Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen dat het wenselijk is gemeenten, provincies en
regionale openbare lichamen te compenseren voor de lasten van de heffing van omzetbelasting
om daarmee de afweging tussen het zelf uitvoeren van activiteiten en het uitbesteden
daarvan te verbeteren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
-
2 Voorzover niet anders is bepaald, hebben de begrippen die in deze wet en de daarop
berustende bepalingen worden gebruikt en die zijn ontleend aan de Wet op de omzetbelasting 1968, dezelfde betekenis als de begrippen in die wet en de daarop berustende bepalingen.
-
3 Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de minimale hoogte van
de bijdragen uit het fonds.
Onze Minister kan daarbij nadere regels stellen met betrekking tot de toepassing van
een vereveningsfactor in verband met de budgettaire verwerking daarvan voorzover de
bijdragen uit het fonds op grond van dit lid meer bedragen dan de bijdragen waarop
recht bestaat op grond van de overige bepalingen van deze wet.
Onze Minister kan voorts nadere regels stellen met betrekking tot een verevening van
de in de vorige volzin bedoelde uitgekeerde hogere bijdragen in een kalenderjaar met
bijdragen over daarop volgende kalenderjaren voorzover laatstbedoelde bijdragen de
minimale hoogte van de bijdragen uit het fonds in die jaren overtreffen.
Het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam heeft recht op een bijdrage
uit het fonds ter financiering van:
-
a. de omzetbelasting die door een ondernemer aan het publiekrechtelijk lichaam of regionaal
openbaar lichaam in rekening is gebracht, dan wel van het publiekrechtelijk lichaam
of regionaal openbaar lichaam wordt geheven, ter zake van aan hem verrichte leveringen
en verleende diensten;
-
b. de omzetbelasting die van het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam
wordt geheven ingevolge een door hem verrichte intracommunautaire verwerving;
-
c. de omzetbelasting die wordt geheven ter zake van de invoer van voor het publiekrechtelijk
lichaam of regionaal openbaar lichaam bestemde goederen;
voorzover die belasting betrekking heeft op goederen en diensten die het publiekrechtelijk
lichaam of regionaal openbaar lichaam bezigt anders dan in het kader van zijn onderneming.
Het recht op bijdrage ontstaat op het tijdstip waarop de omzetbelasting aan het publiekrechtelijk
lichaam of regionaal openbaar lichaam in rekening wordt gebracht op een conform de
wettelijke bepalingen inzake de omzetbelasting voorgeschreven wijze opgemaakte factuur,
dan wel op het tijdstip waarop de omzetbelasting wordt verschuldigd.
-
2 Indien op het tijdstip waarop het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar
lichaam de goederen en diensten gaat bezigen, blijkt, dat de omzetbelasting ter financiering
waarvan de bijdrage strekt voor een groter of kleiner gedeelte tot bijdrage heeft
geleid dan waartoe het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam op
grond van het gebruik van de goederen en diensten is gerechtigd, wordt de te veel
ontvangen bijdrage op dat tijdstip verschuldigd, dan wel ontstaat op dat tijdstip
een recht op bijdrage ter hoogte van de te weinig ontvangen bijdrage.
Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de bijdrage ingeval de goederen en
diensten zowel worden bestemd of gebezigd in het kader van de onderneming van het
publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam als in het kader van andere
doeleinden van het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam. Onze Minister
kan voorts nadere regels stellen omtrent de bijdrage ingeval de goederen en diensten
worden bestemd of gebezigd mede ten behoeve van prestaties als bedoeld in artikel 4.
-
2 Voor het einde van de maand volgend op het tijdvak waarin het recht op bijdrage is
ontstaan, dan wel een eerder verstrekte of nog te verstrekken bijdrage geheel of gedeeltelijk
verschuldigd is geworden, wordt daarvan opgave gedaan. De inspecteur kan bij beschikking
afwijken van de opgave.
-
3 Na afloop van het kalenderjaar stelt de inspecteur de bijdrage over dat jaar op grond
van de bepalingen van deze wet bij beschikking vast. Het verschil tussen de bij de
in de vorige volzin bedoelde beschikking vastgestelde bijdrage en de over het kalenderjaar
verstrekte voorschotten wordt zes maanden na het kalenderjaar uitbetaald, teruggevorderd
dan wel verrekend met omzetbelasting die verschuldigd is op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tiende lid, over de minimale hoogte van de bijdrage.
-
4 Indien uiterlijk vijf jaren na het einde van het kalenderjaar blijkt dat bijdrage
over dat jaar is verstrekt tot een hoger of lager bedrag dan waarop het publiekrechtelijk
lichaam of regionaal openbaar lichaam op grond van deze wet recht heeft, stelt de
inspecteur de hoogte van de bijdrage over het desbetreffende kalenderjaar vast bij
beschikking en wordt het verschil met de over dat kalenderjaar verstrekte bijdrage
uitbetaald, teruggevorderd dan wel verrekend met omzetbelasting en de daarover berekende
belastingrente. Voor de toepassing van dit lid wordt rente berekend op grond van het
vijfde lid beschouwd als bijdrage.
-
5 In de gevallen, bedoeld in het vierde lid, wordt belastingrente berekend met overeenkomstige
toepassing van de artikelen 30h, 30ha en 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als ware de bijdrage omzetbelasting, met dien verstande dat rente niet eerder wordt
berekend dan met ingang van de eerste dag van de zevende maand volgend op het kalenderjaar
waarop het recht op bijdrage betrekking heeft.
[Red: Wijzigt de Gemeentewet.]
[Red: Wijzigt de Provinciewet.]
[Red: Wijzigt de Wet milieubeheer.]
-
3 De beperking in het recht op bijdrage, bedoeld in het voorgaande lid, vervalt voor
diensten met betrekking tot roerende zaken vijf jaren en voor diensten met betrekking
tot onroerende zaken tien jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Een overeenkomstige vervaltermijn geldt voor rechten waaraan roerende dan wel onroerende
zaken zijn onderworpen. Voor overige diensten geldt een vervaltermijn van vijf jaren
na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2003, met uitzondering voor de
regionale openbare lichamen, waarvoor deze wet op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip in werking zal treden.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het BTW-compensatiefonds.