Wet verplichte beroepspensioenregeling

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Wet van 6 oktober 2005, houdende nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met modernisering van de pensioenwetgeving, de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling in te trekken en te vervangen door een nieuwe wet ter zake;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied

Artikel 1. Definities

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • aanspraakgerechtigde: persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;

    • accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • afkoop: iedere handeling waardoor pensioenaanspraken en pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen, behoudens in geval van toepassing van de artikelen 66, vijfde lid, 129 of 214a, tweede lid, of van artikel 3A:85 van de Wet op het financieel toezicht;

    • arbeidsongeschiktheidspensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, wegens arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot, waarop recht bestaat nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken heeft geduurd of, indien er sprake is van een beroepsgenoot in loondienst, waarop recht bestaat na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de beroepsgenoot Ziektewetuitkering ontvangt, na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet;

    • basispensioenregeling: de collectieve beroepspensioenregeling of het deel van de beroepspensioenregeling waaraan de beroepsgenoot op basis van de beroepspensioenregeling gehouden is om deel te nemen;

    • beëindiging van de deelneming: het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van de beroepspensioenregeling anders dan door:

      • 1°. het overlijden van de beroepsgenoot; of

      • 2°. het ingaan van het ouderdomspensioen;

    • beroepsgenoot: een natuurlijk persoon die deel uitmaakt van een bepaalde beroepsgroep;

    • beroepspensioenfonds: een voor een bepaalde beroepsgroep werkend pensioenfonds, als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, dat is opgericht ter uitvoering van een beroepspensioenregeling;

    • beroepspensioenregeling:

      • 1°. door beroepsgenoten overeengekomen rechten en plichten ten aanzien van pensioen ten behoeve van beroepsgenoten en gewezen beroepsgenoten, dan wel

      • 2°. indien de aan een beroepspensioenregeling deelnemende zelfstandige of beroepsgenoot in een andere lidstaat dan Nederland is gevestigd, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;

    • beroepspensioenvereniging: een vereniging waarvan beroepsgenoten lid zijn en die volledige rechtsbevoegdheid bezit, waarvan het statutaire doel uitsluitend omvat het verzorgen van een beroepspensioenregeling en waarbij het lidmaatschap niet automatisch voortvloeit uit het lidmaatschap van enig andere organisatie of uit het deelnemen in een beroepspensioenregeling;

    • beschermingsrendement: de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd;

    • bevoegde autoriteiten: nationale autoriteiten van andere lidstaten dan Nederland als bedoeld in artikel 6, onderdeel 8, van richtlijn 2016/2341/EU;

    • bijdrage: iedere geldsom die wordt voldaan aan een pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering van beroepspensioenregelingen en uitvoeringsovereenkomsten;

    • bijzonder partnerpensioen: de aanspraak op partnerpensioen die op grond van artikel 68, eerste, tweede of derde lid, verkregen wordt door de gewezen partner;

    • buitenlandse instelling: een instelling met zetel buiten Nederland, niet zijnde een pensioeninstelling of verzekeraar in een andere lidstaat, een lidstaat van de Europese Unie of een instelling als bedoeld in artikel 81, tweede lid;

    • collectief toedelingsmechanisme: wijze waarop financiële mee- en tegenvallers collectief worden verwerkt in variabele uitkeringen van flexibele premieregelingen;

    • deelnemer: de beroepsgenoot die op grond van een beroepspensioenregeling pensioenaanspraken verwerft jegens de pensioenuitvoerder;

    • dekkingsgraad: de verhouding tussen het vermogen inzake de bij een beroepspensioenfonds ondergebrachte beroepspensioenregeling of beroepspensioenregelingen en de technische voorzieningen van een beroepspensioenfonds;

    • elektronisch: door middel van een elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de verstrekte informatie duurzaam te bewaren;

    • flexibele premieregeling: premieregeling waarbij de premie individueel wordt belegd en waarbij het kapitaal voortvloeiend uit de premie vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;

    • gedetacheerd beroepsgenoot: een beroepsgenoot die in een andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die krachtens titel II van verordening (EEG) nr.1408/71 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsten (Pb EG L 149), onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat van oorsprong;

    • gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;

    • gewezen deelnemer: de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot die geen pensioenaanspraken op grond van de beroepspensioenregeling meer verwerft jegens de pensioenuitvoerder en die bij beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken heeft behouden jegens de pensioenuitvoerder;

    • lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • nabestaandenpensioen: partnerpensioen of wezenpensioen;

    • nettopensioen: ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen in de vorm van een nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • ontvangende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder aan wie in het kader van waardeoverdracht waarde wordt overgedragen;

    • Onze Minister: Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;

    • ouderdomspensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de beroepsgenoot of de gewezen beroepsgenoot bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom;

    • overdrachtswaarde: de ten behoeve van de waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen pensioenaanspraken of pensioenrechten;

    • overdragende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder die in het kader van waardeoverdracht waarde overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder;

    • overrendement: het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels;

    • partner:

      • a. echtgenoot;

      • b. geregistreerd partner; of

      • c. partner in de zin van de beroepspensioenregeling zijnde de meerderjarige persoon die met de beroepsgenoot of de gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind;

    • partnerpensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de partner of gewezen partner wegens het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot;

    • partnerrelatie: huwelijk, geregistreerd partnerschap of partnerrelatie in de zin van de beroepspensioenregeling;

    • pensioen: ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen;

    • pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;

    • pensioenbewaarder: de pensioenbewaarder, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

    • pensioeneenheid: eenheid van deelname in een beleggingsportefeuille, waarbij de waarde fluctueert met de koersontwikkeling van deze portefeuille en eventueel met de ontwikkeling van de levensverwachting;

    • pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van de beroepspensioenregeling het pensioen is ingegaan;

    • pensioeninstelling uit een andere lidstaat: een op basis van kapitaaldekking gefinancierde instelling, ongeacht de rechtsvorm, die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland en die onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak is opgericht met als doel het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op basis van een als volgt gesloten overeenkomst:

      • 1°. individueel of collectief tussen een of meerdere werkgevers en een of meerdere werknemers of hun respectievelijke vertegenwoordigers, of

      • 2°. individueel of collectief met zelfstandigen,

      en die hiermee rechtstreeks verband houdende werkzaamheden verricht;

    • pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;

    • pensioenreglement: de door de pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde;

    • pensioenuitvoerder: een beroepspensioenfonds, of een premiepensioeninstelling of verzekeraar die zetel heeft in Nederland;

    • pensioenverplichtingen: verplichtingen van de pensioenuitvoerder uit hoofde van pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • premie: de in geld uitgedrukte periodiek vastgestelde structurele prestatie die verschuldigd is aan de pensioenuitvoerder en die bestemd is voor pensioen en de daaraan verbonden kosten;

    • premie-uitkeringsregeling: premieregeling uitgevoerd door een verzekeraar of door een premiepensioeninstelling waarbij de premie individueel wordt belegd, waarbij de premie of het kapitaal voortvloeiend uit de premie in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, kan worden aangewend voor aankoop van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum en waarbij het resterend kapitaal vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;

    • premiepensioeninstelling: een premiepensioeninstelling die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van premiepensioeninstelling mag uitoefenen;

    • premieregeling: een beroepspensioenregeling inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een vastgestelde of variabele pensioenuitkering;

    • projectierendement: het ingerekende toekomstig rendement voor de vaststelling van variabele uitkeringen;

    • richtlijn 2016/2341/EU: richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU L 2016, 354);

    • risicodelingsreserve: een collectieve vermogensreserve waarmee in een flexibele premieregeling financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;

    • risicohouding: de vastgestelde mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met oog op hun doelstellingen en de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van deze groep;

    • risicovrije rente: de door De Nederlandsche Bank N.V. gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur;

    • scheiding: echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de beroepspensioenregeling;

    • schriftelijk: in schrifttekens op papier;

    • solidaire premieregeling: premieregeling waarbij de premie collectief wordt belegd, de resultaten in ieder geval naar leeftijdscohorten worden toebedeeld en waarbij het voor pensioenuitkering bestemd vermogen gedurende de uitkeringsfase wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering;

    • solidariteitsreserve: een collectieve vermogensreserve waarmee in een solidaire premieregeling financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;

    • toedelingskring: groep personen waarop een collectief toedelingsmechanisme wordt toegepast;

    • toedelingsregels: de wijze waarop bij de solidaire premieregeling financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens of in de solidariteitsreserve worden verwerkt;

    • toeslag: een verhoging van:

      • a. een pensioenrecht in de vorm van een vastgestelde uitkering; of

      • b. een pensioenaanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering, mits die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de beroepspensioenregeling;

    • toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 146;

    • uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst tussen de beroepspensioenvereniging en de pensioenuitvoerder over de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

    • verplichtstelling: de verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling op grond van artikel 5, eerste lid;

    • verzekeraar: een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen;

    • voorwaarden in verband met de partnerrelatie: huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of voorwaarden in verband met een partnerrelatie in de zin van de beroepspensioenregeling;

    • vrijwillige pensioenregeling: het deel van de beroepspensioenregeling waaraan de beroepsgenoot op basis van de beroepspensioenregeling de mogelijkheid heeft om deel te nemen;

    • waardeoverdracht: iedere handeling waarbij de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten wordt aangewend ten behoeve van:

      • 1°. andere pensioenaanspraken of pensioenrechten bij dezelfde of een andere pensioenuitvoerder; of

      • 2°. dezelfde pensioenaanspraken of pensioenrechten bij een andere pensioenuitvoerder;

    • wezenpensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor een kind tot wie de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor diens stief- of pleegkind, wegens het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot;

    • zetel: de plaats waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd of, indien het een pensioenfonds, beroepspensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd en zijn hoofdbestuur heeft of, indien het een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die geen rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur heeft.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder beroepspensioenvereniging: een daarmee door Onze Minister gelijkgestelde instelling.

Artikel 2. Nadere bepaling definities

  • 3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 2a. Nadere bepalingen gezamenlijke huishouding

  • 1 Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien de betrokkenen een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten of sprake is van een samenlevingsverklaring en wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.

  • 2 Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien en zolang er een notarieel verleden samenlevingscontract is en dit samenlevingscontract gemeld is aan de pensioenuitvoerder of er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen en deze samenlevingsverklaring is gestuurd naar de pensioenuitvoerder.

  • 3 Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:

    • a. er een notarieel verleden samenlevingscontract is;

    • b. voor het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of

    • c. na het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door een betrokkene ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant, op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene te hebben gevoerd.

  • 4 De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, maakt in ieder geval aannemelijk met de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden en een van de volgende omstandigheden:

    • a. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • b. het gezamenlijk eigendom van een huis; of

    • c. een huurcontract op beider naam; of

    • d. in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot aangemerkt als partner van de betrokkene.

  • 5 Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en vierde lid.

  • 6 Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven als partner aangemerkt wanneer zij niet langer ingeschreven zijn op hetzelfde adres als gevolg van opname in een zorginstelling, zolang geen van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten niet langer als partners te willen worden aangemerkt.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 3. Relatie met verzekeringsovereenkomsten

  • 2 Het verminderen of vervallen van een uitkering op grond van een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid op basis van artikel 930, derde tot en met vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet mogelijk, tenzij door een deelnemer niet is voldaan aan de in artikel 928 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven mededelingsplicht betreffende zijn risico. In dat geval beperkt de vermindering of het verval van de uitkering zich tot het risico met betrekking tot de in de eerste zin bedoelde persoon. Voorzover de eerste zin in de weg staat aan vermindering dan wel verval van een uitkering, heeft het beroepspensioenfonds of de verzekeraar een recht van verhaal op de beroepspensioenvereniging.

Artikel 4. Relatie met Wet op het financieel toezicht

De Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op de verhouding tussen een verzekeraar of een premiepensioeninstelling en een aanspraak- of pensioengerechtigde, tenzij in deze wet anders is bepaald.

Artikel 4a. Regeling voor uitvoering door algemeen pensioenfonds

  • 2 Artikel 35 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in de uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds ook een regeling wordt opgenomen met betrekking tot:

    • a. de voorwaarden die gelden bij beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h;

    • b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling en die in mindering kunnen worden gebracht op een afgescheiden vermogen dat wordt aangehouden door een algemeen pensioenfonds;

    • c. de kosten die ten laste kunnen worden gebracht van de premie voor een afgescheiden vermogen dat wordt aangehouden door een algemeen pensioenfonds; en

    • d. de afspraken die met een algemeen pensioenfonds worden gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening.

  • 3 Indien een algemeen pensioenfonds een beroepspensioenregeling die is beëindigd uitvoert waarbij geen beroepspensioenvereniging meer betrokken is, stelt het algemeen pensioenfonds een uitvoeringsreglement op dat, voor zover van toepassing, voldoet aan de eisen die in artikel 35 en het tweede lid ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst zijn gesteld.

  • 4 Artikel 91 is van overeenkomstige toepassing bij een verzoek van de beroepspensioenvereniging tot collectieve waardeoverdracht die ertoe strekt de waarde onder te brengen in een andere collectiviteitkring bij hetzelfde algemeen pensioenfonds. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 91 in de situatie van een beroepspensioenregeling die is beëindigd waarbij geen beroepspensioenvereniging meer betrokken is.

  • 5 Artikel 92 is van overeenkomstige toepassing bij een collectieve waardeoverdracht door een algemeen pensioenfonds aan een andere pensioenuitvoerder of een andere collectiviteitkring bij hetzelfde algemeen pensioenfonds bij beëindiging van een collectiviteitkring.

  • 6 Indien een beroepspensioenfonds een algemeen pensioenfonds wordt is artikel 92 van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Artikel 110f is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor verantwoordingsorgaan wordt gelezen: verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan.

  • 8 De beroepspensioenregelingen die onder dezelfde verplichtstelling vallen vormen financieel een geheel en zijn, voor de toepassing van artikel 123 van de Pensioenwet, een collectiviteitkring waarvoor een algemeen pensioenfonds een afgescheiden vermogen aanhoudt. De vrijwillige pensioenregeling maakt deel uit van het zelfde afgescheiden vermogen als de basispensioenregeling.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b en c en de afspraken, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

Hoofdstuk 2. De verplichtstelling

Artikel 5. Het opleggen van een verplichtstelling

  • 1 Onze Minister kan het deelnemen in een beroepspensioenregeling voor een of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten verplicht stellen indien:

    • a. daartoe een aanvraag wordt gedaan door een beroepspensioenvereniging, en

    • b. die beroepspensioenvereniging een naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van de beroepsgenoten die tot de beroepsgroep behoren, vertegenwoordigt.

  • 3 Indien zowel zelfstandig werkzame beroepsgenoten als beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn deelnemen aan de beroepspensioenregeling wordt pas voldaan aan het eerste lid, onderdeel b, wanneer voor beide groepen afzonderlijk is aangetoond dat de beroepspensioenvereniging een belangrijke meerderheid van die beroepsgenoten vertegenwoordigt.

Artikel 6. Aanvraag van een verplichtstelling

  • 1 De aanvraag, bedoeld in artikel 5, gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring waaruit blijkt dat aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, wordt voldaan;

    • b. een gewaarmerkt exemplaar van de op het moment van de aanvraag geldende statuten en reglementen van de beroepspensioenvereniging.

  • 2 Indien de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds gaat de aanvraag tevens vergezeld van:

    • a. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het beroepspensioenfonds;

    • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het beroepspensioenfonds;

    • c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;

    • d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 140;

    • e. een eventuele overeenkomst tot overdracht of verzekering.

  • 3 Indien de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar of een premiepensioeninstelling gaat de aanvraag tevens vergezeld van:

    • a. een door het bestuur van de beroepspensioenvereniging gewaarmerkt afschrift van de getekende overeenkomst tussen de verzekeraar of de premiepensioeninstelling en de beroepspensioenvereniging;

    • b. een door de beroepspensioenvereniging gewaarmerkt afschrift van de getekende wijzigingsovereenkomst indien er een wijziging van de overeenkomst heeft plaatsgevonden.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de aanvraag alsmede met betrekking tot de bij te voegen stukken nadere regels worden gesteld, waarbij kan worden bepaald dat de indiening van de aanvraag uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, tenzij naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.

Artikel 7. Gevolgen van een verplichtstelling

  • 3 De deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden leven de beroepspensioenregeling en de daarop gebaseerde besluiten na.

  • 4 Indien de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds leven de deelnemers de statuten van dat beroepspensioenfonds en de daarop gebaseerde besluiten na.

Artikel 8. Uitvoering van de beroepspensioenregeling

Een beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door:

  • a. een pensioenuitvoerder;

  • b. een pensioeninstelling uit een andere lidstaat die beschikt over een daartoe verleende vergunning als bedoeld in artikel 193 en de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld als bedoeld in artikel 193; of

  • c. een verzekeraar met een zetel buiten Nederland, mits die verzekeraar op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen.

Uitvoering door een premiepensioeninstelling kan uitsluitend bij premieregelingen waarbij de premiepensioeninstelling geen risico draagt.

Artikel 9. Wijziging van de verplichtstelling

  • 1 Onze Minister kan de verplichtstelling wijzigen indien daartoe een aanvraag wordt gedaan door een beroepspensioenvereniging die voldoet aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

  • 3 Indien de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds gaat de aanvraag tevens vergezeld van:

    • a. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten indien er een wijziging van de statuten heeft plaatsgevonden;

    • b. een door het beroepspensioenfonds gewaarmerkt exemplaar van de wijzigingen van de reglementen indien er een wijziging van de reglementen heeft plaatsgevonden.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste en tweede lid nadere regels worden gesteld, waarbij kan worden bepaald dat de indiening van de aanvraag uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.

Artikel 10. Wijziging van de beroepspensioenregeling

  • 1 Indien een wijziging van de beroepspensioenregeling heeft plaatsgevonden zendt de beroepspensioenvereniging een door haar gewaarmerkt afschrift van wijziging van de beroepspensioenregeling, binnen twee weken nadat de wijziging tot stand is gekomen aan Onze Minister en aan de toezichthouder.

  • 2 Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van de wijziging van de beroepspensioenregeling.

Artikel 11. Periodieke representativiteitstoets

  • 1 Op verzoek van Onze Minister toont de beroepspensioenvereniging die voortzetting van de verplichtstelling wenst binnen acht weken na dat verzoek aan dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Onze Minister doet het verzoek, bedoeld in het eerste lid, ten minste acht weken voordat er vijf jaren zijn verstreken sinds de datum waarop voor het laatst is gebleken dat wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

  • 3 Als de datum waarop voor het laatst is gebleken dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b wordt aangemerkt:

    • a. de datum waarop de verplichtstelling is opgelegd;

    • b. de datum waarop de verplichtstelling is gewijzigd, of

    • c. de datum waarop na het verzoek van Onze Minister, bedoeld in het eerste lid of artikel 12 is aangetoond dat aan de daar gestelde eisen wordt voldaan.

  • 4 Indien de beroepspensioenvereniging niet binnen acht weken na het verzoek, bedoeld in het eerste lid, heeft aangetoond dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, doet Onze Minister daarvan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 12. Intrekking naar aanleiding van de periodieke representativiteitstoets

  • 1 Acht weken voordat er twee jaren zijn verstreken sinds de mededeling, bedoeld in artikel 11, vierde lid, doet Onze Minister opnieuw een verzoek als bedoeld in artikel 11, eerste lid. Indien de beroepspensioenvereniging, binnen acht weken na dat verzoek niet aantoont dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, trekt Onze Minister met betrekking tot de betrokken beroepsgroep de verplichtstelling in.

  • 2 Indien uitsluitend met betrekking tot de beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn door de beroepspensioenvereniging niet is aangetoond dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, trekt Onze Minister de verplichtstelling in afwijking van het eerste lid, slechts in met betrekking tot die groep.

Artikel 13. Intrekking op aanvraag

  • 2 Onverminderd artikel 14 kan Onze Minister de verplichtstelling intrekken voor een of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten indien:

    • a. daartoe een aanvraag wordt gedaan door een beroepspensioenvereniging,

    • b. die beroepspensioenvereniging een naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van die groep of groepen beroepsgenoten vertegenwoordigt, en

    • c. deze intrekking niet tot gevolg heeft dat de verplichtstelling slechts resteert voor beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn.

  • 3 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 4 De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het tweede lid, onderdeel b.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de aanvragen, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, alsmede met betrekking tot de bij te voegen stukken nadere regels worden gesteld, waarbij kan worden bepaald dat de indiening van de aanvragen uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.

Artikel 14. Ambtshalve intrekking van de verplichtstelling

  • 1 In uitzonderlijke gevallen kan Onze Minister de verplichtstelling ambtshalve voor alle of voor één of meer bepaalde groepen van deelnemers intrekken.

  • 2 Van een uitzonderlijk geval is in ieder geval sprake indien er geen bijdragen meer aan de pensioenuitvoerder worden gedaan dan wel indien het een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, betreft.

Artikel 15. Waarborgen bij intrekking van de verplichtstelling

  • 1 Bij een besluit tot intrekking van de verplichtstelling geeft Onze Minister aan per welke datum de verplichtstelling wordt ingetrokken.

  • 2 In afwijking van artikel 12 en 13 trekt Onze Minister de verplichtstelling niet in zolang tegen die intrekking overwegende bezwaren bestaan in verband met de bescherming van de rechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 3 Bij de intrekking kunnen door Onze Minister ter bescherming van de rechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden voorschriften worden gegeven met betrekking tot hun rechten en verplichtingen.

  • 4 Bij het besluit van intrekking kan Onze Minister voorschrijven dat de beroepspensioenvereniging binnen zes maanden na dat besluit bij de toezichthouder een plan voor afbouw indient.

  • 5 Vanaf de dag van publicatie in de Staatscourant van het besluit tot intrekking van de verplichtstelling worden geen nieuwe deelnemers tot de beroepspensioenregeling toegelaten.

Artikel 16. Publicatie in de Staatscourant

  • 1 Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van:

    • a. een aanvraag tot verplichtstelling;

    • b. een verplichtstelling;

    • c. een aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling;

    • d. een wijziging van de verplichtstelling;

    • e. een aanvraag tot intrekking van een verplichtstelling;

    • f. een voornemen tot ambtshalve intrekking van een verplichtstelling;

    • g. een intrekking van een verplichtstelling;

    • h. het niet verder in behandeling nemen van een aanvraag.

  • 2 Bij de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, e en f, vermeldt Onze Minister de termijn waarbinnen zienswijzen tegen de inhoud van hetgeen is meegedeeld schriftelijk bij hem naar voren kunnen worden gebracht. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de indiening van de zienswijze uitsluitend langs elektronische weg kan plaatsvinden, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.

Artikel 17. Detachering

  • 1 Indien tijdens detachering in Nederland de betaling van premies in een andere lidstaat wordt voortgezet, is de in Nederland gedetacheerde beroepsgenoot vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van premies in Nederland.

  • 2 Een gedetacheerd beroepsgenoot kan tijdens de detachering blijven deelnemen aan de beroepspensioenregeling.

Artikel 18. Ontheffing

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Onverminderd artikel 17 kan onze Minister een persoon die slechts tijdelijk in Nederland werkzaam is, op aanvraag in een bijzonder, individueel geval voorwaardelijk of onvoorwaardelijk voor de periode dat die persoon in Nederland werkzaam is ontheffing verlenen van de verplichtstelling.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels met betrekking tot de aanvraag worden gesteld, waarbij voor de indiening van de aanvraag kan worden bepaald dat deze uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.

Artikel 19. Gemoedsbezwaren

  • 1 Van de verplichtstelling, wordt op zijn aanvraag, door de pensioenuitvoerder ontheffing verleend aan de persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot het eerste lid nadere regels gesteld. Bij ministeriële regeling worden tevens regels gesteld betreffende de gevolgen van de ontheffing, alsmede betreffende de intrekking van de ontheffing.

Hoofdstuk 3. Eisen met betrekking tot de inhoud en uitvoering van de beroepspensioenregeling

§ 1. Algemene eisen aan de beroepspensioenregeling

Artikel 20. Reikwijdte van een beroepspensioenregeling

  • 1 Een beroepspensioenregeling is in overwegende mate bestemd voor zelfstandig werkende beroepsgenoten.

  • 2 Een beroepspensioenregeling bevat in ieder geval een basispensioenregeling.

  • 3 Een beroepspensioenregeling kan meer dan één beroepsgroep omvatten of zijn beperkt tot een deel van een beroepsgroep.

Artikel 21. Opstellen en inhoud pensioenreglement

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De pensioenuitvoerder stelt een pensioenreglement vast in overeenstemming met de beroepspensioenregeling en de uitvoeringsovereenkomst.

  • 2 In het pensioenreglement worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende:

    • a. de beroepsgroep of het deel van de beroepsgroep waarvoor de beroepspensioenregeling geldt;

    • b. de wijze waarop de pensioenuitvoerder omgaat met inkomende waarden in het kader van waardeoverdracht;

    • c. de hoogte van de ruilvoet en de opbouwkeuzevoet, bedoeld in artikel 72 en 73, en de afkoopvoet, bedoeld in artikel 78;

    • d. de kortingsregel, bedoeld in artikel 129;

    • e. de regels en procedures die gelden ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;

    • f. de risicohouding;

    • g. de toedelingsregels; en

    • h. het projectierendement.

Artikel 22. Gelijke behandeling deeltijder en jonge beroepsgenoot

  • 1 Uitsluiting van deelneming aan een beroepspensioenregeling op grond van het aantal uren dat het beroep wordt uitgeoefend, het gerealiseerde inkomen, het overeengekomen loon of de gerealiseerde omzet, is niet toegestaan.

  • 2 Uitsluiting van deelneming aan een beroepspensioenregeling op grond van de leeftijd van een beroepsgenoot is niet toegestaan indien de beroepsgenoot achttien jaar of ouder is.

  • 3 Het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een beroepspensioenregeling kan, indien in de beroepspensioenregeling is voorzien in een drempelperiode, met betrekking tot ouderdomspensioen worden uitgesteld met ten hoogste twee maanden. Wachttijden zijn niet toegestaan voor het ouderdomspensioen en wachttijden of drempelperioden zijn niet toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen. Indien een gewezen beroepsgenoot nog niet in de beroepspensioenregeling is opgenomen, maar er door of namens hem een bijdrage is betaald, dan wordt de som van de bijdragen aan hem terugbetaald of wordt, in geval de gewezen beroepsgenoot het beleggingsrisico draagt, de som van de gestorte bijdragen of de met deze bijdragen gerealiseerde beleggingswaarde aan hem terugbetaald.

  • 4 Elk beding in strijd met het eerste, tweede en derde lid is nietig.

Artikel 23. Gelijke premie

  • 1 De door of voor een deelnemer verschuldigde premie bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van de gerealiseerde omzet, het gerealiseerde inkomen of het gerealiseerde loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.

  • 2 Voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen kunnen verschillende premies worden vastgesteld.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de premie voor vrijwillige pensioenregelingen.

Artikel 24. Voeren van boekhouding

  • 1 De beroepspensioenregeling kan een verplichting voor iedere deelnemer inhouden tot het bijhouden van een zodanige boekhouding, dat daaruit de gegevens blijken welke de pensioenuitvoerder nodig heeft voor de vaststelling van het deelnemerschap en de pensioenaanspraken, pensioenrechten en verplichtingen van de deelnemer.

  • 2 Iedere deelnemer verleent de pensioenuitvoerder desgevraagd inzage in de in het eerste lid bedoelde boekhouding en in de bescheiden die daaraan ten grondslag liggen, voor zover daaruit de in dat lid bedoelde gegevens zijn af te leiden.

  • 3 Iedere deelnemer verstrekt desgevraagd de inlichtingen welke de pensioenuitvoerder nodig heeft voor de vaststelling van het deelnemerschap en de pensioenaanspraken, pensioenrechten en verplichtingen van die deelnemer.

  • 4 De persoon, die de inzage van de boekhouding en bescheiden en de verstrekking van de gegevens weigert, kan zich niet met vrucht beroepen op enige geheimhoudingsplicht, ook al mocht deze hem bij wet zijn opgelegd.

Artikel 25. Vergunning en kennisgeving grensoverschrijdende activiteiten

  • 1 Het is een beroepspensioenfonds verboden bijdragen te ontvangen van een zelfstandige of beroepsgenoot die is gevestigd in een andere lidstaat dan Nederland:

    • a. zonder een daartoe door de toezichthouder verleende vergunning; en

    • b. zonder de toezichthouder van het voornemen daartoe in kennis te hebben gesteld, op de wijze, bedoeld in artikel 26, en met inachtneming van artikel 190.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, artikel 133, vierde lid, artikel 135, tweede lid, en de paragrafen 4.2 en 4.3 wordt onder het ontvangen van bijdragen verstaan het ontvangen van bijdragen voor de uitvoering van een pensioenregeling die afkomstig is uit een andere lidstaat dan de lidstaat waar het beroepspensioenfonds gevestigd is.

Artikel 26. Vereisten kennisgeving

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2005. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een beroepspensioenfonds stelt de toezichthouder in kennis van een voornemen bijdragen te gaan ontvangen van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een opgave van:

    • a. de lidstaat waar de zelfstandige of beroepsgenoot is gevestigd, die in voorkomend geval wordt opgegeven door de zelfstandige of beroepsgenoot;

    • b. de naam van de in de andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot; en

    • c. de voornaamste kenmerken van de beroepspensioenregeling die voor die zelfstandige of beroepsgenoot zal worden uitgevoerd.

Artikel 27. Naleving toepasselijke sociale en arbeidswetgeving andere lidstaat

Het beroepspensioenfonds neemt bij de uitvoering van een beroepspensioenregeling voor een in een andere lidstaat dan Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot de op bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving en de voorschriften die krachtens titel IV van richtlijn 2016/2341/EU moeten worden nageleefd, in acht. De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing op de uitvoering van de beroepspensioenregeling.

§ 1.2. De beroepspensioenregeling

Artikel 28. Karakter beroepspensioenregeling

  • 1 De beroepspensioenregeling houdt een premieregeling in.

  • 2 Een premieregeling voor pensioen op opbouwbasis houdt in:

    • a. een solidaire premieregeling;

    • b. een flexibele premieregeling; of

    • c. een premie-uitkeringsregeling.

  • 3 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, wordt in de beroepspensioenregeling opgenomen of aan de nabestaanden of de arbeidsongeschikte een vastgestelde of een variabele uitkering wordt verstrekt. Indien een variabele uitkering wordt verstrekt wordt in de beroepspensioenregeling opgenomen bij welk karakter als bedoeld in het tweede lid voor het nabestaandenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt aangesloten. De regels die bij of krachtens deze wet gelden voor een variabele pensioenuitkering bij een beroepspensioenregeling met dat karakter zijn van overeenkomstige toepassing bij de uitvoering van het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

Artikel 28a. Solidaire premieregeling

  • 1 Bij een solidaire premieregeling berekent de pensioenuitvoerder de kans dat met de premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt door beroepspensioenfondsen bij de opdrachtaanvaarding, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst en door alle pensioenuitvoerders periodiek, uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse. De pensioenuitvoerder informeert de beroepspensioenvereniging hierover.

  • 2 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen wordt gedurende de uitkeringsfase gebruikt voor financiering van een variabele uitkering.

  • 3 De solidariteitsreserve is onderdeel van de solidaire premieregeling.

  • 4 De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid worden in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve verwerkt door middel van vastgelegde toedelingsregels die in ieder geval aansluiten bij de risicohouding per leeftijdscohort, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat worden verwerkt door middel van aparte toedelingsregels of de solidariteitsreserve.

  • 5 De toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

  • 6 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen is niet negatief.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario-analyse en de toedelingsregels.

Artikel 28b. Flexibele premieregeling

  • 1 Bij een flexibele premieregeling wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

  • 2 Bij een basispensioenregeling is een risicodelingsreserve onderdeel van een flexibele premieregeling.

  • 3 Bij de variabele uitkering worden financiële mee – of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico verwerkt door middel van individuele toedeling of een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel van individuele toedeling, een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.

  • 4 De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico is zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

  • 5 Het kapitaal is niet negatief.

  • 6 De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring die bestaat uit pensioengerechtigden.

  • 7 In afwijking van het zesde lid kunnen:

    • a. deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste tien jaar voorafgaand aan de reglementaire pensioenleeftijd, waarbij de deelname van deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring plaatsvindt door tijdsevenredige toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode; en

    • b. alle deelnemers, gewezen deelnemers of andere aanspraakgerechtigden deel uitmaken van de toedelingskring voor het collectief toedelingsmechanisme voor verwerking van het sterfteresultaat.

  • 8 Bij een basispensioenregeling vindt de verwerking van het sterfteresultaat plaats over alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de tarieven voor een vastgestelde uitkering.

Artikel 28c. Premie-uitkeringsregeling

  • 1 Bij een premie-uitkeringsregeling wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de verzekeraar verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal of de vanaf dat moment beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen verzekeraar voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

  • 4 De verzekeraar of de premiepensioeninstelling informeert degene die het kapitaal of de premie wenst aan te wenden als bedoeld in het tweede lid of over te laten dragen als bedoeld in het derde lid over de voor hem relevante gevolgen en risico’s hierbij, waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal of de premie daarvoor zou worden aangewend of overgedragen en de hoogte van de variabele uitkeringen als wordt belegd tot de pensioendatum. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 5 Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt door middel van individuele toedeling.

  • 6 Het kapitaal is niet negatief.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 28d. Solidariteitsreserve

  • 1 Een solidariteitsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve is niet negatief.

  • 2 Indien een solidariteitsreserve wordt gevuld uit premies of overrendement bedraagt de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar en bedraagt de inleg uit overrendement niet meer dan 10% van het positieve collectieve overrendement per jaar.

  • 3 Door middel van de solidariteitsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de aanname dat de solidariteitsreserve geen onderdeel van de beroepspensioenregeling zou zijn. De solidariteitsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.

  • 4 De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de solidariteitsreserve en het vullen en uitdelen uit de solidariteitsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 28e. Risicodelingsreserve

  • 1 Een risicodelingsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde kapitaal inclusief de risicodelingsreserve. De risicodelingsreserve is niet negatief.

  • 2 Indien een risicodelingsreserve wordt gevuld uit premies of uit kapitaal bij toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme voor de collectieve uitkeringsfase, bedraagt de inleg uit premie en de inleg uit kapitaal in totaal niet meer dan 10%.

  • 3 Door middel van de risicodelingsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de situatie dat de risicodelingsreserve geen onderdeel van de beroepspensioenregeling is. De risicodelingsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.

  • 4 Bij een flexibele premieregeling met beleggingsvrijheid worden financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd door de risicodelingsreserve.

  • 5 De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de risicodelingsreserve en het vullen en uitdelen uit de risicodelingsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 29. Uitkering, kapitaal, voor pensioenuitkering bestemd vermogen of premie

De uitkering, het kapitaal, voor pensioenuitkering bestemd vermogen en de premie in het kader van een beroepspensioenregeling luiden in een Nederlands wettig betaalmiddel.

Artikel 31. Nadere eisen ouderdomspensioen

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen, wordt in de regeling bepaald dat dat pensioen levenslang wordt uitgekeerd aan de gepensioneerde, tenzij het ouderdomspensioen uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.

  • 2 Elk beding in strijd met het eerste lid is nietig.

Artikel 32. Nadere eisen nabestaandenpensioen

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. een nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen op risicobasis en de hoogte is diensttijdonafhankelijk;

    • b. een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum betreft een partnerpensioen op opbouwbasis;

    • c. indien sprake is van een partnerpensioen, voorziet de beroepspensioenregeling voor alle partnerrelaties in partnerpensioen en wordt geen onderscheid gemaakt al naar gelang het type partnerrelatie; en

    • d. indien sprake is van een wezenpensioen wordt in de beroepspensioenregeling bepaald dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet kan een beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot op enig moment slechts één partner hebben. Indien de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot op dat moment meer dan één partner zou hebben, wordt alleen de partner uit de oudste relatie als partner in de zin van deze wet aangemerkt.

  • 3 Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.

Artikel 33a. Evenredig doorberekenen van kosten

Het doorberekenen van kosten in het kader van een premieregeling vindt evenredig in de tijd plaats.

Artikel 34. Behoud aanspraken bij verlaging pensioengevend inkomen

  • 1 In geval van verlaging van de pensioengrondslag van een beroepsgenoot worden de op grond van de beroepspensioenregeling tot het tijdstip van verlaging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.

  • 2 In geval van verlaging van de pensioengrondslag blijven de opgebouwde pensioenaanspraken behouden en worden de pensioenaanspraken vastgesteld overeenkomstig artikel 66.

  • 3 Elk beding in strijd met het eerste of tweede lid is nietig.

§ 1.3. De uitvoeringsovereenkomst

Artikel 35. Eisen inzake inhoud uitvoeringsovereenkomst

  • 1 In de uitvoeringsovereenkomst wordt in ieder geval een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • a. de wijze waarop de verschuldigde premie wordt vastgesteld;

    • b. de wijze waarop en termijnen waarin de verschuldigde premie moet worden voldaan met inachtneming van artikel 36;

    • c. de informatie welke door de beroepsgenoot aan de pensioenuitvoerder wordt verstrekt;

    • d. de procedures welke gelden bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen;

    • e. de procedures welke gelden bij het opstellen en wijzigen van het pensioenreglement in verband met het sluiten en wijzigen van een beroepspensioenregeling;

    • f. indien van toepassing de uitgangspunten, regels en procedures welke gelden ten aanzien van een solidariteitsreserve of een risicodelingsreserve waaronder:

      • 1°. de wijze waarop de reserve wordt gevuld;

      • 2°. de regels voor het uitdelen uit de reserve;

      • 3°. de wijze waarop de reserve meedeelt bij de verwerking van financiële mee- en tegenvallers;

      • 4°. de gewenste en maximale omvang van de reserve;

      • 5°. het beleid ten aanzien van een lege of volle reserve;

      • 6°. de wijze waarop de reserve bijdraagt aan de intergenerationele risicodeling en stabiliteit; en

      • 7°. de samenhang en onderlinge consistentie van deze uitgangspunten, regels en procedures.

    • g. de uitgangspunten en procedures welke gelden ten aanzien van de besluitvorming over vermogenstekorten en vermogensoverschotten dan wel winstdeling;

    • h. de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar of premiepensioeninstelling gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze regeling worden de belangen van zowel de verzekeraar of de premiepensioeninstelling als de beroepspensioenvereniging vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze gewaarborgd door rekening te houden met:

      • 1°. de overige voorwaarden in de uitvoeringsovereenkomst;

      • 2°. de gehanteerde tarieven; en

      • 3°. de winstdelingsvorm.

      De regeling kan geen uitsluiting van collectieve waardeoverdracht inhouden;

    • i. de criteria die de premiepensioeninstelling hanteert bij de keuze voor een verzekeraar voor de inkoop van een pensioenuitkering; en

    • j. ingeval een premie-uitkeringsregeling wordt uitgevoerd door een premiepensioeninstelling: de afspraken die worden gemaakt met een verzekeraar over de toepassing van artikel 28c, derde lid, en over de wijze waarop na de waardeoverdracht wordt voldaan aan de bepalingen in deze wet.

  • 2 In de uitvoeringsovereenkomst wordt, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • a. in geval van terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte van de terugstorting en de bestemming ervan;

    • b. de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de beroepspensioenregeling na beëindiging van het beroep;

    • c. de rechten en verplichtingen met betrekking tot vrijwillige pensioenregelingen; of

    • d. de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt.

Artikel 36. Eisen inzake premiebetaling

In de uitvoeringsovereenkomst wordt vastgelegd hoe de betaling van de premies door de beroepsgenoot aan de pensioenuitvoerder geschiedt, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. een beroepsgenoot voldoet de premie aan de pensioenuitvoerder uiterlijk binnen:

    • 1°. twee maanden na afloop van elke maand waarover de premie verschuldigd is indien de pensioenuitvoerder op basis van actuele loonsomgegevens zijn administratie voert; of

    • 2°. een maand na afloop van elk kwartaal waarover de premie verschuldigd is;

  • b. wanneer de premie op basis van een langere termijn dan een kwartaal wordt vastgesteld en in rekening gebracht, is deze termijn ten hoogste gelijk aan een jaar en voldoet de beroepsgenoot uiterlijk binnen een maand na afloop van elk kwartaal een vierde gedeelte van de verschuldigde jaarpremie op basis van een schatting van de pensioenuitvoerder, aan de pensioenuitvoerder; en

  • c. de totale jaarpremie wordt uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar voldaan aan de pensioenuitvoerder.

Artikel 37. Premiebetaling bij beëindiging deelneming

De in artikel 36 genoemde termijnen gelden niet indien sprake is van een beëindiging van de deelneming. In dat geval wordt de ten tijde van de beëindiging nog verschuldigde premie binnen dertien weken voldaan.

Artikel 38. Melding door beroepspensioenfonds inzake premieachterstand

Een beroepspensioenfonds informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wanneer sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het beroepspensioenfonds te ontvangen jaarpremie.

Artikel 39. Melding door verzekeraar bij premieachterstand en gevolgen van premieachterstand

  • 1 Een verzekeraar informeert de deelnemers wanneer de premieachterstand het noodzakelijk maakt de opbouw van pensioenaanspraken te beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten vervallen.

  • 2 Een verzekeraar kan de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de deelnemers pas doen indien hij zich aantoonbaar heeft ingespannen om de achterstallige premie te innen.

  • 3 De verzekeraar kan op zijn vroegst drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling de opbouw van pensioenaanspraken beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde laten vervallen.

  • 4 De premievrijmaking, bedoeld in het derde lid, vindt op zijn vroegst plaats per de datum die vijf maanden voor het tijdstip van informeren van de deelnemers is gelegen.

  • 5 De dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico of het overlijdensrisico blijft volledig in stand tot drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling.

  • 6 Bij de premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder verrekening van premie en rente met de pensioenaanspraken. Kosten, voor zover voortvloeiend uit het premievrij maken, worden evenmin verrekend met de pensioenaanspraken.

  • 7 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een premiepensioeninstelling.

Artikel 40. Toepasselijk recht

In een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar met zetel buiten Nederland waarin bij de totstandkoming of op een later tijdstip wordt gekozen voor ander dan Nederlands recht, wordt de volgende clausule opgenomen:

Ongeacht het gekozen rechtsstelsel is ten aanzien van deze uitvoeringsovereenkomst in ieder geval de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing.

§ 2.1. Taken pensioenuitvoerder

Artikel 41. Algemene taak

Een pensioenuitvoerder heeft tot taak een beroepspensioenregeling uit te voeren op basis van een uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 42. Waarborging goed bestuur

  • 1 Een pensioenuitvoerder richt zijn organisatie zodanig in dat een goed bestuur is gewaarborgd waardoor er in ieder geval:

    • a. verantwoording wordt afgelegd aan de aanspraak- en pensioengerechtigden; en

    • b. intern toezicht is.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid regels worden gesteld. Die regels kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de naleving van in die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen principes voor goed pensioenfondsbestuur.

Artikel 43. Uitbesteding

  • 1 Indien een pensioenuitvoerder werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt hij er zorg voor dat deze derde de bij of krachtens deze wet gestelde regels, die van toepassing zijn op de uitbestedende pensioenuitvoerder, naleeft.

  • 2 Door de pensioenuitvoerder mogen de volgende werkzaamheden niet worden uitbesteed:

    • a. taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid;

    • b. het opstellen van en toezien op het strategisch beleid ten aanzien van vermogensbeheer;

    • c. werkzaamheden waarvan uitbesteding de verantwoordelijkheid van de uitvoerder voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kan ondermijnen;

    • d. indien de uitbesteding een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen:

    • a. werkzaamheden worden aangewezen die niet mogen worden uitbesteed;

    • b. regels worden gesteld met betrekking tot de uitbesteding in verband met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; en

    • c. regels worden gesteld met betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met de uitbesteding.

Artikel 44. Registreren deelnemingsjaren

  • 1 De pensioenuitvoerder registreert de deelnemingsjaren van de deelnemers en verstrekt hierover informatie aan de deelnemers en gewezen deelnemers.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid waaronder de perioden die in aanmerking komen als deelnemingsjaren.

Artikel 45. Melding arbeidsongeschiktheid

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meldt de arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan de pensioenuitvoerder.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ten aanzien van het eerste lid.

§ 2.2. Informatie en gegevensverstrekking

Artikel 46. Beperking van gegevensverstrekking

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt gegevens betreffende een deelnemer, een gewezen deelnemer, een andere aanspraakgerechtigde of een pensioengerechtigde slechts aan de desbetreffende persoon.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. er sprake is van een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking;

    • b. gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

    • c. gegevensverstrekking noodzakelijk is in verband met waardeoverdracht;

    • d. het gegevensverstrekking betreft aan de toezichthouder voorzover deze gegevensverstrekking nodig is voor de vervulling van zijn bij of krachtens deze wet opgelegde taken, of

    • e. er sprake is van het verstrekken van naam-, adres- en woonplaatsgegevens aan verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die als statutair doel of mede als statutair doel hebben het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een beroepspensioenregeling, dan wel aan de beroepspensioenvereniging die als uitsluitend statutair doel heeft het verzorgen van de beroepspensioenregeling van de pensioenuitvoerder.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan een deelnemer, gewezen deelnemer, een andere aanspraakgerechtigde of een pensioengerechtigde, de pensioenuitvoerder machtigen zijn gegevens te verstrekken aan een door hem aan te wijzen derde. De pensioenuitvoerder onthoudt zich daarbij van suggesties met betrekking tot de aan te wijzen derde.

  • 4 Indien er gegevensverstrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of onderdeel e heeft plaatsgevonden, zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke- of rechtspersoon aan wie de gegevens zijn verstrekt. Indien de rechtspersoon naast de werkzaamheden uit hoofde waarvan de gegevens zijn verstrekt ook andere werkzaamheden verricht, wordt bij de toepassing van het derde lid, de rechtspersoon als derde aangemerkt voor zover het de andere werkzaamheden betreft.

Artikel 47. Beperking van informatie aan deelnemers

  • 1 Behoudens het geven van algemene informatie, geeft de pensioenuitvoerder deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden slechts informatie over de beroepspensioenregeling die door de pensioenuitvoerder zelf wordt uitgevoerd.

  • 2 De pensioenuitvoerder die een beroepspensioenregeling uitvoert hanteert gelijke voorwaarden voor alle aanbieders van reclame-uitingen in informatiedragers van de pensioenuitvoerder. Deze voorwaarden worden op een voor een ieder toegankelijke wijze gepubliceerd.

  • 3 Indien er in verband met de uitvoering van een beroepspensioenregeling gegevensverstrekking, als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel b, heeft plaatsgevonden, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke- of rechtspersoon aan wie de gegevens zijn verstrekt.

Artikel 48. Informatie over de beroepspensioenregeling

  • 1 De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer bij toetreding tot de beroepspensioenregeling binnen drie maanden over de kenmerken van de beroepspensioenregeling, de uitvoering van de beroepspensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kunnen vergen. De deelnemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de pensioenuitvoerder en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de beroepspensioenregeling over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie.

Artikel 49. Verstrekken informatie aan deelnemers jaarlijks

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks:

    • a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;

    • b. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen;

    • c. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • d. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129;

    • e. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;

    • f. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;

    • g. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, met de waarschuwing dat de projecties kunnen verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;

    • h. informatie over de premie betaald door de beroepsgenoot;

    • i. informatie over garanties;

    • j. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;

    • k. voor zover van toepassing, informatie over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf;

    • l. informatie over de ingehouden kosten;

    • m. de totaal ingelegde pensioenpremies die zijn ingelegd op grond van een solidaire premieregeling, flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling;

    • n. de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premie-regeling, flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling zijn behaald; en

    • o. andere per algemene maatregel van bestuur bepaalde vereiste informatie.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 50. Verstrekken informatie aan deelnemers bij beëindiging deelneming

  • 1 Voor zover van toepassing verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:

    • a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken op grond van artikel 66;

    • b. informatie over toeslagverlening;

    • c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;

    • d. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder; en

    • e. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 51. Verstrekken informatie aan gewezen deelnemers jaarlijks

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer jaarlijks:

    • a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, met de waarschuwing dat de projecties kunnen verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;

    • b. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • c. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129;

    • d. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;

    • e. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;

    • f. informatie over garanties;

    • g. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;

    • h. voor zover van toepassing, informatie over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf; en

    • i. informatie over de ingehouden kosten.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van dat lid door de pensioenuitvoerder op zijn website ter beschikking worden gesteld, mits de informatie ten minste een keer in de vijf jaar met inachtneming van artikel 60 wordt verstrekt. Artikel 57a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing bij het op de website ter beschikking stellen van de informatie.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 52. Verstrekken informatie aan gewezen partner bij scheiding

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:

    • a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;

    • b. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; en

    • d. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 53. Verstrekken informatie aan gewezen partner periodiek

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in vijf jaar:

    • a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;

    • b. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening; en

    • c. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 54. Verstrekken informatie voorafgaand aan of bij de pensioeningang

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:

    • a. een opgave van zijn pensioenrecht;

    • b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de beroepspensioenregeling daarin voorziet;

    • c. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • d. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129; en

    • e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 55. Verstrekken informatie aan pensioengerechtigden jaarlijks

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:

    • a. een opgave van zijn pensioenrecht;

    • b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de beroepspensioenregeling daarin voorziet;

    • c. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • d. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129;

    • e. informatie over garanties; en

    • f. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 55a. Verstrekken informatie over variabele uitkering

  • 1 De pensioenuitvoerder die bereid is op te treden als ontvangende pensioenuitvoerder informeert degene die het uit een flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een variabele uitkering over de voor hem relevante gevolgen en risico’s bij een variabele uitkering waaronder een opgave van de hoogte van de variabele uitkeringen en een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal daarvoor zou worden aangewend. Deze opgaven worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. De pensioenuitvoerder die een spreidingsperiode van langer dan vijf jaar aanbiedt, informeert de deelnemer expliciet over de voor hem relevante gevolgen en risico’s daarvan.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie, de rekenregels en de wijze waarop de informatie wordt verstrekt.

Artikel 56. Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling

  • 1 De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over:

    • a. de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling;

    • b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling;

    • c. voor zover van toepassing, de toeslagverlening;

    • d. voor zover van toepassing, vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129;

    • e. voor zover van toepassing, informatie over beleggingsresultaten; en

    • f. voor zover van toepassing, informatie over de structuur van de kosten die door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden gedragen.

  • 2 De opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels.

Artikel 56a. Informatie over uitvoeringskosten

  • 1 Een beroepspensioenfonds neemt in zijn bestuursverslag informatie op over de uitvoeringskosten over het verslagjaar, waarbij worden onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 57. Informatie op verzoek

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek:

    • a. informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario;

    • b. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en

    • c. informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.

  • 2 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij flexibele premieregelingen of premie-uitkeringsregelingen en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij flexibele premieregelingen en bij premie-uitkeringsregelingen.

  • 3 De indicaties, bedoeld in het tweede lid, worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 5 De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde op verzoek een opgave van zijn pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels.

Artikel 57a. Beschikbare informatie

  • 1 De pensioenuitvoerder stelt op zijn website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar:

    • a. informatie over de beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 48;

    • b. verdere informatie over de beroepspensioenregeling;

    • c. informatie over uitvoeringskosten; en

    • d. het bestuursverslag en de jaarrekening.

  • 2 Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar:

    • a. informatie over de gevolgen van significante wijzigingen in de technische voorzieningen;

    • b. informatie over het financieel crisisplan;

    • c. informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan;

    • d. informatie over de beleggingen en het beleggingsbeleid;

    • e. het pensioenreglement; en

    • f. de uitvoeringsovereenkomst.

  • 3 Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor een ieder de verklaring inzake beleggingsbeginselen beschikbaar.

  • 4 In het bestuursverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, neemt een beroepspensioenfonds informatie op over de haalbaarheidstoets en de reële dekkingsgraad. Een pensioenuitvoerder neemt in het bestuursverslag informatie op over de totale waarde en de bestemming van de pensioenaanspraken die vervallen, bedoeld in artikel 66, zesde lid.

  • 5 Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste tot en met derde lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het opnemen van gegevens over de vergelijkbaarheid van onderdelen van de beroepspensioenregeling.

Artikel 58. Verstrekken informatie bij vertrek naar een andere lidstaat

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.

  • 2 De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.

Artikel 58a. Zorgplicht voorafgaand aan waardeoverdracht pensioendatum

  • 1 Voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een pensioenuitkering stelt een verzekeraar die bereid is op te treden als ontvangende pensioenuitvoerder, op basis van informatie die verstrekt is door de betrokkene die het uit een flexibele premieregeling en premie-uitkeringsregeling voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een pensioenuitkering, de wensen en behoeften van de betrokkene vast en verstrekt hij de betrokkene informatie over overeenkomsten inzake een pensioenuitkering om hem in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen.

  • 2 Een door de verzekeraar voorgestelde pensioenuitkering is in overeenstemming met de wensen en behoeften van de betrokkene.

  • 3 De verzekeraar neemt op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene in acht.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten geeft met betrekking tot het derde lid slechts toepassing aan artikel 166 bij evidente misstanden die het vertrouwen in de verzekeraar of in de financiële markten kunnen schaden.

Artikel 58b. Informatieverstrekking voorafgaand aan waardeoverdracht pensioendatum

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking door een verzekeraar over een overeenkomst inzake een pensioenuitkering en de dienstverlening.

Artikel 58c. Advies voorafgaand aan waardeoverdracht pensioendatum

Indien een verzekeraar de betrokkene adviseert over een overeenkomst inzake een pensioenuitkering, licht de verzekeraar de overwegingen toe die ten grondslag liggen aan zijn advies voor zover dit nodig is voor een goed begrip van zijn advies.

Artikel 59. Eisen aan informatieverstrekking

  • 1 De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.

  • 2 De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde.

  • 3 De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de beroepspensioenregeling, de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen en de gevolgen van een keuze of combinatie van keuzes voor het pensioen.

  • 4 De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aanzet tot relevante actie.

  • 5 De informatie, bedoeld in de artikelen 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, en 55, eerste lid, wordt verstrekt door middel van een uniform pensioenoverzicht. In het uniform pensioenoverzicht wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 57 biedt.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 59a. Keuzebegeleiding

De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de beroepspensioenregeling, zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.

Artikel 59b. Klachten- en geschillenprocedure

  • 1 Een pensioenuitvoerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden. Hiertoe beschikt de pensioenuitvoerder over een interne klachten- en geschillenprocedure.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 59c. Geschilleninstantie

  • 1 Een pensioenuitvoerder is aangesloten bij een door Onze Minister aangewezen instantie tot beslechting van geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden enerzijds en pensioenuitvoerders anderzijds, tenzij een dergelijke instantie er niet is. Van een besluit tot aanwijzing of intrekking van een aangewezen instantie wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. De Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20, met dien verstande dat voor «consument» telkens wordt gelezen: deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde en dat voor «ondernemer» telkens wordt gelezen: pensioenuitvoerder.

  • 2 In aanvulling op de bij de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten gestelde regels, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de aan de geschilleninstantie te stellen eisen en de geschillenprocedure, alsmede regels met betrekking tot de door de geschilleninstantie aan Onze Minister te verstrekken informatie.

Artikel 60. Wijze van informatieverstrekking

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch, schriftelijk of via een website, waarbij informatieverstrekking via een website wordt gecombineerd met persoonlijk attenderen als er nieuwe of gewijzigde informatie op de website staat.

  • 2 Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde niet heeft bepaald op welke wijze hij informatie wil ontvangen, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk, elektronisch of via een website. Bij verstrekking via een website wordt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde persoonlijk geattendeerd op deze website en op de mogelijkheid te kiezen voor een andere wijze van informatieverstrekking. De pensioenuitvoerder meldt op de website dat informatie ook elektronisch of schriftelijk kan worden verstrekt en biedt op de website de mogelijkheid om de wijze van informatieverstrekking te regelen. Het persoonlijk attenderen gebeurt elektronisch, indien het email adres bij de pensioenuitvoerder bekend is, of schriftelijk.

  • 3 Er wordt ten hoogste een maal per jaar gewisseld in de wijze waarop informatie wordt verstrekt.

  • 4 Indien de pensioenuitvoerder de deelnemer of de gewezen deelnemer elektronisch of via een website informatie verstrekt, is hij verplicht de elektronisch of via een website verstrekte informatie te bewaren tot één jaar na het overlijden van de pensioengerechtigde dan wel tot één jaar na het aflopen van de uitkering aan de nabestaanden. De deelnemer of de gewezen deelnemer kan ten hoogste eenmaal per jaar de elektronisch of via een website verstrekte informatie opvragen.

  • 5 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan wie de informatie elektronisch of via een website wordt verstrekt, op verzoek een papieren afschrift van de informatie.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 61. Verstrekken informatie door pensioenuitvoerder

  • 1 De pensioenuitvoerder kan zich voor het schriftelijk verstrekken van de informatie, bedoeld in de artikelen 49 tot en met 55, houden aan het laatst hem bekende adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.

  • 2 Indien dit adres onjuist blijkt te zijn, raadpleegt de pensioenuitvoerder de basisregistratie personen over het adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.

  • 3 Indien de pensioenuitvoerder kosten maakt in verband met werkzaamheden die voortvloeien uit het feit dat de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner verzuimd heeft de pensioenuitvoerder omtrent een wijziging van adres te informeren, kan de pensioenuitvoerder deze kosten bij deze in rekening brengen, maar kunnen deze kosten niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.

  • 4 Indien het bij de pensioenuitvoerder bekende adres voor de elektronische verstrekking van informatie onjuist blijkt, biedt de pensioenuitvoerder de mogelijkheid het juiste adres voor elektronische verstrekking van informatie op te geven.

Artikel 62. Pensioenregister

  • 1 Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders. Dit pensioenregister heeft de volgende doelen:

    • a. op duidelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, en waarbij onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel mede worden verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet;

    • b. inzicht geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde; en

    • c. een melding te geven indien er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.

  • 2 Het pensioenregister heeft mede tot doel op verzoek:

    • a. de pensioenuitvoerder te informeren bij welke andere pensioenuitvoerder een gewezen deelnemer pensioenaanspraken opbouwt ten behoeve van de toepassing van artikel 81a; en

    • b. van de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de gegevens aan een door de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan te wijzen pensioenuitvoerder te verstrekken ten behoeve van de toepassing van artikel 59a, voor zover deze aangewezen uitvoerder daarmee heeft ingestemd.

  • 3 De pensioenuitvoerder verstrekt op verzoek van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde tijdig zijn gegevens met betrekking tot pensioenaanspraken en pensioenrechten door middel van het pensioenregister.

  • 5 De gegevens die op grond van het derde en vierde lid worden verstrekt door middel van het pensioenregister worden in dat kader uitsluitend gebruikt voor het in het eerste en tweede lid omschreven doel.

  • 6 Een door Onze Minister aan te wijzen instelling ontwikkelt en beheert het pensioenregister en draagt zorg voor de tijdige verwerking van de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid, en het goed functioneren van het pensioenregister.

  • 8 De instelling, bedoeld in het zesde lid, stelt in verband met haar rol als verwerker als bedoeld in het zevende lid een reglement vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot het ontwikkelen en beheren van het pensioenregister. Dit reglement bevat in ieder geval regels over de gegevens die verstrekt worden, de wijze waarop deze gegevens verstrekt worden en de bekostiging en beveiliging van het pensioenregister.

  • 9 Het reglement alsmede elke wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 10 Hetgeen bij of krachtens hoofdstuk 6 van toepassing is bij het toezicht op de uitvoering van dit artikel door pensioenuitvoerders is van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van dit artikel door de instelling, bedoeld in het zesde lid.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de gegevensverstrekking aan de aangewezen pensioenuitvoerder, de scenario’s, de actualisatie van de te verstrekken gegevens, het opnemen van gegevens met betrekking tot de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen en de fasering van het opnemen van deze gegevens.

Artikel 62a. Gebruikersorgaan pensioenregister

  • 1 De instelling, bedoeld in artikel 62, zesde lid, stelt een gebruikersorgaan in samengesteld uit gebruikers van het pensioenregister. Het gebruikersorgaan overlegt met en adviseert het bestuur van de instelling over voorgenomen besluitvorming over opzet, bestaan en werking van het pensioenregister, waaronder in ieder geval wordt verstaan de functionaliteiten en ontwikkeling van het pensioenregister alsmede de wijze waarop het pensioenregister invulling geeft aan haar wettelijke taak.

  • 2 De instelling stelt een regeling vast voor samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van het gebruikersorgaan.

  • 3 Het bestuur van de instelling en het gebruikersorgaan komen ten minste twee maal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of het gebruikersorgaan overleg wenselijk acht.

  • 4 De instelling verstrekt desgevraagd aan het gebruikersorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de taak.

  • 5 De instelling deelt het gebruikersorgaan onderbouwd mee waarom het een advies niet of niet geheel volgt.

§ 3. Opbouw, financiering en aanspraken

Artikel 63. Zorgplicht bij flexibele premieregelingen en premie-uitkeringsregelingen met beleggingsvrijheid

  • 1 Bij de uitvoering van een flexibele premieregeling met beleggingsvrijheid in de opbouwfase en een premie-uitkeringsregeling voor zover de premie wordt belegd met beleggingsvrijheid in de opbouwfase is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 130.

  • 2 De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in een flexibele premieregeling of in een premie-uitkeringsregeling tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.

  • 3 Indien de deelnemer of de gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de deelnemer of de gewezen deelnemer over de spreiding van de beleggingen in relatie tot de duur van de periode tot pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert.

  • 4 De pensioenuitvoerder onderzoekt ten minste een keer per jaar of de

    beleggingen van de deelnemer of gewezen deelnemer zich binnen de op basis van het derde lid gestelde grenzen bevinden en informeert de deelnemer en de gewezen deelnemer hierover.

  • 5 Bij de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, handelt de pensioenuitvoerder in het belang van de deelnemer of gewezen deelnemer.

  • 6 Ten behoeve van het advies, bedoeld in het derde lid, wint de pensioenuitvoerder informatie in over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de deelnemer of gewezen deelnemer, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies. Het advies wordt, voor zover redelijkerwijs mogelijk, mede op deze informatie gebaseerd.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden met betrekking tot dit artikel.

Artikel 63a. Zorgplicht bij premieregelingen zonder beleggingsvrijheid en variabele uitkeringen

  • 1 Bij de uitvoering van een premieregeling in de opbouwfase, een premie-uitkeringsregeling voor zover de premie wordt belegd of een variabele uitkering is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig artikel 130. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.

  • 2 Bij de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, handelt de pensioenuitvoerder in het belang van de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde.

  • 3 Indien de pensioenuitvoerder bij uitvoering van een variabele uitkering verschillende beleggingsprofielen hanteert, wordt voor de pensioengerechtigde een beleggingsprofiel toegepast dat passend is gezien zijn risicoprofiel. De pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde over het vastgestelde risicoprofiel en het beleggingsprofiel.

  • 4 De pensioenuitvoerder toetst periodiek het risicoprofiel van de pensioengerechtigde. Indien een wijziging in het risicoprofiel daartoe aanleiding geeft past de pensioenuitvoerder een ander, passend, beleggingsprofiel toe en informeert de pensioengerechtigde hierover.

  • 5 Ten behoeve van het risicoprofiel, bedoeld in het derde en vierde lid, wint de pensioenuitvoerder informatie in over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de pensioengerechtigde, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het beleggingsprofiel.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de uitvoering van het beleggingsbeleid.

Artikel 63b. Risicohouding

  • 1 De pensioenuitvoerder, bedoeld in

    artikel 63a, baseert zijn beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor het beleggingsrisico op de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Bij het vaststellen van de risicohouding wordt in ieder geval onderscheid gemaakt naar leeftijdscohorten en wordt per leeftijdscohort een risicohouding vastgesteld.

  • 2 De risicohouding wordt door de pensioenuitvoerder vastgesteld en periodiek getoetst, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoek naar de risicopreferentie van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken. De resultaten hiervan worden door een beroepspensioenfonds beoordeeld na overleg met de andere organen van het beroepspensioenfonds. De toetsing van de risicohouding vindt plaats ten minste eenmaal in vijf jaar en bij een ingrijpende wijziging.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel.

Artikel 64. Verstrekken uitkeringen (in andere lidstaten)

De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering uit hoofde van een pensioenrecht op verzoek van de pensioengerechtigde in een andere lidstaat van de Europese Unie dan de lidstaat waar die pensioenuitvoerder is gevestigd, waarbij transactiekosten op de uitkering uit hoofde van het pensioenrecht in mindering kunnen worden gebracht.

Artikel 65. Uitvoeren vrijwillige voortzetting

  • 1 Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen beroepsgenoot wordt een vrijwillige voortzetting van de beroepspensioenregeling uitvoeren indien de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van het beroep voortduurt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van tien jaar voor zover de genoemde gewezen beroepsgenoot, aansluitend aan de beëindiging van het beroep, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken indien het beëindigen van het beroep van die deelnemer wordt veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze langer is.

  • 4 De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten doet binnen negen maanden vanaf de beëindiging van het beroep een verzoek daartoe bij de pensioenuitvoerder. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk vijftien maanden na beëindiging van de beroep. Artikel 22, derde lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van het beroep tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

  • 5 Voor zover de beroepspensioenregeling daar in voorziet kan, in afwijking van het vierde lid, de gewezen beroepsgenoot, bedoeld in het tweede lid, die vrijwillig wil voortzetten een verzoek daartoe doen bij de pensioenuitvoerder uiterlijk binnen drie jaar vanaf de beëindiging van het beroep. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk zes maanden na het verzoek daartoe. Artikel 22, derde lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van het beroep tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

Artikel 66. Behoud aanspraak op pensioen bij beëindiging deelneming

  • 1 Bij een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane voor pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de beroepspensioenregeling.

  • 2 Bij een premie-uitkeringsregeling wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de beroepspensioenregeling. Indien de gewezen deelnemer voor beëindiging van de deelneming de premie of het uit de premie voortvloeiende kapitaal heeft aangewend voor aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer deze pensioenaanspraak. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 39, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.

  • 3 Deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming aan een beroepspensioenregeling naar een andere lidstaat van de Europese Unie verhuizen behouden hun pensioenaanspraak in dezelfde mate als deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming in Nederland blijven.

  • 4 Indien de beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming:

    • a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;

    • b. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel a recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en deze uitkering ontvangt;

    • c. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel b recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;

    • d. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na de beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en de uitkering ontvangt; of

    • e. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel d recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en deze uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel

    • f. gedurende een periode van drie maanden, tenzij in de beroepspensioenregeling een periode van zes maanden is opgenomen, rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b, c, d of e doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.

  • 5 In afwijking van het eerste en tweede lid en artikel 129 vervallen de pensioenaanspraken van een deelnemer bij beëindiging van de deelneming, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum niet meer zal bedragen dan € 2,– per jaar. De eerste zin is niet van toepassing indien de deelnemer verhuist naar een andere lidstaat en hij de pensioenuitvoerder daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 67. Behoud aanspraak op partnerpensioen bij verlof

Indien de pensioenregeling voorziet in een partnerpensioen is het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer tijdens de deelneming niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.

Artikel 68. Behoud aanspraak in geval van scheiding

  • 1 Indien de partnerrelatie van een deelnemer eindigt door scheiding verkrijgt de gewezen partner van de deelnemer een zodanige aanspraak op partnerpensioen als de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben behouden indien op het tijdstip van scheiding zijn deelneming zou zijn geëindigd.

  • 2 Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer eindigt door scheiding, en de gewezen deelnemer ten behoeve van die partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij beëindigen van de deelneming, gaat de aanspraak over op de gewezen partner van de gewezen deelnemer.

  • 3 Indien de partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding, en de gepensioneerde ten behoeve van die partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij het ingaan van het ouderdomspensioen, gaat die aanspraak over op de gewezen partner van de gepensioneerde.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid, vindt geen toepassing indien de partners bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien de pensioenuitvoerder zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.

  • 5 Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:

    • a. de pensioenuitvoerder bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;

    • b. de vervreemding onherroepelijk is; en

    • c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.

  • 6 Indien na toepassing van het eerste of tweede lid de gewezen partner overlijdt voordat de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op het partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de gewezen partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de deelnemer of gewezen deelnemer, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover dit in de betrokken beroepspensioenregeling is bepaald.

Artikel 69. Gelijke behandeling bij toeslagen

  • 1 Indien een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt het ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest in dezelfde mate verhoogd indien zij in dezelfde beroepspensioenregeling hebben deelgenomen.

  • 2 Indien een recht op partnerpensioen van de partner van een overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de partnerpensioenrechten:

    • a. ten behoeve van de partners van overleden gepensioneerden die gewezen deelnemer zijn geweest;

    • b. ten behoeve van de partners van overleden gewezen deelnemers;

    • c. ten behoeve van de partners van overleden deelnemers; en

    • d. van de gewezen partners met een bijzonder partnerpensioen;

    in dezelfde mate verhoogd, mits deze rechten voortvloeien uit dezelfde beroepspensioenregeling als die van de overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest.

  • 3 Indien een ouderdomspensioenrecht wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt de aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer die in dezelfde beroepspensioenregeling heeft deelgenomen in dezelfde mate verhoogd.

  • 4 Indien een aanspraak op partnerpensioen van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de partnerpensioenaanspraken:

    • a. ten behoeve van de partner van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest;

    • b. ten behoeve van de partner van een gewezen deelnemer; en

    • c. van de gewezen partner van de gewezen deelnemer met een bijzonder partnerpensioen;

    in dezelfde mate verhoogd, mits deze aanspraken voortvloeien uit dezelfde beroepspensioenregeling als die van de gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest.

  • 5 Bij de verlening van toeslagen op partnerpensioen wordt geen onderscheid gemaakt tussen partners.

Artikel 70. Geen verjaring ten gunste van pensioenuitvoerder

Een rechtsvordering tegen een pensioenuitvoerder tot het doen van een uitkering verjaart niet bij leven van de pensioengerechtigde.

Artikel 71. Gedeeltelijke toepasselijkheid bij pensioenverevening

Op een pensioenaanspraak die of een pensioenrecht dat een tot verevening gerechtigde echtgenoot of geregistreerde partner op grond van artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding verwerft, zijn de artikelen 69 en 73 niet van overeenkomstige toepassing en zijn de artikelen 82 tot en met 85, 87, 88 en 93 tot en met 97 van overeenkomstige toepassing indien de beroepspensioenregeling daarin voorziet.

§ 4. Uitruil, afkoop, waardeoverdracht

Artikel 72. Keuzerecht hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in de opbouw van een ouderdomspensioen en een partnerpensioen, biedt de beroepspensioenregeling aan de deelnemer of gewezen deelnemer met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2006, ongeacht zijn burgerlijke staat, het recht in elk geval met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van partnerpensioen te kiezen voor één van de volgende wijzigingen van het ouderdomspensioen:

    • a. een hoger ouderdomspensioen;

    • b. een eerder ingaand ouderdomspensioen; of

    • c. een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner.

  • 3 Indien er in de beroepspensioenregeling geen recht op de keuzemogelijkheid als bedoeld in het eerste lid is opgenomen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht om te kiezen voor één van deze mogelijkheden.

  • 4 De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.

  • 5 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat partnerpensioen.

  • 6 Bij de keuze, bedoeld in het eerste of derde lid, is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen.

  • 7 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 8 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste tot en met het vijfde lid.

Artikel 73. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op opbouwbasis

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.

  • 2 De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.

  • 3 De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.

  • 4 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat ouderdomspensioen.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.

  • 7 Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in partnerpensioen indien:

    • a. de beroepspensioenregeling niet voorziet in een aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat; en

    • b. de deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partnerrelatie heeft.

  • 8 In de beroepspensioenregeling wordt bepaald wat de verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil als bedoeld in het zevende lid.

  • 9 Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid, ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan het op grond van artikel 78 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het op grond van artikel 78 bepaalde bedrag.

Artikel 73a. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen op risicobasis heeft de gewezen deelnemer na afloop van de periode waarin het nabestaandenpensioen op risicobasis op grond van artikel 66, vierde lid, wordt voortgezet recht om in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is er geen recht op uitruil:

    • a. indien de uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zou bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag;

    • b. indien de pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting die langer of gelijk is aan vijftien jaar, bij het bereiken van de maximale duur; of

    • c. voor zover de pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil bij het bereiken van dat maximum.

  • 3 Indien de gewezen deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, informeert de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer jaarlijks over de gevolgen van voortzetting van de uitruil. De uitruil wordt stopgezet indien er niet langer recht op uitruil op grond van het tweede lid is, dan wel indien de gewezen deelnemer aangeeft de uitruil niet te willen voortzetten.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 74. Keuzemogelijkheden andere vormen van uitruil

  • 1 Indien de beroepspensioenregeling de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid biedt:

    • a. in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, dan het pensioen, bedoeld in de artikelen 72, 73 en 73a;

    • b. de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen of uit te stellen;

    • c. de hoogte van het ouderdomspensioen te laten variëren als bedoeld in artikel 75; of

    • d. tot een keuze anders dan bedoeld in de voorgaande onderdelen,

    waarborgt de pensioenuitvoerder dat bij gebruikmaking van de keuzemogelijkheid geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet per keuzerecht die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

  • 2 Bij gebruikmaking van een in het eerste lid bedoelde keuzemogelijkheid is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor partnerpensioen indien de hoogte daarvan door gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.

  • 3 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 75. Variatie hoogte pensioenuitkering

  • 1 De hoogte van een pensioen kan na ingang variëren mits:

    • a. de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering; en

    • b. de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de periode tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Ingeval de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen wordt verlaagd, wordt voor de toepassing van de eerste zin uitgegaan van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die van toepassing was voor deze verlaging.

  • 3 In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, wordt bij een aanpassing van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingang van het pensioen, de mate van variatie uiterlijk vastgesteld bij het bereiken van de hoogste pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die op enig moment na de ingangsdatum van het pensioen geldt of heeft gegolden voor de pensioengerechtigde.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt bij variabele uitkeringen de mate van variatie vastgesteld uitgaande van de rendementsverwachtingen op de ingangsdatum van het pensioen. Bij variabele uitkeringen blijven aanpassingen buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsresultaten tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op de ingangsdatum van het pensioen het uitgangspunt was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als bedoeld in artikel 75a, derde lid.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 75a. Variabele uitkering

  • 1 Onverminderd artikel 75 kan de hoogte van een variabele uitkering na de ingangsdatum van het pensioen variëren door de verwerking van financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico, de ontwikkeling van het sterfteresultaat of de ontwikkeling van de levensverwachting.

  • 2 De hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering. De periodieke vaste daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen en is niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid.

  • 3 De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieregeling kan ook variëren door inrekenen van een projectierendement op het voor pensioen bestemde vermogen dat hoger of lager is dan de risicovrije rente. Het toepassen van het projectierendement wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en is van toepassing op alle pensioengerechtigden. Voor het projectierendement mag ten hoogste worden uitgegaan van een risicopremie die 35% bedraagt van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen. Het projectierendement is daarbij niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor pensioengerechtigden.

  • 4 De periodieke vaste daling of het projectierendement is zodanig vormgegeven dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden.

  • 5 Bij toepassing van een collectief toedelingsmechanisme wordt ten minste een maal per jaar op het niveau van de toedelingskring het financiële resultaat vastgesteld en verwerkt. Bij een collectief toedelingsmechanisme kan een spreidingsperiode worden gehanteerd van maximaal tien jaar. Gedurende de spreidingsperiode worden uitsluitend de uitkeringen en aanspraken van de bij aanvang van de spreidingsperiode tot de toedelingskring behorende personen in gelijke stappen aangepast. Bij de vaststelling van de hoogte van de jaarlijkse aanpassing wordt rekening gehouden met de verwachte resterende levensverwachting van de toedelingskring.

  • 6 Bij toepassing van een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt de projectierente gebaseerd op de risicovrije rente.

  • 7 Bij verwerking van financiële mee- of tegenvallers door middel van individuele toedeling in de flexibele premieregeling of de premie-uitkeringsregeling wordt de projectierente gebaseerd op de risicovrije rente. Bij individuele toedeling wordt ten minste een maal per jaar het financiële resultaat vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode van maximaal tien jaar kan worden gehanteerd. Bij de vaststelling van de omvang van de periodieke aanpassing van de uitkeringshoogte gedurende de spreidingsperiode wordt rekening gehouden met de verwachte resterende levensverwachting van de pensioengerechtigde.

  • 8 Bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieregeling wordt het financiële resultaat ten minste een maal per jaar vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen. Bij de verwerking van het financiële resultaat kunnen het projectierendement of de toedeling van rendementen worden aangepast voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel over onder meer de vaste daling en het projectierendement.

Artikel 75b. Keuzerecht variabele of vaste uitkering

  • 1 Bij een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling die voorziet in uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, legt de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer in elk geval voorafgaand aan de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan de keuze voor tussen een vastgestelde uitkering of een variabele uitkering.

  • 2 Bij het bieden van de keuze verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer de voor hem relevante informatie over de gevolgen en risico’s bij deze keuze waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen en een opgave van de hoogte van de variabele uitkeringen. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 3 Een pensioenuitvoerder die niet zowel vastgestelde als variabele uitkeringen uitvoert meldt dit aan de deelnemer of gewezen deelnemer. De pensioenuitvoerder verstrekt de in het tweede lid bedoelde informatie voor de uitkering die hij uitvoert en wijst de deelnemer of gewezen deelnemer op de mogelijkheden tot waardeoverdracht, bedoeld in de artikelen 88, 89, en 89a, tweede lid.

  • 4 Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden, gaat de pensioenuitvoerder die vastgestelde uitkeringen uitvoert op de ingangsdatum van het pensioen over tot verstrekking van een vastgestelde uitkering. In afwijking van de eerste zin kunnen de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de beroepspensioenregeling overeenkomen dat de pensioenuitvoerder op de ingangsdatum van het pensioen overgaat tot verstrekking van een variabele uitkering aan een deelnemer of gewezen deelnemer die niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie, de rekenregels en de wijze waarop de informatie wordt verstrekt.

Artikel 75c. Uitvoering variabele uitkering

De toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die een variabele uitkering uitvoert de verplichting opleggen om binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot verzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een verzekeraar of onderbrenging bij een beroepspensioenfonds indien dit naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is in verband met de actuariële en bedrijfstechnische risico’s met betrekking tot deze variabele uitkering.

Artikel 76. Verbod van vervreemding en mogelijkheid van volmacht

  • 1 Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:

    • a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;

    • b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 68, vijfde lid;

    • c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;

    • d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt; of

    • e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt.

  • 2 Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

Artikel 77. Afkoop

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

Artikel 78. Afkoop klein ouderdomspensioen

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaanden af te kopen, indien:

    • a. de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum minder bedraagt dan € 592,51 per jaar; en

    • b. de gepensioneerde geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de gepensioneerde instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007.

  • 2 De pensioenuitvoerder heeft het recht om pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien:

    • a. op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar, minder zal bedragen dan het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag;

    • b. de gewezen deelnemer geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de gewezen deelnemer instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007; en

    • c. in geval de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2018, de pensioenuitvoerder na beëindiging van de deelneming ten minste vijf maal tevergeefs heeft gepoogd de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer over te dragen als bedoeld in artikel 81a en na de beëindiging van de deelneming of, indien de deelneming is geëindigd tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2019, na 1 januari 2019, ten minste vijf jaar is verstreken.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid, heeft de pensioenuitvoerder het recht tot afkoop indien:

    • a. er sprake is van beëindiging van de verwerving van pensioenaanspraken bij de pensioenuitvoerder;

    • b. wordt voldaan aan het eerste of tweede lid, met dien verstande dat in plaats van beëindiging van de deelneming wordt gelezen beëindiging van de verwerving; en

    • c. geen sprake is van een pensioenaanspraak bij een verzekeraar in de vorm van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

  • 4 De pensioenuitvoerder die gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de gepensioneerde over zijn besluit hierover voor de ingang van het pensioen en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde binnen zes maanden na de ingang van het pensioen. Dit lid is van overeenkomstige toepassing bij afkoop bij ingang van het ouderdomspensioen op grond van het derde lid.

  • 5 De pensioenuitvoerder stelt de afkoopwaarde ter beschikking aan de gepensioneerde dan wel de gewezen deelnemer, met uitzondering van de afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.

  • 6 De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.

  • 7 Het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt telkens gewijzigd met ingang van 1 januari op basis van de consumentenprijsindex Alle Huishoudens, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De wijziging wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober, voorafgaand aan de aanpassing, heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister meegedeeld in de Staatscourant.

  • 8 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

  • 9 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 10 Indien de pensioenuitvoerder wil afkopen op of na de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het moment waarop de pensioenuitvoerder wil afkopen ligt voor of op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat, dan heeft de betrokkene het recht ervoor te kiezen dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft, ingaat op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. De pensioenuitvoerder koopt af op het moment dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft ingaat. Artikel 74, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het vaststellen van de afkoopwaarde.

Artikel 79. Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft jegens de nabestaanden het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de beroepspensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.

  • 2 De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de nabestaande hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande.

  • 3 De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen afkopen indien:

    • a. de nabestaande daarmee instemt; en

    • b. indien de hoogte van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag.

Artikel 80. Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft jegens de gewezen partner het recht om een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de beroepspensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.

  • 2 De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de gewezen partner hierover binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.

  • 3 De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn afkopen indien:

    • a. de gewezen partner daarmee instemt; en

    • b. indien de hoogte van het partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag.

Artikel 80a. Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen

  • 2 Een pensioenuitvoerder heeft jegens de gerechtigde tot een nettopensioen het recht om een aanspraak op nettopensioen af te kopen indien:

    • a. de gerechtigde tot het nettopensioen een gewezen deelnemer is of de opbouw van nettopensioen anderszins beëindigd is;

    • b. op basis van de opgebouwde aanspraak op nettopensioen de uitkering van het nettopensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag; en

    • c. de gerechtigde tot het nettopensioen instemt met de afkoop.

  • 4 De afkoopwaarde wordt door de pensioenuitvoerder aan de deelnemer of gewezen deelnemer ter beschikking gesteld, met uitzondering van de afkoopwaarde voor een bijzonder partnerpensioen die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.

  • 5 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen er regels worden gesteld aan het vaststellen van de afkoopwaarde.

Artikel 81. Begrip en reikwijdte waardeoverdracht

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen instellingen worden aangewezen jegens wie een pensioenuitvoerder een verplichting tot waardeoverdracht heeft.

Artikel 81a. Recht op waardeoverdracht klein ouderdomspensioen

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft het recht om na beëindiging van de deelneming de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer over te dragen indien:

    • a. op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag;

    • b. de pensioenuitvoerder bij de toepassing van dit lid niet een lager maximum hanteert dan het in onderdeel a bedoelde bedrag;

    • c. de opgebouwde aanspraak geen nettopensioen betreft; en

    • d. de waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe beroepspensioenregeling of de werkgever.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, heeft de pensioenuitvoerder het recht de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van de aanspraakgerechtigde over te dragen indien:

    • a. er geen sprake meer is van verwerving van pensioenaanspraken bij de pensioenuitvoerder;

    • b. wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c;

    • c. de waardeoverdracht ertoe strekt pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder waarbij de aanspraakgerechtigde als deelnemer pensioen verwerft; en

    • d. er geen sprake is van een pensioenaanspraak bij een verzekeraar in de vorm van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

  • 3 De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor de deelnemer.

  • 4 De ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.

  • 5 De overdragende en ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel onder meer over de berekening van de overdrachtswaarde.

Artikel 82. Plicht tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling van beroepspensioenregeling of indiensttreding bij een werkgever

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien:

    • a. er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en

    • b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe beroepspensioenregeling of de werkgever;

    tenzij sprake is van een van de in de artikelen 83, 83a en 84 omschreven situaties of het pensioenaanspraken betreft waarvoor de pensioenuitvoerder artikel 81a toepast.

    Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht nettopensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit nettopensioen tevens vereist dat de ontvangende pensioenuitvoerder een regeling voor nettopensioen uitvoert.

  • 2 De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.

  • 3 De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder.

  • 4 De ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.

  • 5 De overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van nadere aan de waardeoverdracht te stellen voorwaarden en eisen, de berekening van de overdrachtswaarde, de waarde van met de overdrachtswaarde te verwerven pensioenaanspraken alsmede de in acht te nemen procedures.

Artikel 82a. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met afkoop

De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien na de waardeoverdracht de voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende wetgeving van een andere staat dan Nederland op de overgedragen pensioenaanspraken van toepassing is en de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht ruimer zijn dan op basis van deze wet.

Artikel 83. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met financiële positie pensioenuitvoerder

De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:

  • a. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een beroepspensioenfonds is waarbij gezien de beleidsdekkingsgraad de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt; of

  • b. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is:

    • 1°. ten aanzien waarvan een besluit als bedoeld in artikel 3A:85 van de Wet op het financieel toezicht is genomen; of

    • 2°. die failliet is.

Artikel 83a. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met bijbetaling

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de tijdelijke inperking van de in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht in verband met aanvullende bijdragen van de werkgever.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 84. Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht in verband met datum

De in artikel 82 en 99 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet met betrekking tot pensioenaanspraken indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2006.

Artikel 85. Herleving van de plicht tot waardeoverdracht bij wisseling van beroepspensioenregeling of indiensttreding bij een werkgever

  • 1 Indien de in artikel 83 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn, herleven de in artikel 82 bedoelde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende pensioenuitvoerder.

  • 2 Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel 83 bedoelde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.

  • 3 Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel 83 genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen, informeert wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.

Artikel 86. Bevoegdheid tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling beroepspensioenregeling of indiensttreding bij een werkgever

  • 1 Indien in de in artikel 82 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat:

    • a. de deelnemer niet voldaan heeft aan een in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 82, zevende lid, opgenomen voorwaarde om binnen een termijn een opgave te vragen; of

    • b. sprake is van de in artikel 84 bedoelde situatie,

    is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien voldaan wordt aan de in artikel 82, eerste lid en vierde lid genoemde voorwaarden.

  • 2 Indien in de in artikel 82 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat, omdat er geen sprake is van een individuele beëindiging, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien:

    • a. wordt voldaan aan de in artikel 82, eerste lid, onderdeel b, tweede en derde zin en vierde lid, genoemde voorwaarden;

    • b. de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken tot waardeoverdracht worden gedaan, dit schriftelijk hebben gemeld aan de toezichthouder; en

    • c. de toezichthouder binnen drie maanden na de melding geen verbod tot waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van beide pensioenuitvoerders.

  • 3 Indien de financiering van de aanspraken van de gewezen deelnemer bij de overdragende pensioenuitvoerder nog niet is voltooid overeenkomstig artikel 66 kan de pensioenuitvoerder ondanks de lagere waarde en de daaruit bij de ontvangende pensioenuitvoerder resulterende lagere pensioenaanspraken de waarde overdragen indien de gewezen deelnemer en zijn partner schriftelijk hiermee instemmen en mits sprake is van de in artikel 84 bedoelde situatie.

  • 4 Indien in de in artikel 82 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat sprake is van de in artikel 83a bedoelde situatie is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien:

Artikel 87. Plicht tot waardeaanwending bij keuzerecht of keuzemogelijkheid

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer de waarde van diens pensioenaanspraken aan te wenden in het kader van het keuzerecht overeenkomstig de artikelen 28c, 72, 73 en 73a of de keuzemogelijkheden overeenkomstig artikel 74 of 75b.

  • 2 De pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de deelnemer of gewezen deelnemer.

Artikel 88. Waardeoverdracht door beroepspensioenfondsen bij bereiken pensioendatum op grond van de beroepspensioenregeling

  • 1 Een beroepspensioenfonds is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien:

    • a. de beroepspensioenregeling hierin voorziet;

    • b. de overdrachtswaarde zodanig door het overdragende beroepspensioenfonds wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • c. indien de ontvangende pensioenuitvoerder een beroepspensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat beroepspensioenfonds.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is een beroepspensioenfonds verplicht op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in het eerste lid, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien voldaan wordt aan de in het eerste lid, onderdelen b en c en tweede zin, genoemde voorwaarden en:

    • a. het beroepspensioenfonds uitsluitend variabele uitkeringen uitvoert en het pensioenkapitaal na de overdracht wordt aangewend voor een vastgestelde uitkering; of

    • b. het beroepspensioenfonds uitsluitend vastgestelde uitkeringen uitvoert en het pensioenkapitaal na de overdracht wordt aangewend voor een variabele uitkering.

  • 3 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 89. Verplichting tot waardeoverdracht voor verzekeraars bij bereiken pensioendatum

  • 1 De verzekeraar is verplicht om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien:

    • a. de overdrachtswaarde zodanig door de overdragende verzekeraar wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • b. indien de ontvangende pensioenuitvoerder een beroepspensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat beroepspensioenfonds.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 89a. Verplichting tot waardeoverdracht voor premiepensioeninstellingen op datum van omzetting in pensioenuitkering dan wel bereiken pensioendatum

  • 1 De premiepensioeninstelling is verplicht de waarde van de pensioenaanspraken van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling per de pensioendatum voor omzetting van de aanspraken in een vastgestelde pensioenuitkering rechtstreeks over te dragen aan een door de premiepensioeninstelling aangewezen verzekeraar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioenuitvoerder die door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde is aangewezen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a. indien de door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde aangewezen pensioenuitvoerder een beroepspensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde al pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds; en

    • b. de ontvangende pensioenuitvoerder hanteert dezelfde methode als de premiepensioeninstelling om aan het vereiste van gelijke behandeling van mannen en vrouwen te voldoen.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 3 De overdrachtswaarde wordt door de premiepensioeninstelling zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 4 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 89b. Verplichting tot waardeoverdracht voorafgaand aan de pensioendatum voor premiepensioeninstellingen bij premie-uitkeringsregeling

  • 1 De premiepensioeninstelling is verplicht op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een premie-uitkeringsregeling over te dragen aan een verzekeraar voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum. Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

Artikel 90. Overdracht pensioenkapitaal op pensioendatum

  • 1 In geval van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende pensioenuitvoerder het pensioenkapitaal over:

    • a. aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het verzoek hiertoe van de deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat verzoek minder dan acht weken voor de pensioendatum heeft gedaan;

    • b. aan de door de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer, aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het verzoek hiertoe van die aanspraakgerechtigde.

  • 2 De overdragende pensioenuitvoerder is verplicht tot vergoeding van de schade die de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde ondervindt ten gevolge van de aan die pensioenuitvoerder toerekenbare niet tijdige overdracht; de schade is ten minste gelijk aan de wettelijke rente op het over te dragen pensioenkapitaal.

Artikel 91. Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht op verzoek beroepspensioenvereniging

  • 1 De pensioenuitvoerder is op verzoek van de beroepspensioenvereniging bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien:

    • a. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de beroepspensioenvereniging en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de beroepspensioenvereniging een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten; of

    • b. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een wijziging van de beroepspensioenregeling de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij dezelfde pensioenuitvoerder overeenkomstig die gewijzigde beroepspensioenregeling.

  • 2 Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens de pensioenuitvoerder kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen zijn geïnformeerd;

    • b. de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • c. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd.

  • 3 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 92. Verplichting tot collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van de pensioenuitvoerder

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder bij liquidatie van de eerstgenoemde pensioenuitvoerder.

  • 2 In geval van een waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende voorwaarden:

    • a. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd;

    • b. de overdrachtswaarde wordt zodanig door de overdragende pensioenuitvoerder vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn, waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 3 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 93. Plicht tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met een zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8, indien voldaan wordt aan de in artikel 82 genoemde voorwaarden, met dien verstande dat de in artikel 83 gestelde eis inzake de ontvangende pensioenuitvoerder niet van toepassing is, en mits:

    • a. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en

    • b. de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.

  • 2 Indien op grond van de in artikel 83 genoemde omstandigheden tijdelijk geen plicht tot waardeoverdracht bestaat, maar deze plicht overeenkomstig artikel 85 herleeft, is artikel 85, derde lid, niet van toepassing.

  • 3 De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

Artikel 94. Plicht tot waardeoverdracht aan een andere lidstaat van de Europese Unie of aangewezen instelling

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie of aan een op grond van artikel 81, tweede lid, door Onze Minister aangewezen instelling, indien:

    • a. er sprake is van beëindiging van de deelneming;

    • b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij een andere lidstaat van de Europese Unie of de aangewezen genoemde instelling;

    • c. de waarde rechtstreeks wordt overgedragen aan de betrokken lidstaat van de Europese Unie of de aangewezen instelling; en

    • d. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt.

    Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 3 De op grond van artikel 82, zevende lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien van de berekening van de overdrachtswaarde zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 95. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een andere instelling

  • 1 De pensioenuitvoerder die een verzoek tot waardeoverdracht ontvangt van een gewezen deelnemer waarbij beoogd wordt de waarde over te dragen aan een buitenlandse instelling, meldt dit aan de toezichthouder.

  • 2 Waardeoverdracht aan een buitenlandse instelling is alleen mogelijk wanneer ten genoegen van de toezichthouder wordt aangetoond dat:

    • a. voldaan wordt aan de in artikel 82, eerste lid, genoemde voorwaarden;

    • b. de in artikel 83 bedoelde omstandigheden op de overdragende pensioenuitvoerder niet van toepassing zijn;

    • c. de buitenlandse instelling de pensioenregeling uitvoert waaraan de beroepsgenoot deelneemt;

    • d. de buitenlandse instelling in het land van vestiging is onderworpen aan een vorm van overheidstoezicht;

    • e. de vermogens van de instelling en de werkgever juridisch zijn gescheiden door het bestaan van een aparte juridische entiteit van de instelling, door een speciale preferentieregeling ten gunste van pensioengerechtigden of anderszins;

    • f. de mogelijkheden tot afkoop van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet; en

    • g. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt.

Artikel 96. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling beroepspensioenregeling of indiensttreding bij een werkgever

De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8, indien wordt voldaan aan de in artikel 86 opgenomen voorwaarden, en mits:

  • a. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en

  • b. de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.

Artikel 97. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland bij bereiken pensioendatum op grond van de beroepspensioenregeling

De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8, indien wordt voldaan aan de in de artikelen 88, 89 of 89a opgenomen voorwaarden, en mits:

  • a. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en

  • b. de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.

Artikel 98. Collectieve waardeoverdracht naar pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland

  • 1 De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de beroepspensioenvereniging over te gaan tot collectieve waardeoverdracht overeenkomstig artikel 91, indien de beroepspensioenvereniging een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8.

  • 2 Aan de in artikel 92 geformuleerde verplichting tot waardeoverdracht in geval van liquidatie kan ook worden voldaan door waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8 in plaats van aan een pensioenuitvoerder.

Artikel 98a. Collectieve waardeoverdracht van een beroepspensioenfonds of premiepensioeninstelling naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat

  • 1 Een beroepspensioenfonds of premiepensioeninstelling is met inachtneming van artikel 98 slechts bevoegd over te gaan tot collectieve waardeoverdracht naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft, goedkeuring hebben verleend voor de collectieve waardeoverdracht.

  • 2 Ten behoeve van een aanvraag tot goedkeuring van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid:

    • a. stelt het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling de informatie over de aan de voorgenomen collectieve waardeoverdracht verbonden voorwaarden tijdig ter beschikking aan de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, waarbij de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden tevens worden geïnformeerd over het goedkeuringsrecht, bedoeld in onderdeel b; en

    • b. is vereist dat een tweederdemeerderheid van de deelnemers en gewezen deelnemers en een tweederdemeerderheid van de pensioengerechtigden die hebben gereageerd op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek het voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht hebben goedgekeurd.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft kunnen alleen goedkeuring verlenen voor de collectieve waardeoverdracht indien de toezichthouder die bevoegde autoriteiten heeft meegedeeld toestemming te verlenen voor de collectieve waardeoverdracht. De artikelen 91, tweede lid, onderdeel c, en 92, tweede lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing.

  • 4 De toezichthouder verleent alleen toestemming voor de collectieve waardeoverdracht, indien:

    • a. in geval van een gedeeltelijke collectieve waardeoverdracht de langetermijnbelangen van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden van het resterende deel van de beroepspensioenregeling afdoende worden beschermd;

    • b. de individuele pensioenaanspraken en pensioenrechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden na de collectieve waardeoverdracht minstens gelijk blijven; en

    • c. de met de over te dragen beroepspensioenregeling overeenkomende activa toereikend en passend zijn om de over te dragen passiva, technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten te dekken.

  • 5 De toezichthouder deelt de resultaten van zijn beoordeling binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft.

  • 6 Indien de collectieve waardeoverdracht in een grensoverschrijdende activiteit resulteert, informeert de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft binnen vier weken na ontvangst van het besluit waarmee goedkeuring wordt verleend voor de collectieve waardeoverdracht over de bepalingen van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de beroepspensioenregeling waarvan de waarde is overgedragen. De artikelen 194, tweede lid, 195 en 196 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 De kosten van de collectieve waardeoverdracht komen niet ten laste van de bij het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling resterende deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 99. Verplichting tot medewerking aan inbreng van waarde

  • 1 Indien een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland aan te nemen die verband houdt met een beroepspensioenregeling waarop deze wet tot het tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder gehouden daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits:

    • a. die waardeoverdracht ertoe strekt het de verzoekende deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;

    • b. op de pensioenuitvoerder de in artikel 83 genoemde omstandigheden niet van toepassing zijn; en

    • c. aan de pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht worden gesteld die in strijd zijn met deze wet.

    Indien het verzoek tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 De ontvangende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de deelnemer.

Artikel 100. Bevoegdheid tot medewerking aan inbreng van waarde

Indien een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van een buitenlandse instelling aan te nemen die verband houdt met een pensioenregeling waarop deze wet tot het tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder bevoegd daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits:

  • a. die waardeoverdracht ertoe strekt het de verzoekende deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;

  • b. op de pensioenuitvoerder de in artikel 83 genoemde omstandigheden niet van toepassing zijn; en

  • c. aan de pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht worden gesteld die in strijd zijn met deze wet.

Indien het verzoek tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

Artikel 100a. Medewerking aan collectieve waardeoverdracht van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat naar een beroepspensioenfonds of een premiepensioeninstelling

  • 1 Een beroepspensioenfonds of premiepensioeninstelling is bevoegd een collectieve waardeoverdracht van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat aan te nemen, mits de toezichthouder goedkeuring heeft verleend voor de collectieve waardeoverdracht.

  • 2 Het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling dient de aanvraag tot goedkeuring van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid in bij de toezichthouder.

  • 3 De aanvraag tot goedkeuring bevat de volgende gegevens:

    • a. de schriftelijke overeenkomst tussen het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling en de pensioeninstelling uit de andere lidstaat met de voorwaarden van de voorgenomen collectieve waardeoverdracht;

    • b. een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de over te dragen beroepspensioenregeling;

    • c. een beschrijving van de over te dragen passiva of technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten, en de overeenkomstige activa of de geldwaarde daarvan;

    • d. de naam, alsmede de plaats van vestiging van het hoofdbestuur, van het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling en de pensioeninstelling uit de andere lidstaat en de lidstaten waar deze instellingen zijn geregistreerd of een vergunning hebben verkregen;

    • e. de namen van de betrokken zelfstandigen of beroepsgenoten;

    • f. een bewijs dat een, op basis van het recht van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft, vastgestelde meerderheid van de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, een meerderheid van hun vertegenwoordigers, de overdracht heeft goedgekeurd.

    • g. in voorkomend geval, de namen van de lidstaten waarvan de geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de betrokken beroepspensioenregeling.

  • 4 De toezichthouder stuurt de aanvraag tot goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, na ontvangst onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft.

  • 5 Na ontvangst van de beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft, neemt de toezichthouder een besluit omtrent het verlenen of weigeren van goedkeuring voor de collectieve waardeoverdracht, met dien verstande dat:

    • a. indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft geen toestemming hebben verleend voor de collectieve waardeoverdracht een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag tot goedkeuring van de collectieve waardeoverdracht door de toezichthouder achterwege kan blijven en goedkeuring voor de collectieve waardeoverdracht wordt geweigerd;

    • b. indien de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend voor de collectieve waardeoverdracht, de toezichthouder goedkeuring verleent voor de collectieve waardeoverdracht, mits:

      • 1°. de aanvraag tot goedkeuring de gegevens, bedoeld in het derde lid, bevat;

      • 2°. de administratieve structuur, de financiële positie van het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling en de goede reputatie of de beroepskwalificaties of beroepservaring van de personen die het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling besturen met de voorgenomen collectieve waardeoverdracht verenigbaar zijn;

      • 3°. de langetermijnbelangen van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden van het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling en het overgedragen deel van de beroepspensioenregeling tijdens en na de collectieve waardeoverdracht afdoende worden beschermd;

      • 4°. de technische voorzieningen van het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling op het moment van de collectieve waardeoverdracht volledig door kapitaal zijn gedekt, indien de collectieve waardeoverdracht in een grensoverschrijdende activiteit resulteert; en

      • 5°. de over te dragen activa toereikend en passend zijn om de over te dragen passiva, technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten te dekken.

  • 6 De toezichthouder deelt het besluit tot het verlenen of weigeren van goedkeuring voor de collectieve waardeoverdracht binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring mee aan het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling.

  • 7 De toezichthouder deelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft het in het zesde lid bedoelde besluit mee, binnen twee weken nadat het is genomen.

  • 8 De toezichthouder deelt informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en arbeidswetgeving ontvangen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft binnen een week na ontvangst mee aan het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling.

  • 9 De kosten van de collectieve waardeoverdracht komen niet ten laste van de bij het beroepspensioenfonds of de premiepensioeninstelling bestaande deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 5. Overige bepalingen

Artikel 101. Informatie uit de basisregistratie personen

Inlichtingen uit de basisregistratie personen en inlichtingen en uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand, die de pensioenuitvoerder nodig heeft met het oog op de uitvoering van zijn taak, zijn vrij van leges.

Artikel 102. Burgerservicenummer

  • 1 Het burgerservicenummer kan door de pensioenuitvoerder bij het verwerken van persoonsgegevens worden gebruikt.

  • 2 De pensioenuitvoerder gebruikt dit burgerservicenummer uitsluitend:

    • a. in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft; of

    • b. in contacten met personen en instanties voor zover deze zelf bevoegd zijn gebruik te maken van het burgerservicenummer bij het verwerken van persoonsgegevens.

Artikel 103. Voorwaardelijke toeslagverlening

  • 1 Bij voorwaardelijke toeslagverlening door een verzekeraar dient er een consistent geheel te zijn tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister wordt invulling gegeven aan de consistentie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Een toeslag is alleen voorwaardelijk indien in de beroepspensioenregeling, de uitvoeringsovereenkomst, het pensioenreglement, de opgaven op grond van de artikelen 48 tot en met 57a alsmede in de overige, persoonlijke, informatieverstrekking over toeslagverlening door de pensioenuitvoerder een voorwaardelijkheidsverklaring is opgenomen.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de voorwaardelijkheidsverklaring.

Artikel 104. Informatie in bestuursverslag over dwangsommen en bestuurlijke boeten

Een pensioenuitvoerder vermeldt in zijn bestuursverslag of in het afgelopen boekjaar:

  • a. aan de pensioenuitvoerder dwangsommen en bestuurlijke boeten zijn opgelegd, en zo ja, hoeveel deze in totaal hebben bedragen;

  • b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 166 aan de pensioenuitvoerder is gegeven;

  • c. een bewindvoerder als bedoeld in artikel 168 is aangesteld;

  • d. een herstelplan als bedoeld in artikel 133 of artikel 134 van toepassing is;

  • e. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 167, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde organen van een beroepspensioenfonds is gebonden aan toestemming van de toezichthouder.

Artikel 105. Overlijden ten gevolge van een uitgesloten oorzaak

Overlijdt een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ten gevolge van een van het risico uitgesloten oorzaak en betrof het een partnerpensioen op opbouwbasis, dan keert de pensioenuitvoerder aan de partner een periodieke uitkering van partnerpensioen uit die gebaseerd is op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.

Artikel 105a. Uitvoering buitenlandse pensioenregeling

De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing voor zover een pensioenuitvoerder een pensioenregeling uitvoert waarop de voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende regels van een andere staat dan Nederland van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4. Beroepspensioenfonds

Artikel 106. Beroepspensioenfonds

Een beroepspensioenfonds is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel 107. Melding oprichting van een beroepspensioenfonds

  • 1 De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een beroepspensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.

  • 2 Het beroepspensioenfonds meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze oprichting aan de toezichthouder.

  • 3 Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, worden gevoegd:

    • a. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het beroepspensioenfonds;

    • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het beroepspensioenfonds;

    • c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;

    • d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 140; en

    • e. een eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging.

Artikel 107a. Fusie of splitsing beroepspensioenfonds

  • 1 Een beroepspensioenfonds meldt een voorgenomen fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van de fusie of splitsing aan de toezichthouder.

  • 2 De toezichthouder kan tot die beoogde datum een verbod tot fusie of splitsing opleggen.

Artikel 108. Toezending wijziging officiële stukken

Het beroepspensioenfonds zendt:

  • a. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten;

  • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de reglementen;

  • c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst;

  • d. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 140; en

  • e. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging,

binnen twee weken na totstandkoming van die wijziging aan de toezichthouder.

Artikel 109. Bestuur beroepspensioenfonds

Het bestuur van een beroepspensioenfonds bestaat uit vertegenwoordigers van de beroepspensioenvereniging die de verplichtstelling heeft aangevraagd.

Artikel 109a. Doelstellingen en uitgangspunten

  • 1 Het bestuur van een beroepspensioenfonds draagt na overleg met de overige organen van het beroepspensioenfonds zorg voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het beroepspensioenfonds. De organen van het beroepspensioenfonds gebruiken deze doelstellingen en uitgangspunten bij de toetsing van de opdrachtaanvaarding van de door vertegenwoordigers van beroepspensioenverenigingen overeengekomen beroepspensioenregelingen, en bij de besluitvorming, de verantwoording, de advisering, en het toezicht binnen het beroepspensioenfonds.

  • 2 Het bestuur van een beroepspensioenfonds streeft er naar van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zo veel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de doelstellingen die ten grondslag liggen aan de beroepspensioenregelingen die de vertegenwoordigers als opdracht in uitvoering aan het beroepspensioenfonds geven.

  • 3 Het bestuur van een beroepspensioenfonds draagt zorg voor de formele opdrachtaanvaarding van de door de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, aan het beroepspensioenfonds opgedragen beroepspensioenregelingen. Het bestuur toetst bij de opdrachtaanvaarding voor het beroepspensioenfonds als geheel en voor de relevante beleidsgebieden aan de doelstellingen en uitgangspunten, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten en het proces van opdrachtaanvaarding.

Artikel 110. Intern toezicht

  • 1 Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, door jaarlijkse visitatie of door de niet uitvoerende bestuurders indien de bestuurstaken worden verdeeld over uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders.

  • 2 Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door niet uitvoerende bestuurders is artikel 110a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 110a. Samenstelling en taken raad van toezicht en visitatiecommissie

  • 1 De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in het toezicht.

  • 2 De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het beroepspensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en in het bestuursverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht.

  • 3 Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van:

    • a. het bestuursverslag en de jaarrekening;

    • b. de profielschets voor bestuurders;

    • c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;

    • d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het beroepspensioenfonds of de overname van verplichtingen door het beroepspensioenfonds;

    • e. liquidatie, fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds; en

    • f. het omzetten van het beroepspensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4 De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het derde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.

  • 5 De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan het verantwoordingsorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur. Indien de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur naar aanleiding van de melding niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de raad van toezicht, handelt, meldt de raad van toezicht het disfunctioneren van het bestuur aan De Nederlandsche Bank N.V.

  • 6 De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de raad van toezicht.

  • 7 Het bestuur van het beroepspensioenfonds en de raad van toezicht komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.

  • 8 De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het beroepspensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en in het bestuursverslag.

  • 9 Het beroepspensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake dit artikel die onder meer betrekking hebben op de bevoegdheden van de raad van toezicht ten aanzien van benoeming en ontslag van bestuurders.

Artikel 110b. Eisen ten aanzien van beleid

  • 1 Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een beroepspensioenfonds.

  • 2 De personen die het beleid van een beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het beroepspensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en de pensioengerechtigden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.

  • 3 Iedere bestuurder van een beroepspensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.

Artikel 110c. Geschiktheid en betrouwbaarheid

  • 1 Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds.

  • 2 Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.

  • 3 De risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie bij een beroepspensioenfonds worden uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van deze functies.

  • 4 Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie en de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie bij een beroepspensioenfonds worden uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

  • 5 Het bestuur van het beroepspensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.

  • 6 Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid wordt niet doorgevoerd indien:

    • a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of

    • b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.

  • 7 Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het beroepspensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 8 De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het vierde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.

Artikel 110ca. Tijdsbeslag

Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een beroepspensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.

Artikel 110d. Verantwoordingsorgaan

  • 1 Een beroepspensioenfonds stelt een verantwoordingsorgaan in.

  • 2 In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. De leden van het verantwoordingsorgaan vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding.

  • 3 Op grond van door het bestuur van het beroepspensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in het verantwoordingsorgaan zitting hebben.

  • 4 Het bestuur van het beroepspensioenfonds gaat over tot verkiezing van de leden van het verantwoordingsorgaan die de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen:

    • a. op eigen initiatief van het beroepspensioenfonds; of

    • b. indien dit wordt verzocht door ten minste 1% van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of door ten minste 500 deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

    Het beroepspensioenfonds verleent medewerking aan ieder initiatief van deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden tot het organiseren van verkiezingen op grond van de vorige volzin, aanhef en onderdeel b.

  • 5 Het verantwoordingsorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.

  • 6 Het bestuur van het beroepspensioenfonds en het verantwoordingsorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het beroepspensioenfonds of het verantwoordingsorgaan overleg wenselijk acht.

  • 7 Het beroepspensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het verantwoordingsorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

  • 8 Indien een leeftijdscohort voorafgaand aan het vaststellen van de risicohouding ondervertegenwoordigd is in het verantwoordingsorgaan, vraagt het beroepspensioenfonds bij het uitvragen van de risicohouding de leden van dit leeftijdscohort actief zich aan te melden voor het verantwoordingsorgaan.

Artikel 110e. Taken verantwoordingsorgaan

  • 1 Het bestuur van het beroepspensioenfonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.

  • 2 Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het bestuursverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het bestuursverslag opgenomen. Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.

  • 3 Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over:

    • a. het beleid inzake beloningen;

    • b. de vorm en inrichting van het intern toezicht;

    • c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;

    • d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure;

    • e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid;

    • f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het beroepspensioenfonds of de overname van verplichtingen door het beroepspensioenfonds;

    • g. liquidatie, fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds;

    • h. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; en

    • i. het omzetten van het beroepspensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4 Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 110a, vijfde lid.

  • 5 Het advies van het verantwoordingsorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het derde lid bedoelde besluiten.

  • 6 Bij het vragen van advies wordt aan het verantwoordingsorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.

  • 7 Het beroepspensioenfonds deelt het verantwoordingsorgaan zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.

  • 8 In de statuten van het beroepspensioenfonds kunnen aan het verantwoordingsorgaan verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.

Artikel 110f. Informatie aan het verantwoordingsorgaan

Een beroepspensioenfonds informeert het verantwoordingsorgaan onverwijld schriftelijk over:

  • a. de verplichting tot opstelling van een herstelplan als bedoeld in artikel 133 of artikel 134;

  • b. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 168; en

  • c. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 167, waarin de bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een beroepspensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen.

Artikel 110g. Voorzieningen verantwoordingsorgaan

  • 1 Een beroepspensioenfonds staat de leden van het verantwoordingsorgaan het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.

Artikel 110h. Diversiteit

In het bestuursverslag van een beroepspensioenfonds wordt gerapporteerd over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van het verantwoordingsorgaan en het bestuur en over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van het beroepspensioenfonds te bevorderen.

Artikel 111. Verbod leeftijdsgrens

Iedere bepaling die het lidmaatschap van het bestuur, de raad van toezicht, de visitatiecommissie of het verantwoordingsorgaan onmogelijk maakt op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is nietig.

Artikel 112. Goedkeuringsrecht

Iedere bepaling die een goedkeuringsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het beroepspensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het beroepspensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.

Artikel 113. Statuten

  • 1 In de statuten van een beroepspensioenfonds worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende:

    • a. het doel van het beroepspensioenfonds, waaronder een omschrijving van de werkingssfeer;

    • b. de bestemming van de middelen van het beroepspensioenfonds;

    • c. het beheer van het beroepspensioenfonds;

    • d. de inkomsten van het beroepspensioenfonds;

    • e. de belegging van de gelden;

    • f. de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen;

    • g. de wijziging van de statuten;

    • h. de liquidatie van het beroepspensioenfonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het beroepspensioenfonds;

    • i. de wijze waarop het intern toezicht is georganiseerd;

    • j. de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;

    • k. de toepassing van artikel 110b, derde lid; en

    • l. de wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan worden benoemd en ontslagen.

  • 2 De omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats door het omschrijven van de activiteiten van de beroepsgroep.

Artikel 113a. Omzetting beroepspensioenfonds

  • 1 Voor omzetting van een beroepspensioenfonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een verklaring van geen bezwaar van de toezichthouder vereist. De toezichthouder verleent de verklaring indien hij van oordeel is dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, en de pensioengerechtigden voldoende gewaarborgd zijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld terzake van het eerste lid.

Artikel 114. Verbod van nevenactiviteiten

  • 1 Een beroepspensioenfonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter zake van activiteiten die door beroepspensioenfondsen kunnen worden verricht.

Artikel 115. Uitvoering vrijwillige pensioenregeling

  • 1 Een beroepspensioenfonds kan uitsluitend een vrijwillige pensioenregeling uitvoeren, indien dit een aanvulling op een door datzelfde beroepspensioenfonds uitgevoerde basispensioenregeling betreft.

  • 2 Een beroepspensioenfonds kan een fiscaal bovenmatige beroepspensioenregeling uitsluitend uitvoeren als vrijwillige pensioenregeling.

Artikel 115a. Uitvoering nettopensioen door beroepspensioenfonds

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van een nettopensioen door een beroepspensioenfonds.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 116. Eisen vrijwillige uitkeringsregeling

[Vervallen per 01-07-2023]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2005. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 118. Eisen vrijwillige premieregeling

Voor een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieregeling welke wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds geldt dat de premie voor de vrijwillige pensioenregeling in enig jaar niet meer bedraagt dan een derde van de over dat jaar verschuldigde premie voor de basispensioenregeling.

Artikel 119. Uitvoeren van meerdere beroepspensioenregelingen

Indien een beroepspensioenfonds meerdere beroepspensioenregelingen uitvoert vormen deze beroepspensioenregelingen financieel één geheel, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 145k, zevende lid.

Artikel 120. Inkoop van pensioenopbouw

Een beroepspensioenfonds kan de mogelijkheid bieden tot verhoging van de pensioenaanspraken indien het deel van de pensioenaanspraken dat voortvloeit uit deze inkoop overeenkomstig de pensioenaanspraken op grond van de basispensioenregeling wordt behandeld.

Artikel 120a. Aanstelling van een pensioenbewaarder

  • 1 Een beroepspensioenfonds draagt de eigendom van een pensioenvermogen slechts over aan een pensioenbewaarder nadat hij met deze een overeenkomst inzake het beheer en de bewaring van het pensioenvermogen heeft gesloten.

  • 2 Het beroepspensioenfonds treft maatregelen opdat de pensioenbewaarder slechts met zijn medewerking over de bestanddelen van het pensioenvermogen zal beschikken.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 5. Financieel toetsingskader inzake beroepspensioenfondsen

Artikel 121. Vaststelling technische voorzieningen

  • 1 Een beroepspensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen.

  • 2 De berekening wordt uitgevoerd met inachtneming van de volgende beginselen:

    • a. de technische voorzieningen worden berekend op basis van marktwaardering;

    • b. de voor de berekening van de technische voorzieningen gebruikte grondslagen inzake overlijden of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting worden gebaseerd op prudente beginselen; en

    • c. de methode en de grondslag van de berekening van de technische voorzieningen blijven van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd, tenzij wijzigingen daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg van een verandering van de juridische, demografische of economische omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag liggen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van berekening van het minimum bedrag van de technische voorzieningen, de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges en kunnen regels worden gesteld over de frequentie waarmee de technische voorzieningen worden berekend.

Artikel 122. Financiering ouderdomspensioen

Ouderdomspensioen wordt gefinancierd op basis van kapitaaldekking.

Artikel 124. Terugstorting

  • 1 Een beroepspensioenfonds kan uitsluitend terugstorten indien:

    • a. gezien de beleidsdekkingsgraad ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 121, 127 en 128;

    • b. de voorwaardelijke toeslagen zowel met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend als ook in de toekomst kunnen worden verleend; en

    • c. de korting op de pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129 in de voorgaande tien jaar gecompenseerd is.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 125. Vermelding premie in jaarrekening en bestuursverslag

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 126. Minimaal vereist eigen vermogen

  • 1 Een beroepspensioenfonds beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen, tenzij:

    • a. een beroepspensioenfonds tot volledige overdracht of onderbrenging is overgegaan; en

    • b. de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat het beroepspensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de omvang en de samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen bepaald.

Artikel 127. Vereist eigen vermogen

  • 1 Een beroepspensioenfonds beschikt over een vereist eigen vermogen.

  • 2 Een beroepspensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97½ procent wordt voorkomen dat het beroepspensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de berekening en de samenstelling van het vereist eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, en het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 128. Dekking door waarden

De technische voorzieningen en de aan het beroepspensioenfonds verstrekte leningen worden volledig door waarden gedekt.

Artikel 128a. Dekkingsgraad

  • 1 De beleidsdekkingsgraad van een beroepspensioenfonds is de gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beleidsdekkingsgraad en het moment van vaststelling van de beleidsdekkingsgraad.

Artikel 128b. Melding reële dekkingsgraad aan toezichthouder

  • 1 Een beroepspensioenfonds is verplicht om jaarlijks de hoogte van de reële dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds aan de toezichthouder te melden.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de reële dekkingsgraad.

Artikel 129. Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door beroepspensioenfonds

  • 1 Een beroepspensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:

    • a. het beroepspensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 126 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 127 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;

    • b. het beroepspensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 126 of artikel 127, zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en

    • c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 133 of artikel 134.

  • 2 Een beroepspensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden onverwijld over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.

  • 3 De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers en toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 130. Eisen ten aanzien van beleggingen

  • 1 Een beroepspensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en met name gebaseerd is op de volgende uitgangspunten:

    • a. de waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden;

    • b. de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering; en

    • c. de blootstelling aan beleggingsrisico is niet hoger dan 150%.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter waarborging van het prudente beleggingsbeleid nadere regels gesteld.

  • 3 De eisen die zijn opgenomen in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, en de regels die op grond van het tweede lid worden gesteld ten aanzien van de diversificatie van waarden zijn niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.

  • 4 Een beroepspensioenfonds vermeldt in zijn bestuursverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.

Artikel 131. Leningen

  • 1 Een beroepspensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij de lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde partijen op als garant.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid met betrekking tot de tijdelijkheid van de lening en de liquiditeitsdoelstellingen.

Artikel 132. Voorwaardelijke toeslagverlening

  • 1 Voor zover van toepassing stelt een beroepspensioenfonds beleid vast met betrekking tot de voorwaardelijke toeslagverlening.

  • 2 Voor een beroepspensioenfonds geldt bij de voorwaardelijke toeslagverlening het volgende:

    • a. bij een beleidsdekkingsgraad onder een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen niveau wordt geen toeslag verleend;

    • b. er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is; en

    • c. incidentele toeslagverlening om in het verleden niet toegekende toeslag of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren kan worden verleend indien die toeslagverlening geen gevolgen heeft voor de toeslagverlening in de toekomst overeenkomstig onderdeel b, de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 127, behoudt en in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze toeslagverlening beschikbaar is, wordt aangewend.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien:

    • a. een beroepspensioenfonds volledig verzekerd is bij een verzekeraar; of

    • b. anderszins sprake is van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bijzondere omstandigheden.

  • 4 Beroepspensioenfondsen kunnen de voorwaardelijke toeslagverlening financieren door:

    • a. het creëren van technische voorzieningen;

    • b. het creëren van eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de toeslagverlening;

    • c. het putten uit het eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de toeslagverlening;

    • d. het hanteren van een opslag op de premie; of

    • e. overrendement.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 133. Herstelplan

  • 1 Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een beroepspensioenfonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 127 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, meldt het beroepspensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder. Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een beroepspensioenfonds, waarvan het minimaal vereist eigen vermogen hoger is dan het vereist eigen vermogen, per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 126 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen, meldt het beroepspensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.

  • 2 In de in de eerste zin van het eerste lid bedoelde situatie dient het beroepspensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar herstelplan in, tenzij het beroepspensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad op dat moment weer voldoet aan artikel 127. In het herstelplan werkt het beroepspensioenfonds uit hoe het uiterlijk binnen tien jaar zal voldoen aan artikel 127.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de toezichthouder, in verband met de specifieke situatie van het beroepspensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, bepalen dat voor het herstelplan een kortere termijn geldt dan tien jaar.

  • 4 Een beroepspensioenfonds dat bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot en een beleidsdekkingsgraad heeft die ligt onder de bij of krachtens artikel 126 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen werkt in het herstelplan tevens uit hoe het binnen een jaar zal voldoen aan artikel 126.

  • 5 Het herstelplan vertoont een in beginsel tijdsevenredig herstel. In afwijking hiervan kan het herstelplan een meer dan tijdsevenredig herstel vertonen in de eerste helft van de looptijd van het herstelplan.

  • 6 Het herstelplan gaat uiterlijk zes maanden nadat de beleidsdekkingsgraad is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 127 gestelde eisen in. Het beroepspensioenfonds handelt onverwijld overeenkomstig het herstelplan.

  • 7 Het beroepspensioenfonds stelt jaarlijks de beleidsdekkingsgraad vast op het moment waarop een situatie als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld. Zo nodig in afwijking van de vorige zin kan het beroepspensioenfonds de beleidsdekkingsgraad jaarlijks vaststellen per het einde van het vierde kalenderkwartaal, door de eerste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad na het moment waarop een situatie als bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld te vervroegen.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel die onder meer betrekking hebben op de periode tot het herstelplan ingaat.

Artikel 134. Actualisatie herstelplan

  • 1 Wanneer de beleidsdekkingsgraad die op grond van artikel 133, zevende lid, is vastgesteld ligt onder de bij of krachtens artikel 127 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, dient het beroepspensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar geactualiseerd herstelplan in.

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde herstelplan werkt het beroepspensioenfonds uit hoe het in dezelfde termijn als de termijn die het beroepspensioenfonds bij het herstelplan op grond van artikel 133, tweede lid, heeft gebruikt, zal voldoen aan artikel 127. Het beroepspensioenfonds kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het beroepspensioenfonds en in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden, een andere termijn hanteren voor het geactualiseerd herstelplan indien de toezichthouder daarmee instemt.

  • 3 Artikel 133, vierde tot en met achtste lid, is van toepassing op de geactualiseerde herstelplannen. Op het moment dat het geactualiseerde herstelplan ingaat vervangt dit een eerder vastgesteld herstelplan of geactualiseerd herstelplan.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 135. Maatregel minimaal vereist eigen vermogen

  • 1 Indien de beleidsdekkingsgraad in een situatie als bedoeld in artikel 133, eerste lid, of vastgesteld op grond van artikel 133, zevende lid, zes maal opeenvolgend ligt onder de bij of krachtens artikel 126 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en de dekkingsgraad bij die laatste vaststelling ook onder dat niveau ligt neemt het beroepspensioenfonds binnen zes maanden maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds direct voldoet aan artikel 126. Voor zover het bij de maatregelen vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft worden deze direct in de technische voorzieningen verwerkt en ofwel direct doorgevoerd, ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het herstelplan dat is opgesteld na constatering van de situatie, bedoeld in de eerste zin.

  • 2 Voor een beroepspensioenfonds dat bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot geldt in plaats van het in het eerste lid genoemde aantal van zes een aantal van twee.

  • 3 Indien een beroepspensioenfonds in de situatie, bedoeld in het eerste lid, maatregelen heeft genomen waardoor de dekkingsgraad direct voldoet aan artikel 126, begint voor de volgende toepassing van het eerste lid een nieuwe termijn. Indien een beroepspensioenfonds in de situatie, bedoeld in het eerste lid, geen maatregelen heeft genomen omdat bij de laatste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad de dekkingsgraad niet onder het minimaal vereist eigen vermogen lag, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing bij iedere volgende vaststelling van de beleidsdekkingsgraad op grond van artikel 133, zevende lid, totdat de beleidsdekkingsgraad ligt op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen of de beleidsdekkingsgraad en de dekkingsgraad liggen onder dat niveau.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 136. Mogelijkheid tot ontheffing

  • 1 De toezichthouder kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het beroepspensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag van een beroepspensioenfonds geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 126, 127, 129, eerste lid, onderdeel a, 132, 133, 134 en 135 bepaalde, indien het beroepspensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Artikel 137. Vrijstelling bij uitzonderlijke situatie

Bij regeling van Onze Minister, na overleg met de toezichthouder, kan vrijstelling worden verleend van de in artikel 133 genoemde termijn van tien jaar en het in artikel 135 genoemde aantal van zes, indien er sprake is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal beroepspensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde vereisten inzake het vereist eigen vermogen en het minimaal vereist eigen vermogen.

Artikel 138. Beheerste en integere bedrijfsvoering

  • 1 Een beroepspensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. De regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfrisico’s;

    • b. integriteit;

    • c. de soliditeit van het beroepspensioenfonds, waaronder wordt verstaan:

      • 1°. het beheersen van financiële risico’s; en

      • 2°. het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het beroepspensioenfonds kunnen aantasten;

    • d. het beheersen van de financiële positie over de lange termijn door periodiek een haalbaarheidstoets te maken.

Artikel 138a. Sleutelfuncties

  • 1 Een beroepspensioenfonds beschikt over een risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie.

  • 2 De houders van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie rapporteren materiële bevindingen en aanbevelingen op het gebied dat onder hun verantwoordelijkheid valt aan het bestuur van het beroepspensioenfonds. Indien de houder van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie tevens bestuurder is van het beroepspensioenfonds worden de materiële bevindingen en aanbevelingen ook gerapporteerd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie.

  • 3 De houders van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie melden het de toezichthouder zo spoedig mogelijk indien het bestuur van het beroepspensioenfonds niet tijdig passende corrigerende maatregelen treft, nadat het bestuur op grond van het tweede lid op de hoogte is gesteld van:

    • a. een substantieel risico dat het beroepspensioenfonds niet aan een bij of krachtens de wet gesteld vereiste van significante betekenis zal voldoen en dit ernstige gevolgen kan hebben voor de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden; of

    • b. een significante inbreuk op de voor het beroepspensioenfonds en haar activiteiten geldende bij of krachtens de wet gestelde vereisten.

  • 4 Het beroepspensioenfonds draagt er zorg voor dat de houder van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie die op grond van het derde lid te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de toezichthouder als gevolg van deze melding niet wordt benadeeld.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 138b. Stresstest

De toezichthouder kan een beroepspensioenfonds de verplichting opleggen om een stresstest uit te voeren.

Artikel 139. Parameters

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden, ten behoeve van de berekeningen noodzakelijk voor de uitvoering van een beroepspensioenregeling, regels gesteld over:

    • a. het minimale percentage van het gemiddelde loon- of prijsindexcijfer;

    • b. het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden;

    • c. de maximaal te hanteren risicopremies op onder andere aandelen en onroerend goed; en

    • d. een uniforme set met economische scenario’s.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels worden uiterlijk iedere vijf jaren getoetst, rekening houdend met financieel-economische ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien van toekomstige financieel-economische verwachtingen.

  • 3 Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister een commissie in met toepassing van artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Onze Minister kan tevens het oordeel van de commissie vragen over de toepassing van de rentetermijnstructuur bij rentes met een lange looptijd.

  • 4 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 140. Actuariële en bedrijfstechnische nota

  • 1 Het beroepspensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bij of krachtens de artikelen 35, 121 tot en met 132 en 138 bepaalde en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve, de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding. De actuariële en bedrijfstechnische nota bevat voorts een verklaring inzake beleggingsbeginselen.

  • 2 De actuariële en bedrijfstechnische nota van een beroepspensioenfonds bevat verder:

    • a. een beschrijving van de wijze waarop het beroepspensioenfonds voorkomt dat de voor pensioen bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief kunnen worden;

    • b. een financieel crisisplan waarin het beroepspensioenfonds beschrijft welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie dat niet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 127 zal worden voldaan en welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie, bedoeld in artikel 135, eerste lid;

    • c. het niveau van de beleidsdekkingsgraad vanaf welke premiekortingen en terugstortingen als bedoeld in artikel 124 zijn toegestaan; en

    • d. een beschrijving van de overige sturingsmiddelen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de actuariële en bedrijfstechnische nota.

  • 4 Voorzover risico’s zijn overgedragen, verzekerd of ondergebracht kan de omschrijving, bedoeld in het eerste lid, beperkt blijven tot een verwijzing naar hetgeen daarover in de betreffende overeenkomsten is opgenomen.

  • 5 De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien.

Artikel 141. Jaarrekening en bestuursverslag

Een beroepspensioenfonds met zetel in Nederland stelt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening en het bestuursverslag overeenkomstig titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vast, met dien verstande dat artikel 390 van genoemd wetboek niet van toepassing is en dat de in artikel 360, derde lid, 396 en 397 van genoemd wetboek geformuleerde uitzonderingen niet van toepassing zijn.

Artikel 142. Staten

  • 1 Een beroepspensioenfonds doet het boekjaar gelijk lopen met het kalenderjaar.

  • 2 Een beroepspensioenfonds verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan de toezichthouder die de toezichthouder nodig heeft voor de juiste uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 146.

  • 3 De actuariële staten zijn gewaarmerkt door een bevoegd actuaris. Bij de actuariële staten hoort een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris.

  • 4 Met zijn verklaring bedoeld in het derde lid bevestigt de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikelen 121 tot en met 135, de correcte toepassing van de toedelingsregels en de regels ten aanzien van de risicohouding. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of op enig punt een voorbehoud te maken.

  • 5 De staten zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. Ten bewijze dat de staten door hem zijn onderzocht, waarmerkt de accountant de staten.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke staten worden verstrekt en worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.

Artikel 143. Onafhankelijkheid actuaris

  • 1 De bevoegde actuaris die het actuarieel verslag waarmerkt, is onafhankelijk van het beroepspensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het beroepspensioenfonds.

  • 2 Het is de waarmerkende actuaris niet toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in artikel 142, vierde lid, uit te oefenen voor een beroepspensioenfonds wanneer een andere actuaris of andere deskundige die behoort tot dezelfde organisatie als de waarmerkende actuaris, andere werkzaamheden verricht voor hetzelfde beroepspensioenfonds, tenzij de organisatie van de waarmerkende actuaris een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode heeft over de onafhankelijkheid van de waarmerkende actuaris.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de waarmerkende actuaris andere werkzaamheden voor het beroepspensioenfonds verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden van de actuariële functie.

Artikel 143a. Verbod kapitaalcontracten

Een beroepspensioenfonds kan niet overgaan tot verzekering bij een verzekeraar indien de verzekering gebaseerd is op een kapitaalcontract. Een kapitaalcontract is een overeenkomst tussen een beroepspensioenfonds en een verzekeraar waarbij geldt dat:

  • a. risico’s van het beroepspensioenfonds gedurende de contractsperiode worden verzekerd;

  • b. de daarbij behorende pensioenaanspraken en pensioenrechten na afloop van de contractsperiode niet op verzoek van het beroepspensioenfonds premievrij bij de verzekeraar achter kunnen worden gelaten; en

  • c. de waarden die behoren bij het ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen op kapitaalbasis gedurende de contractsperiode geheel of gedeeltelijk in juridisch eigendom van de verzekeraar zijn.

Artikel 144. Verplichting tot overdracht, verzekering of onderbrenging

De toezichthouder kan een beroepspensioenfonds de verplichting opleggen om binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot verzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een verzekeraar of onderbrenging bij een beroepspensioenfonds indien dit naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is in verband met:

  • a. de actuariële en bedrijfstechnische opzet van het beroepspensioenfonds; of

  • b. de deskundigheid en betrouwbaarheid van het bestuur.

Artikel 145. Overdracht, verzekering of onderbrenging bij eindigen beroepspensioenregeling

Wanneer een beroepspensioenregeling eindigt en er geen sprake meer is van verwerving van pensioen tijdens een periode waarin de beleidsdekkingsgraad van het beroepspensioenfonds ligt onder de bij of krachtens artikel 126 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen:

  • a. stelt het beroepspensioenfonds de toezichthouder hiervan op de hoogte;

  • b. gaat het beroepspensioenfonds binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over tot het verzekeren bij een verzekeraar, overdragen aan een verzekeraar of onderbrengen bij een beroepspensioenfonds van de pensioenverplichtingen op basis van een procedure welke ter kennis en instemming van de toezichthouder wordt gebracht; en

  • c. stelt het beroepspensioenfonds een algemeen overzicht van de procedure, bedoeld in onderdeel b, beschikbaar voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of de vertegenwoordigers van de genoemde personen in overeenstemming met het vertrouwelijkheidbeginsel.

Hoofdstuk 5a. Specifieke voorschriften tijdens transitieperiode

§ 5a.1. Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s

Artikel 145a. Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing, indien:

    • a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen een beroepspensioenregeling gold;

    • b. de beroepspensioenregeling wordt gewijzigd met als doel om te voldoen aan het nieuwe kader zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen; en

    • c. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 214d.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de risico-neutrale economische scenario’s die worden gebruikt bij de berekening van de transitie-effecten, bedoeld in artikel 145d, vijfde lid, en de collectieve waardeoverdracht indien gebruik wordt gemaakt van de vba-methode, bedoeld in artikel 145m. Voordat de voordracht van de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 139, derde lid. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 3 Artikel 139, eerste lid, is van toepassing op de berekeningen, bedoeld in dit hoofdstuk met uitzondering van de berekeningen waarvoor de risico-neutrale scenario’s worden gebruikt, bedoeld in het tweede lid.

§ 5a.2. Mijlpalen

Artikel 145b. Mijlpalen in transitieperiode

  • 1 Ten behoeve van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de uitvoering daarvan door een beroepspensioenfonds wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:

    • a. de beroepspensioenvereniging zendt de gewijzigde beroepspensioenregeling en het transitieplan aan het beroepspensioenfonds;

    • b. het beroepspensioenfonds dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.

  • 2 Ten behoeve van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de uitvoering daarvan door een verzekeraar of premiepensioeninstelling wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:

    • a. de beroepspensioenvereniging zendt de gewijzigde beroepspensioenregeling en het transitieplan aan de verzekeraar of de premiepensioeninstelling;

    • b. de verzekeraar of premiepensioeninstelling dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de tijdstippen waarin voldaan is aan de mijlpalen.

§ 5a.3. Beroepspensioenregeling en transitieplan

Artikel 145c. Transitieplan

  • 1 In het transitieplan legt de beroepspensioenvereniging de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie.

  • 2 Het transitieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. het karakter van de gewijzigde beroepspensioenregeling, bedoeld in artikel 28, tweede lid;

    • b. de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • c. de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden berekend, op de wijze vastgelegd in artikel 145d;

    • d. de gemaakte afspraken over compensatie;

    • e. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, het financieringsplan voor deze compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden; en

    • f. voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve.

  • 3 De beroepspensioenvereniging zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding aan de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder stelt het transitieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145d. Berekenen transitie-effecten

  • 1 De transitie-effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden in ieder geval berekend door:

    • a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten; en

    • b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 2 Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, indien:

    • a. de beroepspensioenregeling voor de wijziging het karakter heeft van een premieregeling of een kapitaalregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;

    • b. de beroepspensioenregeling na de wijziging het karakter heeft van een premie-uitkeringsregeling; en

    • c. geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 214d.

  • 4 Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.

  • 5 De pensioenuitvoerder stelt op de website een kwalitatieve toelichting op de transitie-effecten beschikbaar en verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde op verzoek een berekening van de transitie-effecten per leeftijdscohort.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen kwantitatieve voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de transitie-effecten, bedoeld in het eerste en derde lid.

  • 8 De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 145e. Afspraken compensatie beroepspensioenregeling

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling afspraken bevat over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de beroepsgenoot heeft recht op compensatie als voor het leeftijdscohort waartoe de beroepsgenoot behoort compensatie is overeengekomen in de beroepspensioenregeling, waarbij niet is vereist dat de beroepsgenoot bij aanvang van de compensatieperiode reeds werkzaam was als beroepsgenoot;

    • b. de compensatie wordt tijdsevenredig aan de beroepsgenoot toegekend over de compensatieperiode, die aanvangt op de ingangsdatum van de gewijzigde beroepspensioenregeling en uiterlijk 31 december 2036 eindigt; en

    • c. de compensatie is gefinancierd op het moment dat de compensatie onvoorwaardelijk wordt toegekend.

  • 2 In aanvulling op de artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder voor zover van toepassing de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over de compensatieperiode en de mogelijke effecten voor compensatie bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe beroepspensioenregeling. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen beroepsgenoot die op grond van de beroepspensioenregeling recht heeft op premievrije voortzetting.

Artikel 145f. Hoorrecht vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bij uitvoering door beroepspensioenfonds

  • 1 Indien de beroepspensioenregeling is ondergebracht bij een beroepspensioenfonds stelt de beroepspensioenvereniging, voor zover van toepassing, een vereniging van gewezen deelnemers die aantoont een substantieel gedeelte van alle gewezen deelnemers van het beroepspensioenfonds te vertegenwoordigen of een vereniging van pensioengerechtigden die aantoont een substantieel gedeelte van alle pensioengerechtigden van het beroepspensioenfonds te vertegenwoordigen in de gelegenheid een oordeel uit te spreken over het transitieplan. Het oordeel wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes. Indien een oordeel gegeven wordt, geeft de beroepspensioenvereniging aan wat met het oordeel gedaan is.

  • 2 Een beroepspensioenfonds is gehouden om op verzoek van gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, een vereniging van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers of pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de voorwaarde dat een vereniging van gewezen deelnemers dan wel vereniging van pensioengerechtigden een substantieel gedeelte van de gewezen deelnemers respectievelijk pensioengerechtigden dient te vertegenwoordigen.

Artikel 145g. Transitiecommissie

  • 1 Er is een onafhankelijke transitiecommissie.

  • 2 De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een beroepspensioenregeling sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen.

  • 3 De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een beroepspensioenregeling sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel, waarbij onder meer wordt geregeld voor welk tijdstippen een verzoek wordt gedaan.

§ 5a.4. Taken en bevoegdheden pensioenuitvoerder en uitvoeringsovereenkomst

Artikel 145h. Implementatieplan

  • 1 In het implementatieplan legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregeling en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregeling, alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.

  • 2 Het implementatieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. de technische uitvoerbaarheid van de beroepspensioenregeling;

    • b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

    • c. de risico’s die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

    • d. de risicobeheersmaatregelen die worden getroffen in verband met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

    • e. de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • f. de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de beroepspensioenregeling met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijkebehandelingswetgeving;

    • g. een communicatieplan; en

    • h. indien van toepassing, de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader tijdens de transitie en van toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van de transitie op grond van de verwachting dat zal worden overgegaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.

  • 3 Indien het implementatieplan wordt opgesteld door een beroepspensioenfonds legt het beroepspensioenfonds tevens vast, voor zover van toepassing, op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 145m.

  • 4 De pensioenuitvoerder stelt per beroepspensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking van de eerste zin kan een implementatieplan zich uitstrekken tot meerdere beroepspensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen:

    • a. bij uitvoering door een beroepspensioenfonds: behoren tot hetzelfde financieel geheel; en

    • b. bij uitvoering door verzekeraars of premiepensioeninstellingen: dezelfde karakteristieken hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.

  • 5 De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan binnen twee weken na de afronding in bij de toezichthouder en stelt het implementatieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145i. Communicatieplan

  • 1 In het communicatieplan, bedoeld in artikel 145h, tweede lid, onderdeel g, legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast dat en op welke wijze de informatieverstrekking aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt ingevuld, en gaat daarbij ten minste in op de voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden relevante gevolgen van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.

  • 2 Het communicatieplan bevat in ieder geval de wijze waarop deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, voor zover van toepassing, worden geïnformeerd over:

    • a. de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de beroepspensioenregeling, waarbij bij de informatie over de hoogte met wijziging van de beroepspensioenregeling rekening is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Voor zover de informatie betrekking heeft op het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers, wordt deze informatie tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en

    • b. de mate waarin het verwacht scenario voor het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers zich na ingang kan ontwikkelen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en

    • c. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, de inhoud van deze afspraken en het financieringsplan voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate welke bron ingezet zal worden.

  • 3 De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, bedoeld in het tweede lid, en de overige relevante informatie bij de transitie, voorafgaand aan het tijdstip bedoeld in artikel 214g, tweede lid, op basis van een zo nauwkeurig mogelijke prognose en verstrekt na dit tijdstip de informatie, bedoeld in het tweede lid, zoals die definitief is vastgesteld, waarbij de pensioenuitvoerder de verschillen tussen de prognose en de vastgestelde informatie toelicht.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145j. Afspraken compensatie uitvoeringsovereenkomst

In aanvulling op artikel 35 wordt in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de toekenning en financiering van de compensatie aan deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.

§ 5a.5. Bevoegdheid beroepspensioenfonds collectieve waardeoverdracht en aanwenden vermogen

Artikel 145k. Standaard invaarpad

  • 1 De wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 145c, tweede lid, onderdeel b, houdt voor beroepspensioenfondsen in dat na de wijziging van de beroepspensioenregeling door collectieve waardeoverdracht de waarde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt aangewend bij het beroepspensioenfonds overeenkomstig de gewijzigde beroepspensioenregeling, tenzij dit onevenredig ongunstig zou zijn voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de beroepspensioenvereniging.

  • 2 Het besluit van de beroepspensioenvereniging om het beroepspensioenfonds niet te verzoeken over te gaan tot collectieve waardeoverdracht moet evenwichtig zijn en alle relevante belangen moeten in acht zijn genomen. De onderbouwing van dit besluit wordt opgenomen in het transitieplan.

  • 3 Het beroepspensioenfonds meldt de beroepspensioenvereniging of de analyse en de onderbouwing voor het afzien van collectieve waardeoverdracht wordt gedeeld en informeert het verantwoordingsorgaan of de raad van toezicht hierover.

  • 4 Indien de beroepspensioenvereniging een verzoek tot collectieve waardeoverdracht doet, wijst het beroepspensioenfonds het verzoek van de beroepspensioenvereniging alleen af indien:

    • a. sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;

    • b. de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden; of

    • c. de waardeoverdracht niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere bedrijfsvoering.

  • 5 Bij de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in dit artikel, is, in afwijking van artikel 91, artikel 145l van toepassing.

  • 6 Indien de wijziging van de beroepspensioenregeling betekent dat een beroepspensioenfonds overgaat van uitvoering van een beroepspensioenregeling die het karakter heeft van een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, naar uitvoering van een flexibele premieregeling, legt het beroepspensioenfonds binnen een jaar na de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 145l, gepensioneerden de keuze voor tussen een vastgestelde of variabele uitkering. In afwijking van artikel 81, derde lid, is artikel 88 van overeenkomstige toepassing. De artikelen 55a,58a, 58b, 58c en 75b zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Voor zover een beroepspensioenfonds niet overgaat tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien uit de beroepspensioenregeling zoals die luidde voor de wijziging aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Hetgeen bij of krachtens de artikelen 121, 124 tot en met 137, 138, voor zover het de haalbaarheidstoets betreft, 140, 142, 144 en 145 is bepaald, wordt toegepast per financieel geheel.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145l. Interne collectieve waardeoverdracht beroepspensioenfondsen bij transitie

  • 1 Een beroepspensioenfonds is op verzoek van de beroepspensioenvereniging bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een wijziging van de beroepspensioenregeling de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het beroepspensioenfonds overeenkomstig die gewijzigde beroepspensioenregeling.

  • 2 Het voornemen tot waardeoverdracht wordt door het beroepspensioenfonds, onverwijld nadat het besluit tot waardeoverdracht is genomen maar uiterlijk zes maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht, elektronisch gemeld aan de toezichthouder. De toezichthouder kan binnen die periode een verbod tot waardeoverdracht opleggen. De toezichthouder kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden. De toezichthouder richt een proces in voor de melding van de interne collectieve waardeoverdracht en schrijft voor welke stukken daarvoor benodigd zijn.

  • 3 Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds houdt toezicht op de interne collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen en legt hierover verantwoording af in het bestuursverslag.

  • 4 Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het beroepspensioenfonds bij de waardeoverdracht. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 110e, vijfde, zesde en zevende lid, en 211a van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien het verantwoordingsorgaan of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan negatief adviseert over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, informeert het beroepspensioenfonds de beroepspensioenvereniging die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht heeft gedaan hierover en vraagt de beroepspensioenvereniging het verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen met inachtneming van het advies van het verantwoordingsorgaan of een geleding van het verantwoordingsorgaan. De beroepspensioenvereniging onderbouwt het resultaat van de heroverweging.

  • 6 Het beroepspensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen bij de waardeoverdracht. Artikel 110a, vierde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Bij de collectieve waardeoverdracht wordt de overdrachtswaarde door het beroepspensioenfonds zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 8 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145m. Omrekenmethoden en aanwenden vermogen beroepspensioenfonds

  • 1 Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l en het aanwenden van het vermogen maakt een beroepspensioenfonds gebruik van de standaardmethode.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een beroepspensioenfonds gebruik maken van de vba-methode indien deze methode beter de bijzondere kenmerken van de pensioenregeling en het beroepspensioenfonds modelleert en het beroepspensioenfonds het toepassen van de vba-methode onderbouwt in het implementatieplan.

  • 3 Bij toepassing van de standaardmethode wordt voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten gebruik gemaakt van de standaardregel.

  • 4 Bij toepassing van de vba-methode is per cohort de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten na de collectieve waardeoverdracht minimaal gelijk aan de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de collectieve waardeoverdracht.

  • 5 Bij toepassing van de standaardmethode kan een beroepspensioenfonds na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten voor zover dit nodig is om gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen mogelijk te maken en de verschuiving van vermogen daarvoor binnen de groep pensioengerechtigden blijft.

  • 6 Bij toepassing van de standaardmethode kan een beroepspensioenfonds met een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor meer dan 110% door waarden worden gedekt, na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten mits de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van de uitkomst van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot. Bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt aan de evenwichtigheid van de transitie.

  • 7 Een beroepspensioenfonds is bij de collectieve waardeoverdracht bevoegd om op verzoek van de beroepspensioenvereniging het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen, van het beroepspensioenfonds aan te wenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken, mits:

    • a. bij toepassing van de standaardmethode: voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers alleen het vermogen wordt aangewend dat op het moment van de collectieve waardeoverdracht niet strekt ter dekking van de technische voorzieningen;

    • b. bij toepassing van de vba-methode: voor het aanwenden van het vermogen ten behoeve van de compensatie van deelnemers reeds zonder toedeling van de compensatie aan de in het vierde lid genoemde voorwaarde is voldaan; en

    • c. voor zover het vermogen wordt aangewend voor de compensatie van deelnemers, de verdelingsregels van het vermogen dat hiervoor wordt benut vastliggen.

  • 8 Met inachtneming van het zevende lid, aanhef, kan, in afwijking van het zevende lid, onderdeel a of b, een beroepspensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 105% door waarden worden gedekt, ten hoogste 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten aanwenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve, de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken of het toekennen van extra pensioenrechten aan pensioengerechtigden tot maximaal hun technische voorziening mits:

    • a. de aanwending is opgenomen in het transitieplan, bedoeld in artikel 145c; en

    • b. het beroepspensioenfonds advies heeft verkregen van het verantwoordingsorgaan op grond van artikel 145l, vierde lid.

  • 9 Een beroepspensioenfonds kan na de collectieve waardeoverdracht een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve hebben die, in afwijking van de artikelen 28d of 28e, een omvang heeft van meer dan 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen of kapitaal inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Voor deze reserve geldt de eis van de maximale omvang van 15% op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. Voor het uitdelen uit de reserve boven de maximale omvang van 15% kan worden afgeweken van de artikelen 28d, derde lid, of 28e, derde lid.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de standaardmethode en de vba-methode.

Artikel 145n. Grenzen aanwenden vermogen bij collectieve waardeoverdracht

  • 1 Een beroepspensioenfonds dat over wil gaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l en een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt tijdig maatregelen die ten tijde van de collectieve waardeoverdracht in de technische voorzieningen zijn verwerkt en doorgevoerd, waardoor de technische voorzieningen van het beroepspensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht ten minste voor 90% door waarden zijn gedekt.

  • 2 Zo nodig in afwijking van artikel 145m, derde en vierde lid, is bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% van de uitkomst van de toepassing van de standaardregel, tenzij de technische voorziening voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van de deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde lager is, dan bedraagt de waarde tenminste de technische voorziening.

  • 3 Indien bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde minder bedraagt dan de technische voorziening, kan de waarde voor een andere deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde niet meer bedragen dan de technische voorziening, tenzij het meerdere een gevolg is van compensatie door het toekennen van extra pensioenaanspraken.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145na. Ontheffing van regels invaren

  • 1 De toezichthouder kan op aanvraag van een beroepspensioenfonds, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 145m, achtste lid, of 145n bepaalde, indien het beroepspensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 5a.6. Financieel toetsingskader beroepspensioenfondsen tijdens transitie

Artikel 145o. Financieel overbruggingsplan tijdens transitie

  • 1 Een beroepspensioenfonds dat naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, kan in de periode tot die collectieve waardeoverdracht plaatsvindt, in afwijking van de artikelen 133, 134, of 135, eerste en derde lid, afzien van het jaarlijks indienen van een herstelplan en kan in plaats daarvan jaarlijks een concreet en haalbaar overbruggingsplan indienen dat voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een beroepspensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan indienen voor de jaren 2025 en 2026.

  • 3 In het overbruggingsplan beschrijft het beroepspensioenfonds de financiële situatie van het beroepspensioenfonds in de periode tot het beroepspensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2027. Het uitgangspunt voor de beschrijving is de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds op 31 december van enig jaar.

  • 4 Een beroepspensioenfonds:

    • a. onderbouwt in het overbruggingsplan:

      • 1°. waarom het vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden een overbruggingsplan indient;

      • 2°. hoe de invaardekkingsgraad is vastgesteld;

      • 3°. hoe de premiedekkingsgraad bijdraagt aan de financiële positie van het beroepspensioenfonds;

      • 4°. hoe zal worden voldaan aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen indien het beroepspensioenfonds niet of niet meer gebruik maakt van de regeling voor overbruggingsplannen; en

      • 5°. hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan, waarbij deze onderbouwing alleen wordt opgenomen in het eerste overbruggingsplan dat wordt ingediend voor het implementatieplan is ingediend en vervolgens in het eerste overbruggingsplan nadat het implementatieplan is ingediend; en

    • b. stelt informatie over het overbruggingsplan en de onderbouwing daarvan tijdig ter beschikking van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.

  • 5 Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 110e, vijfde, zesde en zevende lid, en 211a van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Voor de toepassing van artikel 135 telt de vaststelling van een beleidsdekkingsgraad in de periode dat op grond van dit artikel geen herstelplan wordt ingediend mee voor de bepaling hoe veel maal opeenvolgend sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen.

  • 7 Artikel 132, tweede lid, onderdeel a en b, is niet van toepassing zolang een beroepspensioenfonds een overbruggingsplan indient. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de toeslagverlening in die situatie.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels worden gesteld met betrekking tot de overbruggingsplannen.

Artikel 145p. Verdere uitwerking overbruggingsplannen

  • 1 Een beroepspensioenfonds dat na een of meer jaren overbruggingsplannen te hebben ingediend, in een jaar in plaats van een overbruggingsplan een herstelplan indient bij toezichthouder, doet dit binnen drie maanden na de in het tweede lid, onderdeel b of c, genoemde tijdstippen.

  • 2 Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan ter instemming in bij de toezichthouder nadat het beroepspensioenfonds de dekkingsgraad heeft vastgesteld op 31 december van enig jaar. Indien een beroepspensioenfonds voor het jaar 2023 een overbruggingsplan indient, terwijl het beroepspensioenfonds voor het jaar 2023 al een herstelplan heeft waarmee de toezichthouder heeft ingestemd, vervangt dit overbruggingsplan als het is vastgesteld het herstelplan. Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan in:

    • a. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023;

    • b. in de jaren 2024 en 2025: uiterlijk 1 juli 2024 respectievelijk 2025; en

    • c. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026.

  • 3 Het overbruggingsplan heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het beroepspensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk 1 januari 2027.

  • 4 Indien het beroepspensioenfonds op 31 december van enig jaar een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt het binnen drie maanden na het tijdstip waarop het overbruggingsplan moet zijn ingediend maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds direct zodanig wordt dat de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.

  • 5 Indien een beroepspensioenfonds dat nog geen implementatieplan heeft ingediend een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 95% door waarden worden gedekt, werkt het, eventueel in aanvulling op het vierde lid, in het overbruggingsplan uit hoe het in de looptijd van het overbruggingsplan zal komen tot een invaardekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen minimaal voor 95% door waarden worden gedekt.

  • 6 In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het beroepspensioenfonds het implementatieplan heeft ingediend werkt het beroepspensioenfonds, eventueel in aanvulling op het vierde lid, onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad voor het beroepspensioenfonds. De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een beroepspensioenfonds nodig heeft om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregelingen en is een financiële uitwerking van de besluitvorming over de gewijzigde beroepspensioenregelingen en de compensatie.

  • 7 Voor zover het bij de maatregelen die in het overbruggingsplan zijn opgenomen een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft, worden deze voor zover het betreft een vermindering die betrekking heeft op:

    • a. het vierde lid: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn wordt doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend;

    • b. het vijfde lid in het overbruggingsplan voor het jaar 2023 of 2024: evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn direct in de technische voorzieningen wordt verwerkt en doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend; en

    • c. het zesde lid in de overbruggingsplannen voor de jaren 2024, 2025 of 2026: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend.

§ 5a.7. Aanvullende maatregelen transitieperiode pensioenfondsen

Artikel 145q. Opschorting individuele waardeoverdracht

  • 1 De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:

    • a. bij het overdragende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, maar bij het ontvangende pensioenfonds wel; of

    • b. bij het ontvangende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, maar bij het overdragende pensioenfonds wel.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het overdragende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 109a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het ontvangende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 109a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.

  • 4 De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra zowel bij het ontvangende als het overdragende pensioenfonds waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, dan wel indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede of derde lid.

Hoofdstuk 6. Toezicht, handhaving en overige taken toezichthouder

§ 1. De toezichthouder

Artikel 146. Toezichthouders

  • 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten is belast met het gedragstoezicht.

  • 2 Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting in ruime zin aan en zorgvuldige bejegening in ruime zin door pensioenuitvoerders van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieregelingen met beleggingsvrijheid waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen.

  • 3 De Nederlandsche Bank N.V. is belast met het prudentieel toezicht en het materieel toezicht.

  • 4 Prudentieel toezicht is toezicht gericht op de normen ten aanzien van de financiële soliditeit van beroepspensioenfondsen, het bijdragen aan de financiële stabiliteit van de sector van beroepspensioenfondsen en het beschermen van de rechten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 5 Materieel toezicht is toezicht gericht op alle normen in deze wet die geen onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel toezicht.

  • 6 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de bij besluit van de toezichthouder aangewezen personen belast. Van een besluit als bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur:

    • a. worden regels gesteld omtrent de toedeling van de taken en bevoegdheden met betrekking tot het prudentieel toezicht, het gedragstoezicht en het materieel toezicht van deze wet aan de toezichthouders;

    • b. worden regels gesteld over de wijze waarop de toezichthouders samenwerken; en

    • c. worden eisen gesteld aan de toezichthouders, waaronder voorschriften gericht op een zodanige besluitvorming binnen de toezichthouder dat een onafhankelijke vervulling van de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden is gewaarborgd.

Artikel 147. Geen beoordeling individuele gevallen

  • 1 De toezichthouder treedt bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van deze wet niet in de beoordeling van de individuele rechtsverhouding tussen:

    • a. een pensioenuitvoerder en een beroepspensioenvereniging;

    • b. een pensioenuitvoerder en een beroepsgenoot; en

    • c. een pensioenuitvoerder en een aanspraak- of pensioengerechtigde.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de uitvoeringsovereenkomst en het pensioenreglement.

Artikel 148. Algemene beginselen van het toezicht

  • 2 De toezichthouder hanteert bij de uitoefening van zijn taak een vooruitziende en risicogebaseerde benadering.

  • 3 De toezichthouder neemt bij de uitoefening van zijn taak de gevolgen in overweging die zijn besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.

  • 4 Het toezicht omvat een passende combinatie van werkzaamheden op afstand en controles ter plaatse.

§ 2. Rekening en verantwoording

[Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 157. Uitsluiting beroep

[Vervallen per 01-01-2013]

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2012. Zie het overzicht van wijzigingen]

§ 3. Bevoegdheden Onze Minister

Artikel 158. Uitvoeringstoezicht

Onze Minister houdt toezicht op:

  • a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door de toezichthouder;

  • b. de doeltreffendheid van de uitvoering van deze wet door de toezichthouder.

Artikel 159. Verstrekking informatie ten behoeve van toezicht door Onze Minister

  • 1 Indien Onze Minister de toezichthouder gegevens of inlichtingen vraagt die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de wijze waarop de toezichthouder de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden uitvoert of heeft uitgevoerd, geschiedt de verstrekking daarvan met inachtneming van dit artikel.

  • 2 De toezichthouder verstrekt kosteloos aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen. Indien Onze Minister de toezichthouder vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die op grond van deze wet omtrent afzonderlijke pensioenuitvoerders, werkgevers of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen, is de toezichthouder niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke pensioenuitvoerder, werkgever of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioenuitvoerder of werkgever ten aanzien waarvan surséance van betaling is verleend, die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

  • 3 Onze Minister kan een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 4 Onze Minister gebruikt de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden uitoefent of heeft uitgeoefend.

  • 5 Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen.

  • 6 Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.

  • 7 De Wet open overheid en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.

Artikel 160. Aanwijzing door Onze Minister

  • 1 Onze Minister kan aan de toezichthouder een aanwijzing geven over de uitoefening van de aan de toezichthouder bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden wanneer de toezichthouder hierin naar het oordeel van Onze Minister tekort schiet. Onze Minister treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 De toezichthouder is gehouden overeenkomstig de aanwijzing te handelen.

Artikel 161. Taakverwaarlozing

De bevoegdheid om de noodzakelijke voorzieningen te treffen, genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, alsmede de verplichtingen, genoemd in artikel 23, tweede en derde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, worden ten aanzien van ernstige verwaarlozing door de toezichthouder van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken uitgeoefend dan wel uitgevoerd door Onze Minister.

Artikel 161a. Beleidsregels door Onze Minister

Onze Minister kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de toepassing door de toezichthouders van Hoofdstuk 6.

§ 4. Handhaving

§ 4.1. Algemeen – in Nederland zetel hebbende pensioenuitvoerders

Artikel 162. Kosteloze informatieverstrekking

De pensioenuitvoerder, de beroepspensioenvereniging, de accountant en de actuaris verstrekken aan de toezichthouder kosteloos de door deze gevorderde inlichtingen, gegevens en bescheiden.

Artikel 163. Inlichtingenbevoegdheid toezichthouder

  • 1 De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.

  • 4 Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van beroepspensioenfondsen waaraan de andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 138, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.

  • 5 Van het vierde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Artikel 164. Bewaarplicht gegevens ten behoeve van toezichthouder

  • 1 De pensioenuitvoerder en de beroepspensioenvereniging zijn verplicht de zakelijke gegevens en bescheiden die betrekking hebben op beroepspensioenregelingen en andere bij of krachtens deze wet geregelde onderwerpen in Nederland beschikbaar te hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar te houden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 165. Informatie- en meldingsverplichting accountant en actuaris

  • 1 Een accountant die het onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 142, vijfde lid, uitvoert meldt de toezichthouder zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die:

    • a. in strijd is met deze wet;

    • b. de nakoming van de door het beroepspensioenfonds aangegane verplichtingen bedreigt; of

    • c. leidt tot de weigering van het afgeven van de verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op de actuaris die het onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 142, vierde lid, uitvoert.

  • 3 De accountant of actuaris verstrekt zo spoedig mogelijk kosteloos alle inlichtingen aan de toezichthouder die deze redelijkerwijs nodig heeft voor het toezicht op de naleving van deze wet. De toezichthouder stelt het betrokken beroepspensioenfonds in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de accountant of actuaris.

  • 4 De accountant of actuaris biedt desgevraagd de toezichthouder inzicht in zijn controlewerkzaamheden.

  • 5 De accountant of actuaris die op grond van dit artikel tot een melding of het verstrekken van inlichtingen aan de toezichthouder is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde als gevolg daarvan lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.

Artikel 166. Aanwijzing

  • 1 De toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aangegeven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 2 De toezichthouder kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een beroepspensioenfonds geven indien hij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, de liquiditeit of de bedrijfsvoering van het beroepspensioenfonds in gevaar kunnen brengen.

Artikel 167. Benoeming curator

  • 1 De toezichthouder kan besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen van het beroepspensioenfonds indien dat beroepspensioenfonds niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.

  • 2 Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen:

    • a. nadat door het beroepspensioenfonds niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 166 gevolg is gegeven;

    • b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van het beroepspensioenfonds ernstig in gevaar brengt en dat beroepspensioenfonds voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit; of

    • c. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden ernstig in gevaar brengt en dat beroepspensioenfonds voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid kan de toezichthouder besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een beroepspensioenfonds indien hij bij dat beroepspensioenfonds tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, of de liquiditeit van dat beroepspensioenfonds in gevaar kunnen brengen.

  • 4 Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan het beroepspensioenfonds is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.

  • 5 Na de benoeming van een curator:

    • a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van het beroepspensioenfonds de curator alle medewerking;

    • b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van het beroepspensioenfonds toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;

    • c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;

    • d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van het beroepspensioenfonds dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het beroepspensioenfonds, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;

    • e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.

  • 6 Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan het beroepspensioenfonds.

  • 7 De toezichthouder kent aan een op grond van het eerste lid aangewezen persoon een bezoldiging toe. De bezoldiging komt ten laste van:

    • a. het beroepspensioenfonds of, wanneer de financiële omstandigheden van het beroepspensioenfonds dit niet toestaan;

    • b. de toezichthouder.

  • 8 De curator is niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een handelen of nalaten in de uitoefening van de taak op grond van dit artikel, tenzij deze schade in belangrijke mate het gevolg is van een opzettelijk onbehoorlijke taakuitoefening of een opzettelijk onbehoorlijke uitoefening van bevoegdheden of in belangrijke mate te wijten is aan grove schuld.

Artikel 168. Bewindvoerder over een beroepspensioenfonds

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Op verzoek van de toezichthouder kan de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam over een beroepspensioenfonds een bewindvoerder aanstellen, indien:

    • a. een beroepspensioenfonds blijk geeft van een zodanig wanbeleid dat de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden een onmiddellijke voorziening vereisen; of

    • b. het bestuur is komen te ontbreken.

  • 2 De toezichthouder dient zijn verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder in tweevoud in. De griffier doet een exemplaar van het verzoekschrift onverwijld aan het beroepspensioenfonds toekomen.

  • 3 Indien de ondernemingskamer het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de bewindvoerder wordt aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de toezichthouder of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. De ondernemingskamer kent de bewindvoerder een bezoldiging toe ten laste van:

    • a. het beroepspensioenfonds of, wanneer de financiële omstandigheden van het beroepspensioenfonds dit niet toestaan;

    • b. de toezichthouder.

  • 4 De bewindvoerder treedt in de plaats van het bestuur of een of meerdere door de ondernemingskamer aangewezen leden van het bestuur van het beroepspensioenfonds.

  • 5 De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking tot aanstelling van een bewindvoerder kan worden bevolen, indien het verzoek daartoe is gedaan op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 169. Onbevoegd verklaring accountant of actuaris

  • 1 Indien een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze zijn taak met betrekking tot het beroepspensioenfonds naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot dat beroepspensioenfonds af te leggen.

  • 2 De toezichthouder doet mededeling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, aan het beroepspensioenfonds.

Artikel 170. Last onder dwangsom

  • 1 De toezichthouder kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van een overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom.

Artikel 171. Bestuurlijke boete

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 174. Hoogte bestuurlijke boete

  • 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:

    Categorie

    Basisbedrag

    Minimumbedrag

    Maximumbedrag

    1

    € 10 000,–

    € 0,–

    € 10 000,–

    2

    € 500 000,–

    € 0,–

    € 1 000 000,–

    3

    € 2 000 000,–

    € 0,–

    € 4 000 000,–

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000.

Artikel 179. Schorsende werking bij bestuurlijke boete

  • 1 Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.

Artikel 180. Openbaarmaking bestuurlijke sancties

  • 1 De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar. De openbaarmaking geschiedt zodra het besluit onherroepelijk is geworden. Indien tegen het besluit bezwaar, beroep of hoger beroep is ingesteld, maakt de toezichthouder de uitkomst daarvan tezamen met het besluit openbaar.

  • 3 De toezichthouder kan besluiten openbaarmaking uit te stellen, er niet toe over te gaan of het in een zodanige vorm te doen dat het besluit niet herleidbaar is tot een individuele rechtspersoon of een natuurlijk persoon, indien:

    • a. de openbaarmaking van de identiteit van de rechtspersoon of van de identiteit of de persoonlijke gegevens van een natuurlijk persoon onevenredig wordt geacht;

    • b. de openbaarmaking de stabiliteit van de financiële markten in gevaar brengt; of

    • c. de openbaarmaking een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de toezichthouder naar mogelijke overtredingen ondermijnt.

  • 4 In afwijking van het derde lid blijft openbaarmaking van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete slechts achterwege, indien openbaarmaking de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen.

Artikel 183. Mogelijkheid van openbaarmaking

  • 1 De toezichthouder kan met het oog op de bescherming van de belangen van de pensioen- of aanspraakgerechtigden ter openbare kennis brengen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot die kennisgeving hebben geleid:

    • a. overtreding van de verbodsbepalingen uit deze wet en de overtredingen, bedoeld in artikel 195;

    • b. het feit ter zake waarvan een aanwijzing als bedoeld in artikel 166, tweede lid, is gegeven, het feit dat de aanwijzing is gegeven en de door de beroepspensioenfonds te volgen gedragslijn, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van de beroepspensioenfonds aan wie de aanwijzing is gegeven;

    • c. het feit dat een herstelplan als bedoeld in artikel 133 of artikel 135 is ingediend, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van het beroepspensioenfonds dat het herstelplan heeft ingediend.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 184. Besluit tot openbaarmaking

Alvorens over te gaan tot openbaarmaking op grond van artikel 180, eerste lid, of artikel 183, eerste lid, neemt de toezichthouder een besluit tot openbaarmaking. Dit besluit bevat de openbaar te maken gegevens, alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de openbaarmaking zal plaatsvinden.

Artikel 185. Moment van openbaarmaking

Artikel 185a. Beëindigen openbaar beschikbaar houden

  • 1 De toezichthouder beëindigt het openbaar beschikbaar houden van informatie onverwijld indien het besluit tot openbaarmaking, bedoeld in artikel 184, wordt ingetrokken of door de bestuursrechter onherroepelijk is vernietigd.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, biedt de toezichthouder de belanghebbende aan de intrekking of de vernietiging openbaar te maken.

Artikel 186. Verplichting tot openbaarmaking

De toezichthouder maakt een besluit tot het aanstellen van een bewindvoerder ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.

§ 4.2. Vergunningverlening en toezicht grensoverschrijdende activiteiten van in Nederland zetel hebbende beroepspensioenfondsen

Artikel 187. Vergunningverlening

De vergunning, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel a, wordt op aanvraag door de toezichthouder verleend wanneer het beroepspensioenfonds:

Artikel 188. Nadere voorschriften en intrekking vergunning

De toezichthouder kan de vergunning, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk intrekken of daaraan nadere voorschriften verbinden wanneer:

  • a. het pensioenfonds niet langer voldoet aan artikel 187;

  • b. de bij de aanvraag verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de vergunning zou hebben geleid;

  • c. de verlening van de vergunning anderszins onjuist was en het fonds dit wist of behoorde te weten; of

  • d. van de vergunning gedurende twee jaren, na de dagtekening van de beschikking waarbij de vergunning is verleend, geen gebruik is gemaakt.

Artikel 189. Toetsing en mededeling van kennisgeving

  • 1 De toezichthouder doet binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 26, tweede lid, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de zelfstandige of beroepsgenoot is gevestigd, tenzij het beroepspensioenfonds niet beschikt over de vergunning, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel a, of de toezichthouder reden heeft te betwijfelen dat de administratieve structuur of de financiële positie van het beroepspensioenfonds, of de deskundigheid en betrouwbaarheid van de personen die het fonds besturen met de in die lidstaat voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn.

  • 2 De toezichthouder doet gelijktijdig mededeling aan het fonds van de verstrekking van de gegevens aan de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De toezichthouder doet mededeling aan het fonds van informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en arbeidswetgeving, ontvangen van de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 190. Uitvoering grensoverschrijdende activiteit

Een beroepspensioenfonds kan na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 189, derde lid, dan wel nadat zes weken zijn verstreken na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 189, tweede lid, beginnen met het uitvoeren van de voorgenomen pensioenregeling.

Artikel 191. Verbod uitvoering grensoverschrijdende activiteit

  • 1 De toezichthouder verbiedt een beroepspensioenfonds bijdragen te ontvangen van een zelfstandige of beroepsgenoot die is gevestigd in een andere lidstaat wanneer de toezichthouder reden heeft tot twijfel als bedoeld in artikel 189, eerste lid. Het verbod wordt uitgevaardigd binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 26, tweede lid.

  • 2 De toezichthouder kan een fonds verbieden nog langer bijdragen te ontvangen van een zelfstandige of beroepsgenoot die is gevestigd in een andere lidstaat wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is, melding heeft gemaakt van een door het fonds gemaakte inbreuk op de toepasselijke sociale en arbeidswetgeving.

  • 3 De toezichthouder legt een verbod als bedoeld in dit artikel op in de vorm van een aanwijzing als bedoeld in artikel 166.

Artikel 192. Maatregelen tegen inbreuk sociale en arbeidswetgeving

De toezichthouder neemt, in coördinatie met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de beroepspensioenregeling, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een beroepspensioenfonds een einde maakt aan een vastgestelde inbreuk op de toepasselijke regelgeving.

§ 4.3. Toezicht grensoverschrijdende activiteiten pensioeninstellingen uit andere lidstaat

Artikel 193. Voorwaarden uitvoering Nederlandse beroepspensioenregeling

Het is een pensioeninstelling uit een andere lidstaat verboden bijdragen te aanvaarden van een in Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot zonder:

  • a. een daartoe verleende vergunning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft; en

  • b. de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling zetel heeft in kennis te hebben gesteld van het voornemen een beroepspensioenregeling uit te voeren voor een in Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot.

Artikel 193a. Toepasselijke sociale en arbeidswetgeving

Een pensioeninstelling uit een andere lidstaat neemt bij de uitvoering van een beroepspensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing is deze wetgeving in acht.

Artikel 194. Informatie over toepasselijke sociale en arbeidswetgeving

  • 1 De toezichthouder informeert, binnen zes weken na de datum van ontvangst van gegevens als bedoeld in artikel 26, tweede lid, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft en die deze gegevens hebben verstrekt, over de bepalingen van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de beroepspensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door de in Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot.

  • 2 De toezichthouder stelt de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, in kennis van elke significante wijziging in de op de beroepspensioenregeling toepasselijke sociale en arbeidswetgeving die gevolgen kan hebben voor de kenmerken van de pensioenregeling.

Artikel 195. Niet-naleving toepasselijke regelgeving

Wanneer de toezichthouder blijkt dat een pensioeninstelling uit een andere lidstaat bij de uitvoering van een pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door een in Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot in strijd met de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving handelt, stelt de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling haar zetel heeft hiervan onverwijld in kennis, onder mededeling van deze kennisgeving aan de pensioeninstelling uit een andere lidstaat.

Artikel 196. Handhavingsbevoegdheden

  • 1 Indien een pensioeninstelling uit een andere lidstaat inbreuk blijft maken op de op de pensioenregeling toepasselijke Nederlandse sociale en arbeidswetgeving, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft getroffen maatregelen of omdat die bevoegde autoriteiten geen passende maatregelen hebben getroffen, kan de toezichthouder, na die bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen nemen om de inbreuk op de toepasselijke regelgeving door de pensioeninstelling te beëindigen en, voorzover zulks volstrekt noodzakelijk is, de pensioeninstelling te beletten activiteiten te verrichten voor de Nederlandse bijdragende zelfstandige of beroepsgenoot.

  • 2 De toezichthouder kan, ter uitvoering van het eerste lid, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 166, 170 en 171 toepassen.

  • 3 De toezichthouder kan, na toepassing van artikel 195, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 166, 170 en 171 toepassen wanneer een pensioeninstelling uit een andere lidstaat artikel 193 niet naleeft.

§ 5. Overige taken en bevoegdheden

Artikel 197. Verstrekken, verzamelen en bewerken van beleidsmatige informatie

  • 1 De toezichthouder verstrekt op verzoek, kosteloos, aan Onze Minister alle gegevens en inlichtingen die voor het door Onze Minister te voeren beleid inzake pensioen en het onderzoek naar de toereikendheid van deze wet noodzakelijk zijn.

  • 2 De toezichthouder beheert ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak een databank, stelt een informatieplan en een beheersplan op en zendt deze plannen aan Onze Minister. De toezichthouder zendt wijzigingen in het informatieplan en het beheersplan aan Onze Minister.

  • 3 Pensioenuitvoerders verstrekken de toezichthouder desgevraagd en kosteloos alle gegevens en inlichtingen die deze nodig heeft voor het vervullen van de in het eerste lid beschreven taak.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de in de databank op te nemen gegevens en inlichtingen, de wijze waarop de gegevens en inlichtingen worden verwerkt en beheerd en de instellingen aan wie gegevens uit de databank worden verstrekt.

Artikel 198. Geheimhoudingsplicht

  • 1 Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of instantie als bedoeld in artikel 197, derde lid, onderscheidenlijk 199, eerste lid, zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid publiceert de toezichthouder geaggregeerde statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de toepassing van het prudentieel kader.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, vergelijkbare, niet geaggregeerde statistische gegevens van beroepspensioenfondsen publiceren, teneinde inzicht te geven in de financiële situatie van deze beroepspensioenfondsen.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gegevens die door de toezichthouder gepubliceerd kunnen worden, over de procedure bij publicatie en de te hanteren termijnen voorafgaand daaraan.

Artikel 199. Verstrekking gegevens of inlichtingen aan andere toezichthouders

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan de andere toezichthouder of een toezichthoudende instantie, tenzij:

    • a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders;

    • c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3 Indien een toezichthoudende instantie aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; of

    • b. voorzover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten dan wel het organisatieonderdeel van De Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met de in artikel 146, derde lid, genoemde taak kan vertrouwelijke informatie of gegevens verstrekken aan het organisatieonderdeel van De Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met het vervullen van haar monetaire taak, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van die taak.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste organisatieonderdelen van de toezichthouder.

Artikel 199a. Informatieverstrekking aan Europese toezichthouders

De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan het Europees Comité voor systeemrisico’s, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor effecten en markten, voor zover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van hun respectieve taken. Artikel 199, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 199b. Informatieverstrekking aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen

  • 1 De toezichthouder deelt de gegevens uit het register, bedoeld in artikel 204, mee aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.

  • 2 De toezichthouder stelt de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in kennis van een besluit om de activiteiten van een beroepspensioenfonds te verbieden of beperken.

  • 3 De toezichthouder neemt bij de uitvoering van haar taak op grond van de wet artikel 32, derde lid, Richtlijn 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (herschikking) (PbEU 2016, L 26) in acht.

Artikel 199c. Informatieverstrekking aan tijdelijke enquêtecommissie van het Europees Parlement

De toezichthouder verstrekt, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, aan een tijdelijke enquêtecommissie van het Europees Parlement, bedoeld in artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 200. Verstrekking aan anderen met taak op grond van deze wet

  • 2 De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid:

    • a. indien de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

    • b. indien de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zijn verkregen van de andere toezichthouder of een toezichthoudende instantie, en deze andere toezichthouder of die toezichthoudende instantie niet instemt met het verstrekken van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen.

  • 3 De curator die is aangesteld in het faillissement van een pensioenuitvoerder kan, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te zetten.

  • 4 Artikel 198, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een pensioenuitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te zetten.

Artikel 201. Informatieverstrekking ten behoeve van strafvorderlijk onderzoek

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 198, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een instantie die is belast met de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een dergelijke instantie met een opdracht is belast, voor zover de verlangde gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die opdracht.

  • 2 Indien de instantie, bedoeld in het eerste lid, het voornemen heeft toepassing te geven aan de bevoegdheid tot het bij de toezichthouder vorderen van de uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp of aan de bevoegdheid tot het vorderen van de inzage of een afschrift van bescheiden als bedoeld in artikel 96a, 105 of 126a van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 18 of 19 van de Wet op de economische delicten, en de vordering betreft vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 198, eerste lid, stelt die instantie voorafgaand aan de uitoefening van haar bevoegdheid de toezichthouder in de gelegenheid zijn zienswijze hierover kenbaar te maken.

Artikel 202. Verstrekking aan anderen

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan:

    • a. een accountant die het onderzoek naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 142, vijfde lid, of die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een pensioenuitvoerder, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle;

    • b. een actuaris die het onderzoek naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 142, vierde lid, of die is belast met de wettelijke controle van een pensioenuitvoerder, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle; of

    • c. de Europese Centrale Bank, een buitenlandse nationale centrale bank of een andere buitenlandse instantie die is belast met een soortgelijke taak, handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, voor zover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken, waaronder de monetaire taak en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings- clearing- en afwikkelsystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, of voor de taakuitoefening van een andere buitenlandse instantie die is belast met het toezicht op betalingssystemen.

  • 2 De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid indien:

    • a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders;

    • c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 3 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 4 Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste, tweede of derde lid; of

    • b. voorzover die instantie of persoon op een andere wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Veiligheid en Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

Artikel 202a. Verstrekking aan Algemene Rekenkamer

  • 1 De toezichthouder verstrekt, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, aan de Algemene Rekenkamer, voor zover de gegevens of inlichtingen naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taak op grond van artikel 7.24 van de Comptabiliteitswet 2016. Artikel 202, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De Algemene Rekenkamer is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet herleid kunnen worden tot afzonderlijke personen.

Artikel 202b. Verstrekking ten behoeve van parlementaire enquête

  • 2 De commissie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet te herleiden zijn tot afzonderlijke personen.

Artikel 203. Periodiek overleg met belanghebbenden

De toezichthouder organiseert ten minste één keer per jaar een overleg met belanghebbenden aangaande pensioenen.

Artikel 204. Beheren register beroepspensioenfondsen

De toezichthouder beheert een register waarin alle beroepspensioenfondsen met zetel in Nederland worden ingeschreven. In het register wordt, indien van toepassing, vermeld in welke lidstaten een fonds pensioenregelingen uitvoert.

Artikel 205. Samenwerking met toezichthouders andere lidstaten en Europese Commissie

De toezichthouder is verplicht nauw samen te werken met de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten uit andere lidstaten dan Nederland, overeenkomstig richtlijn 2016/2341/EU.

Artikel 206. Ontheffing

  • 1 De toezichthouder kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens artikel 142, eerste en tweede lid, ontheffing verlenen, indien hij van oordeel is, dat de belangen van de personen die betrokken zijn bij een pensioenregeling voldoende gewaarborgd zijn.

  • 2 De ontheffing wordt verleend bij beschikking.

Artikel 207. Nadere voorschriften inzake ontheffing

  • 1 De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

  • 2 Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 De ontheffing kan worden ingetrokken wanneer:

    • a. een of meer van de redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen;

    • b. na de verlening zich zodanige feiten of omstandigheden hebben voorgedaan of zijn gebleken dat, indien deze ook ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend;

    • c. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt nageleefd.

  • 4 De toezichthouder stelt beleidsregels vast over de verlening van ontheffing.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 208. Informatievoorziening Staten-Generaal

  • 2 De verplichting om elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal te zenden ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, berust ten aanzien van het functioneren van de toezichthouder op grond van deze wet bij Onze Minister.

Artikel 209. Strafrechtelijke sanctionering

  • 2 Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft overtreding van voorschriften, krachtens deze wet bij algemene maatregel van bestuur gegeven, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin dezer wet aangeduid.

  • 3 De in of krachtens dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Hoofdstuk 7. Rechtsvordering

Artikel 210. Dwangbevel

  • 1 Indien een premie na aanmaning per aangetekende brief niet of niet geheel binnen dertig dagen wordt voldaan kan de pensioenuitvoerder, vertegenwoordigd door de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de pensioenuitvoerder in rechte te vertegenwoordigen, de premie, wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boeten en de aanmaningskosten invorderen bij dwangbevel.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanmaning vermeldt de inhoud van het eerste en vierde tot en met het achtste lid van dit artikel en van artikel 7, derde lid.

  • 3 Het dwangbevel houdt in:

    • a. de naam en de zetel van de pensioenuitvoerder;

    • b. de namen van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de naam, het beroep, de woonplaats en het adres van de schuldenaar;

    • d. het bedrag van de achterstallige premies, dat van de wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boeten, voorzover daarop aanspraak wordt gemaakt en de aanmaningskosten voorzover daarop aanspraak wordt gemaakt, alsmede de gronden waarop de vordering berust;

    • e. de datum waarop de in het eerste lid bedoelde aanmaning is geschied.

  • 5 Het dwangbevel kan niet ten uitvoer worden gelegd voordat acht dagen na de betekening daarvan zijn verstreken. De persoon aan wie het dwangbevel is gericht kan gedurende dertig dagen na de betekening door het instellen van een vordering tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de kantonrechter van de plaats waar hij woont. Indien de persoon buiten Nederland woont dan wel in Nederland geen vaste woonplaats heeft, kan hij in verzet komen bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het kantoor is gevestigd van de pensioenuitvoerder.

  • 6 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voorzover deze door het verzet wordt bestreden.

  • 7 Indien het verzet zich richt of mede richt tegen de hoogte van de gevorderde reglementaire rente of reglementaire boete, kan de rechter indien deze hem bovenmatig voorkomt, de bedongen reglementaire rente of reglementaire boete matigen, met dien verstande dat deze niet minder kan bedragen dan de wettelijke rente.

  • 8 Het recht tot invorderen bij dwangbevel strekt zich uit tot de kosten van vervolging.

Artikel 211. Bevoegde rechter

Voor burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering op grond van een beroepspensioenregeling is de kantonrechter bevoegd.

Artikel 211a. Beroep verantwoordingsorgaan bij ondernemingskamer

  • 1 Het verantwoordingsorgaan kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 110e, derde lid, indien:

    • a. het verantwoordingsorgaan met betrekking tot dat besluit niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen;

    • b. dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van het verantwoordingsorgaan; of

    • c. feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan het verantwoordingsorgaan bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.

  • 2 Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat het verantwoordingsorgaan van het besluit in kennis is gesteld.

  • 3 Het beroepspensioenfonds wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld.

  • 4 Het verzoek is niet-ontvankelijk indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een aanwijzing is gegeven door de toezichthouder.

  • 5 Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld ter zake dat het beroepspensioenfonds bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.

  • 6 De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve, deskundigen, alsmede bij het beroepspensioenfonds werkzame personen horen. Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij, indien het verantwoordingsorgaan daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende voorzieningen treffen:

    • a. het opleggen van de verplichting aan het beroepspensioenfonds om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te maken;

    • b. het opleggen van een verbod aan het beroepspensioenfonds om handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.

  • 7 Het beroepspensioenfonds voldoet aan de getroffen voorziening; een voorziening kan door derden verworven rechten echter niet aantasten.

  • 8 De ondernemingskamer kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen daar om verzoeken, dan wel indien het beroepspensioenfonds op zich neemt het besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken.

  • 9 Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen treffen. De derde zin van het zesde lid en het zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 10 Van een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in cassatie open.

  • 11 De kosten van het voeren van rechtsgedingen door het verantwoordingsorgaan komen ten laste van het beroepspensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan en het beroepspensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In rechtsgedingen tussen het beroepspensioenfonds en het verantwoordingsorgaan kan het verantwoordingsorgaan niet in de proceskosten worden veroordeeld.

Artikel 212. Enquêterecht

  • 3 De kosten die verband houden met het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoek komen ten laste van het beroepspensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan of de raad van toezicht en het beroepspensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 213. Evaluatiebepaling

Onze Minister zendt binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Wet verbeterde premieregeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die wet in de praktijk.

Artikel 214. Overgangsrecht

  • 1 Ten aanzien van een beroepspensioenregeling die voor 1 januari 2006 is verplichtgesteld, doet Onze Minister de eerste keer het verzoek, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ten minste acht weken voordat er vijf jaren zijn verstreken sinds 1 januari 2006, tenzij er na 1 januari 2006 een wijziging van de verplichtstelling heeft plaatsgevonden.

  • 2 Artikel 17 is slechts van toepassing op detacheringen die op of na 25 juli 2001 zijn aangevangen.

  • 3 De laatste volzin van artikel 66, eerste lid, is ten aanzien van aanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2006 en die op 1 januari 2006 niet voldoen aan de laatste volzin van artikel 66, eerste lid, gedurende tien jaren na 1 januari 2006 niet van toepassing, met dien verstande dat de financiering van die aanspraken ten minste in gelijke delen per kalenderjaar plaatsvindt. De toezichthouder kan toestaan dat, in afwijking van de eerste zin, gedurende een langere periode, maar niet langer dan gedurende vijftien jaar geen toepassing wordt gegeven aan de laatste volzin van artikel 66, eerste lid, voor zover dat noodzakelijk is ter voorkoming van onaanvaardbare financiële gevolgen voor de betrokken beroepspensioenregeling of de betrokken beroepsgenoten.

  • 4 Voor de toepassing van artikel 8 wordt onder «een daartoe door een beroepspensioenvereniging opgericht beroepspensioenfonds» mede verstaan een beroepspensioenfonds dat een beroepspensioenregeling uitvoert die voor 1 januari 2006 is verplichtgesteld of ten aanzien waarvan voor die datum een aanvraag tot verplichtstelling is gedaan, met betrekking tot de uitvoering van die regeling.

  • 5 Indien een beroepspensioenfonds voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel E, van de Verzamelwet pensioenen 2012 is overgegaan tot verzekering bij een verzekeraar op basis van een kapitaalcontract als bedoeld in artikel 143a geldt het verbod tot verzekering op basis van een kapitaalcontract, bedoeld in artikel 143a, na afloop van het contract of een verlenging daarvan doch uiterlijk vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel E, van de Verzamelwet pensioenen 2012.

  • 6 De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VI van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel uitmaken van de raad van toezicht van een beroepspensioenfonds, worden tot het einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari 2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 110, derde lid, en, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, eerste lid, en betrouwbaar als bedoeld in artikel 110, vijfde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, vierde lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid of betrouwbaarheid.

  • 8 Een beroepspensioenfonds dat in het eerste jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel N, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 127 gestelde eisen, dient een herstelplan in op grond van artikel 133, waarbij het beroepspensioenfonds, in afwijking van artikel 133, tweede lid, uitwerkt hoe het binnen 12 jaar zal voldoen aan artikel 127. Een beroepspensioenfonds dat in het tweede jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel N, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 127 gestelde eisen, dient een herstelplan in op grond van artikel 133 of artikel 134, waarbij het beroepspensioenfonds, in afwijking van artikel 133, tweede lid, of artikel 134, tweede lid, uitwerkt hoe het binnen 11 jaar zal voldoen aan artikel 127. Indien een beroepspensioenfonds een herstelplan heeft vastgesteld met een termijn van 12 of 11 jaar is artikel 134, tweede lid, voor zover het betreft het hanteren van een gelijke termijn voor herstelplannen, van toepassing vanaf het vierde jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel N, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader.

  • 10 Artikel 62 is vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op pensioengerechtigden die vanaf dat tijdstip pensioengerechtigd geworden zijn.

  • 12 Artikel 57a, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdelen e en f, is niet van toepassing op informatie en stukken met betrekking tot tijdvakken gelegen voor 1 januari 2016. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder deze informatie en stukken schriftelijk of elektronisch. Artikel 57a, eerste en tweede lid, is voor gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden van toepassing, indien de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot op of na 1 juli 2016 deelnemer was.

  • 13 Indien een verzekeraar en een pensioengerechtigde ter zake van een pensioen waarvan de ingangsdatum is gelegen tussen 1 januari 2014 en 8 juli 2015 en dat is gebaseerd op een premieregeling of een kapitaalregeling, zijn overeengekomen dat de pensioenuitkering wordt omgezet in een kapitaal dat wordt aangewend voor een variabele uitkering, is, in afwijking van artikel 81, derde lid, de verzekeraar die geen variabele uitkeringen uitvoert, verplicht om op verzoek van de pensioengerechtigde het kapitaal over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder ten behoeve van de aankoop van een variabele uitkering.

Artikel 214a. Overgangsrecht Wet waardeoverdracht klein pensioen

  • 2 Indien de deelneming is geëindigd voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel E, van de Wet waardeoverdracht klein pensioen heeft de pensioenuitvoerder het recht om pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer te laten vervallen indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum niet meer zal bedragen dan € 2,– per jaar. De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het recht, bedoeld in de eerste zin, informeert de gewezen deelnemers hierover.

  • 3 Artikel 81a is van toepassing indien de deelneming is geëindigd of eindigt vanaf 1 januari 2018.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de verwerving van pensioen is geëindigd om andere redenen dan beëindiging van de deelneming.

Artikel 214c. Overgangsrecht gelijke behandeling m/v

  • 3 Artikel 80a, vijfde lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015 en kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2015 indien dit in de beroepspensioenregeling is overeengekomen.

  • 4 Voor de toepassing van de artikelen 91, 92 en 145l is op pensioenaanspraken die voor de in het eerste lid genoemde datum zijn opgebouwd de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 82, vierde lid, van toepassing, tenzij in de beroepspensioenregeling is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, of 145l, zevende lid, van toepassing zijn.

  • 5 Voor zover het bij de toepassing van de artikelen 88, eerste lid, 89, eerste lid, 89a, eerste en tweede lid, 91, eerste lid, 92, eerste lid, of 145l, eerste lid, pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd zijn de artikelen 88, eerste lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel a, 89a, derde lid, 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, of 145l, zevende lid, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

Artikel 214ca. Overgangsrecht toetredingsleeftijd

Beroepsgenoten van 18 jaar of ouder die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel Fa, van de Wet toekomst pensioenen niet in de beroepspensioenregeling deelnemen, omdat zij jonger zijn dan de op basis van de pensioenregeling gehanteerde toetredingsleeftijd, verwerven pensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel Fa, van de Wet toekomst pensioenen.

Artikel 214d. Overgangsrecht progressieve premie

  • 1 In afwijking van artikel 23 mag de door of voor een deelnemer verschuldigde premie tot het moment van beëindiging van de deelneming een met de leeftijd oplopend percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedragen, mits:

    • a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen sprake was van een premieregeling met een met de leeftijd oplopend premiepercentage of een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, met een met de leeftijd oplopend premiepercentage ondergebracht bij een verzekeraar;

    • b. de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen waarbij de deelnemer pensioenaanspraken opbouwt, op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een beroepspensioenregeling geldt waarbij de premie conform artikel 23 voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedraagt, doch uiterlijk op 31 december 2026; en

    • c. de beroepspensioenregeling niet het karakter heeft van een solidaire premieregeling.

  • 2 In aanvulling op de artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over het hanteren van een met de leeftijd oplopend premiepercentage en de mogelijke effecten bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenregeling. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.

  • 3 Indien op of na 1 januari 2027 de beroepspensioenregeling zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage maakt de beroepspensioenvereniging de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per leeftijdscohort inzichtelijk.

  • 4 Indien de beroepspensioenregeling na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling met risicodelingsreserve worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:

    • a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij het netto profijt het verschil is tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg; en

    • b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 5 Indien de beroepspensioenregeling na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een premie-uitkeringsregeling worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:

    • a. het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij het bruto profijt de contante waarde van de toekomstige premie-inleg is; en

    • b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 214e. Overgangsrecht nabestaandenpensioen

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangstijdstip verstaan: het tijdstip waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen maar uiterlijk 1 januari 2027.

  • 2 Een persoon die vóór het overgangstijdstip kwalificeerde als partner zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel A, van de Wet toekomst pensioenen, blijft als partner in de zin van deze wet aangemerkt zo lang de betreffende relatie tussen de persoon en de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot wordt voortgezet.

  • 3 Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner aanspraakgerechtigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis blijft aanspraakgerechtigde voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, met inachtneming van artikel 68.

  • 4 Een partner of gewezen partner in de zin van de beroepspensioenregeling komt niet in aanmerking voor een partnerpensioen of, zo nodig in afwijking van artikel 68, een bijzonder partnerpensioen op basis van partnerpensioen dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip in een pensioenregeling zonder partnerpensioen voor partners in de zin van de beroepspensioenregeling of in een beroepspensioenregeling met een partnerbegrip waaraan deze partner of gewezen partner niet voldeed of zou hebben voldaan.

  • 5 Artikel 32, eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een wezenpensioen waarvan de ingangsdatum ligt voor het overgangstijdstip of dat is opgebouwd voor dat tijdstip.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 214f. Overgangsrecht premievrije voorzetting bij gesloten beroepspensioenfonds

  • 1 In afwijking van artikel 28 kan opbouw van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, ook vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien:

    • a. de uitkeringsregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds dat een beëindigde beroepspensioenregeling uitvoert en de beroepspensioenvereniging heeft opgehouden te bestaan;

    • b. het pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd;

    • c. het recht op de premievrije voortzetting is ontstaan voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.

  • 2 Indien sprake is van premievrije voortzetting in de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, kan, in afwijking van artikel 32 en artikel 214e, de regeling van het nabestaandenpensioen ongewijzigd worden voortgezet.

Artikel 214fa. Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar

  • 1 Indien het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsregeling, kapitaalregeling of premieregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, wordt uitgevoerd door een verzekeraar, dan kan de verwerving vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Bij toepassing van de eerste zin kan van artikel 28 worden afgeweken.

  • 2 Het verwerven van pensioenaanspraken, bedoeld in het eerste lid, kan worden voortgezet indien:

    • a. de pensioenaanspraken worden verworven als gevolg van premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot, waarop recht bestaat nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken heeft geduurd of, indien er sprake is van een beroepsgenoot in loondienst, waarop recht bestaat na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot een uitkering uit hoofde van de Ziektewet ontvangt, na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet; en

    • b. het recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid is ingegaan:

      • 1°. voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g; of

      • 2°. nadat de deelneming vanwege een individuele beëindiging van de deelneming voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, is beëindigd waarbij op het moment van einde deelneming de verzekeraar nog niet is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g en het recht op premievrije voortzetting uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan.

  • 3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opbouw van pensioenaanspraken in een premieregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, uitgevoerd door een premiepensioeninstelling waarbij premievrije voortzetting van deze opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot is verzekerd bij een verzekeraar. Bij deze verzekerde premievrije voortzetting voldoet de verzekeraar de verschuldigde premie aan de premiepensioeninstelling indien voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 214fb. Overgangsrecht vrijwillige voortzetting

In afwijking van artikel 65, tweede lid, geldt een termijn van vijftien jaar, voor de deelnemer die gewezen beroepsgenoot is geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, en die gedurende die termijn winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 214g. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen

  • 2 De pensioenuitvoerder vermeldt het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling op zijn website en meldt het aan de toezichthouder.

  • 3 Bij uitvoering van een beroepspensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing is door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving betreft en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft de vermelding van het tijdstip van overgang op de website.

Artikel 215. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 6 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

A. J. de Geus

Uitgegeven de eerste november 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Bijlage als bedoeld in artikel 90 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 90 van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

Tariefnummer

Bedrag (vast tarief)

1.

€  453

2.

€  907

3.

€  5 445

4.

€ 21 781

Artikel 2

  • 1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 1, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:

    • Categorie I: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal minder dan € 9 075 604: factor 1;

    • Categorie II: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 9 075 604 maar minder dan € 45 378 022: factor 2;

    • Categorie III: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 45 378 022 maar minder dan € 226 890 108: factor 3;

    • Categorie IV: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 226 890 108 maar minder dan € 453 780 216: factor 4;

    • Categorie V: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van meer dan € 453 780 216: factor 5.

  • 2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan De Nederlandsche Bank N.V. beschikbaar zijn gesteld, kan De Nederlandsche Bank N.V. aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 3

Op grond van artikel 92, tweede lid, van deze wet behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete is opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 is vastgesteld

Tabel

Overtredingen van voorschriften gesteld bij artikel:

Tariefnummer

6

5

19

2

20

3

21

5

22a

3

22b

2

22c

3

23

5

24

5

28

3

32

3

37

3

38

5

39

3

41, eerste lid

5

42

3

44

4

45

4

50, eerste lid

3

50, tweede lid

4

50, derde lid

4

51

3

53

2

54, eerste lid

2

55

1

57

4

58

4

59

5

59, eerste lid

5

59, derde lid

5

59a, tweede lid

5

59a, derde lid

3

60

4

60a

4

61, eerste lid

3

61, tweede lid

3

63, eerste lid

1

63, tweede lid

1

63, derde lid

1

63, vierde lid

2

63, vijfde lid

2

71, eerste lid

3

71i

3

71k

3

72, derde lid

3

72, vierde lid

3

73

3

74, eerste lid

3

74, tweede lid

3

75, eerste lid

3

79, tweede lid

3

79, derde lid

3

81, tweede lid

4

82, eerste lid

4

82, derde lid

3

Naar boven