Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2002 wenselijk is maatregelen te treffen inzake de economische infrastructuur alsmede enkele overige onderwerpen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
[Red: Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
[Red: De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.]
[Red: Wijzigt de Wet op de dividendbelasting 1965.]
[Red: Wijzigt de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.]
[Red: Wijzigt de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.]
1 Met betrekking tot een onderneming die valt onder de werkingssfeer van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel Dd, eerste lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001:
2 Indien in de periode van 1 januari 2001 tot 16 juli 2002 door een participant in een samenwerkingsverband als omschreven in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel Dd, tweede lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is genoten met betrekking tot investeringen in films waarvan de voortbrengingskosten niet in belangrijke mate zijn gemaakt in die periode, wordt deze kleinschaligheidsinvesteringsaftrek voor de toepassing van artikel 3.47a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangemerkt als filminvesteringsaftrek als bedoeld in artikel 3.42b van die wet. Het bedrag van de desinvesteringsbijtelling, bedoeld in artikel 3.47a van de laatstgenoemde wet, kan in dat geval niet meer belopen dan het totaal van de bedragen die terzake van de investering als kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en filminvesteringsaftrek in aanmerking zijn genomen.
Artikel VII. Overgangsrecht inkomstenbelasting
Artikel VIIa. Overgangsrecht vennootschapsbelasting
Artikel 8c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vindt ten aanzien van een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting aan wie met betrekking tot in dat artikel bedoelde rentebedragen of royaltybedragen bij het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 2000, nr. RTB2000/3227M, zekerheid is verleend tot en met 31 december 2005 over de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals deze op 31 maart 2001 luidde, geen toepassing zolang, doch uiterlijk tot en met 31 december 2005, die belastingplichtige handelt overeenkomstig de aan die verstrekte zekerheid verbonden voorwaarden.
[Red: Wijzigt de Wijzigingswet Wet op de vennootschapsbelasting 1969 c.a. (herziening regime fiscale eenheid).]
Artikel VIII. Inwerkingtreding
3 In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen A tot en met IA, onderdeel J, derde lid, en onderdelen L en M, artikel II, onderdeel B, en artikel IV, onderdeel B, tweede lid, en artikel VI (overgangsbepaling in verband met artikel I, onderdeel F) in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat zo nodig terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2002.
5 De wijzigingen ingevolge artikel III, artikel IV, onderdeel D, eerste lid, E, F, G, tweede lid, GA en H, met betrekking tot het daarin opgenomen onderdeel d van artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zijn voor het eerst van toepassing op leningen die zijn aangegaan na 31 december 2001.