Het centraal schriftelijk examen is voor de vier beeldende vakken gelijk en bedraagt
40 tot 45 vragen, verdeeld over 3 tot 5 opgaven.
Er is een duidelijk relatie tussen het gemeenschappelijk thema van het CPE en het
CSE.
De opgaven en vragen worden evenwichtig over de verschillende beeldende disciplines
verdeeld.
In het CSE komen beeldende kunst en vormgeving aan bod op het gebied van:
De vragen in het CSE zijn overwegend kunstbeschouwelijk van aard.
In het CSE wordt het proces van werken van kunstenaars en vormgevers, bv. in de vorm
van studies en schetsen, betrokken.
Het CSE bestaat overwegend uit open vraagvormen.
Er kunnen gesloten vragen voorkomen. Deze vragen hebben de vorm van meerkeuze vragen
waarbij de kandidaat uit 3 tot 4 alternatieven kan kiezen.
In het CSE worden geen vragen gesteld die vakspecifieke kennis vereisen.