Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 13-09-2006 t/m 31-12-2006

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

  • b. het orgaan: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

  • c. asielaanvraag: een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000;

  • d. asielzoeker: een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen, door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend die niet binnen 48 procesuren, bedoeld in artikel 1.1, onder f, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is afgewezen;

  • e. alleenstaande minderjarige vreemdeling: een asielzoeker die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en die zonder begeleiding of verzorging van een ouder of voogd in Nederland verblijft;

  • f. gezin:

    • 1°. de gehuwden of partners tezamen;

    • 2°. de gehuwden of partners met het tot hun last komende kind of stiefkind jonger dan 18 jaar;

    • 3°. de alleenstaande ouder met het tot zijn last komende kind of stiefkind jonger dan 18 jaar;

  • g. alleenstaande ouder: de alleenstaande die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende (stief)kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad;

  • h. opvangvoorziening: een accommodatie waarin door of onder verantwoordelijkheid van het orgaan opvang wordt geboden aan asielzoekers;

  • i. uitgenodigde vluchtelingen: vreemdelingen die, na een verzoek daartoe van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) op uitnodiging van de Nederlandse regering in Nederland verblijven;

  • j. 14-1 brief: een uiterlijk op 17 maart 2005 door of namens een vreemdeling verzonden brief met een verzoek om een verblijfsvergunning naar aanleiding van de uitnodiging daartoe van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 14 januari 2003.

Hoofdstuk II. Toelating tot de opvang

Artikel 2

  • 1 Deze regeling heeft uitsluitend betrekking op een asielzoeker en de daarmee gelijkgestelde categorieën, als bedoeld in artikel 3 derde en vierde lid van deze regeling, die niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand.

  • 2 Het orgaan kan deze regeling tevens van toepassing verklaren op een asielzoeker die beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, indien dringende redenen daartoe noodzaken.

  • 3 Het orgaan verstrekt aan de asielzoeker, als bedoeld in artikel 3 van deze regeling, binnen een termijn van ten hoogste 10 dagen na plaatsing in een opvangvoorziening:

    • a. informatie met betrekking tot de voor de asielzoeker aan de opvang van het orgaan verbonden rechten en plichten;

    • b. informatie met betrekking tot rechtsbijstand en met betrekking tot zijn opvangvoorzieningen.

  • 4 Het orgaan zorgt ervoor dat de in het vorige lid bedoelde informatie schriftelijk in een voor de asielzoeker begrijpelijke taal wordt verstrekt.

  • 5 Er ontstaat geen recht op opvang indien een asielzoeker niet binnen 24 uur na doorverwijzing door het orgaan naar de opvang in een opvangvoorziening arriveert.

  • 6 Er ontstaat geen recht op opvang indien de asielaanvraag is ingediend door middel van een 14-1 brief en een aanvraag ingediend door middel van een 14-1 brief, waarop nog niet beslist is, staat niet in de weg aan de beëindiging van de voorzieningen.

Artikel 3

  • 1 Het orgaan draagt zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.

  • 3 Met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers worden gelijkgesteld:

    • a. de vreemdeling wiens asielaanvraag binnen de procedure op het Aanmeldcentrum is afgewezen en ten aanzien van wie een daartoe strekkend en tijdig ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening om de behandeling van het beroeps- en hoger beroepsschrift in Nederland te mogen afwachten, is toegewezen;

    • b. een alleenstaande minderjarige vreemdeling wiens asielaanvraag binnen de procedure op het AC is afgewezen;

    • c. de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend en die, met inachtneming van artikel 12 van deze regeling, reeds in de centrale opvang verblijft in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente;

    • d. de vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft ingediend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging met een asielzoeker aan wie met toepassing van deze regeling opvang wordt geboden;

    • e. de vreemdeling die niet in een opvangvoorziening verblijft als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h van deze regeling en die in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd, dan wel in het bezit wordt gesteld van een asielgerelateerde verblijfsvergunning, vanaf het moment van vergunningverlening tot het moment waarop passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd, tenzij de vreemdeling reeds van overheidswege in een opvangvoorziening is gehuisvest;

    • f. de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft;

    • g. de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f of h van de Vreemdelingenwet 2000, en zich, naar het oordeel van Onze Minister, feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000;

    • h. de vreemdeling op wie een besluit als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is;

    • i. de vreemdeling op wie een besluit als bedoeld in artikel 45, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is;

    • j. de vreemdeling aan wie binnen de AC-procedure een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt verstrekt;

    • k. de uitgenodigde vluchteling, ook en indien reeds binnen de AC-procedure een verblijfsvergunning is verleend.

Artikel 4

  • 1 Onze Minister is bevoegd om, indien het orgaan aangeeft dat er sprake is van een capacitaire noodsituatie of enige andere bijzondere omstandigheid, het orgaan de bevoegdheid toe te kennen bepaalde categorieën asielzoekers uit te sluiten van opvang.

Hoofdstuk III. Het eindigen van de opvang

Artikel 5

  • 1 Het recht op opvang van een asielzoeker eindigt indien de asielaanvraag die recht heeft gegeven op opvang is afgewezen, tenzij:

    • a. de uitzetting van betrokkene ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of een rechterlijke uitspraak achterwege dient te blijven, of

    • b. betrokkene in afwachting is van een rechterlijke uitspraak op een binnen de vertrektermijn ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening om de behandeling van het hoger beroepsschrift in Nederland te mogen afwachten, voor zover uitzetting gedurende de behandeling van dit verzoek achterwege blijft.

  • 2 In het geval, bedoeld onder b, eindigt het recht op opvangvier weken na de dag waarop op het verzoek om voorlopige voorzieningen afwijzend is beslist.

Artikel 6

Het recht op opvang van een alleenstaande minderjarige vreemdeling eindigt:

  • a. indien de asielaanvraag die recht heeft gegeven op opvang is afgewezen en de uitzetting kan worden geëffectueerd, op de dag waarop de uitzetting wordt geëffectueerd;

  • b. indien vervolgopvang kan worden geboden door of in opdracht van de rechtspersoon, als bedoeld in artikel 1:302, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, op de dag waarop vervolgopvang kan worden geboden;

  • c. op de dag na de dag waarop de 18-jarige leeftijd is bereikt, dan wel indien in de vreemdelingrechtelijke procedure onaantastbaar is vastgesteld dat de vreemdeling meerderjarig is, en de vreemdeling ook op grond van zijn asielaanvraag geen recht op opvang heeft.

Artikel 7

  • 1 Het recht op opvang eindigt in de volgende gevallen:

    • a. indien het een asielzoeker betreft aan wie een verblijfsvergunning is verleend: op de dag waarop naar het oordeel van het orgaan passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd;

    • b. indien het een asielzoeker betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag die recht geeft op opvang: op de dag na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden;

    • c. indien het een asielzoeker betreft aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder d van deze regeling opvang is geboden: op de dag waarop voor de asielzoeker met wie gezinshereniging wordt beoogd naar het oordeel van het orgaan passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd;

    • d. indien het een asielzoeker betreft aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f van deze regeling opvang is geboden: vier weken nadat het rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd;

    • e. indien het een asielzoeker betreft aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder g van deze regeling opvang is geboden: op de dag na de dag waarop naar het oordeel van Onze Minister niet langer sprake is van feitelijk dezelfde situatie, als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000;

    • f. indien het een asielzoeker betreft aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder h van deze regeling opvang is geboden: vier weken na de dag waarop het besluit, als bedoeld in artikel 45 vierde lid van de Vreemdelingenwet 2000, is ingetrokken;

    • g. indien het een asielzoeker betreft aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder i van deze regeling opvang is geboden: vier weken na de dag waarop het besluit, als bedoeld in artikel 45, zesde lid van de Vreemdelingenwet 2000 is ingetrokken;

    • h. indien een asielzoeker tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, ook indien de asielzoeker nog niet rechtmatig verwijderbaar is geraakt op zijn asielaanvraag;

    • i. indien het een asielzoeker betreft die niet binnen 48 uur na overplaatsing in een opvangvoorziening arriveert: op het moment waarop deze termijn verstrijkt;

    • j. indien het een asielzoeker betreft die twee opeenvolgende malen niet heeft voldaan aan de meldplicht bij de Vreemdelingenpolitie: twee weken nadat hij voor de eerste maal heeft verzuimd zich bij de Vreemdelingenpolitie te melden;

    • k. indien een asielzoeker onjuiste gegevens heeft verstrekt danwel gegevens heeft achtergehouden, met het oogmerk om aldus voor zichzelf of voor degenen voor wie hij zorgt, ten onrechte een aanspraak te doen ontstaan op de verstrekkingen bedoeld in artikel 9 van deze regeling, danwel ten onrechte de hoogte van de verstrekkingen te doen stijgen;

    • l. indien een asielzoeker niet de instemming heeft verkregen als bedoeld in artikel 12 van deze regeling.

Hoofdstuk IV. De verstrekkingen gedurende de opvang

Artikel 9

  • 1 De opvang in een opvangvoorziening omvat in elk geval de volgende verstrekkingen:

    • a. onderdak;

    • b. een wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven;

    • c. een eenmalige bijdrage aan kleedgeld;

    • d. recreatieve en educatieve activiteiten;

    • e. de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een daartoe te treffen ziektekostenregeling;

    • f. een verzekering tegen de financiële gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid;

    • g. betaling van buitengewone kosten.

  • 2 Zo spoedig mogelijk nadat een asielzoeker voor de eerste keer in een opvangvoorziening is opgevangen, vindt een eerste onderzoek naar zijn gezondheidstoestand plaats.

  • 3 Tijdens het verblijf in de opvangvoorziening wordt de asielzoeker een programma voor educatie en ontwikkeling geboden.

  • 4 Voor bijzonder kwetsbare personen omvat de opvang naast de in het eerste lid bedoelde verstrekkingen tevens specifieke begeleiding.

  • 5 Het aanbieden van recreatieve en educatieve activiteiten en het in bruikleen geven van gebruiksvoorwerpen kan afhankelijk gesteld worden van de betaling door de asielzoeker van een waarborgsom.

  • 6 Tijdens het verblijf in de opvangvoorziening bestaat voor de asielzoeker de mogelijkheid om te communiceren met familieleden, raadslieden en vertegenwoordigers van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) en door Onze Minister erkende niet-gouvernementele organisaties (NGO’s).

  • 7 Juridisch adviseurs of raadslieden van asielzoekers en vertegenwoordigers van de UNHCR of van de door het Bureau van de Hoge Commissaris gemachtigde en door Onze Minister erkende NGO’s hebben toegang tot de opvangvoorziening, zodat zij de asielzoekers kunnen bijstaan.

  • 8 De in het vorige lid bedoelde toegang kan worden beperkt om redenen die verband houden met de veiligheid van de opvangvoorziening of de veiligheid van de asielzoeker.

Artikel 10

De in artikel 9, eerste lid, bedoelde verstrekkingen kunnen geheel of gedeeltelijk aan een asielzoeker worden onthouden indien de asielzoeker:

  • a. niet desgevraagd mededeling doet van op hem betrekking hebbende gegevens die nodig zijn voor het realiseren van de opvang, waaronder in elk geval zijn naam, geboortedatum, nationaliteit, land van herkomst, gezinssamenstelling, vermogenspositie en de datum waarop door of ten behoeve van hem een asielaanvraag is ingediend;

  • b. een hem overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 tweede lid van deze regeling in rekening gebrachte tegemoetkoming in de kosten van opvang niet betaalt;

  • c. het bepaalde in artikel 19 van deze regeling niet naleeft;

  • d. overlast bezorgt aan asielzoekers die in een opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening of aan anderen, of;

  • e. weigert deel te nemen aan programma’s gericht op het voorlichten, stimuleren en bewustmaken van terugkeer.

Artikel 11

  • 1 Het orgaan bepaalt in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.

  • 2 Na overplaatsing van een asielzoeker naar een andere opvangvoorziening worden de in artikel 9 eerste lid van deze regeling bedoelde verstrekkingen in deze andere voorziening aangeboden.

  • 3 Bij haar bevoegdheid op grond van het eerste lid van dit artikel handhaaft het orgaan, voor zover mogelijk en met instemming van de asielzoeker, de eenheid van het gezin en neemt zij de bescherming van het gezinsleven tot uitgangspunt.

  • 4 Bij haar bevoegdheid op grond van het eerste lid van dit artikel ziet het orgaan, op voorwaarde dat dit in het belang van het kind is, erop toe dat het minderjarig kind van een asielzoeker, danwel de minderjarigevreemdeling wordt gehuisvest bij zijn ouder, dan wel een volwassen familielid.

  • 5 Het orgaan zal, voor zover mogelijk, minderjarige broers en zussen gezamenlijk huisvesten.

Artikel 12

  • 1 De asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend en die in afwachting is van het betrekken van woonruimte in een gemeente krijgt de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9 eerste lid van deze regeling, aangeboden indien het orgaan hiermee heeft ingestemd.

  • 2 De asielzoeker, bedoeld in het eerste lid, zal zich iedere twee weken bij het orgaan moeten melden en de instemming bedoeld in het eerste lid moeten hebben verkregen.

Artikel 13

  • 1 De verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b tot en met g van deze regeling, vinden niet plaats indien de bewoner van de opvangvoorziening geen gebruik maakt van het in de desbetreffende voorziening geboden onderdak.

  • 2 Het orgaan kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepaling in het eerste lid.

Artikel 14

  • 1 Iedere asielzoeker aan wie opvang wordt verleend in een opvangvoorziening hier te lande maakt aanspraak op de verstrekking van een wekelijkse financiële toelage, bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van deze regeling, ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven.

  • 2 De hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage is in de opvangvoorziening waarin de bewoners volledig zelf het eigen eten verzorgen als volgt: volwassenen: 43,02 Euro, kinderen tot en met 11 jaar: 13,16 Euro, kinderen ouder dan 11 jaar en jonger dan 18 jaar: 19,22 Euro en alleenstaande minderjarige vreemdelingen: 36,94 Euro. Alleenstaande ouders krijgen daarboven een toeslag van 26,65 Euro.

  • 3 De hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage is in de opvangvoorziening waarin de bewoners het ontbijt en een tweede maaltijd zelf verzorgen en niet de hoofdmaaltijd als volgt: volwassenen: 30,32 Euro, kinderen tot en met 11 jaar: 7,51 Euro, kinderen ouder dan 11 jaar en jonger dan 18 jaar: 10,12 Euro en alleenstaande minderjarige vreemdelingen 26,94 Euro. Alleenstaande ouders krijgen daarboven een toeslag van 21,15 Euro.

  • 4 De hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage is in de opvangvoorziening waarin aan de bewoners alle maaltijden krijgen verstrekt als volgt: volwassenen: 16,08 Euro, kinderen tot en met 11 jaar: 3,68 Euro, kinderen ouder dan 11 jaar en jonger dan 18 jaar: 5,52 Euro en alleenstaande minderjarige vreemdelingen 12,87 Euro. Alleenstaande ouders krijgen daarboven een toeslag van 10,57 Euro.

  • 5 De financiële toelage wordt iedere week bij vooruitbetaling op een door het orgaan vastgestelde tijd (en plaats) aan de asielzoeker beschikbaar gesteld.

  • 6 Geen financiële toelage wordt verstrekt aan een kind drie maanden nadat het recht op een uitkering op grond van de Algemene Kinderbijslagwet is ontstaan. De alleenstaande ouder maakt wel aanspraak op de alleenstaande oudertoeslag.

  • 7 De financiële toelage voor een asielzoeker jonger dan 18 jaar, die een kind is van, of verzorgd wordt door een of meer in de desbetreffende opvangvoorziening verblijvende asielzoekers wordt uitbetaald aan één van die asielzoekers.

  • 8 Het orgaan draagt zorg voor de maaltijden in centra waarin de bewoners niet in de gelegenheid zijn deze zelf te verzorgen.

Artikel 15

  • 1 Asielzoekers ontvangen bij aanvang van de opvang eenmalig een bedrag van € 36,30 ten behoeve van de aanschaf van kleding en schoeisel.

  • 2 Het orgaan kan kleding en schoeisel in de plaats te stellen van het eenmalige bedrag ten behoeve van kleding voor de alleenstaande minderjarige vreemdeling.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde bedrag voor een asielzoeker jonger dan 18 jaar, die een kind is van, of verzorgd wordt door een of meer in desbetreffende opvangvoorziening verblijvende asielzoekers wordt uitbetaald aan één van die asielzoekers.

  • 4 Het in het eerste lid bedoelde bedrag voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling kan ten behoeve van deze asielzoeker door het orgaan op een aparte rekening worden gereserveerd.

  • 5 Het orgaan kan verstrekkingen in natura in de plaats stellen van de wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel en andere persoonlijke uitgaven voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, ook nadat betrokkenen de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

Artikel 16

  • 1 Het treffen van een ziektekostenregeling bedoeld in artikel 9 eerste lid, onderdeel e van deze regeling, houdt in het afsluiten van een ziektekostencontract ter dekking van de kosten van het door Onze Minister vastgestelde pakket medische verstrekkingen.

  • 2 Het verzekeren tegen de financiële gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel f van deze regeling, houdt in het ten behoeve van de asielzoeker afsluiten van een verzekering voor de wettelijke aansprakelijkheid van de asielzoeker jegens een derde voor een som van maximaal € 453.780 per gebeurtenis per jaar, alsmede het betalen van de daarvoor verschuldigde premie.

Artikel 17

  • 2 Buitengewone kosten zijn noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.

  • 3 Buitengewone kosten worden slechts betaald voorzover vooraf door het orgaan aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.

  • 4 De toestemming, bedoeld in het derde lid, wordt uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.

  • 5 Kosten die samenhangen met een door de asielzoeker ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel met een door de asielzoeker gepleegde onrechtmatige daad, gepleegd misdrijf of begane overtreding zijn in ieder geval geen buitengewone kosten, als bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Het Orgaan kan op een daartoe strekkend verzoek van een alleenstaande minderjarige vreemdeling afwijken van het bepaalde in het vijfde lid, uitsluitend voor zover het betreft:

    • a. de leges voor de verlenging van de verblijfsvergunning bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’, mits betrokkene op het moment van de aanvraag nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt;

    • b. de leges voor de omzetting van de verblijfsvergunning bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ in een verblijfsvergunning bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, mits betrokkene voor het bereiken van de leeftijd van 15 jaar in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ en nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt;

    • c. de leges voor de verlening van een verblijfsvergunning bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij ouders’, in de gevallen waarin de statushouder op het moment van aanvraag niet minimaal evenveel verdient als de normbedragen uit de Wet werk en bijstand.

Artikel 18

  • 1 Een asielzoeker kan door het orgaan nader aan te wijzen werkzaamheden verrichten in en rondom de opvangvoorziening, voor de uitvoering waarvan een vergoeding kan worden gegeven.

  • 2 Het orgaan zorgt voor een evenredige verdeling van het aanbod van werkzaamheden bedoeld in het eerste lid over de in de opvangvoorziening verblijvende asielzoekers die daarvoor in aanmerking wensen te komen.

  • 3 De vergoeding die een asielzoeker ontvangt voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, bedraagt in totaal niet meer dan € 12,50 per week.

Hoofdstuk V. Verplichtingen gedurende de opvang

Artikel 19

De asielzoeker die onderdak heeft in een opvangvoorziening is verplicht:

  • a. de huisregels na te leven die zijn neergelegd in het reglement van de desbetreffende opvangvoorziening;

  • b. gevolg te geven aan de aanwijzingen van het personeel van de desbetreffende opvangvoorziening;

  • c. schoonmaakwerkzaamheden te verrichten in en rond de woonruimte;

  • d. toegang te verlenen aan het personeel van de opvangvoorziening tot zijn woonruimte indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de asielzoeker de huisregels overtreedt of indien dit voor het beheer van de opvangvoorziening redelijkerwijs noodzakelijk is;

  • e. zich wekelijks te melden bij het COA teneinde te kunnen vaststellen of hij nog in de opvangvoorzieningen verblijft en aanspraak maakt op opvangvoorzieningen.

Artikel 20

  • 1 De asielzoeker is verplicht onverwijld uit eigen beweging, of op verzoek van het orgaan, mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op verstrekkingen, het geldend maken van het recht op verstrekkingen, de duur van verstrekkingen of de hoogte van de toelagen die aan hem worden betaald. Indien deze feiten of omstandigheden betrekking hebben op een kind dan wordt de mededeling gedaan door de asielzoeker te wiens laste het kind komt en in het geval dit meer dan één asielzoeker betreft, door één van die asielzoekers.

  • 2 Indien een asielzoeker die verblijft in een opvangvoorziening beschikt over een vermogen groter dan de vermogensgrens ex artikel 34 van de Wet Werk en Bijstand of inkomsten heeft, anders dan een uitkering op grond van de Kinderbijslagwet of op basis van deze regeling, is die asielzoeker aan het orgaan een vergoeding verschuldigd in de kosten van zijn opvang alsmede van de opvang van zijn gezinsleden. De tegemoetkoming bedraagt per maand ten hoogste de economische waarde van de aan een asielzoeker feitelijk geboden verstrekkingen, vermeerderd met de economische waarde van de aan ieder gezinslid feitelijk geboden verstrekkingen, met dien verstande dat de vergoeding niet meer bedraagt dan het bedrag van het in de eerste volzin bedoelde vermogen of de in de eerste volzin bedoelde inkomsten.

  • 3 Indien na zijn verblijf in een opvangvoorziening blijkt dat een vreemdeling tijdens dit verblijf beschikte over een vermogen of inkomsten, bedoeld in het tweede lid, kan het orgaan de kosten van de opvang van deze vreemdeling alsmede de kosten van opvang van zijn gezinsleden van hem terugvorderen. De terug te vorderen kosten per maand zijn niet hoger dan de economische waarde van de aan de vreemdeling feitelijk geboden verstrekkingen, vermeerderd met de economische waarde van de aan ieder gezinslid feitelijk geboden verstrekkingen, met dien verstande dat het terug te vorderen bedrag niet meer bedraagt dan het bedrag van het in het tweede lid bedoelde vermogen of de in het tweede lid bedoelde inkomsten.

Artikel 21

Indien blijkt dat een asielzoeker in strijd met de waarheid gegevens heeft verstrekt of verzwegen, waardoor hij of zijn gezinsleden ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid van deze regeling, hebben verkregen, dan wel dit op andere wijze heeft bewerkstelligd, is het orgaan bevoegd de waarde van de ten onrechte toegekende verstrekkingen terug te vorderen.

Artikel 22

Voor de verstrekkingen op basis van deze regeling geldt een beslagvrije voet ten aanzien van alle verstrekkingen die in natura geschieden en viervijfde deel van de verstrekkingen op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b van deze regeling.

Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23

Indien er ten aanzien van een asielzoeker

  • a. voor 1 januari 2000 op diens asielaanvraag in eerste aanleg in negatieve zin is beslist;

  • b. een last tot uitzetting is gegeven; en

  • c. door de korpschef van de politieregio waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfsplaats heeft is meegedeeld dat hij Nederland moet verlaten,

eindigen de verstrekkingen, in afwijking van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van deze regeling, op de dag waarop de asielzoeker Nederland ingevolge de mededeling van de korpschef dient te verlaten.

Artikel 24

Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van deze regeling is, in afwijking van artikel 23 van deze regeling, eveneens van toepassing op de vreemdeling ten aanzien van wie:

  • a. op of na 1 januari 2000 een niet inwilligende beslissing op de asielaanvraag is genomen, of;

  • b. op of na 29 december 2000 een negatieve beslissing op het ingediende bezwaar tegen de niet inwilligende beslissing op de asielaanvraag is genomen, of;

  • c. op of na 1 januari 2000 de vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, is ingetrokken of niet is verlengd, of de toelating als vluchteling is ingetrokken.

Artikel 26

Deze regeling treedt in werking de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst

Artikel 27

Deze regeling kan wordt aangehaald als de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

De

Minister

voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Naar boven