A. Begripsbepalingen
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
-
a.
automatische sprinklerinstallatie: vast leidingstelsel voorzien van sprinklers (sproeiers) die worden afgesloten door
een hittegevoelig element of een systeem met sprinklers of sprinklerkoppen (deluge)
dat wordt aangestuurd met een automatisch detectiesysteem, dat in geval van een brand
wordt aangesproken, waardoor de sprinklers water gaan verspreiden;
-
b.
bewaarplaats: besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk;
-
c.
brandwerendheid van bouwdelen: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw,
niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie blijft vervullen bij
verhitting, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 2005;
-
d.
brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies: tijd, uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand
bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens de
brandwerendheidscriteria EI1 van NEN 6069, uitgave 2005;
-
e.
bufferbewaarplaats: besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt
genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant
en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen
met verpakt consumentenvuurwerk;
-
f.
domino-effect: effect dat de risico's van een ongeval binnen de inrichting of de gevolgen daarvan,
buiten de inrichting groter kunnen zijn dan op grond van de in een inrichting aanwezige
afzonderlijke hoeveelheden vuurwerk en gevaarlijke stoffen kan worden verwacht;
-
g.
gevaarlijke stof: stof of voorwerp waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder
daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen
aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code;
-
h.
NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
-
i.
NPR 7910-2: Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; deel 2: Stofontploffingsgevaar,
gebaseerd op NEN-EN-IEC 61241-1-:2004, uitgave 2008;
-
j.
verkoopruimte: besloten ruimte of deel van een besloten ruimte waar aflevering van consumentenvuurwerk
aan particulieren plaatsvindt;
-
k.
memorandum nr. 60: memorandum betreffende voorschriften voor sprinkler-, brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties
in vuurwerkbewaarplaatsen en verkoopruimten voor consumentenvuurwerk, behorende bij
de Voorschriften Automatische Sprinklerinstallaties, inclusief verduidelijking, vastgesteld
op 2 september 2005 en uitgegeven op 26 september 2005 door het Centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid;
-
l. brandbeveiligingsinstallatie: automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie;
-
m.
brandcompartiment: brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2012;
-
n.
brandmeldinstallatie: samenstel van detectoren, bekabeling, een brandmeldcentrale en een doormeldinstallatie,
dat nodig is voor het ontdekken van een brand, het melden van brand en het geven van
stuursignalen ten behoeve van andere installaties;
-
o.
uitgangspuntendocument: document waarin alle bouwkundige, organisatorische en installatietechnische eisen
voor de met sprinklers te beveiligen ruimtes en locaties worden beschreven.
2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt,
betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt
bedoeld de laatste vóór 1 juli 2012 uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven
aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds
bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg
of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij
in het voorschrift anders is bepaald.
3. Met de in deze bijlage, onder A, onderdeel 1, onder c, d en i, bedoelde normen
en de in deze bijlage, onder A, onderdeel 1, onder k, bedoelde voorschriften, worden
gelijkgesteld normen en voorschriften die worden gesteld in een andere lidstaat van
de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie,
die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend
is voor Nederland, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.
4. Met de in deze bijlage, onder B, voorschrift 5.2 bedoelde inspectie-instelling
die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld
een inspectie-instelling die is geaccrediteerd door een instelling in een andere lidstaat
van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese
Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat
bindend is voor Nederland, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.
5. In deze bijlage wordt theatervuurwerk, tenzij in het voorschrift anders is bepaald,
gelijkgesteld aan consumentenvuurwerk.
6. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke versie van het memorandum nr. 60
moet worden toegepast of wordt een document aangewezen dat in de plaats van het memorandum
moet worden toegepast.
7. In de begripsomschrijvingen van brandwerendheid van bouwdelen en van deur-, luik-
en raamconstructies wordt in plaats van «NEN 6069, uitgave 2005» gelezen «NEN 6069,
uitgave 1991» voor zover de bepalingen in deze bijlage betrekking hebben op bouwdelen
of deur-, luik- en raamconstructies die voor 1 juli 2012 tot stand zijn gebracht.
B. Voorschriften
Paragraaf 1. Algemene voorschriften voor de opslag en voor de verkoop
1.1 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk,
mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.
1.2 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt,
indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk
gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.
1.3 Consumentenvuurwerk is, behalve tijdens intern transport, alleen aanwezig in de
daarvoor bestemde bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte en alleen in de
hoeveelheden, op die tijdstippen en op de wijze die genoemd is in de voorschriften
ten aanzien van de betreffende ruimte. Consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk na levering
in de (buffer)bewaarplaats opgeborgen, waarbij het vervoermiddel waarmee het consumentenvuurwerk
wordt aangeleverd niet onbewaakt blijft staan, tenzij het vervoermiddel zich bevindt
op een voor onbevoegden afgesloten terrein.
1.4 Degene die de inrichting drijft heeft de in zijn inrichting werkzame personen
die belast zijn met de verkoop van consumentenvuurwerk, het gereedmaken van vuurwerkpakketten
en het de bewaarplaats inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk, een schriftelijke
instructie verstrekt, die erop gericht is gedragingen hunnerzijds, die tot gevolg
kunnen hebben dat een voorschrift of maatwerkvoorschrift wordt overtreden, uit te
sluiten en die erop gericht is dat voornoemde personen zijn geïnstrueerd over het
gevaar van consumentenvuurwerk en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten.
1.5 Gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk opgeraapt. Beschadigd
consumentenvuurwerk wordt bewaard in een verpakking die antistatisch is en zo stevig
en sterk is dat de verpakking afdoende tegen elke normale behandeling bestand is.
Beschadigd vuurwerk wordt bewaard in de bufferbewaarplaats, of, indien geen bufferbewaarplaats
aanwezig is, in de bewaarplaats. De verpakking is voorzien van het opschrift «BERGING».
Een vrijgekomen ontplofbare of pyrotechnische stof wordt bevochtigd met water, tenzij
dit leidt tot ongewenste reacties, zorgvuldig opgeruimd en op dezelfde wijze als gevallen
of beschadigd consumentenvuurwerk bewaard.
1.6 Op de toegangsdeur van alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig is, wordt
een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.
1.7 Binnen de inrichting mag niet worden gerookt en mag geen vuur of open vlam aanwezig
zijn. Bij iedere ingang van de inrichting is een verbodsbord aanwezig dat voldoet
aan de intrinsieke kenmerken van het in bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen verbodsbord waaruit blijkt dat vuur, open vlam en roken verboden zijn.
1.8 Alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, zijn op de begane grond
gesitueerd. In afwijking hiervan kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen
dat onder daarbij aangegeven voorwaarden consumentenvuurwerk ook aanwezig mag zijn
in een kelder of op de eerste verdieping indien deze ruimten naar het oordeel van
het bevoegd gezag voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn met het oog op brandbestrijding.
Alvorens een zodanige beschikking te geven, stelt het bevoegd gezag het bestuur van
de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is
gelegen, in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.
1.9 De afstand van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn tot licht of
zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen,
is ten minste 5 m. In de ruimte waar het afleveren van consumentenvuurwerk plaatsvindt,
mogen geen licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering
van brandblusmiddelen, aanwezig zijn.
1.10 In de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats voldoet de gebruikte apparatuur en
de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal
toegelaten oppervlaktetemperatuur is 100°C.
1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een inrichting
één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-
a. het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel
en elk punt van de vloer van de inrichting niet groter is dan de lengte van de slang,
vermeerderd met 5 m. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructieonderdeel,
niet zijnde een bouwconstructie, buiten beschouwing gelaten;
-
b. bij het bepalen van de loopafstand wordt de loopafstand gelegen in een verblijfsgebied,
als bedoeld in het Bouwbesluit 2012, met 1,5 vermenigvuldigd;
-
c. een brandslanghaspel is aangesloten op een voorziening voor leidingwater en ligt niet
in een vluchttrappenhuis;
-
d. een brandslanghaspel heeft een lengte van niet meer dan 30 m en een statische druk
van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels die zijn aangesloten op dezelfde
voorziening voor leidingwater.
Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift aanvullende eisen stellen aan het aantal
brandslanghaspels en de situering van de brandslanghaspels.
1.12 Een brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd
worden bereikt. Een brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd
op zijn deugdelijkheid.
1.13 Het lossen van een voertuig met consumentenvuurwerk mag niet geschieden gelijktijdig
met het lossen van een tankwagen met motorbrandstoffen, tenzij het voertuig zich op
meer dan 25 meter afstand bevindt van de tankwagen.
Paragraaf 2. Constructie van een bewaarplaats en van een bufferbewaarplaats
2.1 De (buffer)bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment. De brandwerendheid
van een (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. De brandwerendheid van
een (buffer)bewaarplaats naar een andere (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 120
minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een (buffer)bewaarplaats
vervaardigd van metselwerk, beton of cellenbeton. Doorvoeringen van leidingen zijn
met dezelfde brandwerendheid afgewerkt. Ander materiaal dan metselwerk, beton of cellenbeton
kan worden toegepast indien het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste
dezelfde brandwerendheid en constructieve stevigheid wordt bereikt.
2.2 Indien de toegangsdeuren van bewaarplaatsen, bufferbewaarplaatsen dan wel verkoopruimten
zich naast elkaar bevinden, steekt de constructieve scheiding ten minste 300 mm uit
tussen de toegangsdeuren van de betreffende bewaarplaats, bufferbewaarplaats dan wel
verkoopruimte.
2.3 In de (buffer)bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking
geen openingen of ramen aanwezig, tenzij het ventilatieopeningen betreft die zodanig
zijn uitgevoerd dat de brandwerendheid van de (buffer) bewaarplaats voldoet aan voorschrift
2.1.
2.4 De toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats:
-
– draait naar buiten,
-
– is zelfsluitend,
-
– is zodanig geconstrueerd dat een doelmatige drukontlasting niet wordt belemmerd,
-
– is steeds onbelemmerd bereikbaar, en
-
– heeft een oppervlak van maximaal 4 m2, met dien verstande dat de toegangsdeur van een bewaarplaats voor het opslaan van
meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk een oppervlak van maximaal 8 m2 mag hebben.
2.5 De deur van de (buffer-)bewaarplaats bevindt zich niet:
-
– in een gang, open bordes of portaal dat deel uitmaakt van een vluchtroute, tenzij
deze vluchtroute langs meerdere onafhankelijke vluchtroutes is gewaarborgd en uitkomt
op een veilige plaats,
-
– in een ruimte die is ingericht als een beschermde vluchtroute als bedoeld in het Bouwbesluit 2012,
-
– in of nabij een koker voor een personenlift, of
-
– in een verkoopruimte.
2.6 De scheidingsconstructie tussen de ruimte waarin de deur van de (buffer-)bewaarplaats
zich bevindt en de verkoopruimte heeft een brandwerendheid die niet lager is dan 30
minuten en bevat naast de zelfsluitende toegangsdeur naar de verkoopruimte geen openingen
of ramen die opengezet kunnen worden.
2.7 Voor de verwarming van de (buffer)bewaarplaats worden slechts toestellen gebruikt,
waarbij water voor de warmteoverdracht wordt toegepast. De maximale oppervlaktetemperatuur
van de verwarmingsapparatuur mag niet boven 100°C kunnen komen.
2.8 Als de toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats kan worden bereikt via een terrein
dat voor derden toegankelijk is, is op een afstand van ten minste 4 m van de toegangsdeur
een deugdelijke (erf)afscheiding aanwezig waardoor onbevoegden geen toegang hebben
tot het terrein.
2.9 Binnen de (buffer)bewaarplaats bevindt zich geen gasleiding of brandstofleiding.
Paragraaf 3. Gebruik van een bewaarplaats en van een bufferbewaarplaats
3.1 In de (buffer)bewaarplaats mogen geen consumentenvuurwerk en andere goederen gelijktijdig
aanwezig zijn.
3.2 In de bufferbewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan:
-
a. het inbrengen of uitnemen van verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk,
-
b. het uitpakken en herverpakken van consumentenvuurwerk voor het samenstellen van vuurwerkpakketten,
of
-
c. het bewerken van consumentenvuurwerk.
Dit voorschrift is niet van toepassing indien geen opslag van vuurwerk plaatsvindt.
3.3 In de bewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan het inbrengen
of uitnemen van verpakt consumentenvuurwerk. Dit voorschrift is niet van toepassing
indien geen opslag van vuurwerk plaatsvindt.
3.4 Met uitzondering van de tijd die nodig is voor het inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk
moet de deur van de (buffer)bewaarplaats gesloten worden gehouden.
3.4a In afwijking van voorschrift 3.4 kan het bevoegd gezag op verzoek van degene
die de inrichting drijft bij maatwerkvoorschrift bepalen dat deuren onder daarbij
te stellen voorwaarden geopend mogen zijn.
3.5 De bewaarplaats is zodanig ingericht dat consumentenvuurwerk of verpakkingsmateriaal
niet tegen toestellen en leidingen van een installatie die warmte ontwikkelt, is geplaatst.
De afstand tussen apparatuur van dergelijke installaties bedraagt ten minste 30 cm.
3.6 De (buffer)bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van consumentenvuurwerk
mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een
betreedbare (buffer)bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte
van ten minste 75 cm aanwezig.
3.7 Bij stapeling van verpakt consumentenvuurwerk wordt de maximale hoogte van een
stapel mede bepaald door de sterkte van het verpakkingsmateriaal. De onderste lagen
worden niet zodanig vervormd of beschadigd door het gewicht van de hoger gelegen lagen,
dat het verpakkingsmateriaal zijn functie en beschermende werking verliest.
Paragraaf 4. Verkoopruimte
4.1 Gedurende de openingstijden van de winkel is tijdens de toegestane verkoopdagen
voor de verkoop van consumentenvuurwerk per verkoopruimte niet meer dan 500 kg consumentenvuurwerk
aanwezig. Indien meerdere verkoopruimten aanwezig zijn, mag per brandcompartiment
maximaal één verkoopruimte aanwezig zijn. Buiten deze tijden is in de verkoopruimten
geen ander consumentenvuurwerk dan fop- en schertsvuurwerk aanwezig en in totaal daarvan
niet meer dan 200 kg.
4.2 Het in een verkoopruimte aanwezige consumentenvuurwerk wordt zodanig opgeslagen
dat het zich niet onder handbereik van het publiek bevindt en dat het bereikbaar is
voor het water van de automatische sprinklerinstallatie.
4.3 Het afleveren van consumentenvuurwerk vindt plaats onder bereik van het water
van de automatische sprinklerinstallatie.
Paragraaf 5. Automatische sprinklerinstallatie
5.1 De bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte zijn voorzien van een
automatische sprinklerinstallatie. In de directe nabijheid van de bewaarplaats, de
bufferbewaarplaats en de verkoopruimte is een brandmeldinstallatie aanwezig.
5.2. De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden
overeenkomstig een uitgangspuntendocument, opgesteld overeenkomstig memorandum nr.
60. Het uitgangspuntendocument is beoordeeld door een door de Stichting Raad voor
Accreditatie geaccrediteerde NEN-EN-ISO/IEC 17020 type A inspectie-instelling wat
betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties ten aanzien van brandbeveiligingsinstallaties
op basis van memorandum nr. 60. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de tweede volzin.
Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling zijn goedgekeurd
door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie
wordt begonnen. Het uitgangspuntendocument en de beoordeling door de inspectie-instelling
zijn binnen de inrichting aanwezig.
5.3 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik
genomen dan nadat een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 een inspectierapport
heeft afgegeven waaruit blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het
goedgekeurde uitgangspuntendocument. Het inspectierapport, bedoeld in de eerste volzin,
is binnen de inrichting aanwezig.
5.4. Iedere twaalf maanden na aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt door
een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie
functioneert en is onderhouden conform het in voorschrift 5.2 bedoelde goedgekeurde
uitgangspuntendocument. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig.
Een bewaarplaats, een bufferbewaarplaats of een verkoopruimte is niet in gebruik zolang
uit het laatst opgestelde inspectierapport blijkt dat een brandbeveiligingsinstallatie
niet voldoet aan het goedgekeurde uitgangspuntendocument.
5.5
[Red: Vervallen.]
5.6 De wijze waarop verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen heeft
geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie.
Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten
die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische
sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het uitgangspuntendocument. Het
bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de wijze waarop verpakt
of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen.
5.7 Iedere vijf jaar vanaf de goedkeuring van het uitgangspuntendocument door het
bevoegd gezag wordt dat document beoordeeld door een inspectie-instelling als bedoeld
in voorschrift 5.2. De beoordeling bestaat in ieder geval uit een beoordeling van
de gehanteerde uitgangspunten en normen in het uitgangspuntendocument in relatie tot
de uitgangspunten en normen die gezien de actuele stand der techniek gehanteerd worden
op het moment van de beoordeling en in relatie tot de doorgevoerde wijzigingen.
5.8 Op grond van de beoordeling, bedoeld in voorschrift 5.7, kan het bevoegd gezag
besluiten de beschikking omtrent de goedkeuring van het uitgangspuntendocument in
te trekken.
Paragraaf 6. Afstanden tot objecten binnen de inrichting
6.1 Indien vanuit de deuropening van de bewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte
of van een andere bewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf
de deuropening van de bewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende
afstand in acht te worden genomen:
grootte deuropening van de bewaarplaats
|
afstand tussen deuropeningen
|
vanaf 0 m2 tot en met 4 m2
|
20 meter
|
vanaf 4 m2 tot en met 6 m2
|
25 meter
|
vanaf 6 m2 tot en met 8 m2
|
30 meter
|
Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk,
mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 meter
in acht te worden genomen.
6.2 Indien vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de
verkoopruimte, van een bewaarplaats of van een andere bufferbewaarplaats visueel kan
worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bufferbewaarplaats
tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstand in acht te worden genomen:
toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaats
|
afstand tussen deuropeningen
|
vanaf 0 kg tot en met 1 000 kg
|
20 meter
|
vanaf 1 000 kg tot en met 2 000 kg
|
25 meter
|
vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg
|
30 meter
|
vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg
|
35 meter
|
Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk,
mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 meter
in acht te worden genomen.
6.3 Indien de toegangsdeur, bedoeld in de voorschriften 6.1 en 6.2, niet visueel kan
worden waargenomen en niet aan de daar genoemde afstanden wordt voldaan, zijn tussen
de deuropening van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bufferbewaarplaats en die
toegangsdeur voldoende bouwkundige voorzieningen aangebracht om brandoverslag te voorkomen.
De bouwkundige voorzieningen, bedoeld in de eerste volzin, zijn vervaardigd door metselwerk
of met beton of cellenbeton en hebben een brandwerendheid die niet lager is dan 60
minuten. Ander materiaal dan metselwerk, beton of cellenbeton kan worden toegepast
indien het bevoegd gezag heeft beslist dat daarmee ten minste dezelfde brandwerendheid
en constructieve stevigheid wordt bereikt.
6.4 Teneinde domino-effecten tussen ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig kan
zijn en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen
zijn te voorkomen, worden vanaf de (buffer)bewaarplaats ten opzichte van die onderdelen
ten minste de in bijlage 3, onderdeel B, onder 1.2 en 1.3 gestelde veiligheidsafstanden in acht genomen. Teneinde domino-effecten als bedoeld
in de eerste volzin te voorkomen, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een
grotere interne veiligheidsafstand eisen dan uit de toepassing van die volzin voortvloeit.