In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. de wet:
-
de Wet financiering decentrale overheden;
- b. financiële instelling:
-
een instelling die aan één van onderstaande bepalingen voldoet:
-
1. een kredietinstelling die in Nederland op grond van de Wet toezicht kredietwezen
1995, of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte onder toezicht
staat;
-
2. een effecteninstelling die in Nederland op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte onder toezicht staat;
-
3. een beleggingsinstelling die in Nederland op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte onder toezicht staat;
-
4. een verzekeraar die in Nederland op grond van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte onder toezicht staat;
-
5. een pensioenfonds dat in Nederland op grond van de Pensioen- en spaarfondsenwet onder
toezicht staat;
- c. solvabiliteitsratio:
-
door een bancaire toezichthoudende autoriteit in een lidstaat van de Europese Economische
Ruimte voorgeschreven minimumniveau aansprakelijk vermogen tegenover aangehouden naar
risicograad gewogen activum;
- d. vastrentende waarden:
-
openbare en onderhandse leningen;
- e. nazorgfondsen:
-
fondsen als bedoeld in artikel 15.47 van de Wet Milieubeheer.
Bij het uitzetten van gelden, alsmede bij het afsluiten van derivaten door openbare
lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de wet, voldoen de tegenpartijen waarmee transacties terzake worden afgesloten aan onderdeel
a, b of c:
-
a. financiële instellingen of door financiële instellingen uitgegeven waardepapier met
minimaal een A rating, afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency;
-
b. instellingen, voor wiens waardepapier een solvabiliteitsratio van 0% geldt;
-
c. financiële instellingen, met een kredietwaardigheid vergelijkbaar met het gestelde
in onderdeel a, voor zover vastgelegd en onderbouwd in het financieringsstatuut en
de begroting en het jaarverslag.
Openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de wet, zetten uitsluitend gelden uit in de vorm van:
-
a. producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het einde van de looptijd intact is,
uitgezet bij een instelling die voldoet aan artikel 2;
-
b. vastrentende waarden, uitgegeven door een instelling die voldoet aan artikel 2.
-
1 Nazorgfondsen mogen, in afwijking van artikel 3, gelden uitzetten in de vorm van beleggingen in aandelen die genoteerd zijn aan een
van overheidswege toegelaten effectenbeurs en in onroerend goedfondsen die genoteerd
zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs, mits zeker wordt gesteld
dat de hoofdsom, gecorrigeerd voor inflatie, ten minste aan het einde van dertig jaar
intact is door middel van:
-
a. vastrentende waarden, uitgegeven door een instelling die voldoet aan artikel 2, of
-
b. overige uitzettingen tegen rente bij een instelling die voldoet aan artikel 2.
-
2 In afwijking van het eerste lid, laatste volzin, kunnen derivaten ook worden afgesloten
op een gereglementeerde markt in de Europese Economische Ruimte, zoals bedoeld in
de Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied
van beleggingen in effecten in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte onder
toezicht staande effecteninstelling.
Een wijziging van deze Richtlijn gaat voor de toepassing van deze regeling gelden
met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet
zijn gegeven.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitzettingen en derivaten decentrale
overheden.