Regeling straf- en afzonderingscel justitiële jeugdinrichtingen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 24-03-2015 t/m heden

Regeling straf- en afzonderingscel justitiële jeugdinrichtingen

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 25, zevende lid, artikel 26, vierde lid, artikel 56, derde lid en artikel 59, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

Gezien het advies van het College van advies voor de justitiële kinderbescherming van 12 oktober 2000 nr. 5056746/00/TH/rb en van 1 februari 2001 nr. 5078699/01/TH/rb;

Besluit:

Paragraaf 2. Voorwaarden

Artikel 2

Bij de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf in een strafcel of van een afzondering in een afzonderingscel, geldt het bepaalde in de huisregels van de inrichting waar de straf onderscheidenlijk de afzondering ten uitvoer wordt gelegd, voor zover in deze regeling niet anders is bepaald.

Artikel 3

Indien de afzondering, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, niet ten uitvoer kan worden gelegd in een verblijfsruimte vindt deze plaats in een afzonderingscel.

Artikel 4

  • 1 Ingeval sprake is van medische problematiek bezoekt de arts of diens vervanger, dan wel in diens opdracht de verpleegkundige, de jeugdige in de straf- of afzonderingscel zo spoedig mogelijk.

  • 2 Ingeval gedragsmatige problematiek aan de afzondering ten grondslag ligt, wordt het in het eerste lid van dit artikel genoemde bezoek afgelegd door een kinder- of jeugdpsychiater dan wel een gedragsdeskundige.

  • 3 Na het eerste bezoek stellen de betrokken arts of diens vervanger dan wel in diens opdracht de verpleegkundige, onderscheidenlijk de kinder- of jeugdpsychiater dan wel de gedragsdeskundige zich regelmatig op de hoogte van de toestand van de jeugdige zolang het verblijf in de straf- of afzonderingscel voortduurt.

Artikel 5

De directeur draagt er zorg voor dat hij ten minste dagelijks op de hoogte wordt gesteld van de toestand van de in de straf- of afzonderingscel geplaatste jeugdige.

Artikel 6

Indien de jeugdige herhaaldelijk zonder noodzaak gebruik maakt van in de straf- of afzonderingscel aanwezige communicatiemiddelen kan de directeur beslissen dat deze buiten werking worden gesteld. In dat geval treft hij de maatregelen die noodzakelijk zijn voor voldoende communicatie van de jeugdige met personeelsleden en medewerkers.

Artikel 7

Indien de jeugdige zelfdestructief gedrag vertoont dan wel indien het vermoeden hiervan bestaat, stelt het met het toezicht belaste personeelslid of de medewerker zich ten minste eenmaal per uur op de hoogte van de toestand van de jeugdige.

Artikel 8

De directeur draagt er zorg voor dat de wijze van verslaglegging over het verblijf van een jeugdige in een straf- of afzonderingscel naar aard en frequentie op de situatie van de jeugdige wordt afgestemd.

Paragraaf 3. De inrichting van de straf- of afzonderingscel

Artikel 11

  • 1 De straf- of afzonderingscel, of de afdeling waar de straf- of afzonderingscel zich bevindt, is voorzien van een toilet.

  • 2 De jeugdige kan het toilet zelfstandig doorspoelen dan wel op verzoek onverwijld laten doorspoelen.

Artikel 12

  • 1 De directeur draagt zorg dat de straf- of afzonderingscel voldoende is verlicht. De cel is daartoe voorzien van een van buiten die cel bedienbare verlichting met voldoende lichtsterkte, conform de functionele eisen binnenverlichting volgens de geldende NEN-norm.

  • 2 De directeur kan bepalen dat `s nachts de verlichting blijft branden indien hiervoor redenen aanwezig zijn dan wel op verzoek van de jeugdige.

Artikel 13

  • 1 In een straf- of afzonderingscel bevinden zich gedurende de dag zitelementen en gedurende de nacht een matras, een kussen en voldoende dekens.

  • 2 De in het eerste lid genoemde zaken kunnen door de directeur worden verwijderd wanneer deze door de jeugdige voor een ander doel, dan waarvoor ze bestemd zijn, worden aangewend.

  • 3 In bijzondere gevallen kan de directeur bepalen dat de jeugdige gedurende de dag de beschikking krijgt over een ruimere celinventaris.

Artikel 14

  • 1 Een straf- of afzonderingscel kan zijn uitgerust met een observatiecamera.

  • 2 De camera is zodanig aangebracht dat observatie van de gehele cel mogelijk is.

Paragraaf 4. Het verblijf in de straf- of afzonderingscel

Artikel 15

  • 1 Tijdens het verblijf in de straf- of afzonderingscel draagt de directeur er zorg voor dat de jeugdige in staat wordt gesteld contact met de buitenwereld te onderhouden, volgens het daarover bepaalde in de huisregels.

  • 2 De directeur kan het recht van de jeugdige om te telefoneren met, of het ontvangen van bezoek van, persoonlijke relaties slechts beperken of uitsluiten indien het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel de gedragingen, lichamelijke of geestelijke toestand van de jeugdige, zulks noodzakelijk maken.

  • 3 Het bezoek vindt gescheiden van de overige jeugdigen en onder toezicht plaats.

  • 4 Tenzij de directeur anders beslist op grond van de gedragingen, lichamelijke of geestelijke toestand van de jeugdige, wordt er geen toezicht uitgeoefend op de bezoeken die door een advocaat dan wel andere hulpverleners worden afgelegd.

Artikel 16

Het is de jeugdige niet toegestaan voorwerpen onder zijn berusting te houden, tenzij de directeur anders bepaalt.

Artikel 17

De jeugdige die verblijft in een straf- of afzonderingscel heeft het recht lectuur te ontvangen overeenkomstig de huisregels van de inrichting.

Artikel 18

De jeugdige wordt, gedurende zijn verblijf in de straf- of afzonderingscel, in staat gesteld goederen te kopen. Aangekochte goederen worden in de kamer, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet opgeslagen, tenzij de directeur bepaalt dat tegen uitreiking van bepaalde goederen in de straf- of afzonderingscel geen bezwaar bestaat.

Artikel 19

  • 1 De jeugdige is verplicht de straf- of afzonderingscel met de zich daarin bevindende voorwerpen schoon en ongeschonden te houden.

  • 2 De jeugdige is verplicht dagelijks de straf- of afzonderingscel waarin hij verblijft te reinigen, tenzij hij daar op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet toe in staat is. Vanwege de inrichting wordt op het reinigen toezicht gehouden.

Artikel 20

In de straf- of afzonderingscel mag niet worden gerookt. Het is de jeugdige toegestaan te roken tijdens het dagelijks verblijf in de buitenlucht.

Paragraaf 5. Verzorging

Artikel 21

Bij plaatsing in straf- of afzonderingscel wordt de jeugdige, indien het dragen van eigen kleding of schoeisel een gevaar oplevert voor de jeugdige zelf dan wel voor de orde of veiligheid in de inrichting, van inrichtingswege voorzien van kleding en schoeisel.

Artikel 22

De jeugdige wordt `s ochtends en `s avonds in de gelegenheid gesteld zich lichamelijk te verzorgen.

Artikel 23

Het voor gebruik in de straf- en afzonderingscel bestemde eetgerei, wordt tegelijkertijd met de maaltijd aan de jeugdige verstrekt en direct na de maaltijd weer terug genomen.

Paragraaf 6. Controle

Artikel 24

De jeugdige wordt voor de plaatsing in een straf- of afzonderingscel aan zijn kleding en lichaam onderzocht.

Artikel 25

  • 1 De directeur draagt zorg dat ingenomen kleding en andere bezittingen van de jeugdige door twee personeelsleden of medewerkers worden geregistreerd en opgeborgen.

  • 2 Aan de jeugdige wordt zo spoedig mogelijk een ontvangstbevestiging uitgereikt.

Paragraaf 7. Camera observatie

Artikel 26

  • 1 De directeur kan, indien de lichamelijke of geestelijke toestand van de jeugdige dit noodzakelijk maakt, bepalen dat de jeugdige dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd.

  • 2 Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies van de inrichtingsarts dan wel de kinder- of jeugdpsychiater dan wel een gedragsdeskundige in, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.

  • 3 De directeur geeft de jeugdige onverwijld schriftelijk, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling van zijn beslissing om tot camera observatie over te gaan.

  • 4 De directeur draagt zorg dat, indien wordt besloten tot camera observatie, de commissie van toezicht, alsmede de ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, terstond hiervan in kennis worden gesteld.

Artikel 27

  • 1 Het gebruik van een observatiecamera in de straf- of afzonderingscel kan geïndiceerd zijn, indien er sprake is van een ernstige bedreiging van de geestelijke of lichamelijke gezondheid van de aldaar geplaatste jeugdige.

  • 2 Camera observatie dient ter ondersteuning van het, door de medewerker of het personeelslid uitgeoefende, toezicht op een jeugdige in een straf- of afzonderingscel.

Artikel 28

  • 1 De camera observatie duurt ten hoogste 24 uur.

  • 2 De directeur kan de camera observatie telkenmale verlengen voor ten hoogste 24 uur.

  • 3 Alvorens de directeur beslist tot verlenging van de camera observatie wint hij advies in conform het bepaalde in artikel 26, tweede lid.

Artikel 29

De directeur instrueert het personeelslid of de medewerker, die wordt belast met de camera observatie, op welke wijze het toezicht op de jeugdige dient te worden ondersteund en met welke minimum frequentie over het verloop van de observatie schriftelijk verslag wordt gedaan.

Artikel 30

  • 1 De directeur kan besluiten dat de beelden die door camera observatie worden gemaakt op band worden vastgelegd.

  • 2 De directeur draagt er zorg voor dat de in het eerste lid genoemde bandopnamen na 48 uur worden gewist.

Paragraaf 8. Plaatsing en overplaatsing

Artikel 31

  • 2 Indien de afzondering buiten de eigen inrichting ten uitvoer wordt gelegd, voert de selectiefunctionaris omtrent de plaatsing overleg met de inrichting waar de afzondering dient te worden uitgevoerd.

  • 3 De directeur besluit tot plaatsing na instemming van de selectiefunctionaris.

  • 4 De directeur draagt zorg, dat indien besloten wordt tot overplaatsing, de ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, terstond hiervan in kennis worden gesteld.

Artikel 32

  • 1 De directeur van de inrichting waar de afzondering ten uitvoer wordt gelegd, informeert de directeur van de inrichting van herkomst en de selectiefunctionaris, over het verloop van de afzondering.

  • 2 De selectiefunctionaris pleegt tijdig overleg met de directeur van de inrichting van herkomst over de vraag of de jeugdige na het verstrijken van de termijn van de afzondering naar die inrichting zal terugkeren, naar een andere inrichting dient te worden overgeplaatst of verder in afzondering zal dienen te verblijven. Indien wordt besloten tot overplaatsing dient de directeur van de inrichting van herkomst een daartoe strekkend advies in bij de selectiefunctionaris.

Paragraaf 9. Overgangsbepaling

Artikel 33

Straf- en afzonderingscellen in inrichtingen waarvan de bouw is gestart na 1 januari 1998, voldoen in elk geval aan de eisen genoemd in Paragraaf 3. Op straf- en afzonderingscellen in inrichtingen waarvan de bouw is gestart voor 1 januari 1998 is het gestelde in Paragraaf 3 niet van toepassing. Deze inrichtingen worden bij de eerstvolgende grote renovatie aangepast aan de genoemde eisen, doch moeten uiterlijk op 31 december 2011 zijn aangepast aan de in Paragraaf 3 genoemde eisen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Justitie

A.H. Korthals

Naar boven