Wet foetaal weefsel

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m heden

Wet van 8 november 2001, houdende regels betreffende terbeschikkingstelling en gebruik van foetaal weefsel (Wet foetaal weefsel)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen omtrent de voorwaarden waaronder terbeschikkingstelling en gebruik van foetaal weefsel toelaatbaar is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • b. menselijke vrucht: resultaat van de samensmelting van menselijke geslachtscellen;

    • c. foetaal weefsel: bestanddelen die deel uitmaken van een na een zwangerschapsduur van minder dan vierentwintig weken levenloos ter wereld gekomen dan wel binnen vierentwintig uur na de geboorte overleden menselijke vrucht of van delen daarvan;

    • d. vrouw: de vrouw uit wie de menselijke vrucht ter wereld is gekomen.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op het bewaren en gebruiken van foetaal weefsel voor pathologisch-anatomisch onderzoek ten behoeve van de vrouw.

Artikel 2

  • 1 Het bewaren en gebruiken van foetaal weefsel is slechts toegestaan ten behoeve van:

    • a. geneeskundige doeleinden, medisch- of biologisch-wetenschappelijk onderzoek of medisch- of biologisch-wetenschappelijk onderwijs, of

    • b. de opsporing en vervolging van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 242, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 248a, 248b of 249, van het Wetboek van Strafrecht, dat vermoedelijk heeft geleid tot de zwangerschap waarvan het foetaal weefsel afkomstig is.

  • 2 Gebruik van foetaal weefsel is niet toegestaan voor geneeskundige behandeling van door de vrouw aangewezen personen.

Artikel 3

  • 1 Voor het bewaren en gebruiken van foetaal weefsel is de toestemming vereist van de vrouw. De toestemming wordt vooraf verleend bij een verklaring die ten minste eigenhandig is gedagtekend en ondertekend.

  • 2 Is de vrouw minderjarig en heeft zij de leeftijd van twaalf maar die van zestien jaar nog niet bereikt, dan is mede toestemming vereist van degenen die het gezag over haar uitoefenen.

  • 3 Is zij twaalf jaar of ouder en niet in staat tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake, dan is toestemming vereist van degenen die het gezag over haar uitoefenen dan wel indien zij meerderjarig is, van de wettelijke vertegenwoordiger of, indien deze ontbreekt, van haar echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel.

  • 4 Het bewaren en gebruiken van het foetaal weefsel vindt geen doorgang indien daartegen bezwaar is gemaakt door de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel. Indien blijkt dat degene van wie de zaadcellen afkomstig zijn, een ander is dan de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de vrouw, vindt bewaring of gebruik van het foetaal weefsel geen doorgang indien hij dat verzoekt.

Artikel 4

  • 1 Alvorens toestemming wordt gevraagd, wordt de persoon wiens toestemming is vereist, ingelicht over de aard en het doel van het voorgenomen gebruik van het foetaal weefsel.

  • 2 Het geven van de inlichtingen en het vragen van de toestemming geschiedt door de zorg van de behandelend arts en niet voordat vaststaat dat het foetaal weefsel ter beschikking zal komen. De behandelend arts, die niet bij de uitvoering van het beoogde gebruik van het foetaal weefsel mag zijn betrokken, draagt er tevens zorg voor dat de inlichtingen worden verstrekt op een wijze die waarborgt dat de vrouw in vrijheid kan beslissen.

  • 3 De inlichtingen worden op een zodanige wijze verstrekt dat redelijkerwijs zeker is dat degenen wier toestemming is vereist, deze naar haar inhoud hebben begrepen. In het geval, bedoeld in artikel 3, derde lid, wordt de vrouw ingelicht op een wijze die past bij haar bevattingsvermogen.

  • 4 De inlichtingen omvatten in ieder geval de informatie, bedoeld in de bijlage bij richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (PbEU L 102).

  • 5 Een wijziging van de in het vierde lid genoemde richtlijn gaat voor de toepassing van dit artikel gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 5

  • 1 Door de zorg van de instelling waar foetaal weefsel ter beschikking komt, wordt van de verleende toestemming en een gemaakt bezwaar aantekening gemaakt in het dossier van de vrouw.

  • 2 De vrouw, dan wel degene die in haar plaats toestemming heeft gegeven, kan de toestemming te allen tijde, zonder opgaaf van redenen, intrekken met dien verstande dat de intrekking geen gevolgen heeft voor zover het foetaal weefsel reeds is gebruikt. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Is de toestemming geweigerd, dan wordt het desbetreffende foetaal weefsel niet langer bewaard. Hetzelfde geldt indien de toestemming wordt ingetrokken, bezwaar is gemaakt of een verzoek is gedaan als bedoeld in de tweede volzin van artikel 3, vierde lid, tenzij het foetaal weefsel niet meer kan worden herleid tot degene die het ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 6

  • 1 Een instelling waar foetaal weefsel ter beschikking komt, stelt een reglement vast betreffende de wijze waarop in de instelling toepassing wordt gegeven aan deze wet. Het reglement heeft in ieder geval betrekking op de volgende onderwerpen:

    • a. de keuze van de vrouwen aan wie toestemming voor het gebruik van foetaal weefsel wordt gevraagd;

    • b. de wijze waarop de noodzakelijke inlichtingen worden gegeven en de toestemming wordt gevraagd;

    • c. de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het foetaal weefsel aan de gebruiker ter beschikking wordt gesteld;

    • d. de openbare verslaglegging over toepassing van de onderdelen a, b en c.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inhoud van het in het eerste lid bedoelde reglement. Een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 7

  • 1 Foetaal weefsel wordt, tenzij dat in verband met de aard van het voorgenomen gebruik noodzakelijk is, niet zodanig bewaard dat het herleid kan worden tot de vrouw of haar echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel. Indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel niet in de gelegenheid is gesteld gebruik te maken van de in artikel 3, vierde lid, bedoelde bevoegdheid, wordt het foetaal weefsel zodanig bewaard dat het niet tot de vrouw of haar echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel herleidbaar is. Blijkt dat degene van wie de zaadcellen afkomstig zijn, een ander is dan de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de vrouw, dan wordt het foetaal weefsel op zijn verzoek zodanig bewaard dat het niet tot hem herleidbaar is.

  • 2 Een instelling of persoon die in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf foetaal weefsel voorhanden heeft, stelt een reglement vast betreffende de wijze waarop en de termijn gedurende welke foetaal weefsel wordt bewaard.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de inhoud en wijze van totstandkoming van het in het tweede lid bedoelde reglement.

Artikel 7a

In de gevallen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, zijn de artikelen 3, tweede tot en met vierde lid, en 7, eerste lid, van deze wet, en artikel 28 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, niet van toepassing, met dien verstande dat foetaal weefsel dat afkomstig is van een vrouw die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt of een vrouw die niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen te komen of overleden is, in afwijking van artikel 3, eerste lid, zonder haar toestemming kan worden gebruikt en bewaard indien vermoed wordt dat zij voorwerp is van een misdrijf als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 8

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.

Artikel 9

Het is verboden een vergoeding te geven of te ontvangen voor het ter beschikking stellen van foetaal weefsel voor bewaring of gebruik.

Artikel 10

Het is verboden geslachtscellen en andere bestanddelen afkomstig van een menselijke vrucht te bewaren en te gebruiken voor voortplantingsdoeleinden en niet-geneeskundige doeleinden.

Artikel 11

Het is verboden uit foetaal weefsel in kweek gebrachte cellen te gebruiken voor andere doeleinden dan geneeskundige doeleinden, medisch- en biologisch-wetenschappelijk onderzoek of medisch- en biologisch-wetenschappelijk onderwijs.

Artikel 12

Het is verboden met het oog op het voorgenomen gebruik van foetaal weefsel bestanddelen uit een ter wereld gekomen nog in leven zijnde menselijke vrucht te verwijderen.

Artikel 13

  • 1 Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft degene die opzettelijk in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 4, 6, 9, 10 en 12.

  • 2 Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft degene die handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, 7 en 11.

  • 3 De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven; de in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 15

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 8 november 2001

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vierde december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven