Wet financiering sociale verzekeringen

Geraadpleegd op 08-12-2024.
Geldend van 01-01-2018 t/m 24-05-2018

Wet van 16 december 2004, houdende regels betreffende de financiering van de sociale verzekeringen (Wet financiering sociale verzekeringen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter vermindering van administratieve en uitvoeringslasten en vereenvoudiging van regelgeving de heffing en invordering van de premies voor de werknemersverzekeringen te laten plaatsvinden door de rijksbelastingdienst tezamen met en op zoveel mogelijk gelijke wijze als die van de loonbelasting en de regeling daarvan en van hetgeen overigens de financiering van de werknemersverzekeringen betreft tezamen met de regeling van de financiering van de volksverzekeringen – onder intrekking van onder andere de Wet financiering volksverzekeringen – onder te brengen in één wet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Algemene begrippen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2. Sociale verzekeringen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. De financiering van de volksverzekeringen

Afdeling 1. Inleidende bepalingen

Artikel 3. Premieheffing en rijksbijdragen

De financiële middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van de fondsen voor de volksverzekeringen worden verkregen door het heffen van premie en door bijdragen van het Rijk.

Artikel 4. Algemene begrippen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en afdeling 2 van hoofdstuk 7 wordt verstaan onder:

Afdeling 2. Premie van verzekerden

§ 1. Premieplicht

Artikel 6. Premieplicht

  • 1 Premieplichtig voor de volksverzekeringen is de verzekerde in de zin van de volksverzekeringen.

§ 2. Maatstaf

Artikel 7. Maatstaf

De maatstaf voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen is het premie-inkomen van de premieplichtige.

Artikel 8. Premie-inkomen

  • 1 Voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen bij wege van aanslag wordt onder premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De toerekening van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van de premieplichtige en zijn partner geschiedt overeenkomstig artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In het geval de premieplichtige en zijn partner beiden belastingplichtig zijn, geldt de gemaakte keuze, bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, van die wet, zowel voor de heffing van de inkomstenbelasting als voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen.

§ 3. Tarief en heffingskorting

Artikel 9. Verschuldigde premie

De verschuldigde premie voor de volksverzekeringen is de premie voor de volksverzekeringen verminderd met de voor de premieplichtige toepasselijke heffingskorting voor de volksverzekeringen.

Artikel 10. Premie

  • 1 De premie voor de volksverzekeringen wordt vastgesteld op de som van de percentages bedoeld in artikel 11 van het premie-inkomen.

  • 2 Tot de premie, bedoeld in het eerste lid, behoort met ingang van de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, zal bereiken niet de premie voor de algemene ouderdomsverzekering.

Artikel 11. Premiepercentage

  • 1 Het premiepercentage voor de algemene ouderdomsverzekering wordt bij regeling van Onze Minister vastgesteld. Het bedraagt ten hoogste 18,25.

  • 2 Het premiepercentage voor de nabestaandenverzekering wordt bij regeling van Onze Minister vastgesteld.

  • 3 Het premiepercentage voor de verzekering langdurige zorg wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met Onze Minister.

  • 4 Indien een wijziging van een premiepercentage ingaat op een ander tijdstip dan 1 januari, vindt de vaststelling plaats in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en kunnen daarbij regels worden gesteld omtrent de wijze van berekening van de premie over het gehele kalenderjaar.

Artikel 12. Heffingskorting

  • 3 De heffingskorting, bedoeld in het eerste lid, geldt ten aanzien van degene die het gehele kalenderjaar premieplichtig is. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de bepaling van de heffingskorting ten aanzien van degene die een gedeelte van het jaar premieplichtig is.

§ 4. Aanvullende regeling

Artikel 13. Nadere regels

Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze afdeling.

Afdeling 3. Rijksbijdragen

Artikel 14. Rijksbijdragen Nabestaandenfonds, Ouderdomsfonds en Fonds langdurige zorg

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen bedragen worden vastgesteld die als rijksbijdrage ten gunste komen van het Ouderdomsfonds.

  • 2 Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan jaarlijks bedragen vaststellen die als rijksbijdrage ten gunste komen van het Fonds langdurige zorg.

Artikel 15. Rijksbijdrage in kosten heffingskortingen

Ten gunste van het Ouderdomsfonds, het Nabestaandenfonds en het Fonds langdurige zorg wordt jaarlijks een rijksbijdrage in de kosten van de heffingskortingen voor de volksverzekeringen toegekend. Deze bijdrage wordt door Onze Minister vastgesteld volgens de formule: BIKKt = (BIKKt-1 + A*Kt-1)*Kt/Kt-1 waarbij:

BIKKt = de bijdrage in de kosten van de heffingskortingen ten gunste van het fonds in een bepaald jaar;

BIKKt-1 = de bijdrage in de kosten van de heffingskortingen ten gunste van het fonds in het voorafgaande jaar;

A = het aandeel van de premie ten gunste van het fonds in het gecombineerde heffingspercentage, bedoeld in artikel 8.1, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het jaar waarvoor de bijdrage wordt toegekend, verminderd met het aandeel in het daaraan voorafgaande jaar;

Kt = de door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, geraamde totale kosten voor de heffingskortingen in het jaar waarvoor de bijdrage wordt toegekend;

Kt-1 = de door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, geraamde totale kosten voor de heffingskortingen in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bijdrage wordt toegekend.

Hoofdstuk 3. De financiering van de werknemersverzekeringen en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Afdeling 1. Inleidende bepalingen

§ 1. Het loonbegrip

Artikel 16. Loon

Artikel 17. Maximum premieloon

  • 1 Het loon, waarnaar de premies op grond van dit hoofdstuk worden geheven, wordt bij dezelfde werkgever tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Financiën, met betrekking tot het kalenderjaar vastgestelde bedrag. Voorts bedraagt het dagloon dat aan de uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen of vrijwillige werknemersverzekeringen ten grondslag ligt of wordt gelegd ten hoogste het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, waarbij het kalenderjaar wordt gesteld op 261 dagen.

  • 2 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, wordt herleid en vastgesteld voor loontijdvakken waarin loon als bedoeld in artikel 16 wordt genoten waarvoor Onze Minister dit, in overeenstemming met Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Financiën, nodig acht. Voor de herleiding van het loontijdvak van een jaar naar een ander loontijdvak is artikel 25, eerste en vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de toepassing voor het dagloon, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin. Het dagloon wordt herleid en vastgesteld voor loontijdvakken waarvoor Onze Minister dit nodig acht.

  • 3 De premies die op grond van dit hoofdstuk worden geheven worden per loontijdvak berekend over het verschil tussen het loon dat de werknemer in het kalenderjaar heeft genoten tot en met dat loontijdvak en het loon dat de werknemer in dat kalenderjaar heeft genoten tot en met het aan dat loontijdvak voorafgaande loontijdvak, met dien verstande dat van het bij eenzelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking blijft het gedeelte dat meer bedraagt dan het met toepassing van het tweede lid vastgestelde bedrag per loontijdvak, vermenigvuldigd met het aantal loontijdvakken van het kalenderjaar.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen regels worden gesteld voor de vaststelling van het voor premieberekening in aanmerking komende loon bij samenloop van loon dat gelijktijdig wordt genoten uit een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 en uit een vroegere dienstbetrekking in de zin van die wet. In de te stellen regels wordt uitgegaan van een totaal loonbedrag in een kalenderjaar, dat niet hoger is dan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, waarbij niet meer dan één keer rekening wordt gehouden met dat bedrag en waarbij het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen nadere regels worden gesteld in ieder geval voor de omstandigheid dat bij één of meerdere werkgevers naast loon uit dienstbetrekking ook een uitkering op grond van een werknemersverzekering of op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg wordt ontvangen.

Artikel 18. Herziening maximumpremieloon

  • 2 De dag, bedoeld in het eerste lid, en het overeenkomstig het eerste lid herziene bedrag worden door Onze Minister in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 3 Het overeenkomstig het eerste lid herziene bedrag treedt in de plaats van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

  • 4 Uitsluitend voor de berekening van het loon waarnaar de premies worden geheven, blijft het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, zoals dat geldt per 1 januari van een kalenderjaar gedurende dat hele kalenderjaar van kracht.

§ 2. Inhouding en verbod van verhaal

Artikel 20. Verbod verhaal op werknemer

De werkgever mag de door hem verschuldigde premie niet verhalen op de werknemer. Elk beding waarbij van de eerste zin wordt afgeweken, is nietig.

§ 3. Uitzondering en uitbreiding premieplicht

Artikel 21. Uitzondering premieplicht AOW-gerechtigden

Geen premies voor de werknemersverzekeringen zijn verschuldigd met ingang van de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, zal bereiken.

Artikel 21a. Premieplicht WIA tijdens levensloopverlof

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt in afwijking in zoverre van artikel 8, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen mede als werknemer in de zin van de Wet werk en inkomen beschouwd degene die levensloopverlof geniet in het kader van de toepassing van de levensloopregeling, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964.

§ 4. Premiewijziging anders dan per 1 januari

Artikel 22. Premiewijziging anders dan per 1 januari

  • 1 Indien een wijziging van een premiepercentage bij ministeriële regeling op grond van dit hoofdstuk ingaat op een ander tijdstip dan 1 januari, vindt de vaststelling plaats in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

  • 2 Indien een wijziging door het UWV van een premiepercentage op grond van dit hoofdstuk ingaat op een ander tijdstip dan 1 januari, is goedkeuring vereist van Onze Minister en Onze Minister van Financiën. Indien Onze Minister en Onze Minister van Financiën hun goedkeuring onthouden stellen zij het percentage zelf vast.

  • 3 Onze Minister en Onze Minister van Financiën kunnen in een geval als bedoeld in dit artikel regels stellen omtrent de wijze van berekening van de premie over het gehele kalenderjaar.

Afdeling 2. Algemeen Werkloosheidsfonds en sectorfondsen

§ 1. Premies ten gunste van de fondsen

Artikel 23. Premieheffing

  • 1 De financiële middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds en de sectorfondsen worden verkregen door het heffen van premie.

  • 2 De premie wordt onderscheiden in een deel dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds en een deel dat ten gunste komt van het sectorfonds dat het UWV voor de betrokken sector afzonderlijk administreert.

§ 2. Uitzondering overheid

Artikel 24. Uitzondering overheid

  • 1 Deze afdeling is niet van toepassing op overheidswerknemers en op overheidswerkgevers voorzover zij werkgever zijn van overheidswerknemers.

§ 5. Tarief

Artikel 27. Premiepercentage Algemeen Werkloosheidsfonds

Het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds wordt bij ministeriële regeling vastgesteld op een percentage van het loon dat voor categorieën van werkgevers en werknemers kan verschillen en mede kan worden bepaald door de mate waarin door werkgevers maatregelen zijn getroffen gericht op bevordering van de duurzame arbeidsparticipatie van de werknemers. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.

Artikel 28. Premiepercentage sectorfonds

  • 1 Het deel van de premie dat ten gunste komt van een sectorfonds wordt door het UWV vastgesteld op een percentage van het loon dat voor categorieën van werkgevers en werknemers die behoren tot verschillende sectoren en sectoronderdelen als bedoeld in artikel 95 kan verschillen, en mede kan worden bepaald door de mate waarin door die werkgevers maatregelen zijn getroffen gericht op bevordering van de duurzame arbeidsparticipatie van de werknemers. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld, waaronder het stellen van voorwaarden ter afbakening van de verschillende categorieën van werkgevers en werknemers. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat het deel van de premie dat ten gunste komt van het desbetreffende sectorfonds in bijzondere gevallen voor één of meerdere sectoren aan de hand van het gemiddelde van de premie van een aantal sectoren jaarlijks kan worden vastgesteld op een door Onze Minister te bepalen wijze.

  • 3 Het deel van de premie dat met toepassing van het tweede lid ten gunste komt van het sectorfonds, bedraagt ten hoogste de premie die op grond van het eerste lid is vastgesteld. Het resterende deel van deze premie komt ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

  • 6 Een door het UWV bepaald percentage als bedoeld in het eerste en tweede lid behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Indien Onze Minister zijn goedkeuring onthoudt stelt hij het percentage zelf vast.

Afdeling 3. Uitvoeringsfonds voor de overheid

Artikel 29. Premieheffing en verhaal

De financiële middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid worden verkregen door het in rekening brengen van de uitgaven, bedoeld in artikel 79 van de Werkloosheidswet, bij de overheidswerkgevers en door het heffen van premie.

Artikel 30. Premieverschuldigdheid overheidswerkgever

De premie is verschuldigd door de overheidswerkgever.

Artikel 31. Maatstaf en tarief

De premie wordt bij ministeriële regeling vastgesteld op een percentage van het loon.

Afdeling 4. Arbeidsongeschiktheidsfonds en Werkhervattingskas

§ 1. Premies en rijksbijdragen ten gunste van de fondsen

Artikel 33. Premieheffing, quotumheffing en rijksbijdrage

  • 1 De financiële middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds worden verkregen door het heffen van de basispremie, bedoeld in artikel 36, de quotumheffing, bedoeld in artikel 38h, en door een bijdrage van het rijk als bedoeld in artikel 114, onderdeel f.

  • 2 De financiële middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van de Werkhervattingskas, alsmede de financiële middelen voor het vormen en in stand houden van een staartlastenvermogen in de Werkhervattingskas, worden verkregen door het heffen van de in artikel 38 bedoelde gedifferentieerde premie.

§ 2. Premieplicht en quotumheffing werkgever

Artikel 34. Basispremie, gedifferentieerde premie en quotumheffing

  • 2 In afwijking van artikel 20 kan de werkgever de met betrekking tot een werknemer door hem verschuldigde gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, bedoeld in artikel 38, verhalen op de werknemer onder bij ministeriële regeling te bepalen voorwaarden tot een bij die regeling nader te bepalen bedrag, dat ten hoogste de helft van de door de werkgever verschuldigde premie kan bedragen.

  • 4 De quotumheffing is niet verschuldigd indien in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven, de werkgever minder dan 25 vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer op jaarbasis in Nederland aan verloonde uren als bedoeld in artikel 38b, vierde lid, in de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft verantwoord.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën werknemers worden aangewezen ten aanzien waarvan de verloonde uren bij de toepassing van het vierde lid in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren die de werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord.

  • 6 Indien de quotumheffing op grond van het vierde lid zou zijn verschuldigd maar in het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven blijkt dat de werkgever minder dan 25 vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer op jaarbasis in Nederland aan verloonde uren als bedoeld in artikel 38b, vierde lid, in de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft verantwoord, is de quotumheffing niet verschuldigd.

  • 7 De voor de toepassing van het vierde en zesde lid in aanmerking te nemen verloonde uren worden vastgesteld op grond van de loonaangiften die uiterlijk op 1 mei van het jaar waarover de quotumheffing wordt geheven onderscheidenlijk op 1 mei van het jaar volgend op kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven zijn ingediend alsmede de correcties daarop die uiterlijk op die datum zijn ingediend. Hierbij worden uitsluitend loonaangiften en correcties in aanmerking genomen met betrekking tot het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven onderscheidenlijk het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering van het vierde en zesde lid die in ieder geval betrekking hebben op:

    • a. de bepaling van het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer op jaarbasis in Nederland in het desbetreffende kalenderjaar;

    • b. de herleiding van het totaal aantal verloonde uren door de werkgever indien de werkgever in het desbetreffende kalenderjaar niet gedurende het gehele kalenderjaar de hoedanigheid van werkgever heeft gehad.

§ 4. Tarief

Artikel 36. Basispremie

Bij ministeriële regeling wordt voor de berekening van de basispremie een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk percentage vastgesteld.

Artikel 38. Gedifferentieerde premie Werkhervattingskas

  • 1 In dit artikel wordt onder categorie werkgevers verstaan:

    • werkgevers ten laste van wie, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, loon waarover de premies op grond van dit hoofdstuk worden geheven, is gekomen dat gelijk is aan, meer of minder bedraagt dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen omvang van het gemiddelde van dit loon, bedoeld in paragraaf 1 van afdeling 1 van dit hoofdstuk, per werknemer in dat kalenderjaar.

  • 2 Het UWV stelt vast:

    • a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage;

    • b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage.

  • 3 Elk jaar wordt met ingang van 1 januari een opslag of korting vastgesteld waarmee het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de opslag of korting naar categorie werkgevers voor de werkgever afzonderlijk of per sector als bedoeld in artikel 95, wordt vastgesteld, waarbij de korting of opslag voor werkgevers per sector of sectoronderdelen kan verschillen of op nihil kan worden vastgesteld. Indien een werkgever met toepassing van de artikelen 96 of 97 is aangesloten bij verschillende sectoren, wordt voor elk bedrijfsonderdeel van de werkgever waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een afzonderlijke sector, de opslag of korting toegepast als was dat bedrijfsonderdeel een afzonderlijke werkgever. Voor de werkgever voor wie de korting of opslag afzonderlijk wordt vastgesteld, stelt de inspecteur de korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Ten aanzien van werkgevers voor wie de opslag of korting per sector wordt vastgesteld kan in bijzondere gevallen bij regeling van Onze Minister worden bepaald dat de opslag of korting op een door Onze Minister te bepalen wijze wordt vastgesteld aan de hand van het gemiddelde van de opslag of korting van een aantal sectoren.

  • 4 De inspecteur stelt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast voor de werkgever die een onderneming of een deel daarvan verkrijgt en voor de werkgever die een deel van zijn onderneming overdraagt.

  • 5 Indien de werkgever een overheidswerkgever is op wie artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is, en deze geheel of gedeeltelijk is overgegaan naar een andere werkgever, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, stelt de inspecteur de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw vast bij voor bezwaar vatbare beschikking voor:

    • a. de rechtsopvolger van die overheidswerkgever dan wel de verkrijger van een deel daarvan, en

    • b. voor de overheidswerkgever die een deel van de organisatie overdraagt.

    Het bepaalde bij of krachtens het zevende lid, inzake de in het derde, vierde en vijfde lid bedoelde opslag en korting is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 De inspecteur stelt, in geval aan een werkgever toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van ziekengeld of WGA-uitkering en overlijdensuitkeringen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, alsmede in geval het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in artikel 40, eerste lid, is geëindigd of wordt beëindigd, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast met ingang van de datum waarop het zelf dragen van het risico aanvangt dan wel is geëindigd of wordt beëindigd.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de wijze waarop het rekenpercentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het gemiddelde percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden vastgesteld, rekening houdend met de verschillende lasten voor de Werkhervattingskas;

    • b. de wijze waarop de in het derde en het vierde lid, bedoelde opslag en korting worden berekend;

    • c. de percentages die op grond van dit artikel ten hoogste voor categorieën van werkgevers, sector of sectoronderdeel mogen gelden en omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten minste voor categorieën van werkgevers, sector of sectoronderdeel gelden.

  • 8 De inspecteur is bevoegd tot herziening van een beschikking op grond van dit artikel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is gegeven op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. Een herziening ten nadele van de werkgever is uitsluitend mogelijk indien deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 9 Beschikkingen van de inspecteur op grond van dit artikel worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.

Artikel 38a. Vervanging gedifferentieerde premie

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de wijze waarop de vervangende premie, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

§ 4a. Quotumheffing

Artikel 38b. Definities

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder een arbeidsbeperkte verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in

    artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet:

    • a. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid of ten behoeve van wie loonkostensubsidie wordt verstrekt op grond van artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, dan wel van wie door het college van burgemeester en wethouders in overeenstemming met de eisen gesteld aan een loonwaardevaststelling op grond van artikel 10d, eerste of tweede lid, van de Participatiewet een loonwaarde is vastgesteld die bij voltijdse arbeid minder bedraagt dan het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet,

    • b. die geïndiceerd is als bedoeld in de Wet sociale werkvoorziening of een nog geldende indicatiebeschikking heeft op grond van artikel 11 van die wet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2014,

    • c. die recht op arbeidsondersteuning of een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten heeft, tenzij deze persoon duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van die wet,

    • d. die voldoet aan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde indicatie, of

    • e. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels worden gesteld.

  • 3 Met betrekking tot de beoordeling door het UWV of een persoon een arbeidsbeperkte is als bedoeld in het tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld.

  • 5 In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder de beschikking: de in artikel 38h, eerste lid, bedoelde beschikking alsmede de op grond van artikel 38h, vijfde lid, herziene beschikking.

Terugwerkende kracht

Stb. 2019, 441, datum inwerkingtreding 04-12-2019, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

6 Voor de toepassing van deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt tevens als arbeidsbeperkte beschouwd de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, die niet langer aan de voorwaarden op grond van het eerste dan wel het tweede lid voldoet, zolang zijn opname in de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38d, eerste lid, nog niet is geëindigd.

Artikel 38c. Indeling sectoren

Bij regeling van Onze Minister worden werkgevers voor de toepassing van deze paragraaf en artikel 122n ingedeeld bij de sector overheid of de sector niet-overheid.

Artikel 38d. Registratie arbeidsbeperkten

  • 1 Het UWV draagt zorg voor de inrichting en de adequate werking van de registratie van arbeidsbeperkten en is de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens met betrekking tot de verwerking van gegevens, waaronder persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, ten behoeve van deze registratie.

  • 2 Het UWV verwerkt in de registratie, bedoeld in het eerste lid, de gegevens over arbeidsbeperkten met het oog op het bevorderen van de arbeidsdeelname van deze personen en ten behoeve van de vaststelling van de quotumheffing, bedoeld in artikel 38h.

  • 4 Het UWV verstrekt het college van burgemeester en wethouders en de belastingdienst uit eigen beweging en verplicht op verzoek kosteloos gegevens uit de registratie, bedoeld in het eerste lid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taken.

  • 7 Het UWV is bevoegd op verzoek van een werkgever aan deze mee te delen of de door de werkgever aangeduide werknemer, de persoon met wie hij verwacht een dienstbetrekking aan te gaan of de persoon, die onder zijn toezicht en leiding arbeid verricht of als bedoeld in artikel 38g, tweede lid, ter beschikking is gesteld, op basis van het burgerservicenummer, is opgenomen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 8 Het college van burgemeester en wethouders en het UWV informeren de persoon op wie de gegevens betrekking hebben over de verwerking van zijn gegevens op grond van dit artikel voordat de gegevens worden vastgelegd in de registratie, bedoeld in het eerste lid, of worden verstrekt met het oog op die vastlegging, tenzij deze persoon redelijkerwijs hiervan kennis draagt.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld, in ieder geval met betrekking tot:

    • a. de inrichting, de gegevensset en de wijze van verkrijging van de gegevens ten behoeve van de registratie, bedoeld in het eerste lid,

    • b. de geldigheidsduur van de registratie van de persoon en het vervallen van de registratie van de persoon, en

    • c. de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdelen a en e, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de ambtshalve verstrekking door het UWV van gegevens uit de registratie, bedoeld in het eerste lid, aan werkgevers als bedoeld in het zevende lid;

    • b. de verstrekking van gegevens aan het UWV door werkgevers als bedoeld in het zevende lid in verband met het verrichten van arbeid door arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38g, tweede en vierde lid.

Artikel 38e. Wijze van heffing en tijdvak

  • 1 De met betrekking tot het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g, verschuldigde heffing wordt geheven indien deze op grond van artikel 122n, eerste lid, voor de werkgever in de desbetreffende sector is geactiveerd.

  • 2 De quotumheffing wordt geheven over het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld, waarbij het quotumtekort wordt bepaald door het aantal arbeidsplaatsen ingevuld door arbeidsbeperkten, uitgedrukt in verloonde uren, ten opzichte van het totaal aantal arbeidsplaatsen, uitgedrukt in verloonde uren, in dat jaar overeenkomstig de berekeningsformule, bedoeld in artikel 38g, derde lid.

  • 3 De voor de toepassing van het tweede lid in aanmerking te nemen verloonde uren worden vastgesteld op grond van de loonaangiften die uiterlijk op 1 mei van het jaar volgend op het in het tweede lid bedoelde kalenderjaar zijn ingediend alsmede de correcties daarop die uiterlijk op die datum zijn ingediend. Hierbij worden uitsluitend loonaangiften en correcties in aanmerking genomen met betrekking tot het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld.

Artikel 38f. Vaststelling quotumpercentages

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Bij regeling van Onze Minister wordt in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g, wordt bepaald, ten behoeve van de bepaling van het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g, voor het desbetreffende kalenderjaar een quotumpercentage voor de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid vastgesteld overeenkomstig de berekeningsformule, bedoeld in het tweede lid. Bij deze regeling worden de berekeningen op grond van het tweede lid die tot dit percentage hebben geleid, gepubliceerd. Het percentage wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

  • 2 De quotumpercentages worden berekend overeenkomstig de volgende formule:

    Bijlage 255294.png

    waarbij:

    • A = totaal aantal banen bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd, die worden vervuld door arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, eerste lid op grond van de nulmeting op 1 januari 2013 in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid

    • B = het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, eerste lid bij werkgevers dat dient te worden gerealiseerd vanaf het kalenderjaar 2015 overeenkomstig het sociaal akkoord voor de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid

    • C = het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, eerste lid in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen

    • D = het totaal aantal banen bij werkgevers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd

    • E = het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer bij werkgevers in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd

    • F = het aantal arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid

    • G = het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid tezamen die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de variabelen A tot en met E van de formule, bedoeld in het tweede lid. Hierbij kunnen categorieën werknemers worden aangewezen waarvan de banen in mindering worden gebracht op het totaal aantal banen, bedoeld in het tweede lid met betrekking tot variabele D.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de variabelen F en G van de formule, bedoeld in het tweede lid. De voordracht voor een krachtens de vorige volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen werknemers in bepaalde soorten dienstbetrekkingen voor de toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 122n, eerste lid, worden gelijkgesteld met arbeidsbeperkten.

  • 6 Ten aanzien van de werknemers, bedoeld in het vijfde lid, is deze afdeling van overeenkomstige toepassing.

Terugwerkende kracht

Stb. 2019, 441, datum inwerkingtreding 04-12-2019, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

In de omschrijvingen van de variabelen A, B en C wordt «artikel 38b, eerste lid» vervangen door «artikel 38b, eerste en zesde lid» en wordt in de omschrijvingen van de variabelen F en G «artikel 38b, tweede lid» vervangen door «artikel 38b, tweede en zesde lid».

Artikel 38g. Bepaling van het quotumtekort

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van de quotumheffing, bedoeld in artikel 38h, wordt het quotumtekort per werkgever bepaald overeenkomstig de berekeningsformule, bedoeld in het derde lid.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als werknemer en niet als arbeidsbeperkte beschouwd de persoon die arbeid verricht in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening, tenzij deze persoon op grond van het vierde lid is aangewezen en aan de werkgever ter beschikking is gesteld.

  • 3 Het quotumtekort wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

    Bijlage 255295.png

    waarbij:

    • A = totaal verloonde uren van werknemers bij de werkgever in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld

    • B = het quotumpercentage dat op grond van artikel 38f, eerste lid, is vastgesteld voor het kalenderjaar in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid waartoe de werkgever behoort

    • C = aantal verloonde uren bij de werkgever van arbeidsbeperkten in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld

    • D = het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten op jaarbasis in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën arbeidsbeperkten die aan de werkgever ter beschikking zijn gesteld om voor hem onder zijn toezicht en leiding arbeid te verrichten aangewezen, die overeenkomstig bij of krachtens die maatregel te stellen regels worden beschouwd als werknemers en arbeidsbeperkten waarop het derde lid van toepassing is. Deze categorieën arbeidsbeperkten worden voor de toepassing van het derde lid niet geacht in dienstbetrekking te staan tot de werkgever die deze arbeidsbeperkten ter beschikking heeft gesteld. Bij of krachtens deze maatregel worden in verband met dit lid nadere regels gesteld voor de toepassing van het derde lid.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën werknemers worden aangewezen ten aanzien waarvan de verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren, bedoeld in het derde lid, met betrekking tot variabele A.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop een quotumtekort wordt bepaald.

  • 7 Bij de gegevensverwerking die nodig is op grond van het vierde en vijfde lid kan door de werkgever die de arbeidsbeperkten ter beschikking stelt en de werkgever aan wie deze arbeidsbeperkten ter beschikking zijn gesteld om onder zijn toezicht en leiding arbeid te verrichten, het burgerservicenummer worden gebruikt.

Artikel 38h. Vaststelling quotumheffing

  • 1 De inspecteur stelt bij voor bezwaar vatbare beschikking de quotumheffing vast voor de werkgever, ten aanzien van wie een quotumtekort als bedoeld in artikel 38g is bepaald.

  • 2 De beschikking bevat in ieder geval:

    • a. de vaststelling dat de werkgever quotumheffing is verschuldigd op grond van artikel 34, derde en vierde lid;

    • b. het kalenderjaar waarover het quotumtekort is vastgesteld waarop de beschikking betrekking heeft;

    • c. het totale aantal verloonde uren bij de werkgever in het kalenderjaar waarover het quotumtekort is vastgesteld;

    • d. het aantal van die verloonde uren dat wordt ingevuld door arbeidsbeperkten;

    • e. de berekening van het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g, derde lid;

    • f. het bedrag van de quotumheffing.

  • 3 De vaststelling van de quotumheffing vindt plaats vóór 1 november volgend op het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld.

  • 4 De quotumheffing bedraagt het quotumtekort vermenigvuldigd met € 5.000.

  • 5 De inspecteur is bevoegd tot herziening van een beschikking op grond van dit artikel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is gegeven op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. Een herziening ten nadele van de werkgever is uitsluitend mogelijk indien deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 6 Beschikkingen van de inspecteur op grond van dit artikel worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.

  • 7 Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de beschikking kan niet zijn gegrond op de grief dat een werknemer niet is opgenomen in de registratie, bedoeld in artikel 38d.

Artikel 38i. Inning quotumheffing

  • 1 De inspecteur stelt de beschikking ter invordering van de daaruit blijkende quotumheffing aan de ontvanger ter hand. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschiedt de invordering van de quotumheffing met toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als ware die heffing een rijksbelasting.

  • 2 De beschikking is invorderbaar zes weken na de dagtekening van de beschikking.

Artikel 38j. Belastingdienst

De belastingdienst is belast met de heffing van de quotumheffing en de invordering van deze heffing.

§ 5. Rijksbijdrage

Artikel 39. Rijksbijdrage

Onze Minister kan bedragen vaststellen die jaarlijks of in het desbetreffende jaar als rijksbijdrage als bedoeld in artikel 114, onderdeel f, ten gunste komen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

Afdeling 5. Eigenrisicodragen

Artikel 40. Verzoek eigenrisicodragen

  • 2 De werkgever legt bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, een schriftelijke garantie over waaruit blijkt dat een bank of een verzekeraar zich jegens het UWV verplicht, op het eerste verzoek van het UWV waarbij het UWV schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kan een model worden gegeven dat wordt gehanteerd voor de garantie, bedoeld in de eerste zin.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde toestemming wordt niet verleend gedurende drie jaren nadat het door de werkgever zelf dragen van het desbetreffende in het eerste lid bedoelde risico is beëindigd of geëindigd.

  • 5 Onder een bank als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen.

  • 6 Onder een verzekeraar als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen.

  • 7 De garantie, bedoeld in het tweede lid, wordt voor onbepaalde tijd gegeven. Deze garantie strekt zich uit tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de eigenrisicodrager en tot het risico dat overgaat op de verkrijgende werkgever, bedoeld in artikel 82, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Deze garantie kan door de desbetreffende bank of verzekeraar niet worden beëindigd zonder schriftelijke opzegging bij de inspecteur.

  • 8 De garantie, bedoeld in het tweede lid, strekt zich niet uit tot een WGA-uitkering ter zake van ongeschiktheid tot werken die is ontstaan door een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:38 van de Wet op het financieel toezicht, door een omstandigheid die het gevolg is van een of meer terroristische handelingen voor zover de totale schade die in een kalenderjaar ten gevolge van dergelijke handelingen bij schade- of levensverzekeraars waarop de Wet op het financieel toezicht van toepassing is, zal worden gedeclareerd, naar verwachting van de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden N.V. hoger zal zijn dan het door die maatschappij herverzekerde maximumbedrag per kalenderjaar, of door een kernongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen.

  • 9 De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt door de inspecteur verleend met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits de aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend. Aan een startende werkgever wordt op zijn verzoek toestemming verleend met ingang van het tijdstip waarop deze aanvangt werkgever te zijn.

  • 10 Het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in het eerste lid:

    • a. eindigt met ingang van de dag waarop de schriftelijke garantie, bedoeld in het tweede lid, eindigt, onderscheidenlijk met ingang van de dag waarop de eigenrisicodrager in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard dan wel de dag waarop hij ophoudt werkgever te zijn;

    • b. wordt door de inspecteur op 1 januari of 1 juli van enig jaar beëindigd bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van de werkgever, mits deze aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend;

    • c. kan door de inspecteur zonder aanvraag van de werkgever met onmiddellijke ingang bij voor bezwaar vatbare beschikking worden beëindigd indien de rechtbank de noodregeling, bedoeld in hoofdstuk 3.5 van de Wet op het financieel toezicht heeft uitgesproken over de betrokken verzekeraar onderscheidenlijk bank.

  • 11 In een geval als bedoeld in het tiende lid, onderdeel a, doet de inspecteur daarvan op verzoek van de werkgever mededeling bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 12 De inspecteur is bevoegd tot intrekking van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de intrekking van de beschikking vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot intrekking werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 13 Indien de periode, bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt gewijzigd in die zin dat de wijziging een verlenging van de periode betekent, legt de werkgever die zelf het risico draagt van betaling de van de WGA-uitkering en de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn, een schriftelijke garantie over aan de inspecteur waaruit blijkt dat een bank of een verzekeraar zich jegens het UWV verplicht, op het eerste verzoek van het UWV, waarbij het UWV schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen.

  • 15 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het dertiende en veertiende lid nadere regels worden gesteld.

  • 16 Beschikkingen van de inspecteur op grond van deze afdeling worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.

  • 17 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de toestemming, bedoeld in het negende lid, eerste zin, en de beëindiging, bedoeld in het tiende lid, onderdeel b, uitsluitend wordt verleend onderscheidenlijk plaatsvindt met ingang van 1 januari van enig jaar. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kan in bijzondere omstandigheden de termijn van dertien weken, bedoeld in het negende lid, eerste zin, en het tiende lid, onderdeel b, worden ingekort.

Artikel 41. Verhaal kosten eigenrisicodrager op werknemer

  • 1 De eigenrisicodrager met betrekking tot de WGA-uitkering bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, en de startende werkgever, bedoeld in artikel 40, negende lid, die in afwachting is van de door de inspecteur te nemen beslissing op aanvraag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, kunnen de bij ministeriële regeling genoemde kosten met betrekking tot een werknemer ten behoeve van eigenrisicodragen onder bij ministeriële regeling te bepalen voorwaarden, tot ten hoogste de helft verhalen op de werknemer.

  • 2 De eigenrisicodrager die ter dekking van het risico, bedoeld in artikel 40, eerste lid, een verzekering heeft afgesloten mag de door hem ter zake van die verzekering verschuldigde premie niet verhalen op de werknemer voorzover dit niet voortvloeit uit het eerste lid. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de eerste zin is nietig.

Artikel 42. Nadere regelgeving eigenrisicodragen

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 38, ingeval van eigenrisicodragen op grond van artikel 40, eerste lid, en ingeval artikel 40, negende lid, voor de startende werkgever van toepassing is.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze afdeling.

Artikel 43. Aanvullende bepaling eigenrisicodragen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Aan een gemeente of een bestuur van een openbaar lichaam ingevolge een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet sociale werkvoorziening wordt geen toestemming verleend als bedoeld in artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel b, ten aanzien van werknemers die werkzaam zijn in een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 46. Vrijstelling premie eigenrisicodrager arbeidsongeschiktheidsuitkering

[Vervallen per 01-01-2011]

Artikel 46a. Vrijstelling premie eigenrisicodrager WGA-uitkering

[Vervallen per 01-01-2014]

Afdeling 6. Premiekortingen en premievrijstelling

[Vervallen per 01-01-2018]

§ 1. bonussen in de vorm van premiekortingen

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 49. Premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 50a. Premiekorting bevordering duurzame arbeidsparticipatie

[Vervallen per 01-01-2018]

Afdeling 7. Dienstplichtigen

Artikel 56. Financiering Ziektewet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dienstplichtigen

  • 3 Ten laste van het Rijk komen voorts de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van artikel 30a, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ten aanzien van een betrokkene, indien deze ten tijde van het aanvangen van de werkzaamheden van het re-integratiebedrijf, bedoeld in het achtste lid van dat artikel, een uitkering als bedoeld in het tweede lid ontvangt ten laste van het Rijk.

Hoofdstuk 4. De heffing en invordering van premies

§ 1. Heffing

Artikel 57. Premieheffing door de rijksbelastingdienst

De rijksbelastingdienst heft de premie voor de volksverzekeringen en de premies voor de werknemersverzekeringen.

Artikel 58. Premieheffing volksverzekeringen

  • 1 De premie voor de volksverzekeringen wordt, onverminderd het tweede lid en onder verrekening van de krachtens dat lid geheven premie, bij wege van aanslag geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regels, met uitzondering van artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2 Voorzover de premieplichtige van een inhoudingsplichtige loon geniet in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt de premie voor de volksverzekeringen bij wijze van inhouding geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels.

Artikel 59. Premieheffing werknemersverzekeringen

  • 1 De premies voor de werknemersverzekeringen worden geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels. Artikel 32d van de Wet op de loonbelasting 1964 is slechts van overeenkomstige toepassing indien degene aan wie het loon wordt afgestaan, werkgever van de werknemer is.

  • 3 De inspecteur beslist ambtshalve of op verzoek van de werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen.

  • 4 De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het derde lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening van de beschikking vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 6 De inspecteur stelt de werkgever zonodig op de hoogte van de door het UWV op aanvraag van de werknemer genomen beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen.

  • 7 Indien in verband met een gevraagde beschikking informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen de termijn, bedoeld in afdeling 4.1.3 van Algemene wet bestuursrecht, gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

  • 9 Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het derde lid en op een aanvraag of melding op grond van de artikelen 40, 95 of 97.

§ 2. Invordering

Artikel 60. Invordering door de rijksbelastingdienst

  • 1 De rijksbelastingdienst vordert de premie voor de volksverzekeringen en de premies voor de werknemersverzekeringen in.

  • 2 Bij de invordering van de premie voor de volksverzekeringen zijn, naar gelang artikel 58, eerste lid, dan wel tweede lid van toepassing is, de regels geldende voor de invordering van de inkomstenbelasting onderscheidenlijk de loonbelasting van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Schuldige nalatigheid premie volksverzekeringen

Artikel 61. Schuldige nalatigheid

  • 1 Indien een premieplichtige heeft nagelaten over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, beslist de SVB dat sprake is van schuldig nalaten als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet, behoudens voorzover de premieplichtige aantoont dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden.

  • 2 Een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt in elk geval genomen indien:

    • a. de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen ambtshalve is vastgesteld omdat de premieplichtige geen of onvoldoende medewerking heeft verleend bij het vaststellen van het premie-inkomen;

    • b. de premie voor de volksverzekeringen niet of niet geheel kan worden ingevorderd omdat is nagelaten te voldoen aan de krachtens de artikelen 2.38, 2.39 en 2.43 van de Wet basisregistratie personen geldende verplichtingen; of

    • c. de premieplichtige de bekendmaking van de beslissing op grond van het eerste lid bemoeilijkt of onmogelijk maakt omdat is nagelaten te voldoen aan de krachtens de artikelen 2.38, 2.39 en 2.43 van de Wet basisregistratie personen geldende verplichtingen.

  • 3 Nadat de betalingen op een belastingaanslag zijn toegerekend overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 en alvorens de SVB beslist dat de premieplichtige schuldig nalatig is als bedoeld in het eerste lid wordt het door de premieplichtige reeds betaalde deel van de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen in een bepaald jaar achtereenvolgens toegerekend aan:

    • a. de premie, verschuldigd gebleven voor de verzekering langdurige zorg en de nabestaandenverzekering;

    • b. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, waarbij de betaling eerst wordt toegerekend aan het oudste tijdvak.

  • 4 Indien de premieplichtige ten aanzien van wie een beslissing als bedoeld in het eerste lid is genomen binnen vijf jaren na de dagtekening van de aanslag het op aanslag verschuldigde bedrag alsnog geheel of gedeeltelijk betaalt, is hij een opslag verschuldigd van 5% op de verschuldigd gebleven premie voor de algemene ouderdomsverzekering. Indien een beslissing als bedoeld in het eerste lid meer dan vier jaren en achtenveertig weken na de dagtekening van de aanslag wordt genomen, wordt de termijn van vijf jaren verlengd tot vier weken na de datum van die beslissing.

  • 5 Ingeval van een gehele of gedeeltelijke betaling van het op aanslag verschuldigde bedrag, bedoeld in het vierde lid, worden, nadat deze betalingen zijn toegerekend overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, de premies volksverzekeringen toegerekend aan:

    • a. de premie, verschuldigd gebleven voor de verzekering langdurige zorg en de nabestaandenverzekering;

    • b. de opslag, bedoeld in het vierde lid;

    • c. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, waarbij de betaling eerst wordt toegerekend aan het oudste tijdvak of de oudste tijdvakken binnen de termijn van vijf jaren, bedoeld in het vierde lid.

  • 6 In geval van gehele of gedeeltelijke toerekening van een betaling als bedoeld in het vierde lid aan de premie verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, wordt de beslissing op grond van het eerste lid in zoverre gewijzigd of ingetrokken.

  • 7 De SVB registreert de schuldige nalatigheid van de premieplichtige. Indien bij de SVB ten tijde van de registratie geen actueel adres van de premieplichtige bekend is, gaat de termijn van vier weken, genoemd in het vierde lid, in op de datum van registratie. De premieplichtige ten aanzien van wie de schuldige nalatigheid is geregistreerd is een opslag van 5% als bedoeld in het vierde lid, verschuldigd als hij het op aanslag verschuldigde bedrag alsnog geheel of gedeeltelijk betaalt.

Artikel 62. Beroep

Het beroep tegen een beslissing van de SVB op grond van artikel 61 kan niet zijn gegrond op de stelling dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het beroep kan slechts dan zijn gegrond op de stelling dat de aanslag of de beslissing niet is ontvangen, indien de belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij de aanslag of de beslissing nimmer ontvangen heeft en dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het niet ontvangen van de aanslag of de beslissing hem kan worden toegerekend.

§ 4. Aanvullende regeling

Artikel 63. Nadere regels

Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 5. Gemoedsbezwaarden

Artikel 64. Ontheffing wegens gemoedsbezwaren

  • 1 De SVB kan op verzoek wegens gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen of alle werknemersverzekeringen ontheffen van de verplichtingen opgelegd op grond van de desbetreffende wetten en deze wet:

    • a. de persoon, die deze gemoedsbezwaren heeft;

    • b. de rechtspersoon, waarbij natuurlijke personen zijn betrokken die deze gemoedsbezwaren hebben.

  • 2 De SVB doet de inspecteur mededeling omtrent de ontheffing of intrekking van de ontheffing.

Artikel 65. Premievervangende belasting

  • 1 Indien een ontheffing is verleend in het kader van één of meer volksverzekeringen, wordt voor geen van de volksverzekeringen premie geheven, doch vindt voor al die verzekeringen heffing van premievervangende inkomstenbelasting of premievervangende loonbelasting plaats overeenkomstig artikel 58 tot het bedrag van de verschuldigde premie als bedoeld in artikel 9.

  • 2 Indien een werkgever ontheffing is verleend in het kader van de werknemersverzekeringen wordt premievervangende loonbelasting geheven overeenkomstig artikel 59 tot het bedrag aan premies dat hij met toepassing van hoofdstuk 3 zou hebben afgedragen, indien hem geen ontheffing zou zijn verleend.

Artikel 66. Premie ten laste van Rijk

Ten laste van het Rijk komen de bedragen aan premie voor de volksverzekeringen en de werknemersverzekeringen die wegens een ontheffing niet zijn geheven overeenkomstig artikel 65.

Artikel 67. Nadere regels

Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, worden regels gesteld ten aanzien van:

  • a. de voorwaarden, waaronder een ontheffing wordt verleend;

  • b. de verdere gevolgen die aan een ontheffing worden verbonden;

  • c. de gevallen, waarin een ontheffing wordt ingetrokken en de gevolgen die aan die intrekking worden verbonden.

Hoofdstuk 6. De financiering van de vrijwillige sociale verzekeringen

Afdeling 1. De financiering van de vrijwillige volksverzekeringen

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 68. Premieheffing

De financiële middelen tot dekking van de uitgaven voor de vrijwillige volksverzekeringen worden verkregen door het heffen van premie.

Artikel 69. Algemene begrippen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

§ 2. Heffing en inning

Artikel 70. Premieheffing door SVB

  • 1 De verschuldigde premie voor de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering of de vrijwillige nabestaandenverzekering wordt in rekening gebracht en geïnd door de SVB op de wijze en het tijdstip aangegeven door de SVB.

  • 2 Een schuld aan premie voor een vrijwillige verzekering valt buiten de nalatenschap van degene, die tot die verzekering was toegelaten. De schuld wordt betaald door degene, die krachtens de betrokken vrijwillige verzekering prestaties ontvangt.

§ 3. Premieplicht en tarief

Artikel 71. Premieplicht en tarief

  • 1 Degene die is toegelaten tot de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering of de vrijwillige nabestaandenverzekering, is voor die verzekeringen een premie verschuldigd volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen tarief.

  • 2 De voordracht voor een op grond van het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Afdeling 2. De financiering van de vrijwillige werknemersverzekeringen

§ 1. Inleidende bepaling

Artikel 72. Premieheffing

De financiële middelen tot dekking van de uitgaven voor de vrijwillige werknemersverzekeringen worden verkregen door het heffen van premie.

§ 2. Heffing en inning

Artikel 73. Premieheffing door UWV

  • 1 De premies voor de vrijwillige werknemersverzekeringen worden in rekening gebracht en geïnd door het UWV op de wijze en het tijdstip, aangegeven door dat instituut.

  • 2 Het UWV kan nadere regels stellen met betrekking tot de premie.

  • 3 De door het UWV op grond van het tweede lid gestelde regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

§ 3. Werkloosheidswet

Artikel 74. Hoogte premie vrijwillige werkloosheidsverzekering

  • 2 De premie bedraagt een door het UWV te bepalen percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon, met dien verstande dat de premie niet meer bedraagt dan het deel van de premie, bedoeld in artikel 27, dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds, vermeerderd met de premie, bedoeld in artikel 28, tweede lid.

§ 4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Artikel 75. Hoogte premie vrijwillige WAO-verzekering

  • 2 De premie bedraagt een door het UWV te bepalen percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon, met dien verstande dat de premie niet meer bedraagt dan de in artikel 36 bedoelde basispremie.

§ 5. Ziektewet

Artikel 76. Hoogte premie vrijwillige Ziektewet-verzekering

  • 2 De premie bedraagt een door het UWV te bepalen percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon.

§ 6. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Artikel 76a. Hoogte premie vrijwillige WIA verzekering

  • 2 De premie bedraagt een door het UWV te bepalen percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon, met dien verstande dat de premie niet meer bedraagt dan de in artikel 36 bedoelde basispremie, vermeerderd met een premieopslag die wordt berekend op grond van het in artikel 38, tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage.

Afdeling 3. Aanvullende bepalingen

Artikel 77. Inlichtingenplicht

Degene die is toegelaten tot een vrijwillige verzekering, is verplicht aan de SVB of het UWV onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed zijn op de hoogte van de verschuldigde premie.

Artikel 79. Beslistermijn bezwaar

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de SVB of het UWV binnen dertien weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Artikel 80. Nadere regels

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling, de inning en de betaling van de premie voor een vrijwillige verzekering.

Hoofdstuk 7. De fondsen

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 81. Premie-afdracht en -toerekening

Bij regeling van Onze Minister en Onze Ministers van Financiën en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden regels gesteld met betrekking tot de afdracht van de premie voor de volksverzekeringen en de premies voor de werknemersverzekeringen alsmede van de daarmee verband houdende bestuurlijke boeten en renten door de rijksbelastingdienst aan de fondsen en de wijze van toerekening van die premies, boeten en renten aan de fondsen.

Afdeling 2. Volksverzekeringen

§ 1. Algemene Ouderdomswet en Algemene nabestaandenwet

Artikel 82. Ouderdomsfonds en Nabestaandenfonds

  • 1 De SVB beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in artikel 83, tweede lid, in de vorm van een Ouderdomsfonds.

  • 2 De SVB beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in artikel 85, tweede lid, in de vorm van een Nabestaandenfonds.

  • 3 Het Ouderdomsfonds en het Nabestaandenfonds maken deel uit van de SVB.

Artikel 83. Inkomsten en uitgaven Ouderdomsfonds

Artikel 84. Prognose benodigde middelen

Onze Minister stelt een keer per jaar een prognose op van de benodigde middelen tot dekking van de lasten van de algemene ouderdomsverzekering voor de eerstkomende tien jaren, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de opbrengst van de premies voor de algemene ouderdomsverzekering en de rijksbijdragen bedoeld in artikel 14.

Artikel 85. Inkomsten en uitgaven Nabestaandenfonds

Artikel 87a. Bijdrage Zorgverzekeringsfonds

  • 3 De SVB stelt regels omtrent de termijnen waarin en de wijze waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, betaalbaar wordt gesteld.

  • 4 De door de SVB op grond van het derde lid gestelde regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister, na overleg met Onze Ministers van Financiën en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

§ 2. Wet langdurige zorg

Artikel 89. Fonds langdurige zorg

Het Zorginstituut beheert en administreert afzonderlijk een Fonds langdurige zorg.

Artikel 90. Inkomsten en uitgaven Fonds langdurige zorg

Artikel 91. Dekking uitgaven Fonds langdurige zorg

  • 1 Het Zorginstituut doet jaarlijks uitkeringen uit het Fonds langdurige zorg ter dekking van de noodzakelijke uitgaven, gedaan voor de uitvoering van de in de Wet langdurige zorg geregelde verzekering, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld over de vorming en aanwending van reserves door Wlz-uitvoerders als bedoeld in de Wet langdurige zorg.

  • 2 De zorgautoriteit is bevoegd vast te stellen dat uitgaven niet verantwoord waren voor zover deze door hem niet noodzakelijk worden geacht voor de uitvoering van de verzekering op grond van de Wet langdurige zorg. Met de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, evenals met de daarmee verkregen opbrengsten worden geen uitgaven gedekt waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat zij niet verantwoord waren, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

  • 3 Op de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschotten worden verleend overeenkomstig door het Zorginstituut te stellen regels,

Afdeling 3. Werknemersverzekeringen

§ 1. Algemeen Werkloosheidsfonds, sectorfondsen en Uitvoeringsfonds voor de overheid

Artikel 93. Algemeen Werkloosheidsfonds

Het UWV beheert en administreert afzonderlijk de in artikel 99 bedoelde middelen tot dekking van de uitgaven en de uitgaven, bedoeld in artikel 100, in de vorm van een Algemeen Werkloosheidsfonds dat deel uitmaakt van het UWV.

Artikel 94. Sectorfondsen

  • 1 Het UWV stelt voor een sector als bedoeld in artikel 95, met uitzondering van de sectoren waartoe alleen overheidswerkgevers behoren, een sectorfonds in.

  • 2 Het UWV beheert de middelen, bedoeld in artikel 103, en de uitgaven, bedoeld in artikel 104, eerste lid, gezamenlijk en administreert deze middelen en uitgaven met betrekking tot elk sectorfonds afzonderlijk.

Artikel 95. Sectorindeling

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën en nadat hij het UWV in de gelegenheid heeft gesteld daarover advies uit te brengen, wordt het bedrijfs- en beroepsleven ingedeeld in sectoren, waarbij elke sector één of meer takken van bedrijf of beroep of gedeelten daarvan omvat en kan een sector worden onderverdeeld in sectoronderdelen, waarbij elk sectoronderdeel de bedrijfsactiviteiten van één of meer werkgevers omvat.

  • 2 Indien een sector in sectoronderdelen is ingedeeld, stelt de inspecteur ten aanzien van elke bij de betrokken sector aangesloten werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking vast bij welk sectoronderdeel de werkgever behoort of bij welk sectoronderdeel de werkzaamheden die hij doet verrichten, behoren.

  • 3 De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de indeling van een werkgever bij een sectoronderdeel onjuist is en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

Artikel 96. Aansluiting bij sector

  • 1 Een werkgever is van rechtswege aangesloten bij de op grond van artikel 95 vastgestelde sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij als werkgever doet verrichten.

  • 2 Indien een werkgever werkzaamheden doet verrichten die behoren tot verschillende sectoren, is hij van rechtswege aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor hij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan premieplichtig loon betaalt of vermoedelijk zal betalen.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen met betrekking tot de aansluiting van een of meer categorieën werkgevers bij een sector regels worden gesteld, waarbij voor deze aansluiting andere criteria bepalend kunnen zijn dan genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel 97. Mededeling aansluiting

  • 1 De werkgever die op grond van artikel 96 bij een sector is aangesloten of ophoudt bij een sector aangesloten te zijn, doet daarvan binnen twee weken schriftelijk melding bij de inspecteur.

  • 2 De inspecteur deelt een werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking mee, bij welke sector en vanaf welke datum hij op grond van artikel 96 is aangesloten.

  • 3 In afwijking van artikel 96, tweede lid, beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag dat een werkgever met ingang van een door de inspecteur aan te geven datum voor door de inspecteur aan te wijzen werkzaamheden is aangesloten bij een andere sector dan de sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij overigens doet verrichten.

  • 4 De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het tweede en derde lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de aansluiting bij een sector onjuist is en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.