1. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1 dient de terugverdientijd voor de investeringen in:
a. onderdeel A, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste 5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 25 jaar en dient de energiebesparing aantoonbaar het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
b. onderdeel B, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste 5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 15 jaar en dient de energiebesparing aantoonbaar het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
c. onderdeel C, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste 5 jaar te bedragen, maar niet meer dan 15 jaar en dient de energiebesparing aantoonbaar het directe gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
2. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van toepassing indien een besparing plaatsvindt op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof worden ingezet. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door waterstof dat als grondstof of hulpstof wordt ingezet. De in het eerste lid gestelde terugverdientijd is ook van toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door vloeibare- of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet.
3. Subsidies of andere bijdragen van derden worden niet in mindering gebracht op het investeringsbedrag waarmee de terugverdientijd als bedoeld in het eerste lid wordt berekend. Bij het berekenen van de terugverdientijd voor technische voorzieningen dient geen rekening te worden gehouden met verkregen subsidies of andere bijdragen van derden.
4. Als referentie voor de berekening van de terugverdientijd dient bij aanpassingen aan bestaande bedrijfsgebouwen, aanpassingen aan of vervanging van bestaande processen en aanpassingen aan of vervanging van bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik. Bij nieuwe processen, nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe transportmiddelen dient het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie.
Indien er sprake is van uitbreiding van een bestaand proces, wordt het uitbreidingsgedeelte gezien als een nieuw proces waarvoor als referentie voor de berekening van de terugverdientijd het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen dient te worden genomen.
Onder het historisch energiegebruik wordt verstaan het totale energiegebruik gemeten over een representatieve periode, voorafgaand aan het moment van investeren, waarin het bedrijfsmiddel onder ontwerpomstandigheden is gebruikt, en gebaseerd op de oorspronkelijke specificaties van het bedrijfsmiddel.
5. Bij de berekening van de terugverdientijd wordt de besparing door verlaging van het energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende stoffen en groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen en de besparing door een gewijzigde product- of grondstofspecificatie buiten beschouwing gelaten.
6. Wanneer de energiebesparing bij een aanpassing aan een bestaand proces het rechtstreekse gevolg is van een significant gewijzigde product- of grondstofspecificatie dan dient niet het historische energiegebruik, maar het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie te worden genomen.
7. Onder bedrijfsgebouwen als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, wordt verstaan gebouwen die gebruikt worden voor bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van (recreatie)woningen, tuinbouwkassen, datacenters en serverruimten. Investeringen in of voor tuinbouwkassen, in of voor datacenters en in of voor serverruimten moeten voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 1, onderdeel B, voor investeringen ten behoeve van processen.
8. Ten aanzien van de investeringen omschreven in artikel 1,onderdeel D, moeten deze voorzieningen er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door voor ten minste 70% van de energie-inhoud gebruik te maken van duurzame energie. Onder duurzame energie valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan van omgevingswarmte en biomassa.
9. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan die nader omschreven investering van toepassing. Dit geldt voor:
a. artikel 1, onderdeel A, onder 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.Q., 2.1.A. tot en met 2.1.D., 2.2.B., 3.1.B. tot en met 3.1.E., 3.2.A., 4.2.B. tot en met 4.2.D.,
b. artikel 1, onderdeel B, onder 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.U., 2.1.B. tot en met 2.1.D., 3.1.B. tot en met 3.1.D., 3.2.A., 4.2.B. en 4.2.C;
c. artikel 1, onderdeel C, onder 1.2.B. tot en met 1.2.G. en 1.3.B. tot en met 1.3.D.;
d. artikel 1, onderdeel D, onder 1.1.B tot en met 1.1.H., 2.1.A., 4.1.A., 4.1.B., 5.1.A. tot en met 5.1.C. en 6.1.A.;
e. artikel 1, onderdeel E, onder 1.1.A., 1.1.B., 2.1.A., 3.1.A., 3.1.B., 4.1.A., 4.1.B. en 5.1.A.;
f. artikel 1, onderdeel F, onder 1.1.A tot en met 1.1.D., 2.1.A. tot en met 2.1.D., 3.1.A. en 4.1.A..
10. Indien bij de in het negende lid genoemde nader omschreven investeringen de omschrijving zich beperkt tot de bestaande situatie, zijn investeringen die geen betrekking hebben op de bestaande situatie, uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
11. Een warmtebuffer of (rest)warmteopslagvat die niet hoofdzakelijk bestemd is voor het opslaan van (rest)warmte vrijkomend bij bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, onder 1.2.B., 1.2.C., 1.2.D., 1.2.E. en 1.2.J, onderdeel B, onder 1.2.D., 1.2.R en 3.1.B., onderdeel D, onder 1.1.C., 1.1.D., 4.1.A. en 5.1.A., onderdeel E, onder 3.1.A. en onderdeel F, 2.1.D. is uitgesloten van energie-investeringsaftrek, met uitzondering van warmtebuffers als bedoeld in artikel 1, onderdeel B, onder 3.1.D. en artikel 1, onderdeel E, onder 3.1.B.
12. Maximuminvesteringsbedragen genoemd in artikel 1, onderdeel A, onder 1.1.B., 1.2.B., 1.2.C., 1.2.F., 1.2.J., 1.2.K., 1.2.P., 2.1.A., 2.1.B., 2.1.C., 3.1.B., 3.1.C., 4.2.B., 4.2.C. en 5.1., onderdeel B, onder 1.2.F., 1.2.J., 1.2.L., 1.2.M., 1.2.R., 1.2.S., 1.2.T., 2.1.C., 2.1.D. en 3.1.C., onderdeel C, onder 1.2.B.,1.3.B. en 1.3.D., onderdeel F, onder 4.1.A., die voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen, zien op de totale investering in het betreffende (onderdeel van een) bedrijfsmiddel.
13. Een spudpaal die niet wordt toegepast op een bestaand werkschip als bedoeld in artikel 1, onderdeel C, onder 1.3.D. is uitgesloten van energie-investeringsaftrek.