In deze regeling wordt verstaan onder:
c. een afwijkend gebruik van de frequentieruimte: een afwijkend gebruik van de frequentieruimte dat bestaat uit scannen of jammen, ter uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 3.22, derde lid, onderdeel a, b, d of e van de wet;
d. scannen: het met daartoe geschikte apparatuur automatisch en herhaald systematisch aftasten van een bepaalde frequentieband teneinde informatie te vergaren met betrekking tot een bepaald nummer of bepaalde nummers in een bepaald gebied;
e. jammen: het met daartoe geschikte apparatuur tijdelijk verstoren of onmogelijk maken van een normaal gebruik van een geselecteerd nummer of alle nummers over een bepaalde frequentieband in een bepaald gebied.
1 Aan een afwijkend gebruik van de frequentieruimte ligt een besluit van of namens de Minister van Veiligheid en Justitie ten grondslag. Indien de bevoegdheid tot het nemen van besluiten als hier bedoeld door de Minister van Veiligheid en Justitie is gemandateerd, wordt van het mandaatbesluit alsmede van wijzigingen daarvan, een afschrift gezonden aan de Minister.
1 Het besluit tot een afwijkend gebruik wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie, of door de mandataris als bedoeld in artikel 3, eerste lid, schriftelijk aan de Minister gemeld binnen uiterlijk 24 uur nadat het is genomen.
2 Het besluit tot een afwijkend gebruik dat uit jammen bestaat, wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie, of door de mandataris als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voorafgaand aan de tenuitvoerlegging in ieder geval mondeling aan de Minister gemeld.
3 Bij de melding worden de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, verstrekt. Indien het afwijkend gebruik uit jammen bestaat worden daarbij, voorzover mogelijk, tevens de te hanteren vermogens van de te gebruiken apparatuur verstrekt.
Met de in artikel 6 bedoelde apparatuur wordt gelijkgesteld apparatuur die rechtmatig is vervaardigd of in de handel is gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig is vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoet aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
Bevoegd tot het bedienen van de apparatuur waarmee een afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan plaatsvinden zijn de in artikel 141, aanhef, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde opsporingsambtenaren die in het bezit zijn van een door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen verklaring waaruit blijkt dat de desbetreffende opsporingsambtenaar voldoende kennis heeft van de juridische, technische en operationele aspecten van het gebruik van de apparatuur.
2 De opsporingsambtenaar brengt zo spoedig mogelijk, doch niet later dan zeven dagen na afloop van de in artikel 3, tweede lid, onder b, bedoelde periode, schriftelijk verslag uit aan de Minister van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c. Het verslag wordt door de Minister opgenomen in een daartoe aan te leggen centrale registratie.
Dit besluit wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte Justitie
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.