Regeling WWB

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m 28-01-2006

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 16 oktober 2003, nr. W&B/WWB/2003/78560, Directie Werk en Bijstand, houdende nadere regels terzake van enkele in de Wet werk en bijstand en het Besluit WWB geregelde onderwerpen (Regeling WWB)

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

§ 2. Verslag over de uitvoering

Artikel 2. Verslag over de uitvoering, accountantsverklaring en oordeel raad

  • 1 Het verslag over de uitvoering, de verklaring van de accountant en het oordeel van de gemeenteraad, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, worden uiterlijk op 20 september van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben door de minister ontvangen.

  • 2 Het verslag over de uitvoering wordt ingericht overeenkomstig het als bijlage 1 bij deze regeling opgenomen model.

  • 3 De verklaring van de accountant wordt ingericht overeenkomstig het als bijlage 2 bij deze regeling opgenomen model. Het onderzoek dat resulteert in de verklaring wordt uitgevoerd overeenkomstig het als bijlage 3 bij deze regeling opgenomen controle- en rapportageprotocol.

Artikel 3. Geen accountantsverklaring

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het college dat voor het betreffende jaar uitsluitend een bedrag aan uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de wet, heeft ontvangen en waarbij het bedrag van bedoelde uitkering groter is dan € 150.000,–.

Artikel 4. Voorlopig verslag over de uitvoering

  • 1 Het voorlopig verslag over de uitvoering, bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet wordt uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het voorlopig verslag betrekking heeft door de minister ontvangen.

  • 2 Het voorlopig verslag wordt ingericht overeenkomstig het als bijlage 4 bij deze regeling opgenomen model.

Artikel 4a. Rechtmatige wetsuitvoering

  • 1 De wet wordt in een kalenderjaar rechtmatig uitgevoerd indien het financieel beslag van de tekortkomingen niet meer bedraagt dan 1% van de som van uitgaven en ontvangsten in verband met het aanbieden van op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet, en het verlenen van bijstand, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, van de wet.

  • 2 Indien het college de bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor de uitvoering van de wet integraal heeft overgedragen aan een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam, en er als gevolg hiervan sprake is van een uitvoering van een deel van de wet, wordt het in het eerste lid genoemde percentage toegepast op de som van uitgaven en ontvangsten van die deeluitvoering.

§ 3. Betaling

Artikel 5. Betaling

  • 1 Met uitzondering van de maand mei, wordt iedere maand op of omstreeks de vijftiende dag van die maand 8% van de voor het betreffende jaar vastgestelde uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet betaalbaar gesteld. In de maand mei wordt op of omstreeks de vijftiende dag 12% van de uitkeringen betaalbaar gesteld.

  • 3 De aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 74 van de wet, wordt binnen 6 weken na de dagtekening van de beslissing van de minister tot toekenning van de aanvullende uitkering betaalbaar gesteld.

§ 5. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Artikel 7. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Niet tot de middelen, bedoeld in artikel 31 van de wet, worden gerekend:

  • a. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3 van de Uitkeringsregeling Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp;

  • b. de eenmalige uitkering en het voorschot, bedoeld in de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers;

  • c. de vergoeding, bedoeld in artikel 16 van het Besluit tot wijziging van de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht, alsmede vaststelling van geluidszones (Interim-aanwijzingsbesluit luchtvaartterrein Maastricht);

  • d. de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 van de Uitkeringsregeling Fonds Slachtoffers Legionella-epidemie;

  • e. de eenmalige uitkering toegekend aan oud-mijnwerkers in verband met silicose;

  • f. de eenmalige uitkering ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen;

  • g. de individuele uitkeringen in het kader van tegoeden Tweede Wereldoorlog aan leden van de Joodse, Sinti, Roma en Indische gemeenschappen;

  • h. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,– per maand met een maximum van € 764,– per jaar, dan wel een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet van ten hoogste € 150,– per maand met een maximum van € 1500,– per jaar.

Artikel 7a. Indexering

  • 2 Van de herziene bedragen, bedoeld in het eerste lid, en van de dag waarop de herziening plaatsvindt wordt door de minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 6. Vakantietoeslag

Artikel 8. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 9. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de vaststelling van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen ontvangen in het kalenderjaar 2006.

Artikel 10. In aanmerking te nemen vakantietoeslag

Indien over het inkomen van de belanghebbende aanspraak op vakantietoeslag bestaat neemt het college bij de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand mede op grond van de artikelen 11, 12, 13 of 14 berekende aanspraak op vakantietoeslag in aanmerking.

Artikel 11. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan 65 jaar met inkomen uit tegenwoordige arbeid

Indien de belanghebbende jonger dan 65 jaar is, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit tegenwoordige arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

Bij een netto inkomen per maand

     

gelijk aan of meer dan

en minder dan

 

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

0,00

483,41

 

8,00%

x ink

   

483,41

552,86

 

7,75%

x ink

– €

12,85

552,86

1000,82

 

6,54%

x ink

– €

6,13

1000,82

1059,44

 

1,96%

x ink

+ €

39,76

1059,44

1073,38

 

1,80%

x ink

+ €

33,88

1073,38

     

5,75%

x ink

– €

8,36

Artikel 12. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan 65 jaar met inkomen uit vroegere arbeid

Indien de belanghebbende jonger dan 65 jaar is, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit vroegere arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de algemene heffingskorting wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

Bij een netto inkomen per maand

     

gelijk aan of meer dan

en minder dan

 

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

0,00

455,96

 

8,00%

x ink

   

455,96

906,22

 

8,01%

x ink

– €

13,27

906,22

954,21

 

2,38%

x ink

+ €

37,63

954,21

965,45

 

2,21%

x ink

+ €

31,88

965,45

     

7,04%

x ink

– €

14,70

Artikel 13. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan 65 jaar voor wie geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting

Indien de belanghebbende jonger dan 65 jaar is en voor de inhouding van loonheffing geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

Bij een netto inkomen per maand

         

gelijk aan of meer dan

en minder dan

 

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

0,00

740,39

 

8,00%

x ink

   

740,39

788,39

 

2,38%

x ink

+ €

41,58

788,39

799,62

 

2,22%

x ink

+ €

35,56

799,62

     

7,04%

x ink

– €

3,03

Artikel 14. Vakantieaanspraak voor personen van 65 jaar of ouder

  • 1 Indien de belanghebbende 65 jaar of ouder is en het inkomen van de belanghebbende bestaat uit een gekort ouderdomspensioen en toeslag als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet bedraagt de daarbij behorende aanspraak op vakantietoeslag 5,70% van dat inkomen.

  • 2 Indien de belanghebbende 65 jaar of ouder is, en naast het inkomen, bedoeld in het eerste lid, een ander inkomen heeft dat recht geeft op een vakantietoeslag bedraagt de aanspraak op die vakantietoeslag 8% van dat andere inkomen.

§ 7. Toetsingscriteria aanvullende uitkering gemeente

Artikel 15. Aanvullende uitkering

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Een verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet wordt in de periode van 1 januari tot en met 31 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft, door de minister ontvangen.

  • 2 Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, beslist de minister op het verzoek uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet is ontvangen.

  • 3 Een verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet kan slechts voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie, bedoeld in artikel 73 van de wet, sprake is van:

    • a. een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en

    • b. de overstijging, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit WWB, niet het gevolg is van:

      • 1°. onrechtmatige uitvoering van de wet, of

      • 2°. beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente.

  • 4 Van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt is in ieder sprake, indien:

    • a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3], en

    • b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3].

  • 5 Het derde lid, onderdeel b, sub 2, is niet van toepassing op gemeenten met 40.000 of minder inwoners.

  • 6 Indien met betrekking tot een verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet over het jaar 2004, op 1 september 2005 de gegevens met betrekking tot de instroom van de tekortgemeente in jaar [t], de landelijke instroom in jaar [t], de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] of de landelijke uitstroom in jaar [t] over het vierde kwartaal van het jaar 2004 nog niet bekend zijn, wordt voor de toepassing van het vierde lid in plaats van ‘jaar [t]’ gelezen: de eerste drie kwartalen van jaar [t].

  • 7 Indien de toetsingscommissie op grond van de toepassing van het zesde lid van oordeel is dat van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt geen sprake is, wordt een op dat oordeel gebaseerd afwijzend advies als bedoeld in artikel 10, derde lid, eerste volzin, van het Besluit WWB, door de toetsingscommissie aangehouden tot uiterlijk zes weken na het tijdstip waarop de toetsingscommissie kennis draagt van de gegevens over het vierde kwartaal van 2004. Bij het alsdan aan de minister uit te brengen advies blijft het zesde lid buiten toepassing. De verzoeker van een aanvullende uitkering en de minister worden door de toetsingscommissie van het aanhouden van het advies in kennis gesteld.

  • 9 [Red: Wijzigt deze regeling.]

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2006, 76, datum inwerkingtreding 21-04-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Aanvullende uitkering

1 Een verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet wordt in de periode van 1 januari tot en met 31 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft, door de minister ontvangen.

2 Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, beslist de minister op het verzoek uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet is ontvangen.

3 Een verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet kan met betrekking tot een gemeente met meer dan 10.000 inwoners slechts voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie, bedoeld in artikel 73 van de wet, sprake is van:

  • a. een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en

  • b. de overstijging, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit WWB, niet het gevolg is van:

    • 1°. onrechtmatige uitvoering van de wet, of

    • 2°. beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente.

4 Van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt is in ieder geval sprake, indien:

  • a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3], en

  • b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3].

5 Het derde lid, onderdeel b, sub 2, is niet van toepassing op gemeenten met 40.000 of minder inwoners.

6 Indien met betrekking tot een verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet over het jaar 2004, op 1 september 2005 de gegevens met betrekking tot de instroom van de tekortgemeente in jaar [t], de landelijke instroom in jaar [t], de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] of de landelijke uitstroom in jaar [t] over het vierde kwartaal van het jaar 2004 nog niet bekend zijn, wordt voor de toepassing van het vierde lid in plaats van ‘jaar [t]’ gelezen: de eerste drie kwartalen van jaar [t].

7 Indien de toetsingscommissie op grond van de toepassing van het zesde lid van oordeel is dat van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt geen sprake is, wordt een op dat oordeel gebaseerd afwijzend advies als bedoeld in artikel 10, derde lid, eerste volzin, van het Besluit WWB, door de toetsingscommissie aangehouden tot uiterlijk zes weken na het tijdstip waarop de toetsingscommissie kennis draagt van de gegevens over het vierde kwartaal van 2004. Bij het alsdan aan de minister uit te brengen advies blijft het zesde lid buiten toepassing. De verzoeker van een aanvullende uitkering en de minister worden door de toetsingscommissie van het aanhouden van het advies in kennis gesteld.

8 Het tweede lid is niet van toepassing, indien het advies, bedoeld in artikel 10, derde lid, eerste volzin, van het Besluit WWB, op grond van het zevende lid, eerste volzin, door de toetsingscommissie wordt aangehouden.

9 [Red: Wijzigt deze regeling.]

10 Indien naar het oordeel van de toetsingscommissie met betrekking tot een gemeente met maximaal 40.000 inwoners geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, kan de toetsingscommissie het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan bij de oordeelsvorming betrekken en indien dat beleid of de uitvoering daarvan daartoe aanleiding geeft, alsnog tot het oordeel komen dat het verzoek voor inwilliging in aanmerking kan komen.

11 Met betrekking tot gemeenten met 10.000 of minder inwoners kan een verzoek tot een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet, voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie de overstijging, bedoeld in artikel in artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit WWB, niet het gevolg is van een onrechtmatige uitvoering van de wet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die met ingang van 23 oktober 2003 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.

Den Haag, 16 oktober 2003

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

M. Rutte

Bijlage 1

Terugwerkende kracht

Voor deze bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.]

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2006, 20, datum inwerkingtreding 29-01-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

[Red: Ligt met ingang van 1 maart 2006 ter inzage bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.]

Bijlage 2

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.]

Bijlage 3

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.]

Bijlage 4

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.]

Naar boven