vertegenwoordiger van de verzekeraar niet buiten twijfel staat.

  • 2 De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie in de lidstaat waar de verzekeraar voornemens is door middel van een bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de verzekeraar.

  • 4 In de mededeling, bedoeld in het derde lid, wordt tevens vermeld of de verzekeraar voldoet aan het minimumkapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste.

  • 5 De Nederlandsche Bank deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de verzekeraar de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.

Artikel 2:117

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een vestiging in een lidstaat voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 2:116, eerste lid, met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 In geval van co-assurantie binnen de Unie is het eerste lid slechts van toepassing op de schadeverzekeraar die als eerste schadeverzekeraar optreedt.

  • 3 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:118

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in een staat die geen lidstaat is die een vergunning als bedoeld in artikel 2:40, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit Nederland voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over indien de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 2:119

  • 1 De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:117, eerste lid, of 2:118, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.

  • 2 De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen een maand na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 De Nederlandsche Bank doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarnaar de verzekeraar voornemens is diensten te verrichten. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de verzekeraar.

  • 4 De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat gegevens omtrent het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste van de verzekeraar, de aard van de overeenkomsten van levensverzekering indien het een levensverzekeraar, dan wel de aard van de risico’s van schadeverzekering indien het een schadeverzekeraar betreft die voornemens zijn door middel van dienstverrichting hun bedrijf in een andere lidstaat uit te oefenen, alsmede de branches waarin hij het verzekeringsbedrijf mag uitoefenen.

§ 2.3.3.2. Bijkantoor in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:120

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen, indien de verzekeraar voldoet aan het ingevolge het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de geschiktheid of betrouwbaarheid van een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt of van de vertegenwoordiger van de verzekeraar niet buiten twijfel staat.

  • 4 De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

Afdeling 2.3.4. Uitoefenen van bedrijf van verzekeraar met beperkte risico-omvang

§ 2.3.4.1. Bijkantoor buiten Nederland

Artikel 2:121

  • 1 Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, heeft en voornemens is vanuit een buiten Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank stemt in met het voornemen indien de verzekeraar voldoet aan het bij of krachtens het tweede lid bepaalde, tenzij, gelet op het voornemen van de verzekeraar, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de geschiktheid of betrouwbaarheid van een persoon die het dagelijkse beleid bepaalt of van de vertegenwoordiger van de verzekeraar niet buiten twijfel staat.

  • 4 De Nederlandsche Bank neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

Afdeling 2.3.4a. Uitoefenen van bedrijf van premiepensioeninstelling

§ 2.3.4a.1. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere staat

Artikel 2:121a

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Nederlandsche Bank besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag van instemming.

Artikel 2:121b

  • 1 De Nederlandsche Bank stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:121a, eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de premiepensioeninstelling, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is, of de geschiktheid of betrouwbaarheid van een persoon die het dagelijks beleid bepaalt niet buiten twijfel staat.

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank instemt met het voornemen, deelt zij dit besluit onverwijld mee aan de toezichthoudende instantie in de staat waar de premiepensioeninstelling voornemens is haar bedrijf uit te oefenen. De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de mededeling aan de premiepensioeninstelling.

  • 3 Indien de toezichthoudende instantie, bedoeld in het vorige lid, de Nederlandsche Bank in kennis stelt van de op de bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving die gelden voor de uitvoering van de pensioenregeling, of van de voorschriften inzake belegging en informatieverschaffing die krachtens het recht van de desbetreffende staat worden toegepast, deelt de Nederlandsche Bank deze aan de premiepensioeninstelling mede.

  • 4 De premiepensioeninstelling kan zes weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, of zodra zij de mededeling , bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen, overgaan tot het uitvoeren van de pensioenregeling.

Afdeling 2.3.4b. Beheren van beleggingsinstellingen en aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen

§ 2.3.4b.1. Grensoverschrijdend beheren en aanbieden

Artikel 2:121c

  • 1 Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel a van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1, met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 meldt het voornemen om rechten van deelneming in een Europese beleggingsinstelling aan te bieden aan professionele beleggers in een andere lidstaat aan de Autoriteit Financiële Markten. Hij legt hierbij de volgende gegevens over:

    • a. een programma van werkzaamheden waarin wordt vermeld welke beleggingsinstelling de beheerder voornemens is aan te bieden en waar de beleggingsinstelling gevestigd is;

    • b. het factuuradres;

    • c. het fondsreglement of de statuten;

    • d. de naam van de aan de beleggingsinstelling verbonden bewaarder;

    • e. een beschrijving van de beleggingsinstelling of, indien van toepassing, de voor deelnemers beschikbare informatie over de beleggingsinstelling;

    • f. indien het een feeder-beleggingsinstelling betreft, informatie over de vestigingsplaats van de master-beleggingsinstelling;

    • g. de informatie, bedoeld in artikel 4:37l of 5:3;

    • h. de lidstaat of lidstaten waar hij rechten van deelneming in de beleggingsinstelling aan professionele beleggers wil aanbieden;

    • i. informatie over de wijze waarop rechten van deelneming in beleggingsinstellingen worden aangeboden en informatie over de wijze waarop wordt voorkomen dat rechten van deelneming worden aangeboden aan niet-professionele beleggers.

  • 2 Uiterlijk twintig werkdagen na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste lid, stuurt de Autoriteit Financiële Markten deze informatie door aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarin de beheerder voornemens is rechten van deelneming ingevolge het eerste lid aan te bieden en, indien van toepassing, aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling, tenzij de beheerder met het beheer van de beleggingsinstelling of anderszins niet aan de bij of krachtens de wet gestelde regels zal voldoen. De Autoriteit Financiële Markten stuurt een verklaring mee dat de beheerder over een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beschikt voor het soort beleggingsinstelling waarvan de beheerder voornemens is in de andere lidstaat de rechten van deelneming aan te bieden.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten deelt de doorzending, bedoeld in het tweede lid, onverwijld mede aan de beheerder.

  • 4 De meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gedaan in een taal die in de internationale financiële wereld gebruikelijk is.

  • 5 Een beheerder meldt voorgenomen wijzigingen met betrekking tot de informatie verstrekt ingevolge het eerste lid, ten minste een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd schriftelijk aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid, meldt de beheerder wijzigingen die hij niet heeft kunnen voorzien onverwijld nadat de wijziging is doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 7 Indien een beheerder als gevolg van de voorgenomen wijziging niet meer aan de ingevolge deze wet gestelde regels zou voldoen, deelt de Autoriteit Financiële Markten hem binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de melding, bedoeld in het vijfde lid, mede dat de voorgenomen wijziging niet doorgevoerd kan worden. De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder rechten van deelneming aanbiedt onverwijld hiervan in kennis.

  • 8 De Autoriteit Financiële Markten meldt een wijziging als bedoeld in het vijfde of zesde lid binnen een maand aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder rechten van deelneming aanbiedt.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van:

    • a. de vorm en inhoud van de in het eerste lid bedoelde informatie;

    • b. de vorm van de in het tweede lid bedoelde melding; en

    • c. de vorm van de in het vijfde, zesde, zevende en achtste lid bedoelde melding.

  • 10 In aanvulling op het eerste lid verstrekt een Nederlandse beheerder van een Europese langetermijnbeleggingsinstelling als bedoeld in verordening (EU) nr. 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen (PbEU 2015, L123) die het voornemen heeft rechten van deelneming aan te bieden aan niet-professionele beleggers in een andere lidstaat, informatie aan de Autoriteit Financiële Markten over de getroffen voorzieningen om de taken, bedoeld in artikel 43bis van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, te kunnen vervullen. Het tweede tot en met negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:121ca

  • 1 De Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel a van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1 stelt de Autoriteit Financiële Markten in kennis van het voornemen om te stoppen met het aanbieden van rechten van deelneming in een Europese beleggingsinstelling aan professionele beleggers in een andere lidstaat. De kennisgeving bevat informatie als bedoeld in artikel 32bis, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2 Een Nederlandse beheerder stopt met het aanbieden van rechten van deelneming in een Europese beleggingsinstelling aan professionele beleggers in de desbetreffende lidstaat op de datum van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, mits aan de voorwaarden van artikel 32bis, eerste lid, onderdelen a tot en met c, is voldaan.

  • 3 Uiterlijk vijftien werkdagen na ontvangst van de kennisgeving en de informatie als bedoeld in het tweede lid stuurt de Autoriteit Financiële Markten deze informatie door aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de Nederlandse beheerder voornemens is te stoppen met het geheel of gedeeltelijk aanbieden van rechten van deelneming en de Europese Autoriteit voor effecten en markten.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten deelt de doorzending, bedoeld in het derde lid, onverwijld mede aan de Nederlandse beheerder.

  • 5 Gedurende 36 maanden na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat de Nederlandse beheerder niet over tot pre-marketing van rechten van deelneming in een Europese beleggingsinstelling die in de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is genoemd of in een Europese beleggingsinstelling met vergelijkbare beleggingsstrategieën of beleggingsideeën in de lidstaat die is aangegeven in de kennisgeving.

  • 6 Nadat de beheerder is gestopt met het geheel of gedeeltelijk aanbieden van rechten van deelneming verstrekt de beheerder aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en de Autoriteit Financiële Markten de jaarrekening en het bestuursverslag, bedoeld in artikel 4:37o, eerste lid, en indien van toepassing het geactualiseerde prospectus en de aangepaste informatie die aan deelnemers dient te worden verstrekt op grond van artikel 4:37m.

  • 7 De informatie, bedoeld in het zesde lid, kan elektronisch of via andere middelen voor communicatie op afstand worden verstrekt.

Artikel 2:121cb

  • 1 Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 mag alleen rechten van deelneming aanbieden in een niet-Europese beleggingsinstelling indien:

    • a. de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat; en

    • b. de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de niet-Europese beleggingsinstelling is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerkingsovereenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2:121d

  • 1 Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel a van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1, met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 meldt het voornemen om voor de eerste maal een Europese beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat te beheren door middel van het verrichten van diensten of door middel van een in de andere lidstaat gelegen bijkantoor aan de Autoriteit Financiële Markten. Hij legt hierbij de volgende gegevens over:

    • a. de naam van de andere lidstaat; en

    • b. een programma van werkzaamheden waarin in ieder geval is vermeld welke diensten de beheerder voornemens is te verlenen in de andere lidstaat en welke beleggingsinstellingen met zetel in de andere lidstaat hij voornemens is te beheren.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, legt een beheerder die voornemens is om door middel van een bijkantoor een beleggingsinstelling in een andere lidstaat te beheren de volgende gegevens over:

    • a. de organisatiestructuur van het bijkantoor;

    • b. het adres in de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling waar documenten kunnen worden opgevraagd; en

    • c. de namen en contactgegevens van de personen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het bijkantoor.

  • 3 Uiterlijk een maand na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk uiterlijk twee maanden na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste en het tweede lid, stuurt de Autoriteit Financiële Markten deze informatie door aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waarin de beheerder voornemens is een beleggingsinstelling te beheren, tenzij de beheerder met het beheer van de beleggingsinstelling of anderszins niet aan de toepasselijke wetgeving zal voldoen. De Autoriteit Financiële Markten stuurt een verklaring mee dat de beheerder over een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beschikt.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten deelt de doorzending, bedoeld in het derde lid, onverwijld mede aan de beheerder.

  • 5 Een beheerder meldt voorgenomen wijzigingen met betrekking tot de informatie die hij heeft verstrekt ingevolge het eerste lid en, indien van toepassing, het tweede lid, ten minste een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd schriftelijk aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid, meldt de beheerder wijzigingen die hij niet heeft kunnen voorzien onverwijld nadat de wijziging is doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 7 Indien een beheerder als gevolg van de voorgenomen wijziging niet meer aan de toepasselijke wetgeving zou voldoen deelt de Autoriteit Financiële Markten hem binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de melding van een wijziging als bedoeld in het vijfde lid mede dat de voorgenomen wijziging niet doorgevoerd kan worden.

  • 8 De Autoriteit Financiële Markten meldt een wijziging als bedoeld in het vijfde of zesde lid onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat, tenzij het zevende lid van toepassing is.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de vorm en inhoud van de ingevolge het eerste en tweede lid te verstrekken informatie.

Artikel 2:121e

  • 1 Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 mag een niet-Europese beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming niet in een lidstaat worden aangeboden, beheren indien de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de niet-Europese beleggingsinstelling is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze samenwerkingsovereenkomsten.

Afdeling 2.3.5. Aanbieden van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten

§ 2.3.5.1. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2:122

  • 1 Een beheerder van een icbe die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor een icbe met zetel in de desbetreffende lidstaat te beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s in die lidstaat aan te bieden, gaat daartoe slechts over indien de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 Een beheerder kan overgaan tot het vanuit het bijkantoor beheren van een icbe met zetel in de desbetreffende lidstaat of het aanbieden van rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s onmiddellijk na ontvangst van een mededeling van de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat of twee maanden na ontvangst van het afschrift van het besluit tot instemming van de Autoriteit Financiële Markten, bedoeld in artikel 2:124, derde lid.

Artikel 2:122a

  • 1 Een beheerder van een icbe die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, heeft en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten een icbe met zetel in een andere lidstaat te beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s in een andere lidstaat aan te bieden, gaat daartoe slechts over indien hij van dit voornemen kennis heeft gegeven aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2 De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is de werkzaamheden te verrichten. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beheerder.

  • 4 De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens:

    • a. gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel;

    • b. een verklaring dat de beheerder over een vergunning beschikt op grond van de artikelen 6, 7 en 8 van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten; en

    • c. een beschrijving van de reikwijdte van de vergunning en eventuele beperkingen met betrekking tot de typen icbe’s die de beheerder mag beheren of waarvan hij rechten van deelneming mag aanbieden.

Artikel 2:123

  • 1 Een beheerder van een icbe die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, heeft en voornemens is rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe met zetel in Nederland in een andere lidstaat aan te bieden gaat daartoe slechts over indien hij van dit voornemen kennis heeft gegeven aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2 De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens en op de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze.

  • 3 De beheerder houdt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, en eventuele vertalingen daarvan beschikbaar op een website en actualiseert de gegevens zodra daartoe aanleiding bestaat. De beheerder stelt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat in kennis van de website waar de gegevens zijn te raadplegen en zorgt ervoor dat de desbetreffende toezichthoudende instantie toegang tot die website heeft.

  • 4 De kennisgeving en de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden opgesteld in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is of in een officiële taal van de betrokken lidstaten indien de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarmee instemmen.

  • 5 De beheerder kan overgaan tot het aanbieden van rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:124a, derde lid.

Artikel 2:124

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:122, tenzij, gelet op het voornemen van de beheerder van een icbe, zijn bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten neemt een besluit binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een werkdag na het nemen van het besluit daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is door middel van een bijkantoor een icbe met zetel in de desbetreffende lidstaat te beheren of rechten van deelneming in door hem beheerde icbe’s aan te bieden. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beheerder.

  • 4 De mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat tevens:

    • a. gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel;

    • b. een verklaring dat de beheerder over een vergunning beschikt op grond van de artikelen 6, 7 en 8 van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten; en

    • c. een beschrijving van de reikwijdte van de vergunning en eventuele beperkingen met betrekking tot de typen icbe’s die de beheerder mag beheren.

  • 5 De beheerder van een icbe meldt voorgenomen wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:122, tweede lid, opgave van gegevens is voorgeschreven ten minste een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten en aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder financiële diensten verleent.

  • 6 Indien de beheerder als gevolg van de voorgenomen wijziging niet meer aan de ingevolge deze wet gestelde regels zou kunnen voldoen, deelt de Autoriteit Financiële Markten hem binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de melding, bedoeld in het vijfde lid, mede dat de voorgenomen wijziging niet doorgevoerd kan worden. De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder rechten van deelneming aanbiedt hiervan onverwijld in kennis.

Artikel 2:124a

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten zendt binnen tien werkdagen na ontvangst van de kennisgeving en de gegevens, bedoeld in artikel 2:123, tweede lid, deze gegevens door naar de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een icbe voornemens is rechten van deelneming in een door hem beheerde icbe aan te bieden. De doorzending geschiedt op de in de artikelen 3, 4 en 5 van de uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten voorgeschreven wijze.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten voegt bij de kennisgeving en de gegevens een verklaring dat de icbe voldoet aan de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten. De verklaring wordt opgesteld op de in artikel 2 van de uitvoeringsverordening instellingen voor collectieve belegging in effecten voorgeschreven wijze, en in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is of in de officiële taal van de betrokken lidstaten indien de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat daarmee instemmen.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten doet onverwijld na de doorzending, bedoeld in het eerste lid, daarvan mededeling aan de beheerder van de icbe.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten beschikt over een e-mailadres ten behoeve van de ontvangst van de kennisgeving en de gegevens, bedoeld in artikel 2:123, tweede lid, en wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel 93, tweede lid, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.

  • 5 De beheerder van een icbe meldt voorgenomen wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:123, tweede lid, opgave van gegevens is voorgeschreven ten minste een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten en aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder financiële diensten verleent.

  • 6 Indien de beheerder als gevolg van de voorgenomen wijziging niet meer aan de ingevolge deze wet gestelde regels zou voldoen, deelt de Autoriteit Financiële Markten hem binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de melding, bedoeld in het vijfde lid, mede dat de voorgenomen wijziging niet doorgevoerd kan worden. De Autoriteit Financiële Markten stelt de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder de rechten van deelneming aanbiedt hiervan in kennis.

Artikel 2:124.0a

  • 1 Een beheerder van een icbe stelt de Autoriteit Financiële Markten in kennis van het voornemen om te stoppen met het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe in een andere lidstaat. De kennisgeving bevat informatie als bedoeld in artikel 93bis, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten die is opgesteld in het Nederlands of een door de Autoriteit Financiële Markten goedgekeurde taal.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, bevat tevens een beschrijving van de gevolgen voor beleggers die het aanbod tot inkoop of terugkoop van rechten van deelneming niet aanvaarden.

  • 3 De beheerder stopt met het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe in de desbetreffende lidstaat op de datum van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, mits aan de voorwaarden van artikel 93bis, eerste lid, onderdelen a tot en met c, is voldaan.

  • 4 Uiterlijk vijftien werkdagen na ontvangst van de kennisgeving en de informatie als bedoeld in het derde lid stuurt de Autoriteit Financiële Markten deze informatie door aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder voornemens is te stoppen met het geheel of gedeeltelijk aanbieden van rechten van deelneming en de Europese Autoriteit voor effecten en markten.

  • 5 De Autoriteit Financiële Markten deelt de doorzending, bedoeld in het vierde lid, onverwijld mede aan de beheerder.

  • 6 Nadat de beheerder is gestopt met het geheel of gedeeltelijk aanbieden van rechten van deelneming verstrekt de beheerder aan de deelnemers in de icbe en de Autoriteit Financiële Markten, een jaarrekening, een bestuursverslag en overige gegevens als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid en de halfjaarcijfers, bedoeld in artikel 4:51, tweede lid, en indien van toepassing het geactualiseerde prospectus en de aangepaste essentiële beleggersinformatie en voldoet de beheerder aan artikel 4:46a, eerste lid.

  • 7 De informatie, bedoeld in het zesde lid, kan elektronisch of via andere technieken voor communicatie op afstand worden verstrekt mits de informatie wordt verstrekt in de taal van de lidstaat waar de belegger is gevestigd of in een door de bevoegde toezichthouder van die lidstaat goedgekeurde taal.

  • 8 De Autoriteit Financiële Markten meldt wijzigingen in gegevens die door de beheerder zijn verstrekt op grond van artikel 2:123, tweede lid, aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat die in de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is aangegeven.

Afdeling 2.3.5a. Bemiddelen in hypothecair krediet

§ 2.3.5a.1. Bijkantoor en verrichten van diensten naar andere lidstaat

Art. 2:124b

  • 1 Een bemiddelaar in hypothecair krediet met zetel in Nederland met een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, of die op grond van artikel 2:81, tweede lid, bemiddelt in hypothecair krediet en die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn bedrijf uit te oefenen, gaat daartoe slechts over nadat hij kennis heeft gegeven van zijn voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2 Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, verstrekt de bemiddelaar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar in hypothecair krediet voornemens is zijn bedrijf vanuit een bijkantoor uit te oefenen of diensten te verrichten. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de desbetreffende bemiddelaar in hypothecair krediet.

Afdeling 2.3.6. Bemiddelen in verzekeringen

§ 2.3.6.1. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2:125

  • 1 Een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, heeft of die op grond van artikel 2:81, tweede of derde lid, of als aangesloten onderneming op grond van artikel 2:105, eerste lid, bemiddelt in verzekeringen en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor te bemiddelen in verzekeringen stelt de Autoriteit Financiële Markten in kennis van zijn voornemen.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 Uiterlijk een maand na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, stuurt de Autoriteit Financiële Markten deze gegevens door aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar in verzekeringen voornemens is te bemiddelen in verzekeringen, tenzij de bedrijfsvoering of financiële positie van de bemiddelaar in verzekeringen niet toereikend is. Indien de gegevens niet worden doorgestuurd aan de betrokken toezichthoudende instantie deelt de Autoriteit Financiële Markten dit mede aan de bemiddelaar in verzekeringen.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten deelt de bemiddelaar in verzekeringen mee dat de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar voornemens is te bemiddelen in verzekeringen de gegevens heeft ontvangen.

  • 5 Voor zover van toepassing deelt de Autoriteit Financiële Markten binnen een maand na de mededeling, bedoeld in het vierde lid, de bemiddelaar in verzekeringen de voorwaarden om redenen van algemeen belang mee die van toepassing zijn op het bemiddelen in verzekeringen in de betrokken lidstaat.

  • 6 Een bemiddelaar in verzekeringen kan een maand na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het vierde lid, of zodra hij de mededeling bedoeld in het vijfde lid heeft ontvangen, overgaan tot het bemiddelen in verzekeringen vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor.

  • 7 Een bemiddelaar in verzekeringen meldt wijzigingen met betrekking tot de informatie verstrekt ingevolge het tweede lid, ten minste een maand voordat de wijziging is doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 8 De Autoriteit Financiële Markten doet onverwijld na ontvangst van de wijzigingen, bedoeld in het zevende lid, daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.

Artikel 2:125a

  • 1 Een bemiddelaar in verzekeringen met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, heeft of die op grond van artikel 2:81, tweede of derde lid, of als aangesloten onderneming op grond van artikel 2:105, eerste lid, bemiddelt in verzekeringen en voornemens is door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat te bemiddelen in verzekeringen stelt de Autoriteit Financiële Markten in kennis van zijn voornemen.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 Uiterlijk een maand na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, stuurt de Autoriteit Financiële Markten deze gegevens door aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar in verzekeringen voornemens is te bemiddelen in verzekeringen.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten deelt de bemiddelaar in verzekeringen mede dat de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de bemiddelaar voornemens is te bemiddelen in verzekeringen de gegevens heeft ontvangen en deelt in voorkomend geval de website mede waar informatie is te vinden over de voorwaarden om redenen van algemeen belang die van toepassing zijn op het bemiddelen in verzekeringen in de betrokken lidstaat.

  • 5 De bemiddelaar in verzekeringen kan overgaan tot het bemiddelen in verzekeringen na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Een bemiddelaar in verzekeringen meldt wijzigingen met betrekking tot de informatie verstrekt ingevolge het eerste lid, ten minste een maand voordat de wijziging is doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 7 De Autoriteit Financiële Markten doet onverwijld na ontvangst van de wijzigingen, bedoeld in het zesde lid, daarvan mededeling aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.

Afdeling 2.3.7. Herverzekeringsbemiddelen

§ 2.3.7.1. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2:126

De artikelen 2:125 en 125a zijn van overeenkomstige toepassing op herverzekeringsbemiddelaars met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, of een ontheffing als bedoeld in artikel 2:86, tweede lid, hebben of als aangesloten onderneming op grond van artikel 2:81, tweede en derde lid, of 2:105, eerste lid, herverzekeringsbemiddelen en voornemens zijn vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat te herverzekeringsbemiddelen.

Afdeling 2.3.8. Verlenen van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsactiviteiten

§ 2.3.8.1. Bijkantoor en verrichten van diensten naar een andere lidstaat

Artikel 2:126a

  • 1 Een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in onderdeel a van de definitie van Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling in artikel 1:1 met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 waaraan het ingevolge artikel 2:67a, tweede lid, is toegestaan de in dat lid bedoelde activiteiten te verrichten of diensten te verlenen, meldt het voornemen om deze activiteiten of diensten voor de eerste maal in een andere lidstaat te verrichten of te verlenen door middel van het verrichten van diensten of vanuit een in de andere lidstaat gelegen bijkantoor aan de Autoriteit Financiële Markten. De beheerder verstrekt hierbij de volgende gegevens:

    • a. de naam van de andere lidstaat; en

    • b. een programma van werkzaamheden waarin in ieder geval is vermeld welke activiteiten of diensten als bedoeld in artikel 2:67a, tweede lid, hij voornemens is te verrichten of te verlenen in de andere lidstaat.

Artikel 2:127

  • 1 Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 heeft en een beheerder van een icbe die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, heeft en voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, gaat daartoe slechts over indien de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op beheerders van een icbe die hebben voldaan aan artikel 2:122, eerste lid.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 heeft en die voornemens is beleggingsdiensten te verlenen door middel van een verbonden agent die is gevestigd in een andere lidstaat waar zij geen bijkantoor heeft.

Artikel 2:128

  • 1 De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in artikel 2:127, tenzij, gelet op het voornemen van de beleggingsonderneming, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten doet van haar besluit, alsmede van de gegevens als bedoeld in artikel 2:127, tweede lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag mededeling aan de toezichthoudende instantie, die in de desbetreffende lidstaat als contactpersoon als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 is aangewezen. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beleggingsonderneming.

  • 3 De mededeling, bedoeld in het tweede lid, bevat tevens gegevens omtrent de toepasselijkheid van het beleggerscompensatiestelsel.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het derde lid, de beleggingsonderneming de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.

  • 5 Een beleggingsonderneming meldt voorgenomen wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:127, tweede lid, opgave van gegevens is voorgeschreven ten minste een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke wijzigingen worden gemeld, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.

  • 6 De Autoriteit Financiële Markten doet mededeling van in het vijfde lid bedoelde wijzigingen en van wijzigingen met betrekking tot het beleggerscompensatiestelsel, bedoeld in het derde lid, aan de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat.

Artikel 2:128a

  • 1 Een bank met zetel in Nederland die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft, ingevolge waarvan zij beleggingsdiensten kan verlenen, en die voornemens is in een andere lidstaat beleggingsdiensten te verlenen door middel van een in een andere lidstaat gevestigde verbonden agent, gaat daartoe slechts over indien de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd.

  • 2 De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten stemt in met een voornemen als bedoeld in het eerste lid, tenzij, gelet op het voornemen van de bank, haar bedrijfsvoering of financiële positie niet toereikend is. Alvorens te beslissen, vraagt de Autoriteit Financiële Markten daarover advies aan de Nederlandsche Bank.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten doet van haar besluit, alsmede van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag mededeling aan de toezichthoudende instantie, die in de desbetreffende lidstaat als contactpersoon als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 is aangewezen. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de bank en de Nederlandsche Bank.

  • 5 De Autoriteit Financiële Markten deelt binnen twee maanden na de mededeling, bedoeld in het vierde lid, de bank de voorwaarden mede die de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft verbonden aan het uitvoeren van de werkzaamheden in de betrokken lidstaat.

  • 6 De bank meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover bij of krachtens het tweede lid opgave van gegevens is voorgeschreven aan de Autoriteit Financiële Markten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke wijzigingen worden gemeld, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.

Artikel 2:129

  • 1 Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 heeft of een beheerder van een icbe die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, heeft en die voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten naar een andere lidstaat of die in die lidstaat andere beleggingsdiensten wenst te verlenen of andere beleggingsactiviteiten wenst te verrichten dan waarvoor de in dit lid bedoelde kennisgeving is gedaan, gaat daartoe slechts over, indien:

    • a. zij of hij kennis heeft gegeven van haar of zijn voornemen aan de Autoriteit Financiële Markten onder opgave van de volgende gegevens:

      • 1°. naam, adres, telefoon- en faxnummer en emailadres van de beleggingsonderneming respectievelijk de beheerder van de icbe en de naam van de contactpersoon;

      • 2°. de betrokken lidstaat;

      • 3°. een programma van werkzaamheden waarin in ieder geval is opgenomen:

        • a. beleggingsdiensten of nevendiensten die zij of hij voornemens is te verlenen of de beleggingsactiviteiten die zij of hij voornemens is te verrichten;

        • b. de identiteit van de verbonden agent, indien de beleggingsonderneming voornemens is de beleggingsdiensten door middel van een verbonden agent te verlenen;

      • 4°. indien van toepassing de gegevens, bedoeld in artikel 5 van de gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/1018 van de Commissie van 29 juni 2016 ter aanvulling van richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad, houdende technische reguleringsnormen ter specificatie van informatie die door beleggingsondernemingen, marktexploitanten en kredietinstellingen moet worden verstrekt (PbEU 2017, L 155); en

    • b. de Autoriteit Financiële Markten mededeling van het voornemen heeft gedaan aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten doet binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving, mededeling van het voornemen alsmede van de gegevens als bedoeld in het eerste lid, onder a, aan de toezichthoudende instantie die in de betrokken lidstaat als contactpersoon als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 is aangewezen. De Autoriteit Financiële Markten zendt een afschrift van de mededeling aan de beleggingsonderneming of de beheerder van een icbe.

  • 3 Een beleggingsonderneming of beheerder van een icbe meldt voorgenomen wijzigingen met betrekking tot de informatie, bedoeld in het eerste lid, ten minste een maand voordat de wijziging wordt doorgevoerd aan de Autoriteit Financiële Markten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke wijzigingen worden gemeld, welke gegevens daarbij worden verstrekt, welke procedure daarbij wordt gevolgd en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten doet mededeling van de in het derde lid bedoelde wijzigingen aan de toezichthoudende instantie van de betrokken lidstaat.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op banken met zetel in Nederland die op grond van een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning beleggingsdiensten mogen verlenen en die voornemens zijn door middel van een in Nederland gevestigde verbonden agent beleggingsdiensten te verlenen naar een andere lidstaat.

Artikel 2:129a

Artikel 2:129, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel 1, onder 3°, is van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen:

  • a. met zetel in een staat waarvan de wetgeving en het toezicht als gelijkwaardig zijn erkend door de Europese Commissie in overeenstemming met artikel 47, eerste lid, van de verordening markten voor financiële instrumenten;

  • b. waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 2:99a, eerste tot en met derde lid; en

  • c. die voornemens zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor voor de eerste maal naar een andere lidstaat beleggingsdiensten te verlenen aan of beleggingsactiviteiten te verrichten voor in aanmerking komende tegenpartijen of professionele beleggers in de zin van bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014.

§ 2.3.8.2. Bijkantoor in een staat die geen lidstaat is

Artikel 2:130

  • 1 Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 2:96 heeft en voornemens is vanuit een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten gaat daartoe slechts over indien de Autoriteit Financiële Markten met het voornemen heeft ingestemd. De aanvraag van instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten stemt in met het voornemen, tenzij, gelet op het voornemen van de beleggingsonderneming, de bedrijfsvoering of de financiële positie van de beleggingsonderneming niet toereikend is.

  • 3 De Autoriteit Financiële Markten neemt een besluit binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

3. Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen

Hoofdstuk 3.1. Inleidende bepalingen

Artikel 3:1

Voor de toepassing van dit deel en de daarop berustende bepalingen wordt:

  • a. het sluiten van een overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon, geacht te zijn aangegaan in de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, indien de verzekering wordt aangegaan door een natura-uitvaartverzekeraar en voor deze natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt;

  • b. het beheer over een collectief pensioenfonds beschouwd als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, indien het wordt gevoerd door een levensverzekeraar.

Artikel 3:1a

Voor de toepassing van dit deel en de daarop berustende bepalingen treedt de Europese Centrale Bank in de plaats van de Nederlandsche Bank, indien dit volgt uit de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening bankentoezicht.

Artikel 3:2

  • 1 Hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank is niet van toepassing op het van het publiek ter beschikking verkrijgen van terugbetaalbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in Nederland in overeenstemming met hetgeen in de prospectusverordening is bepaald, door een onderneming die zorg draagt voor:

    • a. een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, afgegeven door haar moedermaatschappij die een geconsolideerd eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is;

    • b. een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, afgegeven door:

      • 1°. een bank die een door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat verleende vergunning heeft; of

      • 2°. een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die dit deel beoogt te beschermen;

    • c. een overeenkomst, aangegaan door de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt met haar moedermaatschappij, welke moedermaatschappij een geconsolideerd eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst positief is, op grond van welke overeenkomst de onvoorwaardelijke verplichting bestaat voor de moedermaatschappij om de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt steeds van voldoende fondsen te voorzien om aan haar verplichtingen te voldoen.

  • 2 Indien sprake is van een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, of van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is voor het niet van toepassing zijn van hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank vereist dat de moedermaatschappij ervoor zorg draagt dat de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt, haar verplichtingen die voortvloeien uit het ter beschikking verkrijgen van die gelden, op elk moment kan nakomen. Aan de voorwaarde dat de moedermaatschappij een onvoorwaardelijke garantie heeft afgegeven, is in ieder geval voldaan indien een bankgarantie is gesteld.

  • 3 Het eerste lid is slechts van toepassing indien de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt, een bedrag, overeenkomend met 95 procent of meer van de ter beschikking verkregen gelden uitzet binnen het concern waartoe zij behoort. Onder een concern wordt verstaan de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen.

  • 4 Voorts is het eerste lid slechts van toepassing indien het concern, bedoeld in het derde lid, niet als hoofdactiviteit heeft het uitoefenen van het bedrijf van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen buiten het concern. Indien het concern wel als hoofdactiviteit heeft het uitoefenen van het bedrijf van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen buiten het concern is het eerste lid toch van toepassing indien de moedermaatschappij dan wel degene of degenen bij wie de gelden zijn uitgezet en op zijn of hun beurt gelden uitzet buiten het concern, een bank is of zijn die een vergunning heeft of hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, welke vergunning is verleend door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank, een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat of een toezichthoudende instantie in een door Onze Minister aangewezen staat die geen lidstaat is. De Minister kan een staat aanwijzen indien daar toezicht wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.

  • 5 De onderneming waarop hetgeen is bepaald in dit deel niet van toepassing is ingevolge het eerste lid tot en met vierde lid, is doorlopend in staat aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

  • 6 Indien een onderneming, bedoeld in het vijfde lid vaststelt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, of voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat niet zal worden voldaan aan die voorwaarden, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.

  • 7 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijze niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

  • 8 Indien de Nederlandsche Bank vaststelt dat niet wordt voldaan aan het vierde lid, of dat de onderneming, bedoeld in het vijfde lid, niet voldoet aan dat lid, wordt hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank van toepassing met ingang van de dag, volgende op die vaststelling of met ingang van de dag, volgende op de dag waarop de Nederlandsche Bank de aanvraag, bedoeld in het zevende lid, onherroepelijk heeft afgewezen, indien die afwijzing op een later tijdstip onherroepelijk wordt dan de vaststelling dat de onderneming niet voldoet aan het vierde lid.

Artikel 3:3

Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het ingevolge dit deel bepaalde voor afwikkelondernemingen, beheerders van een beleggingsinstelling, beheerders van een icbe, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen, betaaldienstverleners, bewaarders, elektronischgeldinstellingen, houders van een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, icbe’s, kredietunies, premiepensioeninstellingen en verzekeraars.

Artikel 3:4

  • 1 Een ieder met zetel in Nederland die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van:

    • a. het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden, anders dan van het publiek, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen; of

    • b. het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van beleggingen, niet zijnde kredietuitzettingen,

    kan bij de Nederlandsche Bank een vergunning aanvragen voor het uitoefenen van dat bedrijf. De artikelen 2:12 en 2:13 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Nederlandsche Bank geen ontwerpbesluit opstelt maar een vergunning verleent.

  • 2 Op degene met een vergunning, verleend op grond van het eerste lid, is hetgeen krachtens de richtlijn kapitaalvereisten en bij of krachtens de verordening kapitaalvereisten met betrekking tot kredietinstellingen in de zin van die verordening is bepaald, van overeenkomstige toepassing. Afdeling 2.3.2 en hoofdstuk 3A.1 zijn niet van toepassing.

Artikel 3:4a

  • 1 De Nederlandsche Bank kan besluiten dat de vereisten van de verordening kapitaalvereisten van toepassing zijn op een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, indien:

    • a. de beleggingsonderneming de beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel e van de definitie van het verlenen van beleggingsdiensten, dan wel de beleggingsactiviteit verricht als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van beleggingsactiviteiten;

    • b. de totale waarde van de geconsolideerde activa van de beleggingsonderneming gelijk is aan of meer is dan EUR 5 miljard, berekend als het gemiddelde over de voorafgaande twaalf maanden; en

    • c. voldaan wordt aan ten minste één van de in artikel 5, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen genoemde voorwaarden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een grondstoffen- en emissierechtenhandelaar als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 150, van de verordening kapitaalvereisten, een icbe, een beleggingsinstelling of een verzekeraar.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan een op grond van het eerste lid genomen besluit intrekken, indien een beleggingsonderneming niet langer voldoet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.

  • 4 Indien de totale waarde van de geconsolideerde activa van een beleggingsonderneming, berekend als het gemiddelde over de voorafgaande twaalf maanden, gedurende een periode van twaalf opeenvolgende maanden niet langer gelijk is aan of meer is dan EUR 5 miljard, vervalt de toepassing van een besluit dat op grond van het eerste lid is genomen van rechtswege.

  • 5 Indien uit de rapportage, bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen blijkt dat het vierde lid van toepassing is, stuurt de Nederlandsche Bank binnen zes weken een schriftelijke bevestiging daarvan aan de betrokken beleggingsonderneming.

Hoofdstuk 3.2. Aantrekken van opvorderbare gelden

Artikel 3:5

  • 1 Het is een ieder verboden in Nederland in de uitoefening van een bedrijf van het publiek opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. banken die een door de Europese Centrale Bank of de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, of 2:20, en banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland en die hebben voldaan aan het in artikel 2:15 of 2:16 bepaalde met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld onder 1 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten;

    • b. banken met zetel in een andere lidstaat die een door de Europese Centrale Bank of de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van hun bedrijf en die hebben voldaan aan de in die andere lidstaat geldende verplichtingen voor het verrichten van diensten naar een andere lidstaat;

    • c. de lidstaten, alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten;

    • d. het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in Nederland in overeenstemming met hetgeen in de prospectusverordening is bepaald; en

    • e. entiteiten voor risico-acceptatie; en

    • f. kredietunies met zetel in Nederland.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Hoofdstuk 3.2A. Optreden als waarborg- of garantiefonds

Artikel 3:6

  • 1 Het is een ieder verboden zonder een vergunning van de Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.

  • 2 Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:

    • a. onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of

    • b. slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:

      • 1°. die nauwkeurig is omschreven;

      • 2°. waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende natuurlijke personen; en

      • 3°. waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het bieden van waarborgen of garanties reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot het waarborg- of garantiefonds waardoor de waarborgen of garanties worden geboden, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.

Hoofdstuk 3.3. Regels voor het werkzaam zijn op de financiële markten

Afdeling 3.3.1. Verbod gebruik van het woord «bank»

Artikel 3:7

  • 1 Het is een ieder verboden het woord «bank» of vertalingen of vormen daarvan te bezigen in zijn naam of bij de uitoefening van zijn bedrijf, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit duidelijk blijkt, dat hij niet werkzaam is op de financiële markten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben als bedoeld in artikel 3:110 of die hebben voldaan aan het in artikel 2:25 of 2:26 bepaalde met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten vanuit een bijkantoor onderscheidenlijk door middel van het verrichten van diensten;

    • b. banken die een door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank of de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van een bank; en

    • c. vertegenwoordigende organisaties van onder toezicht staande banken of financiële instellingen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Afdeling 3.3.2. Geschiktheid, betrouwbaarheid en integriteit

§ 3.3.2.1. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3:8

  • 1 Het dagelijks beleid van een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling met zetel in Nederland wordt bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht. De in dit lid bedoelde geschiktheidseis is van overeenkomstige toepassing op personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank, kredietunie of verzekeraar met zetel in Nederland, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een door personen als bedoeld in het eerste lid in het kader van de geschiktheid af te leggen eed of belofte .

  • 3 De samenstelling en het functioneren van het bestuur en, voor zover aanwezig, van het orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een bank, voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 91 van de richtlijn kapitaalvereisten, met dien verstande dat:

    • a. het bepaalde in het derde lid, tweede volzin, en het vierde tot en met zesde lid van dat artikel toepassing vindt indien een bank significant is;

    • b. de artikelen 132a, 142a, 242a en 252a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn op significante banken als bedoeld in onderdeel a; en

    • c. voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid van artikel 91 van de richtlijn als uitvoerende bestuursfunctie worden aangemerkt de functies van bestuurder en van uitvoerende bestuurder, indien de bestuurstaken bij een rechtspersoon zijn verdeeld over uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders, en als niet-uitvoerende bestuursfunctie worden aangemerkt de functies van commissaris en van niet uitvoerende bestuurder, indien de bestuurstaken bij een rechtspersoon zijn verdeeld over uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een bank, gezien haar omvang, interne organisatie en aard, schaal en complexiteit van werkzaamheden, significant is en kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de geschiktheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, alsmede de samenstelling en het functioneren van het bestuur en van het orgaan belast met toezicht, bedoeld in het derde lid, aanhef.

Artikel 3:9

  • 1 Het beleid van een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, kredietunie, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling met zetel in Nederland wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. De in dit lid bedoelde betrouwbaarheidseis is van overeenkomstige toepassing op personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank, kredietunie of verzekeraar met zetel in Nederland, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.

  • 2 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door een toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen alsmede met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.

Artikel 3:9a

  • 1 De uiteindelijk belanghebbende van een wisselinstelling met zetel in Nederland is, gelet op zijn reputatie, geschikt en zijn betrouwbaarheid staat buiten twijfel.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen alsmede met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.

Artikel 3:10