Reïntegratiebesluit

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 18-09-2009 t/m 31-12-2009

Besluit van 2 december 2005 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur houdende regels met betrekking tot reïntegratie (Reïntegratiebesluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 2005, Directie Sociale verzekeringen, nr. SV/R&S/05/51579;

Gelet op artikel 2.17, achtste lid, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de artikelen 52d en 87 van de Ziektewet, de artikelen 34, tweede lid, 35, vierde lid, en 36, eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de artikelen 65c, vijfde lid, 65d, vierde lid, en 65e van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de artikelen 59b, 59f, vijfde lid, en 59g, vierde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en de artikelen 67a, vijfde lid, 67b, vierde lid, en 67c van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

De Raad van State gehoord (advies van 10 augustus 2005, No. W12.05.0322/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 november 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/R&S /05/95731;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Algemene bepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2. Uitgangspunten verstrekking subsidie en verlening voorzieningen

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een in dat lid bedoelde subsidie of voorziening worden verstrekt respectievelijk worden verleend indien deze dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is en die vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.

  • 3 Bij de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt bij de beoordeling en berekening van de kosten en de verlening van een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.

Artikel 3. Geen subsidie en voorzieningen bij geringe kosten

Artikel 4. Op het individu gerichte voorzieningen

Een voorziening als bedoeld in artikel 52d van de Ziektewet, de artikelen 34, tweede lid, en 35 van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG en artikel 67c van de WAZ wordt slechts verleend indien deze in overwegende mate op het individu is gericht.

Paragraaf 2. Voorzieningen

Artikel 5. Inkomenstoets (leef)vervoersvoorzieningen

  • 2 Indien het inkomen van de persoon, bedoeld in het eerste lid, in betekenende mate aan fluctuaties onderhevig is, wordt voor de toepassing van het eerste lid de som van het inkomen over het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar en het inkomen over de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren gedeeld door drie.

  • 3 Onder vervoersvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan een bruikleenauto, een taxikostenvergoeding en een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen auto of van een bruikleenauto.

  • 4 Bij ministeriële regeling:

    • a. worden regels gesteld over de wijze van vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, waarbij kan worden bepaald dat bij de vaststelling van het inkomen mede in aanmerking wordt genomen het inkomen van de echtgenoot, de partner of een ander gezinslid van de in het eerste lid bedoelde persoon;

    • b. kan het in het eerste lid bedoelde percentage voor categorieën van personen worden verhoogd; en

    • c. kan worden bepaald dat het eerste lid geen toepassing vindt bij de verlening van nader te bepalen vervoersvoorzieningen.

  • 5 Beëindiging van de vervoersvoorziening wegens overschrijding van de inkomensgrens, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats met ingang van de datum gelegen zes maanden nadat de persoon aan wie de voorziening is verleend van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.

Artikel 6. Leefvervoersvoorziening

  • 1 Een leefvervoersvoorziening als bedoeld in artikel 35, derde lid, van de Wet WIA wordt slechts verleend indien daarmee de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen worden opgeheven of verminderd.

  • 2 Na beëindiging van een vervoersvoorziening, verleend op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA wordt de leefvervoersvoorziening voortgezet gedurende de termijn die is voorzien in de beschikking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen waarbij de voorziening is toegekend, doch ten hoogste voor de duur van twaalf maanden.

Artikel 7. Intermediaire activiteiten voor personen met een auditieve, visuele of motorische handicap

  • 2 De voorziening, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste worden verleend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal uren dat de persoon met een auditieve, motorische of visuele handicap per kalenderjaar in dienstbetrekking verricht.

  • 3 Het UWV kan van het in het tweede lid bedoelde percentage afwijken voorzover toepassing daarvan, gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 8. Overname van voorzieningen

  • 1 Het UWV kan indien een of meer feiten op grond waarvan een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA is verleend, zodanig wijzigen dat de verlening van de voorziening niet langer is aangewezen, of indien een met betrekking tot een voorziening afgesloten bruikleencontract afloopt, een belanghebbende de niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleende voorziening doen behouden of doen kopen, voor een prijs die de op dat moment in het maatschappelijke verkeer geldende waarde van een dergelijke voorziening niet te boven gaat.

  • 2 Indien de voorziening, bedoeld in het eerste lid, een vervoermiddel betreft, wordt bij het bepalen van de prijs, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van de voorziening zonder specifieke aanpassingen.

Paragraaf 3. Subsidieregeling werkgevers

Artikel 9. De aanvraag van subsidie

Bij een aanvraag van een subsidie als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA verstrekt de werkgever ten minste de volgende gegevens:

  • a. het aansluitingsnummer van de werkgever bij het UWV;

  • b. het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van de werknemer;

  • c. de naam van de werknemer;

  • d. de datum van aanvang, de aard en de omvang van de dienstbetrekking;

  • e. het loon van de werknemer;

  • f. een overzicht van de gemaakte of de te maken kosten;

  • g. een onderbouwing van de noodzaak tot het maken van de kosten;

  • h. gegevens waaruit blijkt op grond waarvan de werknemer volgens de werkgever een structurele functionele beperking heeft; en

  • i. een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO of artikel 25, tweede lid, van de Wet WIA.

Artikel 10. Bepaling kosten werkgever

  • 1 Bij de beoordeling en de berekening van de kosten, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet WIA, wordt de omzetbelasting buiten beschouwing gelaten, tenzij de werkgever aantoont dat deze door hem niet kan worden verrekend.

  • 2 Indien het totaal van de kosten, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet WIA, meer bedraagt dan € 22 689 wordt bij de bepaling van de hoogte van de subsidie, bedoeld in dat artikel, rekening gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever bij de te treffen voorziening. De vaststelling van het bedrijfseconomisch voordeel geschiedt met inachtneming van de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde bedrijfseconomische normen.

Artikel 11. Drempelbedrag kosten

  • 1 Indien de werkgever een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA in dienst heeft gehouden, bedraagt het in dat onderdeel bedoeld bedrag:

    • a. € 0,-, indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar minder dan 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar; en

    • b. € 0,-, indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar ten minste 50% van het in onderdeel a bedoelde minimumloon bedraagt.

  • 2 Indien de werkgever een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA in dienst heeft genomen, bedraagt het in dat onderdeel bedoelde bedrag:

    • a. € 0,-, indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar minder dan 50% van het minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt; en

    • b. € 0,-, indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar ten minste 50% van het minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt.

Artikel 12. Subsidie zonder premiekorting

  • 1 Een beschikking tot subsidieverstrekking kan op aanvraag van de werkgever door het UWV worden herzien, indien de periode van drie respectievelijk één jaar, bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van de Wet WIA, voortijdig wordt beëindigd op initiatief van de werknemer of omdat de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid definitief niet in de dienstbetrekking terugkeert, terwijl de werkgever kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet WIA. De bedragen, bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA, worden verlaagd naar evenredigheid van de kortere duur van de dienstbetrekking.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien het UWV nadat de kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn gemaakt, vaststelt dat bij de werkgever geen passende arbeid aanwezig is.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld in verband met de uitvoering van dit artikel.

Paragraaf 4. Voorzieningen t.b.v. zelfstandigenarbeid

Artikel 13. (Leef)vervoersvoorzieningen bij inschakeling in zelfstandigenarbeid

  • 2 Het UWV kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid op aanvraag vervoersvoorzieningen verlenen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Op de verlening van voorzieningen als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn de artikelen 5, 6 en 8 van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het UWV kan een voorziening als bedoeld in het eerste lid gedurende ten hoogste zes maanden verlengen indien het recht op die voorziening eindigt omdat de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het verrichten van arbeid als zelfstandige geen recht meer heeft op een uitkering.

Artikel 14. Intermediaire voorzieningen bij inschakeling in zelfstandigenarbeid

  • 3 Het UWV kan een voorziening als bedoeld in het eerste lid gedurende ten hoogste twee maanden verlengen indien het recht op die voorziening eindigt omdat de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het verrichten van arbeid als zelfstandige geen recht meer heeft op een uitkering.

Artikel 15. Starterskrediet

  • 3 Het UWV kan naast de lening of de borgtocht, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding verstrekken voor de kosten van begeleiding ten behoeve van de start van een bedrijf voor de duur van ten hoogste één jaar na de start van het bedrijf.

  • 4 Het UWV verstrekt geen lening of borgtocht aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a. die persoon surséance van betaling heeft aangevraagd;

    • b. die persoon failliet is verklaard en het faillissement voortduurt; of

    • c. er ten aanzien van het faillissement van die persoon geen schuldsanering heeft plaatsgevonden.

Artikel 15a. Arbeidsplaatsvoorzieningen bij inschakeling in zelfstandigenarbeid

  • 3 Het UWV kan een voorziening als bedoeld in het eerste lid gedurende ten hoogste zes maanden verlengen indien het recht op die voorziening eindigt omdat de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het verrichten van arbeid als zelfstandige geen recht meer heeft op een uitkering.

Paragraaf 5. Loon- en inkomenssuppletie

Artikel 16. Hoogte van de loonsuppletie

  • 1 De hoogte van de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c van de WAO, artikel 67a van de WAZ of artikel 59f van de WAJONG, bedraagt:

    • a. gedurende het eerste jaar 100%,

    • b. gedurende het tweede jaar 75%,

    • c. gedurende het derde jaar 50% en

    • d. gedurende het vierde jaar 25%

    van het verschil tussen het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die zou worden verkregen indien de resterende verdiencapaciteit per uur bezien zou worden verlaagd tot het feitelijk door betrokkene per uur verdiende loon en het bedrag van de feitelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, met dien verstande dat de loonsuppletie niet meer bedraagt dan 20% van zijn resterende verdiencapaciteit.

  • 2 Indien betrokkene in de dienstbetrekking waarvoor loonsuppletie wordt verstrekt minder uren werkt dan waartoe hij bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in staat wordt geacht, wordt het bedrag van de loonsuppletie vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal uren waarin in deze dienstbetrekking arbeid wordt verricht en de noemer door het aantal uren waarop de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd.

Artikel 17. Hoogte van de inkomenssuppletie

  • 1 De hoogte van de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d van de WAO, artikel 67b van de WAZ of artikel 59g van de WAJONG, bedraagt:

    • a. gedurende het eerste jaar 100%,

    • b. gedurende het tweede jaar 75%,

    • c. gedurende het derde jaar 50% en

    • d. gedurende het vierde jaar 25%

    van het verschil tussen het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die zou worden verkregen indien de resterende verdiencapaciteit per uur bezien zou worden verlaagd tot het feitelijk door betrokkene per uur verdiende inkomen en het bedrag van de feitelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, met dien verstande dat de inkomenssuppletie niet meer bedraagt dan 20% van zijn resterende verdiencapaciteit.

  • 2 Indien betrokkene in het bedrijf of beroep minder uren werkt dan waartoe hij bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in staat wordt geacht, wordt het bedrag van de inkomenssuppletie vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal uren waarin in het bedrijf of beroep arbeid wordt verricht en de noemer door het aantal uren waarop de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd.

Paragraaf 6. Overige instrumenten

Artikel 18. Persoonlijke ondersteuning

  • 2 De persoonlijke ondersteuning wordt slechts verleend indien:

    • a. de persoonlijke ondersteuning bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA gericht op het kunnen uitvoeren van de hem opgedragen taken;

    • b. de in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA bedoelde persoon zonder een systematische begeleiding niet in staat zou zijn de hem opgedragen taken te verrichten; en

    • c. de persoonlijke ondersteuning wordt gegeven door een persoon die verbonden is aan een door het UWV erkende rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als bedoeld in onderdeel a.

  • 3 De persoonlijke ondersteuning kan in het eerste jaar, tweede jaar en de daarop volgende jaren van verlening worden verleend voor een aantal uren dat correspondeert met respectievelijk 15%, 7,5% en 6% van het aantal uren per kalenderjaar dat de, aan de in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA bedoelde persoon opgedragen taken in beslag neemt.

  • 4 Het UWV kan van de in het derde lid bedoelde percentages afwijken voorzover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 20. Verlenging termijn no risk polis bij verhoogd gezondheidsrisico

Indien ten aanzien van een werknemer als bedoeld in de artikelen 29b en 90 van de Ziektewet wordt vastgesteld dat hij lijdt aan ziekte of gebreken, die maken dat hij binnen de in artikel 29b, eerste en vierde lid, van die wet bedoelde termijn van vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking respectievelijk na vaststelling van het recht op uitkering een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten, wordt die termijn van vijf jaar voor afloop daarvan verlengd, indien op dat moment de ziekte of gebreken dan wel het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten naar het oordeel van het UWV nog bestaan.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 december 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

A. J. de Geus

Uitgegeven de achtste december 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven