Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak

Geraadpleegd op 11-10-2024.
Geldend van 01-10-2020 t/m heden

Besluit van 10 december 2001, houdende nadere regels met betrekking tot de rechtspositie van de leden van de gerechtsbesturen en de leden van de Raad voor de rechtspraak (Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 19 november 2001, Directie Wetgeving, nr. 5134463/01/6;

Gelet op de artikelen 16, eerste en zesde lid, 25, derde lid, en 86, eerste, zesde, zevende en achtste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, 3 van de Beroepswet en 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 28 november 2001, nr. W03.01.0619/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 6 december 2001, nr. 5137764/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 2 Het bruto maandsalaris behorende bij de functies van voorzitter van het bestuur van een gerechtshof, voorzitter van het bestuur van de Centrale Raad van Beroep en voorzitter van het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 3 zijn ingedeeld, vermeerderd met een bedrag van € 181,51.

  • 5 Het bruto maandsalaris behorende bij de functie van rechterlijk lid, niet zijnde voorzitter, van het bestuur van een gerechtshof, de rechtbank Amsterdam, Den Haag of Rotterdam, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 5 zijn ingedeeld.

  • 7 Voor de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die of het lid met rechtspraak belast dat is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur of voor wie de arbeidsduur op basis van artikel 8b, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is vastgesteld op meer dan gemiddeld 36 uren per week, wordt het salaris behorende bij een in het eerste tot en met zesde lid bedoelde functie vermenigvuldigd met de voor hem als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of lid met rechtspraak belast geldende arbeidsduurfactor.

Artikel 2

Artikel 3

  • 1 Voor de toepasselijkheid van hoofdstuk 3 en de artikelen 6e, tweede lid, 33c en 33h van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens is benoemd als lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak, onder «rechterlijk ambtenaar» verstaan: rechterlijk ambtenaar, tevens lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak.

  • 2 Voor de toepasselijkheid van artikel 6 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens is benoemd als lid van een gerechtsbestuur, onder «rechterlijk ambtenaar» tevens verstaan: rechterlijk ambtenaar, tevens lid van een gerechtsbestuur.

  • 3 Voor de toepasselijkheid van hoofdstuk 3 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ten aanzien van de gewezen rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die op de dag voorafgaand aan zijn ontslag als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast tevens als lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak was benoemd, onder «gewezen rechterlijk ambtenaar» verstaan: gewezen rechterlijk ambtenaar, tevens lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 4

Het bestuur van een gerecht, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid, stelt de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid om advies uit te brengen inzake een ten aanzien van het niet-rechterlijk lid voorgenomen toekenning van een schadeloosstelling, kostenvergoeding of geldelijke tegemoetkoming, in het geval de schadeloosstelling, kostenvergoeding of geldelijke tegemoetkoming op jaarbasis meer dan € 5.000 bedraagt. Indien de Raad voor de rechtspraak advies heeft uitgebracht, zendt het bestuur van het gerecht, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid, een afschrift van de vervolgens gedane toekenning aan de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 5

Ten aanzien van de rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak worden de in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan het gerechtsbestuur toegekende bevoegdheden, met uitzondering van die in de artikelen 2i, 3, 3b, 6, 6a, 6b, 6f, 7, 8b, 8d, 8e, 33i, 37b en 38 alsmede hoofdstuk 4A van dat besluit, uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak uitgezonderd het betrokken rechterlijk lid.

Artikel 7

Het bestuur van een gerecht onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak besteedt een keer per jaar aandacht aan het functioneren van het gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak alsmede aan het functioneren van de afzonderlijke leden daarvan.

Artikel 8

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast belast is met de vervanging van de voorzitter van het gerechtsbestuur of het andere rechterlijk lid van het gerechtsbestuur wordt, wanneer de vervanging ten minste dertig dagen heeft geduurd, voor de duur van de vervanging door het bestuur van het betrokken gerecht een toelage toegekend.

  • 2 Voor de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat hij geniet en het salaris dat hij zou genieten indien hij met ingang van de dag waarop de vervanging is ingegaan tevens als voorzitter of ander rechterlijk lid van het gerechtsbestuur zou zijn benoemd.

Artikel 9

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die of het lid met rechtspraak belast dat tevens is benoemd als voorzitter of ander rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak, voorzitter van het bestuur van een gerecht onderscheidenlijk ander rechterlijk lid van het bestuur van een gerecht wordt, in plaats van de onkostenvergoeding overeenkomstig artikel 7 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, een onkostenvergoeding van € 4702,– [Red: per 23 augustus 2016 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016: € 4.907] , € 2711,– [Red: per 23 augustus 2016 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016: € 2.829] onderscheidenlijk € 1807,– [Red: per 23 augustus 2016 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016: € 1.887] per jaar toegekend.

  • 2 Toekenning van een onkostenvergoeding als bedoeld in het eerste lid geschiedt door de Raad voor de rechtspraak, uitgezonderd het betrokken lid, onderscheidenlijk, indien het een lid van een gerechtsbestuur betreft, het gerechtsbestuur, uitgezonderd het betrokken lid.

Artikel 9a

  • 1 De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, heeft, wanneer hij voor meer dan 50% van een volledige arbeidsduur ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, maar niet volledig arbeidsongeschikt is, in afwijking van artikel 9, eerste lid, na ommekomst van het kalenderjaar waarin de ongeschiktheid is aangevangen en het kalenderjaar daaropvolgend, aanspraak op een onkostenvergoeding die een met zijn arbeidsduur overeenkomend deel bedraagt van de vergoeding die hij zou hebben ontvangen indien hij in het geheel niet ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zou zijn.

  • 2 In afwijking van artikel 9, eerste lid, heeft de persoon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, in geval van volledige arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, na ommekomst van het kalenderjaar volgend op dat waarin de arbeidsongeschiktheid is aangevangen, geen aanspraak op een onkostenvergoeding.

Artikel 9aa

  • 1 De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, heeft, wanneer aan hem voor zijn volledige arbeidsduur buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, is verleend voor de periode van ten minste een maand, in afwijking van artikel 9, eerste lid, gedurende de periode van het buitengewoon verlof geen aanspraak op een onkostenvergoeding.

  • 2 De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, heeft, wanneer aan hem voor 50% of meer van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, is verleend voor de periode van ten minste een maand, in afwijking van artikel 9, eerste lid, gedurende de periode van het buitengewoon verlof, aanspraak op de onkostenvergoeding naar rato van het aantal uren dat hij geen buitengewoon verlof geniet.

Artikel 9b

Bij regeling van Onze Minister kunnen de in de artikelen 9 tot en met 9aa genoemde vergoedingen worden aangepast door middel van toepassing van het geldende prijsindexcijfer, waarbij de bedragen worden afgerond naar de eerstvolgende euro.

Artikel 9ba

Voor de toepasselijkheid van artikel 16, eerste lid, vierde volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt onder de salarishoogte behorende bij de functie van voorzitter of ander rechterlijk lid van een gerechtsbestuur verstaan: de salarishoogte behorende bij de functie van voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur van het gerecht die de betrokkene vervulde op de dag voorafgaand aan de datum waarop hij zijn werkzaamheden als voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur van een gerecht beëindigt.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 december 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de twintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals