II Niet hoger dan de maximale huurprijsgrens
|
IIa huurverhoging van:
indien het huishoudinkomen, bedoeld in artikel 7:252a, tweede lid, onderdeel b, van het Burgerlijk Wetboek, over het inkomenstoetsjaar, bedoeld in onderdeel d van dat artikellid, van de op
het tijdstip van de in het voorstel tot verhoging van de huurprijs genoemde ingangsdatum
in de woonruimte, die een zelfstandige woning vormt, wonende huurder en overige bewoners:
a. lager is dan of gelijk is aan het voor dat huishouden toepasselijke in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte genoemde bedrag en de geldende huurprijs per maand is:
1°. € 300 of meer: maximaal 5,8 procentpunt,
2°. lager dan € 300: maximaal € 25 op de maandelijks verschuldigde huurprijs;
b. hoger is dan het voor dat huishouden toepasselijke in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, genoemde bedrag doch lager is dan of gelijk aan het voor dat huishouden toepasselijke
in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, genoemde bedrag: maximaal € 50 op
de maandelijks verschuldigde huurprijs, en
c. hoger is dan het voor dat huishouden toepasselijke in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte genoemde bedrag: maximaal € 100 op de maandelijks verschuldigde huurprijs,
voor zover de maximale huurprijsgrens2 niet wordt overschreden.
|