Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Geraadpleegd op 14-10-2024.
Geldend van 01-10-2022 t/m 31-08-2023

Wet van 20 juni 2002, houdende regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat bestuursorganen over de mogelijkheid beschikken om bepaalde subsidies of vergunningen te weigeren of in te trekken indien er sprake is van gevaar dat strafbare feiten zullen worden gepleegd of van het vermoeden dat strafbare feiten zijn gepleegd, alsook om bepaalde overheidsopdrachten niet te gunnen of een overeenkomst terzake te ontbinden indien door bedrijven niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten inzake betrouwbaarheid, en dat bestuursorganen zich bij het nemen van die beslissingen daaromtrent kunnen laten adviseren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1.1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • advies: het advies, bedoeld in artikel 9;

    • beschikking: een beschikking ter zake van een subsidie, alsmede een beschikking ter zake van een vergunning, toekenning, goedkeuring, erkenning, registratie, aanwijzing of ontheffing voor zover:

      • 1°. bij de wet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden geweigerd, dan wel ingetrokken, of

      • 2°. bij de wet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden geweigerd, dan wel ingetrokken;

    • betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de subsidie-ontvanger, de vergunninghouder, de begunstigde van een andere beschikking, de gegadigde, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan of met wie wordt onderhandeld over een dergelijke transactie, de beoogd verkrijger van de erfpacht of de opstal waarvoor toestemming is gevraagd als bedoeld in de begripsbepaling «vastgoedtransactie», onder 5°, en de beoogd verkrijger van een recht op eigendom of een zakelijk recht waarvoor toestemming is gevraagd als bedoeld in de begripsbepaling «vastgoedtransactie», onder 6°;

    • Bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8;

    • eigen onderzoek: eigen onderzoek, bedoeld in artikel 7a;

    • gegadigde: degene die zich heeft gemeld voor een aanbestedingsprocedure teneinde een aanbieding te doen, of heeft ingeschreven op een aanbestedingsprocedure dan wel in onderhandeling is getreden met een rechtspersoon met een overheidstaak;

    • leidinggevende van betrokkene: degene die direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan betrokkene;

    • onderaannemer: een derde aan wie een deel van de overheidsopdracht in onderaanneming is of zal worden gegeven door degene aan wie de overheidsopdracht is of zal worden gegund;

    • Onze Minister: Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

    • overheidsopdracht: overheidsopdracht als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012;

    • rechtspersoon met een overheidstaak: de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de politie, een openbaar lichaam voor beroep en bedrijf dan wel een ander openbaar lichaam als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet, of een rechtspersoon met een overheidstaak als bedoeld in het tweede lid;

    • vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

      • 1°. het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

      • 2°. huur of verhuur;

      • 3°. het verlenen van een gebruikrecht;

      • 4°. de deelname, met inbegrip van de vergroting, vermindering of beëindiging daarvan, aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of zal hebben of die onroerende zaak huurt, zal huren, verhuurt, of zal verhuren;

      • 5°. toestemming voor vervreemding van erfpacht als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek of opstal als bedoeld in artikel 104, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek; of

      • 6°. toestemming voor het vervreemden van een recht op eigendom, of voor het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht, ten aanzien van een registergoed dat de rechtspersoon met een overheidstaak heeft vervreemd onder de voorwaarde dat de verkrijger en zijn rechtsopvolgers verplicht zijn voor handelingen als hiervoor vermeld toestemming te vragen aan voornoemde rechtspersoon;

    • vermogensverschaffer van betrokkene: degene die direct of indirect vermogen verschaft of heeft verschaft aan betrokkene;

    • zeggenschaphebbende over betrokkene: degene die direct of indirect zeggenschap heeft of heeft gehad over betrokkene.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen rechtspersonen met een overheidstaak worden aangewezen als rechtspersoon met een overheidstaak als bedoeld in artikel 1, eerste lid.

  • 3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder overheidsopdracht mede verstaan:

    • a. een speciale-sectoropdracht als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012;

    • b. een overeenkomst waarmee een rechtspersoon met een overheidstaak zorg als bedoeld in artikel 2.11 van de Jeugdwet of artikel 2.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 inkoopt bij een ondernemer in het kader van een systeem waarbij voornoemde rechtspersoon overeenkomsten sluit met iedere ondernemer die zich ertoe verbindt om diensten of goederen te leveren tegen vooraf vastgestelde voorwaarden zonder dat het aantal belangstellende ondernemers aan de hand van een gunningscriterium wordt beperkt, met dien verstande dat voor «gegadigde» wordt gelezen «ondernemer».

  • 5 In deze wet, met uitzondering van artikel 3a, en de op deze wet berustende bepalingen wordt onder strafbaar feit mede verstaan: een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikel 2

  • 1 Ten aanzien van een subsidie wordt in deze wet onder intrekking tevens begrepen de vaststelling van de subsidie op een lager bedrag dan bij de verlening is bepaald, alsmede de wijziging van de subsidieverstrekking ten nadele van de subsidie-ontvanger.

  • 2 Onder subsidie wordt in deze wet mede verstaan: de bekostiging van onderwijs en onderzoek.

Paragraaf 1.2. Weigerings- en intrekkingsgrond inzake beschikkingen

Artikel 3

  • 1 Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

    • a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

    • b. strafbare feiten te plegen.

  • 2 Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

    • a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,

    • b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

    • c. de aard van de relatie en

    • d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.

  • 3 Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

    • a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,

    • b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

    • c. de aard van de relatie en

    • d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.

  • 4 De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:

    • a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,

    • b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of

    • c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon leidinggevende van betrokkene is, dan wel zeggenschaphebbende over betrokkene, vermogensverschaffer van betrokkene of een persoon die in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staat of heeft gestaan.

  • 5 De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:

    • a. de mate van het gevaar en

    • b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.

  • 6 Eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.

  • 7 Voorzover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Het bestuursorgaan heeft eenzelfde bevoegdheid indien sprake is van een ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Het bestuursorgaan kan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift wijzigen. Indien niet wordt voldaan aan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift, kan het bestuursorgaan de beschikking intrekken.

Artikel 3a

  • 1 Onder feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, en derde lid, onder a, die erop wijzen dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten, wordt verstaan:

    • a. een veroordeling wegens een strafbaar feit;

    • b. een onherroepelijke strafbeschikking;

    • c. het vervallen van het recht tot strafvordering op grond van een transactie als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht;

    • d. een onherroepelijke beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete;

    • e. een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete waartegen beroep is ingesteld, waarop de bestuursrechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.

  • 2 Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan staat dat niet in de weg aan het geheel of ten dele op grond van dat strafbare feit vaststellen van de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid.

  • 3 In geval van een rechterlijke uitspraak houdende vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, niet op grond van dat strafbare feit vastgesteld.

Artikel 4

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7a, derde lid, wordt de weigering van de vergunninghouder, de begunstigde van een andere beschikking, of de subsidie-ontvanger om een formulier als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid, volledig in te vullen, aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 12, derde lid, wordt de weigering van de aanvrager van een beschikking, de subsidie-ontvanger, de vergunninghouder of de begunstigde van een andere beschikking om aanvullende gegevens te verschaffen, aangemerkt als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

Hoofdstuk 2. Overheidsopdrachten, vastgoedtransacties, subsidies, vergunningen en ontheffingen

Artikel 5

  • 1 Een gegadigde voor een overheidsopdracht waarop de bepalingen, genoemd in artikel 9, tweede lid, niet van toepassing zijn, kan van de gunning van die opdracht of van het sluiten van de met een gunningsbeslissing beoogde overeenkomst worden uitgesloten met inachtneming van de criteria voor de kwalitatieve selectie in de zin van de bepalingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a en b.

  • 2 De rechtspersoon met een overheidstaak kan het Bureau om een advies vragen:

    • a. voordat een beslissing wordt genomen inzake de gunning van een overheidsopdracht of het sluiten van de met een gunningsbeslissing beoogde overeenkomst;

    • b. in het geval die rechtspersoon bij overeenkomst heeft bedongen dat de overeenkomst ontbonden wordt, indien zich een van de situaties, bedoeld in artikel 9, tweede lid, voordoet, alvorens zich op die ontbindende voorwaarde te beroepen;

    • c. ten aanzien van een onderaannemer, uitsluitend met het oog op diens acceptatie als zodanig, indien de rechtspersoon met een overheidstaak in het bestek als voorwaarde heeft gesteld dat onderaannemers niet zonder toestemming van die rechtspersoon worden gecontracteerd en in het kader van die voorwaarde zich het recht heeft voorbehouden aan het Bureau een advies te vragen.

Artikel 5a

Een rechtspersoon met een overheidstaak kan het Bureau om een advies vragen over de betrokkene:

  • a. alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie;

  • b. in het geval dat bij een vastgoedtransactie is bedongen dat de overeenkomst kan worden opgeschort of ontbonden dan wel de rechtshandeling kan worden beëindigd indien zich één van de situaties, bedoeld in artikel 9, derde lid, voordoet, alvorens zich op die opschortende of ontbindende voorwaarde te beroepen.

Artikel 6

  • 1 Een subsidie aan een rechtspersoon of aan een natuurlijke persoon kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.

  • 2 Voordat een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan het bestuursorgaan dat tot die beslissing bevoegd is, het Bureau om een advies vragen.

Artikel 7

  • 1 Een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, kan door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.

  • 2 Voordat een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester het Bureau om een advies vragen.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een gemeentelijke ontheffing.

Hoofdstuk 2a. Eigen onderzoek van het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak

Artikel 7a

  • 2 De betrokkene verschaft het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak de gegevens en bescheiden om deze in staat te stellen tot het eigen onderzoek. Deze gegevens en bescheiden omvatten in ieder geval:

    • a. de naam, het adres en de woonplaats of plaats van vestiging van de betrokkene;

    • b. de naam, het adres en de woonplaats van de persoon door wie de betrokkene zich laat vertegenwoordigen;

    • c. het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van de persoon, bedoeld in de onderdelen a en b;

    • d. het nummer van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • e. de rechtsvorm van de betrokkene;

    • f. de handelsnaam of handelsnamen waarvan de betrokkene gebruikmaakt of heeft gemaakt;

    • g. de naam, het adres en de woonplaats van, voor zover van toepassing:

      • 1°. de leidinggevende van betrokkene;

      • 2°. de zeggenschaphebbende over betrokkene;

      • 3°. de vermogensverschaffer van betrokkene;

      • 4°. de onderaannemer van betrokkene;

    • h. de wijze van financiering.

  • 3 De betrokkene verschaft het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak tevens de gegevens en bescheiden, indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de intrekking van een beschikking, onderscheidenlijk de ontbinding van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht dan wel de opschorting of ontbinding van een overeenkomst of de beëindiging van een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie.

  • 4 Teneinde het Bureau in staat te stellen onderzoek te verrichten als bedoeld in deze wet, zendt het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die het Bureau om advies verzoekt, de door de betrokkene verstrekte gegevens en bescheiden, tezamen met de bevindingen van het eigen onderzoek, toe aan het Bureau.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden een of meer formulieren vastgesteld voor het verstrekken van de in het tweede en derde lid bedoelde gegevens en bescheiden alsmede voor de bevindingen van het eigen onderzoek.

  • 6 Artikel 28, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak van de betrokkene op grond van het tweede of derde lid verkregen gegevens alsmede op de bevindingen van het eigen onderzoek.

  • 7 Indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak na het eigen onderzoek zonder advies van het Bureau concludeert tot een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar, meldt hij dit onder vermelding van de gegevens, bedoeld in artikel 11a, tweede lid, onverwijld aan het Bureau. Dat bestuursorgaan of die rechtspersoon is en blijft verantwoordelijk voor de juistheid van deze gegevens en meldt onverwijld eventuele correcties, in het bijzonder indien de conclusie van een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar is vervallen in een bezwaarprocedure of gerechtelijke procedure.

  • 8 Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die redelijkerwijs vermoedt dat een betrokkene zich vanwege het toepassen van deze wet terugtrekt uit de procedure nadat een eigen onderzoek is gestart of nadat advies is gevraagd aan het Bureau, meldt dit onverwijld aan het Bureau.

Artikel 7b

Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak kan persoonsgegevens uit openbare bronnen en persoonsgegevens die rechtstreeks zijn te herleiden tot gegevens uit openbare bronnen, verwerken ten behoeve van het eigen onderzoek.

Artikel 7c

  • 1 De rijksbelastingdienst verstrekt aan bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak desgevraagd gegevens over een vergrijpboete die op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd, ten behoeve van hun eigen onderzoek, in de gevallen waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van deze wet.

  • 2 De krachtens het eerste lid verstrekte gegevens betreffen degene die in het eigen onderzoek is aangemerkt als:

    • a. betrokkene;

    • b. leidinggevende van betrokkene;

    • c. zeggenschaphebbende over betrokkene;

    • d. vermogensverschaffer van betrokkene;

    • e. degene die als leidinggevende, beheerder, bedrijfsleider of vervoersmanager is of zal worden vermeld op de beschikking die is aangevraagd of is gegeven;

    • f. degene die redelijkerwijs met betrokkene gelijk kan worden gesteld op grond van zijn feitelijke invloed op de betrokkene.

Hoofdstuk 3. Het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Paragraaf 3.1. Instelling en taak van het Bureau

Artikel 8

Er is een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 9

  • 1 Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, voorzover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, op verzoek advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.

  • 2 Voor zover het gaat om een overheidsopdracht, heeft het Bureau voorts tot taak rechtspersonen met een overheidstaak desgevraagd advies uit te brengen over:

    • a. feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor de toepassing ten aanzien van een betrokkene van artikelen 2.86 tot en met 2.89 van de Aanbestedingswet 2012;

    • b. feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor de toepassing ten aanzien van een betrokkene van artikel 3.65 van de Aanbestedingswet 2012 in samenhang gelezen met de in onderdeel a genoemde bepalingen, indien het gaat om een speciale-sectoropdracht als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012;

    • c. de mogelijkheid dat een betrokkene wordt gefinancierd met uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen;

    • d. de mate van gevaar dat een betrokkene, indien de overheidsopdracht aan hem zou worden gegund, bij de uitvoering van die opdracht strafbare feiten zal plegen.

  • 3 Voor zover het gaat om een vastgoedtransactie, heeft het Bureau tot taak rechtspersonen met een overheidstaak op verzoek advies uit te brengen over:

    • a. de mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten,

    • b. de mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd, of

    • c. de feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van een vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd.

  • 5 Het Bureau kan afzien van het uitbrengen van een advies indien:

    • a. het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak niet de in artikel 7a, vierde lid, bedoelde informatie heeft toegezonden aan het Bureau; of

    • b. uit de in artikel 7a, vierde lid, bedoelde informatie naar het oordeel van het Bureau blijkt dat het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden tot het verrichten van eigen onderzoek.

Artikel 10

Het Bureau heeft voorts tot taak bestuursorganen desgevraagd te informeren omtrent de in deze wet en in andere algemeen verbindende voorschriften neergelegde weigerings- en intrekkingsgronden inzake beschikkingen, overheidsopdrachten en vastgoedtransacties.

Artikel 11

Indien het Bureau beschikt over gegevens die erop duiden dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds gepleegd zijn of – naar redelijkerwijs op grond van feiten of omstandigheden kan worden vermoed – gepleegd zullen worden, kan het een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak wijzen op de mogelijkheid om eigen onderzoek te doen en eventueel daarna het Bureau om een advies te vragen.

Artikel 11a

  • 1 Het Bureau bericht desgevraagd aan een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak of in de afgelopen vijf jaren in een advies van het Bureau of in bevindingen van eigen onderzoek strafbare feiten die zijn gepleegd door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als naar wie dat orgaan of die rechtspersoon eigen onderzoek verricht, ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van deze wet. Dit gegeven wordt uitsluitend verstrekt over degene die in het onderhavige eigen onderzoek is aangemerkt als ten minste één van de volgende natuurlijke of rechtspersonen:

    • a. betrokkene;

    • b. leidinggevende van betrokkene;

    • c. zeggenschaphebbende over betrokkene;

    • d. vermogensverschaffer van betrokkene;

    • e. degene die als leidinggevende, beheerder, bedrijfsleider of vervoersmanager is of zal worden vermeld op de beschikking die is aangevraagd of is gegeven;

    • f. degene die redelijkerwijs met betrokkene gelijk kan worden gesteld op grond van zijn feitelijke invloed op de betrokkene.

  • 2 Het Bureau vermeldt daarbij tevens:

    • a. de identiteit van de onderzochte betrokkene;

    • b. de identiteit van de onderzochte natuurlijke en rechtspersonen, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met f, voor zover door hen gepleegde strafbare feiten ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van deze wet;

    • c. de beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie in het kader waarvan het advies is uitgebracht dan wel het eigen onderzoek is verricht;

    • d. het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die het advies van het Bureau heeft gevraagd dan wel zonder dergelijk advies op basis van het eigen onderzoek heeft geconcludeerd dat sprake is van een ernstig gevaar of een mindere mate van gevaar.

  • 3 Het Bureau bericht of over de betrokkene in de afgelopen vijf jaar een melding is gedaan als bedoeld in artikel 7a, achtste lid, ongeacht de vraag of tot een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar is geconcludeerd.

  • 4 Het Bureau verstrekt de gegevens op grond van dit artikel aan een bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak ten behoeve van diens eigen onderzoek. Het Bureau kan de gegevens tevens zelf verwerken ten behoeve van diens onderzoek, om te bepalen welke bestuursorganen het bevraagt op grond van artikel 13 of 27.

Paragraaf 3.2. Werkwijze van het Bureau

Artikel 12

  • 1 Het Bureau verzamelt en analyseert persoonsgegevens uitsluitend ten behoeve van het advies.

  • 2 Het verzamelen van persoonsgegevens wordt beperkt tot:

    • a. persoonsgegevens uit openbare bronnen,

    • b. persoonsgegevens die rechtstreeks zijn te herleiden tot gegevens uit openbare bronnen,

    • c. persoonsgegevens die zijn verstrekt op grond van de artikelen 7a, vierde, zevende en achtste lid, 13, 27 of 27a, en

    • d. persoonsgegevens die zijn verkregen overeenkomstig artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene verordening gegevensbescherming.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan het Bureau in het geval dat het door de betrokkene ingevulde formulier, bedoeld in artikel 7a, onvoldoende informatie verschaft voor het onderzoek ten behoeve van het advies, dan wel de gegevens die door middel van dat formulier en uit de verschillende bestanden of registraties zijn verkregen niet gelijkluidend zijn, de betrokkene verzoeken om nadere gegevens over:

    • a. de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die het formulier heeft ingevuld;

    • b. de identiteit van de leidinggevende van betrokkene;

    • c. de identiteit van de zeggenschaphebbende over betrokkene;

    • d. de identiteit van de vermogensverschaffer van betrokkene;

    • e. de wijze van financiering;

    • f. feiten en omstandigheden die van belang zijn om te beoordelen tot welke personen de betrokkene in een zakelijk samenwerkingsverband staat.

Artikel 13

  • 1 Voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 9, kan het Bureau de bevoegde buitenlandse autoriteiten verzoeken na te gaan of aldaar gegevens bekend zijn over natuurlijke personen of rechtspersonen tot wie zijn onderzoek zich uitstrekt. Het verzoek kan betrekking hebben op:

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt uitsluitend door tussenkomst van de officier van justitie tot de bevoegde autoriteit gericht, met uitzondering van een verzoek dat is gebaseerd op het Kaderbesluit nr. 2009/315/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (Pb EU L93/23), dat door tussenkomst van Onze Minister geschiedt.

Artikel 14

  • 1 Het Bureau neemt in het advies geen gegevens op waarvan:

    • a. de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht, of

    • b. de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid, heeft aangegeven dat deze niet mogen worden gebruikt in verband met een zwaarwegend strafvorderlijk belang.

  • 2 Het College van Procureurs-Generaal wijst de officier van justitie aan, aan wie het advies, voordat dit wordt toegezonden aan het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die om advies hebben gevraagd, wordt voorgelegd met het oog op de beoordeling of daarin gegevens zijn opgenomen waarvan het gebruik een zwaarwegend strafvorderlijk belang schaadt.

Artikel 15

  • 1 Het advies wordt zo spoedig mogelijk gegeven, maar in ieder geval binnen een termijn van acht weken nadat het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak een advies heeft aangevraagd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan, de rechtspersoon met een overheidstaak of de betrokkene is verzocht om gegevens die bij de aanvraag ontbreken of om aanvullende gegevens die noodzakelijk zijn voor het advies, tot de dag waarop die gegevens zijn ontvangen.

  • 3 Indien het advies niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het Bureau het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen het advies wel tegemoet kan worden gezien. Deze termijn bedraagt niet meer dan vier weken.

Artikel 16

  • 1 Het Bureau brengt een bijdrage in de kosten van het advies in rekening bij het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die het advies heeft gevraagd.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt vastgesteld.

Artikel 17

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven over de werkwijze van het Bureau, alsmede over de totstandkoming en inrichting van het advies.

Paragraaf 3.3. De verwerking van gegevens door het Bureau

Artikel 18

Het Bureau registreert geen persoonsgegevens waarvan de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht.

Artikel 19

Het Bureau kan persoonsgegevens die zijn verzameld of verkregen met het oog op de behandeling van een verzoek om advies, gedurende vijf jaren verwerken in verband met een ander verzoek.

Artikel 20

  • 1 Voor zoveel nodig in afwijking van hetgeen in de Wet open overheid en andere wetten is bepaald ten aanzien van verstrekking van gegevens, verstrekt het Bureau aan derden geen persoonsgegevens die het heeft verkregen in het kader van zijn taak, bedoeld in artikel 9.

  • 2 Onder derden als bedoeld in het eerste lid worden mede begrepen andere onder de Minister van Justitie en Veiligheid ressorterende dienstonderdelen en andere overheidsdiensten en -instellingen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kunnen in de volgende gevallen persoonsgegevens worden verstrekt:

    • a. voorzover persoonsgegevens in het advies dienen te worden opgenomen in verband met de noodzakelijke motivering daarvan;

    • b. in de berichtgeving, bedoeld in de artikelen 11 of 11a;

    • c. ten behoeve van de uitoefening van de controlerende of toezichthoudende bevoegdheid van:

      • 1°. de Algemene Rekenkamer;

      • 2°. de Nationale ombudsman;

      • 3°. de Autoriteit persoonsgegevens;

    • d. indien toepassing wordt gegeven aan:

    • e. desgevraagd, ten behoeve van kwaliteitstoetsing, wetenschappelijk onderzoek en statistiek, met dien verstande dat de resultaten daarvan geen persoonsgegevens mogen bevatten en voorzover de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad;

    • f. ten behoeve van rechterlijke procedures of bezwaarprocedures waarbij het Bureau partij is;

    • g. aan een tot oplegging van een bestuurlijke boete bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van het melden van een overtreding;

    • h. aan een opsporingsambtenaar ten behoeve van het doen van aangifte van een begaan strafbaar feit.

Paragraaf 3.4. Beheer van het Bureau

Artikel 21

  • 1 De algemene leiding, de organisatie en het beheer van het Bureau berusten bij Onze Minister.

  • 2 De dagelijkse leiding berust bij de directeur van het Bureau.

  • 3 De directeur van het Bureau rapporteert, gevraagd en ongevraagd, rechtstreeks aan Onze Minister al hetgeen van belang kan zijn.

Artikel 22

Benoeming, schorsing en ontslag van de directeur van het Bureau geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.

Artikel 24

Onze Minister brengt jaarlijks voor 1 mei aan beide kamers der Staten-Generaal een openbaar verslag uit van de wijze waarop het Bureau zijn taken in het afgelopen kalenderjaar heeft verricht.

Hoofdstuk 4. Bevoegdheden, verplichtingen en procedurele bepalingen

Paragraaf 4.1. Tipbevoegdheid

Artikel 26

De officier van justitie, het bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van deze wet, en die beschikt over gegevens die erop duiden dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds gepleegd zijn of naar redelijkerwijs kan worden vermoed gepleegd zullen worden, kan een bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van deze wet, wijzen op de mogelijkheid om eigen onderzoek te doen en eventueel daarna het Bureau om een advies te vragen.

Paragraaf 4.2. Verplichting tot medewerking

Artikel 27

  • 1 De volgende bestuursorganen verstrekken het Bureau desgevraagd alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 9:

    • a. Onze Minister van Financiën, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door:

      • 1°. de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst;

      • 2°. de rijksbelastingdienst;

    • b. Onze Minister, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door:

    • c. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

    • d. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor zover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Nederlandse Arbeidsinspectie;

    • e. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Inspectie Leefomgeving en Transport;

    • f. de in artikel 1, onderdeel f, van de Wet politiegegevens bedoelde bestuursorganen, voorzover het een politieregister betreft;

    • g. het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, voor zover het de verwerking van gegevens betreft voor de uitvoering van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank;

    • i. op voordracht van Onze Minister, gedaan in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorganen. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd;

    • j. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor zover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

    • k. de burgemeester van een gemeente of het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, voor zover het gegevens betreft omtrent overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd;

    • l. gedeputeerde staten van een provincie en de commissaris van de Koning van een provincie, voor zover het gegevens betreft omtrent overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd;

    • m. de raad van bestuur van de kansspelautoriteit, bedoeld in artikel 33a van de Wet op de kansspelen;

    • n. de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;

    • o. de Nederlandse Zorgautoriteit;

    • p. het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie.

  • 2 Het eerste lid is uitsluitend van toepassing op persoonsgegevens, voor zover het persoonsgegevens betreft voor de verwerking waarvan de in het eerste lid bedoelde bestuursorganen de verwerkingsverantwoordelijke zijn in de zin van artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming dan wel de verwerkingsverantwoordelijke zijn in de zin van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of de Wet politiegegevens.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden niet verstrekt indien:

    • a. zij zijn opgenomen in een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestand,

    • b. een zwaarwegend belang van de verstrekkende dienst of instelling aan de verstrekking in de weg staat, of

    • c. bij opsporingsgegevens naar het oordeel van de officier van justitie, in overleg met een daartoe door het College van Procureurs-Generaal aangewezen officier van justitie, een zwaarwegend strafvorderlijk belang aan de verstrekking in de weg staat.

  • 4 Indien persoonsgegevens niet worden verstrekt op grond van het derde lid, onderdeel b of c, wordt de weigering die gegevens te verstrekken nader gemotiveerd door het bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk de officier van justitie.

  • 5 De gegevensverstrekking ingevolge het eerste lid geschiedt kosteloos, voorzover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de termijn waarbinnen de verstrekking van gegevens dient plaats te vinden en kunnen regels worden gegeven over de wijze van verstrekken van gegevens door de bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 27a

Afschriften van rechterlijke uitspraken en processen-verbaal van de mondelinge uitspraak in bestuursrechtelijke zaken worden desgevraagd aan het Bureau verstrekt overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.

Paragraaf 4.3. Geheimhoudingsplicht

Artikel 28

  • 1 Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.

  • 2 Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, geeft de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan:

    • a. de betrokkene, uitsluitend voorzover dit noodzakelijk is ter motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;

    • b. de derde die in de motivering, bedoeld in de onderdeel a, wordt vermeld, uitsluitend voorzover de in die motivering opgenomen gegevens hem betreffen;

    • c. leden van het overleg, bedoeld in artikel 13 van de Politiewet 2012, voor zover noodzakelijk voor het ondersteunen van het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak bij de motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;

    • d. een andere deelnemer aan een regionaal samenwerkingsverband voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit van bestuursorganen, de politie, het openbaar ministerie, de rijksbelastingdienst, de belastingdienst FIOD-ECD, de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de Koninklijke marechaussee, voorzover de gegevens noodzakelijk zijn voor het ondersteunen van het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak bij het toepassen van deze wet;

    • e. de adviescommissie, bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • f. degene die door Onze Minister is verzocht om een kwaliteitstoetsing ten aanzien van de adviezen van het Bureau te verrichten, of degene die wetenschappelijk onderzoek of statistische activiteiten verricht, met dien verstande dat de resultaten daarvan geen persoonsgegevens mogen bevatten en voor zover de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor niet onevenredig wordt geschaad;

    • g. de Algemene Rekenkamer;

    • h. de Nationale Ombudsman;

    • i. de Autoriteit persoonsgegevens;

    • j. de rechter;

    • k. de met opsporing belaste ambtenaren indien toepassing wordt gegeven aan de artikelen in het Wetboek van Strafvordering betreffende het vorderen van gegevens;

    • l. de inlichtingen- en veiligheidsdiensten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 39 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;

    • m. een ander bestuursorgaan of andere rechtspersoon met een overheidstaak, voor zover:

      • 1°. uit toepassing van artikel 11a, artikel 26 of het tweede lid, onder d, van dit artikellid blijkt dat het verstrekkende bestuursorgaan of de verstrekkende rechtspersoon met een overheidstaak eerder advies heeft gevraagd over of eigen onderzoek heeft gedaan naar dezelfde persoon naar wie het ontvangende bestuursorgaan of de ontvangende rechtspersoon met een overheidstaak eigen onderzoek verricht;

      • 2°. de gegevens door het verstrekkende bestuursorgaan of de verstrekkende rechtspersoon met een overheidstaak niet langer dan vijf jaar geleden zijn verkregen uit eigen onderzoek of een advies van het Bureau;

      • 3°. de verstrekking wordt beperkt tot gegevens over dezelfde persoon, bedoeld onder 1°, die het ontvangende bestuursorgaan of de ontvangende rechtspersoon met een overheidstaak zou kunnen verkrijgen door het verrichten van eigen onderzoek of het vragen van advies aan het Bureau, en

      • 4°. de gegevens noodzakelijk zijn voor het eigen onderzoek van het ontvangende bestuursorgaan of die ontvangende rechtspersoon met een overheidstaak naar degene die in diens eigen onderzoek is aangemerkt als:

        • betrokkene;

        • leidinggevende van betrokkene;

        • zeggenschaphebbende over betrokkene;

        • vermogensverschaffer van betrokkene;

        • degene die als leidinggevende, beheerder, bedrijfsleider of vervoersmanager is of zal worden vermeld op de beschikking die is aangevraagd of is gegeven;

        • degene die redelijkerwijs met betrokkene gelijk kan worden gesteld op grond van zijn feitelijke invloed op de betrokkene;

    • n. de omgevingsdienst, uitsluitend voor zover de gegevens noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan artikel 3 van deze wet.

  • 3 Bij de toepassing van artikel 33, eerste en tweede lid, verstrekt het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak de betrokkene of de in artikel 33, eerste lid, bedoelde derde een afschrift van het advies en wijst hem daarbij schriftelijk op zijn geheimhoudingsplicht op grond van het eerste lid. De in artikel 33, eerste lid, bedoelde derde wordt het advies slechts verstrekt voor zover het op hem betrekking heeft.

  • 4 Indien een beschikking dan wel de intrekking van een subsidie of vergunning, de weigering van een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie dan wel de ontbinding van een overeenkomst inzake een dergelijke opdracht of transactie, in rechte wordt aangevochten, is betrokkene bevoegd de in het eerste lid bedoelde gegevens bekend te maken aan de rechter.

Artikel 29

Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, kan dat advies gedurende vijf jaren nadat het is uitgebracht gebruiken in verband met een andere beslissing. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op bevindingen van eigen onderzoek en de gegevens die daaraan ten grondslag liggen.

Paragraaf 4.4. Overige bepalingen

Artikel 31

Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de in artikel 15, eerste en tweede lid, bedoelde termijn, vermeerderd met de duur van de eenmalige verlenging, bedoeld in artikel 15, derde lid.

Artikel 32

Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak informeert de betrokkene dat het Bureau om advies is verzocht.

Artikel 33

  • 1 Voordat een bestuursorgaan aan een beschikking voorschriften verbindt als bedoeld in artikel 3, zevende lid, en voordat een bestuursorgaan een voor de betrokkene en de in de voorgenomen beschikking in verband met deze gronden genoemde derde negatieve beslissing neemt op grond van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, dan wel op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3, zesde lid, stelt het de betrokkene en de in de voorgenomen beschikking in verband met deze gronden genoemde derde in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de rechtspersoon met een overheidstaak die een beslissing neemt ter zake van:

    • a. de gunning van een overheidsopdracht of het sluiten van de met een gunningsbeslissing beoogde overeenkomst;

    • b. de toestemming, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c;

    • c. de ontbinding van de overeenkomst met de partij aan wie de overheidsopdracht is gegund;

    • d. het aangaan van een vastgoedtransactie;

    • e. de opschorting of ontbinding van de overeenkomst of de beëindiging van de rechtshandeling waarmee de vastgoedtransactie is aangegaan.

Hoofdstuk 5. Wijziging van andere wetten

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 43

De bepalingen van de in hoofdstuk 5 genoemde wetten, zoals zij luiden na de inwerkingtreding van deze wet, zijn niet van toepassing op de aanvraag van een beschikking die voor die datum is ingediend, onderscheidenlijk de aanbestedingsprocedure of onderhandeling waarmee voor die datum een aanvang is gemaakt.

Artikel 45

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in de praktijk.

Artikel 46

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 47

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 20 juni 2002

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vierde juli 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals