Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 26 februari 2001, 5082413/01/6,
gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, 7, vijfde lid, 8, derde lid, 20, tweede lid, 21, tweede lid, 30, vijfde lid, 31, vijfde lid, 37, tweede lid, 46, vierde lid, 47, vijfde lid, 52, vijfde lid, 63, tweede lid , 66, vierde lid, 70, tweede lid, en 72, vierde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de artikelen 66, tweede lid, 67, eerste lid en 68 van de Wet op de jeugdhulpverlening, artikel 77ff, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, artikel 15 van de Gratiewet, artikel 19b, vierde lid, van de Ziektewet, de artikelen 19a, vijfde lid, en 47b, vierde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de artikelen 7b, vijfde lid, en 21b, vierde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de artikelen 6b, vijfde lid, en 20a, vierde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 19, achtste lid, van de Werkloosheidswet, artikel 32c, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 9, vierde lid, van de Algemene bijstandswet, artikel 6, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers, artikel 6, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen, en artikel 5, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars en artikel 16, zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;
De Raad van State gehoord (advies van 7 mei 2001, No. W03.01.0116/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en de Staatssecretaris van
Justitie van 3 juli 2001, 5102134/01/6, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Hoofdstuk 2. Scholings- en trainingsprogramma
-
3 Van een scholings- en trainingsprogramma wordt een schriftelijke omschrijving gemaakt.
Deze omvat in ieder geval een beschrijving van de activiteiten, een regeling van de
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma, de begeleiding van en het
toezicht op de deelnemer aan het scholings- en trainingsprogramma, de melding van
bijzondere voorvallen en de wijze en de frequentie van rapporteren over de deelnemer
aan het scholings- en trainingsprogramma. Wanneer het scholings- en trainingsprogramma
voor meerdere jeugdigen is bedoeld wordt tevens de doelgroep van het programma omschreven.
Voor deelname aan een scholings- en trainingsprogramma komen niet in aanmerking:
-
a. tot vrijheidsstraf veroordeelde jeugdigen ten aanzien van wie nog een andere strafvervolging
is ingesteld, waarbij een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel is gevorderd;
-
b. tot vrijheidsstraf veroordeelde jeugdigen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging
van een tevens opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
nog moet aanvangen;
-
c. voorlopig gehechte jeugdigen;
-
d. jeugdigen ten aanzien van wie vaststaat dat zij, na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf
of vrijheidsbenemende maatregel, Nederland dienen te verlaten dan wel zullen worden
uitgezet of uitgeleverd;
-
e. de jeugdigen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de wet.
Jeugdigen die op grond van artikel 6.2.2 van de Jeugdwet in een inrichting verblijven komen niet in aanmerking voor deelname aan een scholings-
en trainingsprogramma, tenzij de deelname aan dit programma reeds een aanvang had
genomen voor het tijdstip waarop de in artikel 6.2.2, tweede lid, van de Jeugdwet
bedoelde machtiging werd verleend.
Artikel 7
[Vervallen per 01-07-2011]
-
1 De directeur vraagt een machtiging tot deelname aan een scholings- en trainingsprogramma
als bedoeld in artikel 3 van de wet schriftelijk aan bij Onze Minister. De directeur doet in zijn aanvraag verslag van
de aspecten, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, en vermeldt de voorwaarden bedoeld in artikel 12, eerste lid. De aanvraag vermeldt voorts de duur van de deelname aan het scholings- en trainingsprogramma.
-
2 De directeur voegt bij de aanvraag het advies van het openbaar ministerie, indien
de aanvraag betrekking heeft op een jeugdige ten aanzien van wie het openbaar ministerie
een executie-indicator heeft gegeven. De aanvraag wordt opgesteld in samenwerking
met de jeugdreclassering, dan wel de reclassering in het arrondissement waarin aan
het scholings- en trainingsprogramma wordt deelgenomen. De raad voor de kinderbescherming
wordt door de directeur in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen.
-
7 De beslissing wordt schriftelijk medegedeeld aan de directeur en de jeugdreclassering,
dan wel de reclassering die aan de aanvraag heeft meegewerkt, alsmede, voor zover
het een minderjarige jeugdige betreft, aan de raad voor de kinderbescherming.
-
4 De directeur stelt de raad voor de kinderbescherming voor zover het betreft minderjarige
jeugdigen, het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft
genomen van het misdrijf terzake waarvan de maatregel van plaatsing in een inrichting
voor jeugdigen is gelast, en het openbaar ministerie in het arrondissement waarin
de jeugdige tijdens het scholings- en trainingsprogramma zal verblijven, schriftelijk
in kennis van zijn beslissing.
-
5 Bij aanvang van het scholings- en trainingsprogramma ontvangt de jeugdige van de directeur
een schriftelijke verklaring waarin de activiteiten van het scholings- en trainingsprogramma
en de daaraan verbonden voorwaarden zijn vermeld, benevens de gronden waarop de deelname
aan het scholings- en trainingsprogramma kan worden beëindigd.
-
2 De jeugdreclassering dan wel de reclassering die verantwoordelijk is voor de feitelijke
uitvoering van het programma, is belast met de begeleiding van de jeugdige en houdt
toezicht op het dagelijkse verloop van het scholings- en trainingsprogramma. Zij beoordeelt
in eerste instantie of de activiteiten naar behoren worden verricht en de voorwaarden
naar behoren worden nageleefd en kan in dat kader opdrachten geven aan de deelnemer.
Zij kan in de wijze of het tijdstip waarop de activiteiten binnen het scholings- en
trainingsprogramma worden uitgevoerd, wijzigingen aanbrengen. Van deze wijzigingen
stelt zij de directeur onverwijld schriftelijk op de hoogte. Periodiek rapporteert
zij aan de directeur over de deelname van de jeugdige aan het scholings- en trainingsprogramma.
De noodzakelijke kosten van bestaan tijdens deelname aan een scholings- en trainingsprogramma
komen niet ten laste van Onze Minister, tenzij het gaat om de kosten van een pleegkind
in het kader van een uithuisplaatsing en de Regeling vergoeding pleeggezinnen van
toepassing is.
-
1 Aan de deelname door een jeugdige aan een scholings- en trainingsprogramma worden,
onverminderd eventuele nader door de directeur te stellen bijzondere voorwaarden,
de volgende algemene voorwaarden verbonden:
-
a. de deelnemer aan het scholings- en trainingsprogramma gedraagt zich overeenkomstig
de aanwijzingen van degene die is belast met zijn begeleiding en het houden van toezicht
op hem en verschaft aan deze alle verlangde inlichtingen;
-
b. hij doet tevoren melding aan de directeur van een verandering van zijn verblijfplaats;
-
c. hij maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
-
3 Degene die belast is met de feitelijke uitvoering van het scholings- en trainingsprogramma
rapporteert terstond aan de directeur in geval van overtreding van de voorwaarden.
De directeur kan, afhankelijk van de ernst van de overtreding, alsdan beslissen tot:
-
a. het geven van een waarschuwing aan de deelnemer aan het scholings- en trainingsprogramma;
-
b. wijziging of aanvulling van de bijzondere voorwaarden, gesteld aan deelname aan een
scholings- en trainingsprogramma;
-
c. tijdelijke terugplaatsing van de jeugdige in de inrichting, met bepaling van de duur
daarvan;
-
d. algehele beëindiging van het scholings- en trainingsprogramma.
-
5 Van het stellen van bijzondere voorwaarden, de overtreding van de voorwaarden en een
beslissing als bedoeld in het derde lid, doet de directeur mededeling aan Onze Minister,
de jeugdreclassering dan wel de reclassering die de jeugdige begeleidt, het openbaar
ministerie en de raad voor de kinderbescherming.
-
2 Indien Onze Minister de machtiging tot deelname aan een scholings- en trainingsprogramma
intrekt, geeft hij daarvan terstond kennis aan de directeur, die daarop de deelname
van de jeugdige aan het programma beëindigt. De kennisgeving wordt, onder vermelding
van de datum van ingang van de beslissing, schriftelijk bevestigd.
-
1 De deelnemer aan een scholings- en trainingsprogramma kan bij de beklagcommissie bij
de inrichting waarin hij is ingeschreven een klacht indienen over de beslissingen,
bedoeld in artikel 12, derde lid.
-
2 De artikelen 65, tweede en derde lid, 66, 67, 68, 69, 70, 72, met uitzondering van het derde lid, het vijfde lid, tweede volzin, en het zesde
lid, 73, 74, 75 en 76 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3. Commissie van toezicht en beklagcommissie
-
3 De commissie kan uit haar midden een of meer plaatsvervangende secretarissen aanwijzen
om, in overleg met de secretaris, bepaalde secretariaatswerkzaamheden te verrichten
en de secretaris bij diens afwezigheid te vervangen. Onze Minister kan aan een commissie
van toezicht een of meer plaatsvervangende secretarissen toevoegen die geen lid zijn
van de commissie.
Voor benoeming als lid, secretaris of plaatsvervangend secretaris komen niet in aanmerking:
-
a. ambtenaren of andere personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister
op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen,
niet zijnde officieren van justitie of advocaten-generaal;
-
b. personeelsleden of medewerkers, werkzaam bij een inrichting, dan wel leden van het
bestuur of de Raad van Toezicht van de rechtspersoon die een inrichting beheert;
-
c. personen, werkzaam bij een door Onze Minister gesubsidieerde instelling die werkzaam
is op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende
maatregelen, indien zij in het kader van de uitoefening van hun functie te maken hebben
met de personen, ingesloten in de inrichting waarbij de commissie van toezicht is
ingesteld;
-
d. personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister, indien hun onafhankelijkheid
of onpartijdigheid hetzij door hun positie, hetzij door de aard van hun werkzaamheden
in het geding zou kunnen komen;
-
e. personen tegen wie bezwaren bestaan tegen de vervulling van de functie die blijken
uit de algemene documentatieregisters als bedoeld in het Besluit inlichtingen justitiële documentatie of de politiegegevens, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet politiegegevens. De bezwaren hebben betrekking op het vertrouwelijk karakter van de functie alsmede
de aan de functie verbonden bevoegdheden;
-
f. personen werkzaam bij de Raad of de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.
-
2 De leden van de commissie van toezicht ontvangen van de directeur en de personeelsleden
of medewerkers bij de inrichting of afdeling of het scholings- en trainingsprogramma
alle door hen gewenste inlichtingen ten aanzien van de jeugdigen onderscheidenlijk
deelnemers aan een scholings- en trainingsprogramma en kunnen alle op de wijze van
tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen betrekking hebbende
stukken inzien, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitoefening van hun
taak. Zij zijn tot geheimhouding verplicht behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift
hen tot bekendmaking verplicht of in verband met de tenuitvoerlegging van hun taak
de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit. Dossiers die jeugdigen dan wel deelnemers
aan een scholings- en trainingsprogramma betreffen kunnen worden ingezien, tenzij
de betrokkene bezwaar maakt.
-
1 De maandcommissaris, bedoeld in artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de wet, houdt ten minste tweemaal per maand in de inrichting of afdeling spreekuur. Dit
spreekuur wordt tijdig bekendgemaakt en kan worden bezocht door elke jeugdige of deelnemer
aan een scholings- en trainingsprogramma die de wens daartoe te kennen geeft.
-
1 De beklagcommissie of, indien artikel 67, tweede lid, van de wet wordt toegepast, de voorzitter dan wel de door hem aangewezen persoon, houdt zitting
zo dikwijls als een onverwijlde behandeling en afdoening van de klaagschriften dit
noodzakelijk maken. Deze wordt bijgestaan door een secretaris.
-
1 De commissie van toezicht brengt jaarlijks vóór 1 mei aan Onze Minister en aan de
Raad en, voor zover het een particuliere inrichting betreft, tevens aan het bestuur,
verslag uit over haar werkzaamheden in het voorgaande jaar. Een afschrift van het
jaarverslag wordt aan de Inspectie gezondheidszorg en jeugd gezonden.
-
2 Zij schenkt in haar verslag in het bijzonder aandacht zowel aan de door haar ingevolge
artikel 64 van de wet verrichte bemiddelingen en de uitkomsten daarvan als aan de werkzaamheden van de
beklagcommissie, onder meer door een overzicht van de klaagschriften en de daarop
genomen beslissingen. Onze Minister kan een model vaststellen omtrent de inrichting
van het verslag.
-
2 De leden van de commissie van toezicht genieten vergoeding van reis- en verblijfkosten
en een vacatiegeld met betrekking tot hun werkzaamheden, overeenkomstig hetgeen daarover
is overeengekomen in de laatstelijk gesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor
ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
Hoofdstuk 3a. Commissie van toezicht en beklagcommissie voor het vervoer
-
3
Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor benoeming als lid
eveneens niet in aanmerking komen ambtenaren of andere personen, werkzaam onder de
verantwoordelijkheid van Onze Minister op het terrein van de tenuitvoerlegging van
vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, niet zijnde ambtenaren bij het openbaar
ministerie.
-
2 De leden van de commissie van toezicht ontvangen van Onze Minister en de directeur
van de inrichting alle door hen gewenste inlichtingen ten aanzien van het vervoer
van jeugdigen en kunnen alle op het vervoer betreffende stukken inzien. Zij zijn tot
geheimhouding verplicht, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking
verplicht of uit de tenuitvoerlegging van hun taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Hoofdstuk 4. De inrichting
De inrichtingen dragen zorg voor een veilige omgeving voor en een menswaardige bejegening
van de jeugdigen. Zij dragen bij aan een beter sociaal functioneren van de jeugdige,
door middel van een verplicht gesteld pedagogisch dagprogramma en individueel behandelprogramma.
Voorts dragen zij bij aan een goede voortgang van de rechtsgang. Het doel van het
verblijf in de inrichting is de kans op ontsporing van de jeugdige na diens terugkeer
in de maatschappij te verminderen.
Hoofdstuk 5. Het perspectiefplan
-
4 Bij het opstellen en wijzigen van het perspectiefplan voor jeugdigen die op grond
van artikel 6.2.2, tweede lid, van de Jeugdwet in een inrichting zijn geplaatst, pleegt de inrichting overleg met de betrokken gecertificeerde
instelling.
-
3 Het verlofplan, het scholings- en trainingsprogramma en de voorbereiding op de nazorg
maken, voor zover van toepassing, onderdeel uit van het perspectiefplan.
De directeur stelt het perspectiefplan tijdig ter beschikking aan het trajectberaad,
bedoeld in artikel 2:7 van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen.
-
1 Het perspectiefplan bestrijkt een periode van vier maanden, of zoveel korter als het
strafrestant of het verblijf in de inrichting is, of zoveel korter als het strafrestant
of het verblijf in de inrichting is.
-
3 De evaluatie van het perspectiefplan vindt plaats op basis van informatie van ten
minste de functionaris en de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 25, vierde lid. De jeugdige wordt in de gelegenheid gesteld zijn visie te geven op het verloop van
het verblijf in de inrichting. Tevens worden bij de evaluatie betrokken de ouders
of voogd, stiefouder of pleegouders van de jeugdige, met inachtneming van artikel
25, vijfde lid, en de betrokken gecertificeerde instelling. Van de evaluatie wordt
een verslag opgesteld.
Kort voor het einde van het verblijf van de jeugdige in de inrichting wordt ter afsluiting
van het perspectiefplan met de jeugdige nagegaan in hoeverre de doelstellingen van
het plan zijn gerealiseerd. Hiervan wordt een verslag gemaakt.
-
4 Incidenteel verlof kan voorts worden verleend met het oog op de deelname aan een examen
dat niet in de inrichting kan worden afgenomen of, ter voorbereiding op de invrijheidstelling,
met het oog op de regeling van praktische zaken buiten de inrichting.
-
5 Een jeugdige ten aanzien van wie vaststaat dat hij, na de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, Nederland zal dienen te verlaten dan
wel zal worden uitgezet of uitgeleverd, komt niet in aanmerking voor planmatig verlof.
-
4 Indien het verzoek een jeugdige betreft die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf
of vrijheidsbenemende maatregel Nederland zal dienen te verlaten, of uitgezet of uitgeleverd
zal worden, vraagt de directeur de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie
van Veiligheid en Justitie om advies.
-
2 De directeur neemt, na overleg met de inrichtingsarts, en, voor zover mogelijk, gehoord
de jeugdige, maatregelen met het oog op een zo spoedig mogelijke voortzetting van
de vrijheidsontneming.
-
1 Indien zich tijdens het verlof een incident voordoet, kan de directeur, afhankelijk
van de aard van het incident en het verlof, maatregelen nemen. Van een incident is
in ieder geval sprake wanneer de jeugdige:
-
a. tijdens het verlof betrokken is bij een verstoring van de openbare orde of het plegen
van een strafbaar feit;
-
b. verwijtbaar te laat of niet in de inrichting terugkeert;
-
c. onder invloed van alcohol of verdovende middelen in de inrichting terugkeert;
-
d. bij terugkeer in de inrichting contrabande met zich meevoert.
-
1 Aan een jeugdige die zonder begeleiding met verlof gaat, wordt door de inrichting
een verlofpas van een door Onze Minister vastgesteld model verstrekt, waarop eventuele
bijzondere voorwaarden worden vermeld.
De directeur kan de jeugdige een bijdrage in de reis- en verblijfkosten verstrekken.
Op grond van gewijzigde omstandigheden kan de directeur een reeds verleend verlof
of het daarvan nog resterende gedeelte intrekken, naar een andere tijdstip verplaatsen
of er nadere voorwaarden aan verbinden.
Onze Minister kan nadere regels stellen over het aanvragen en het verlenen van verlof.
Hoofdstuk 7. Proefverlof
[Vervallen per 01-07-2011]
Artikel 41
[Vervallen per 01-07-2011]
Artikel 42
[Vervallen per 01-07-2011]
Artikel 43
[Vervallen per 01-07-2011]
Artikel 44
[Vervallen per 01-07-2011]
Artikel 45
[Vervallen per 01-07-2011]
Artikel 46
[Vervallen per 01-07-2011]
Artikel 47
[Vervallen per 01-07-2011]
Hoofdstuk 8. (Onvrijwillige) geneeskundige behandeling
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
-
a.
a-dwangbehandeling: een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 51d, onder a, van de wet;
-
b.
b-dwangbehandeling: een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 51d, onder b, van de wet;
-
c.
gedwongen geneeskundige handeling: de gedwongen geneeskundige handeling als bedoeld in artikel 37 van de wet;
-
d.
geneeskundige behandeling: de onvrijwillige geneeskundige behandelingen, bedoeld in de onderdelen a tot en met
c, en de vrijwillige geneeskundige behandeling, bedoeld in artikel 51c van de wet;
-
e.
geneeskundig behandelingsplan: het geneeskundig behandelingsplan, bedoeld in artikel 51b van de wet;
-
f.
inspecteur: de inspecteur, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
-
g.
voorzetting van a-dwangbehandeling: de voortzetting van a-dwangbehandeling bedoeld in artikel 51e, vijfde lid, van de wet.
-
2 In een inrichting of op een afdeling als bedoeld in artikel 8, zevende lid, van de wet is vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, voldoende psychiatrisch geschoold
verpleegkundig personeel aanwezig. Bovendien is vierentwintig uur per dag, zeven dagen
per week, een psychiater beschikbaar.
-
4 Eens per twee weken, of vaker indien het belang van de jeugdige dit eist, vindt een
multidisciplinair overleg plaats, waaraan in ieder geval een psychiater, een arts,
een psycholoog en een verpleegkundige deelnemen. Indien de jeugdige de leeftijd van
zestien jaar nog niet heeft bereikt, worden zijn ouders of voogd, stiefouder of pleegouders
op de hoogte gesteld van de uitkomsten van het overleg.
-
2 Gedurende de behandeling kan het geneeskundig behandelingsplan worden gewijzigd. Bij
een wijziging wordt de uitkomst van het multidisciplinair overleg, bedoeld in artikel 48a, vierde lid, betrokken.
-
3 Een wijziging van het geneeskundig behandelingsplan wordt, in overleg met de persoon,
bedoeld in artikel 51c, onder b, van de wet vastgesteld. De wijziging wordt hem voor het ingaan daarvan medegedeeld.
-
2 Het deel van het geneeskundig behandelingsplan waarover geen overeenstemming kan worden
bereikt met de jeugdige of indien de jeugdige de leeftijd van zestien jaar nog niet
heeft bereikt zijn ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, wordt slechts vastgesteld
door een psychiater nadat een multidisciplinair overleg heeft plaatsgehad waaraan
in ieder geval een psychiater, een psycholoog en een verpleegkundige hebben deelgenomen.
-
3 Ingeval van a-dwangbehandeling worden de verklaringen van de psychiaters, bedoeld
in artikel 51e, tweede lid, van de wet, bij het in het tweede lid bedoelde overleg betrokken.
-
1 Voordat de directeur beslist dat een door de arts noodzakelijk geachte b-dwangbehandeling
of gedwongen geneeskundige handeling zal worden toegepast, pleegt de directeur overleg
met die arts en met het hoofd van de afdeling waar de jeugdige verblijft. Indien de
behandeling door een andere arts wordt verricht, wordt tevens met hem overlegd.
-
2 Ingeval van b-dwangbehandeling of indien het verrichten van een gedwongen geneeskundige
handeling noodzakelijk is ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis
van de geestvermogens van de jeugdige, pleegt de directeur bovendien overleg met de
voor de behandeling verantwoordelijke psychiater.
-
3 De uitkomsten van het multidisciplinaire overleg, bedoeld in artikel 48a, vierde lid, worden bij de beslissing meegenomen.
De jeugdige wordt gedurende de periode dat de a- of b-dwangbehandeling of de gedwongen
geneeskundige handeling wordt verricht, zo vaak als nodig is bezocht door een arts
of in diens opdracht een verpleegkundige. Het verslag van diens bevindingen wordt
opgenomen in het medische dossier.
-
1 De directeur stelt de voorzitter van de commissie van toezicht, de raadsman van de
jeugdige en indien de jeugdige de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt,
zijn ouders of voogd, stiefouder of pleegouders in kennis van het voornemen tot een
beslissing tot a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing.
Zij worden in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken.
-
3 Van de toepassing van een a-dwangbehandeling, b-dwangbehandeling, gedwongen geneeskundige
handeling of voortzetting van a-dwangbehandeling wordt uiterlijk bij de aanvang van
de behandeling melding gedaan aan Onze Minister en de commissie van toezicht. Ingeval
van a- of b-dwangbehandeling en indien een gedwongen geneeskundige handeling wordt
toegepast in verband met een gevaar dat voortvloeit uit een stoornis van de geestvermogens
van de jeugdige, wordt tevens melding gedaan aan de inspecteur.
-
6 Ingeval van een beslissing tot a-dwangbehandeling, b-dwangbehandeling of voortzetting
van a-dwangbehandeling, vermeldt de directeur tevens welke pogingen zijn gedaan om
tot overeenstemming als bedoeld in artikel 51c, onder b, van de wet te komen. In geval van een beslissing tot a-dwangbehandeling vermeldt hij bovendien
welke bezwaren tegen de behandeling zijn aangevoerd door de personen, bedoeld in het
eerste lid.
-
7 Van een beëindiging van een a-dwangbehandeling, b-dwangbehandeling of gedwongen geneeskundige
handeling geeft de directeur kennis aan de personen, genoemd in het derde en – indien
van toepassing – vierde lid.
De verantwoordelijke arts draagt zorg dat de melding van de toepassing van a-dwangbehandeling,
b-dwangbehandeling, gedwongen geneeskundige handeling en voortzetting van a-dwangbehandeling
en de resultaten van het overleg, bedoeld in artikel 48a, vierde lid, artikel 49a en artikel 49c, alsmede de adviezen die daarbij zijn gegeven en de afspraken die daarbij zijn gemaakt
worden geregistreerd in het medische dossier.
-
1 De inspecteur stelt na beëindiging van elke a- of b-dwangbehandeling, doch in ieder
geval na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 51e, vierde lid, van de wet, een onderzoek in of de beslissing tot de behandeling zorgvuldig is genomen en of
de uitvoering van de behandeling zorgvuldig is geschied.
-
1 Indien de toepassing van de behandeling, bedoeld in artikel 49a, tweede lid, de duur van twee weken te boven gaat wordt door de directeur een commissie samengesteld
bestaande uit ten minste een afdelingshoofd, een psychiater, een arts en een psycholoog.
-
2 De in het eerste lid bedoelde commissie brengt binnen twee dagen na de in het eerste
lid bedoelde termijn en, indien de onvrijwillige geneeskundige behandeling langer
wordt voortgezet, om de twee weken, advies uit aan de directeur over de voortzetting
van de behandeling.
Hoofdstuk 8a. Toezicht op telefoongesprekken
-
1 Telefoongesprekken die in verband met het toezicht, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet worden opgenomen, worden bewaard voor een periode van ten hoogste vier maanden.
-
3 Indien bij de uitoefening van het toezicht blijkt dat een telefoongesprek met een
persoon als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet is opgenomen, wordt dit opgenomen gesprek terstond gewist.
Hoofdstuk 9. Geestelijke verzorging
-
1 Bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn een hoofd boeddhistische geestelijke
verzorging, een hoofd hindoeïstische geestelijke verzorging, een hoofd islamitische
geestelijke verzorging, een hoofdrabbijn, een hoofdpredikant, een hoofdaalmoezenier
en een hoofd humanistische geestelijke verzorging aangesteld. Zij treden op als vertegenwoordiging
van de zendende instanties en dienen Onze Minister gevraagd en ongevraagd van advies
omtrent de geestelijke verzorging in de inrichtingen.
Aan een inrichting zijn geestelijk verzorgers van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen
verbonden, doch in elk geval geestelijk verzorgers van boeddhistische, hindoeïstische,
islamitische, joodse, protestantse en rooms-katholieke gezindte en geestelijk verzorgers
van het humanistisch verbond.
-
1 De aanstelling van een geestelijk verzorger van boeddhistische, hindoeïstische, islamitische,
joodse, protestantse of rooms-katholieke gezindte of een geestelijk verzorger behorend
tot het humanistisch verbond bij een rijksinrichting geschiedt door of vanwege Onze
Minister op voordracht van de betrokken hoofdgeestelijke, genoemd in artikel 51, eerste lid.
-
2 De aanstelling van een geestelijk verzorger van boeddhistische, hindoeïstische, islamitische,
joodse, protestantse of rooms-katholieke gezindte of een geestelijk verzorger behorend
tot het humanistisch verbond bij een justitiële particuliere inrichting geschiedt
door of vanwege het bestuur van de inrichting gehoord de betrokken hoofdgeestelijke,
genoemd in artikel 51, eerste lid.
Een andere geestelijk verzorger dan de in artikel 52 genoemde kan door de directeur toegang worden verleend tot de inrichting. De directeur
neemt deze beslissing niet dan na overleg met Onze Minister.
Hoofdstuk 10. Beroep tegen medisch handelen
[Vervallen per 01-01-2021]
Artikel 55
[Vervallen per 01-01-2021]
Artikel 56
[Vervallen per 01-01-2021]
Artikel 57
[Vervallen per 01-01-2021]
Artikel 58
[Vervallen per 01-01-2021]
Artikel 59
[Vervallen per 01-01-2021]
Artikel 60
[Vervallen per 01-01-2021]
Artikel 61
[Vervallen per 01-01-2021]
Hoofdstuk 11. Onderwijs en pedagogische activiteiten
-
1 Elke inrichting beschrijft welk onderwijs door of vanwege de inrichting wordt aangeboden,
met alle bijzonderheden, zoals leerinhouden, modules, toetsen, certificaten en methodes.
-
2 De onderwijstrajectkaart geeft een actueel beeld van het onderwijsverleden, test-
en toetsgegevens, de onderwijsdoelen die worden gepland, en de doelen of tussendoelen
die reeds zijn bereikt.
Hoofdstuk 12. Dossiers van jeugdigen
Het dossier van de jeugdige wordt op zorgvuldige wijze, volgens een vaste indeling,
opgebouwd. In ieder geval worden hierin onderscheiden:
-
a. persoons- en identificatiegegevens;
-
b. justitiële gegevens;
-
c. opvang- of behandelgegevens;
-
d. gegevens omtrent het verblijf.
Naast de in artikel 63, eerste lid, van de wet genoemde gegevens worden in het dossier opgenomen de jeugdige betreffende:
-
a. afschriften van mededelingen, bedoeld in artikel 62, eerste en tweede lid, van de wet;
-
b. uitspraken van de beklagcommissie en de beroepscommissie alsmede mededelingen, bedoeld
in artikel 64, vijfde lid, van de wet;
-
c. ontvangen afschriften van rechterlijke beslissingen betreffende de vrijheidsstraf
of vrijheidsbenemende maatregel;
-
d. kopieën van correspondentie van de inrichting over de jeugdige;
-
e. formulieren betreffende verlof en daarop genomen beslissingen alsmede machtigingen
van Onze Minister, bedoeld in de artikelen 30, eerste lid;
-
f. verzoeken om strafonderbreking en daarop genomen beslissingen;
-
g. gratieverzoeken en daarop genomen beslissingen;
-
h. mededelingen omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling;
-
i. gegevens omtrent de gezondheid van de jeugdige en te zijnen aanzien uitgevoerde verrichtingen,
een en ander voor zover de opname van deze gegevens voor een goede opvang of behandeling
van hem noodzakelijk is.
-
2 De directeur kan de jeugdige die een verzoek doet tot inzage van zijn dossier of delen
daarvan, bepaalde gegevens onthouden, indien dit noodzakelijk is voor de handhaving
van de orde of de veiligheid in de inrichting, in het belang van de geestelijke of
lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige, ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van anderen dan de jeugdige voor zover die niet bij de tenuitvoerlegging betrokken
zijn, of wanneer de uitvoering van het perspectiefplan dit vereist.
-
1 De ouders of voogd, stiefouder of pleegouders hebben recht op inzage in het dossier
van de jeugdige, tenzij belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten of inzage
achterwege dient te blijven ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van anderen.
Ten aanzien van jeugdigen van 18 jaar en ouder is instemming van de jeugdige vereist.
-
3 Aan Onze Minister, de selectiefunctionaris, de directeur en door dezen aan te wijzen
personeelsleden of medewerkers kunnen gegevens uit het dossier worden verstrekt voor
zover dat noodzakelijk is voor:
-
a. de behandeling van verzoeken, de jeugdige betreffende;
-
b. de behandeling van procedures, de jeugdige betreffende;
-
c. het beheer van de dossiers;
-
d. de behandeling van andere beslissingen, de jeugdige betreffende.
-
2 Na de in het eerste lid bedoelde termijn worden de bescheiden, opgenomen in het dossier,
vernietigd, of zodanig bewerkt dat deze niet meer tot de jeugdige kunnen worden herleid,
tenzij de vernietiging of bewerking in strijd is met een aanmerkelijk belang van een
ander dan de jeugdige.
Hoofdstuk 13. Aanwijzing van particuliere inrichtingen
-
1 Een aanvraag tot aanwijzing als particuliere inrichting kan slechts worden gedaan
door een rechtspersoon die een voorziening van jeugdhulpverlening als bedoeld in artikel
3b, eerste lid, van de wet beheert.
-
2 De aanwijzing als particuliere inrichting kan door Onze Minister worden ingetrokken,
indien de rechtspersoon heeft gehandeld in strijd met de toepasselijke regelgeving
of hetgeen overeenkomstig artikel 72, tweede lid, onder b of c, is verklaard.
De particuliere inrichting beschikt over een calamiteitenplan, waarin is geregeld
welke acties dienen te worden ondernomen, en door wie, in het geval van een calamiteit.
Hoofdstuk 14. Opperbeheer rijksinrichtingen
De rijksinrichting beschikt over een calamiteitenplan, waarin is geregeld welke acties
dienen te worden ondernomen, en door wie, in het geval van een calamiteit.
De inrichting biedt passende behandeling aan. Onder passende behandeling wordt verstaan
zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en gericht op de
jeugdige wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige.
De inrichting organiseert het verblijf op zodanige wijze, voorziet de instelling zowel
kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor
een zodanige verantwoordelijkheidsverdeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs
moet leiden tot een verantwoord verblijf.
Hoofdstuk 16. Vergoedingen beklag- en beroepsprocedures
Hoofdstuk 17. Aansprakelijkheid directeur
Buiten geval van opzet of bewuste roekeloosheid is de aansprakelijkheid van de directeur
voor voorwerpen die een jeugdige ingevolge artikel 50, tweede lid, van de wet onder zich heeft, beperkt tot vijfhonderd euro per voorwerp, inclusief eventuele
gevolgschade.
Hoofdstuk 18. Wijziging andere regelgeving
[Red: Wijzigt het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994. ]
[Red: Wijzigt het Subsidiebesluit justitiële jeugdinrichtingen.]
[Red: Wijzigt de Gratieregeling 1976.]
[Red: Wijzigt het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid.]
Hoofdstuk 19. Slotbepalingen
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de wet en dit reglement en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke
karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde
van ambt, beroep of wettelijk voorschrift terzake van die gegevens een geheimhoudingsplicht
geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk
voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van
dit reglement de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Het Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming wordt ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Dit besluit wordt aangehaald als: Reglement justitiële jeugdinrichtingen.