Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
-
–
arbeidsongeschiktheidsuitkering: de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in hoofdstuk 6;
-
–
arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14a, tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
-
–
burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
-
–
eigenrisicodrager: de werkgever aan wie op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet financiering sociale verzekeringen toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van het daarvoor
in aanmerking komende deel van de WGA-uitkering;
-
–
inkomen uit arbeid: loon als bedoeld in artikel 12, met dien verstande dat niet tot het inkomen uit arbeid worden gerekend:
-
–
justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking
gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
-
–
lichaam: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, maat- en vennootschap, samenwerkingsvorm
zonder rechtspersoonlijkheid die maatschappelijk kan worden gelijkgesteld met een
vereniging, onderneming van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
-
–
maatmaninkomen: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar
hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid
gewoonlijk verdienen;
-
–
onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd
overeengekomen verlof, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;
-
–
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
-
–
reïntegratie: herstel, behoud en bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid
en bevordering van inschakeling in de arbeid met dien verstande dat onder arbeid niet
wordt verstaan arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening;
-
–
reïntegratiebedrijf: een natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon die in het kader van de uitoefening
van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert met dien
verstande dat onder arbeid niet wordt verstaan arbeid op grond van een dienstbetrekking
als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening;
-
–
reïntegratieplan: het plan, bedoeld in artikel 39, derde lid;
-
–
reïntegratievisie: de reïntegratievisie, bedoeld in artikel 39, eerste lid;
-
–
UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
-
–
vreemdeling: de persoon, bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;
-
–
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende
maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
-
–
wachtgeld: wachtgeld op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering op grond van de Algemene militaire
pensioenwet, of een met die wachtgelden of die uitkeringen vergelijkbare uitkering
op grond van ontslag of werkloosheid, met uitzondering van een uitkering in verband
met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden;
-
–
wachttijd: de wachttijd, bedoeld in artikel 23;
-
–
WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7;
-
–
zelfstandige: de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt:
-
1°. die in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in paragraaf 3.2.5 van die wet, geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;
-
2°. die niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming als
bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in paragraaf 3.2.5 van die wet, geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of
-
3°. die directeur-grootaandeelhouder is, en het werk tot stand brengt uitsluitend voor
rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder
is.