Voorschrift Vreemdelingen 2000

Geraadpleegd op 06-12-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m 31-01-2024

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Afdeling 1. Definitiebepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. het Besluit: het Vreemdelingenbesluit 2000;

  • b. EVRM: Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

  • c. de BRP: de basisregistratie personen;

  • d. vervolging: vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag;

  • e. ernstige schade: daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet en artikel 15 van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) (PbEU 2011 L 337);

  • f. Terugtrekkingsakkoord: het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01 van 12 november 2019.

Artikel 1.2

Ter uitvoering van een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar de buitengrenzen, wordt onder 'Nederland' in de artikelen 4.7 en 4.8 mede verstaan het grondgebied van andere bij dat verdrag aangesloten landen waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt.

Artikel 1.3

Voorzover uit een wettelijk voorschrift niet anders voortvloeit, worden de bevoegdheden genoemd in deze regeling uitgeoefend namens de Minister. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden worden de algemene en bijzondere aanwijzingen van de Minister in acht genomen.

Afdeling 2. De referent

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1.4

De referent van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor arbeid als kennismigrant of voor een overplaatsing binnen een onderneming, draagt er zorg voor dat de vreemdeling bij de werving en selectie op de hoogte wordt gesteld van de relevante regelgeving.

Artikel 1.5

De referent van een vreemdeling die in het kader van uitwisseling als au pair in Nederland verblijft of wil verblijven draagt er zorg voor dat:

  • a. op zorgvuldige wijze wordt bemiddeld tussen de vreemdeling en het gastgezin;

  • b. het gastgezin op zorgvuldige wijze wordt geselecteerd;

  • c. indien hij op de hoogte is of vermoedens heeft van misbruik van een vreemdeling door een gastgezin plaatsing bij dit gastgezin achterwege blijft;

  • d. het gastgezin en de vreemdeling bij de werving en selectie op de hoogte worden gesteld van de relevante regelgeving;

  • e. hij zich ervan vergewist dat zowel het gastgezin als de vreemdeling zich aan de verplichtingen houden;

  • f. hij zich vergewist van het welzijn en welbevinden van de vreemdeling gedurende het verblijf van de vreemdeling in het gastgezin;

  • g. de vreemdeling zich te allen tijde kan wenden tot de referent met vragen en klachten;

  • h. hij de vreemdeling op de hoogte stelt van het bestaan en de werking van het Meldpunt Misbruik au pairs, en

  • i. hij bij kennis of een redelijk vermoeden van onregelmatigheden, misstanden of misbruik en bij meldingen hiervan passende maatregelen treft.

Artikel 1.6

De referent van een vreemdeling die in het kader van uitwisseling als uitwisselingsjongere, niet zijnde een au pair, in Nederland verblijft of wil verblijven draagt er zorg voor dat:

  • a. indien sprake is van verblijf in een gastgezin er op zorgvuldige wijze wordt bemiddeld tussen de vreemdeling en het gastgezin;

  • b. de vreemdeling en, indien sprake is van verblijf in een gastgezin het gastgezin op zorgvuldige wijze wordt geselecteerd;

  • c. indien hij op de hoogte is of vermoedens heeft van misbruik van een vreemdeling door een gastgezin plaatsing in dit gastgezin achterwege blijft;

  • d. het gastgezin en de vreemdeling bij de werving en selectie op de hoogte worden gesteld van de relevante regelgeving;

  • e. hij zich ervan vergewist dat de vreemdeling zich aan de verplichtingen houdt;

  • f. hij zich vergewist van het welzijn en welbevinden van de vreemdeling gedurende zijn verblijf;

  • g. de vreemdeling zich te allen tijde kan wenden tot de referent met vragen en klachten, en

  • h. hij bij kennis of een redelijk vermoeden van misbruik of misstanden en bij meldingen hiervan passende maatregelen treft.

Artikel 1.8

De referent van een vreemdeling die in Nederland wil verblijven voor studie in het hoger onderwijs draagt er zorg voor dat alleen studenten worden geworven die toelaatbaar tot de opleiding zijn en dat de vreemdeling bij de werving en selectie op de hoogte wordt gesteld van de relevante regelgeving.

Artikel 1.9

  • 1 Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor studie, kan ook als referent optreden de krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderwijsinstelling, waaraan de vreemdeling voortgezet onderwijs volgt of wil volgen, die, voor zover op grond van de Handelsregisterwet 2007 vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, en die:

    • a. door de Internationale Baccalaureaat Organisatie geaccrediteerd is;

    • b. het Internationale Baccalaureaat diplomaprogramma aanbiedt, en

    • c. deel uitmaakt van een internationale organisatie, waarbij een uitwisseling van leerlingen over de wereld plaatsvindt en het land van plaatsing wordt bepaald door landelijke comités van deze internationale organisatie, of die zijn leerlingen in een internaat plaatst.

  • 2 Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor studie, kan ook als referent optreden de krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderwijsinstelling, waaraan de vreemdeling middelbaar beroepsonderwijs volgt of wil volgen die, voor zover op grond van de Handelsregisterwet 2007 vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de wet, en die is aangesloten bij de Gedragscode internationale student middelbaar beroepsonderwijs niveau 4 en is opgenomen in het daarbij behorende register.

Artikel 1.10

Als referent van een vreemdeling die arbeid voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie verricht of wil verrrichten kan slechts optreden:

  • a. een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie met rechtspersoonlijkheid, of

  • b. een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie die deel uitmaakt van een organisatie die rechtspersoonlijkheid heeft.

Paragraaf 2. Erkenning als referent

Artikel 1.11

  • 1 Ter zake van de afdoening van een aanvraag om de erkenning als referent is de aanvrager een bedrag van € 4.560 verschuldigd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de aanvrager ter zake van de afdoening van een aanvraag om de erkenning als referent een bedrag van € 2.279 verschuldigd, indien:

    • a. de aanvraag verband houdt met uitwisseling;

    • b. de aanvraag verband houdt met arbeid en de aanvrager een onderneming met ten hoogste 50 medewerkers of een onderneming van een concern met ten hoogste 50 medewerkers betreft, of

    • c. het een aanvraag om erkenning met toepassing van artikel 1.13, tweede lid, onderdeel b tot en met d, betreft.

Artikel 1.12

De aanvrager om erkenning als referent die niet op grond van de Handelsregisterwet 2007 inschrijvingsplichtig is en niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, verstrekt bij de aanvraag de naam, de voornamen, de geboortedatum, de geboorteplaats, de nationaliteit, het burgerservicenummer en de functie van iedere bestuurder van de onderneming of rechtspersoon.

Artikel 1.13

  • 2 In afwijking van het eerste lid verstrekt de aanvrager een ondernemingsplan indien de onderneming nog geen anderhalf jaar bestaat of nog geen anderhalf jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht, tenzij:

    • a. de aanvrager een onderneming of rechtspersoon betreft die het volledige eigendom met volledige zeggenschap is van een onderneming of rechtspersoon die indien deze onderneming of rechtspersoon zelf de aanvraag indient niet verplicht is een ondernemingsplan ingevolge dit artikel over te leggen, in welk geval de aanvrager een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van de Leidraad Invordering van de onderneming of rechtspersoon waarvan het volledig eigendom is over legt;

    • b. de aanvrager een onderneming of rechtspersoon betreft die voortkomt uit een fusie tussen twee ondernemingen of rechtspersonen die beide direct voorafgaand aan de aanvraag om erkenning zijn erkend als referent;

    • c. de aanvrager een onderneming of rechtspersoon betreft die volledig is overgenomen door een onderneming of rechtspersoon die direct voorafgaand aan de aanvraag om erkenning zelf als referent is erkend;

    • d. sprake is van een aanvraag om erkenning als referent vanwege een wijziging in de rechtsvorm van de onderneming of rechtspersoon van een erkend referent en uit de notariële akte blijkt dat:

      • 1°. de aard van de ondernemingsactiviteiten niet is uitgebreid, en

      • 2°. de zeggenschap in de nieuwe onderneming of rechtspersoon gelijk blijft; of

    • e. de aanvrager een uitwisselingsorganisatie in het kader van uitwisseling van au pairs die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte betreft.

  • 3 Indien de aanvrager een vestiging van een onderneming betreft die onderdeel uitmaakt van een buitenlandse onderneming, kan de aanvrager, in afwijking van het eerste en tweede lid, de continuïteit en solvabiliteit aantonen door een verklaring van bekendheid van de Netherlands Foreign Investment Agency van het Ministerie van Economische Zaken over te leggen.

  • 4 Indien er naar het oordeel van de Minister of de Minister van Economische Zaken twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit voldoende zijn gewaarborgd verstrekt de aanvrager, in afwijking van het eerste, tweede en derde lid:

    • a. in het geval de aanvrager een onderneming betreft die nog geen anderhalf jaar bestaat of nog geen anderhalf jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht een ondernemingsplan;

    • b. in het geval de aanvrager een onderneming betreft die langer dan anderhalf jaar maar korter dan drie jaar bestaat of langer dan anderhalf jaar maar korter dan drie jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht een ondernemingsplan en de beschikbare, door een onafhankelijke partij geverifieerde jaarrekeningen en geverifieerde exploitatieprognoses en liquiditeitsprognoses voor de komende twee jaar inclusief toelichting op de uitgangspunten;

    • c. in het geval de aanvrager een onderneming betreft die langer dan drie jaar bestaat of langer dan drie jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht, door een onafhankelijke partij geverifieerde jaarrekeningen van de afgelopen drie jaren en geverifieerde exploitatieprognoses en liquiditeitsprognoses voor de komende twee jaar inclusief toelichting op de uitgangspunten.

  • 5 Voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende zijn gewaarborgd, worden de bewijsmiddelen, bedoeld in het tweede en vierde lid, ter advisering voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 6 Indien de aanvrager om erkenning als referent in het kader van uitwisseling van au pairs een uitwisselingsorganisatie betreft die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte, is een verklaring die vergelijkbaar is met de verklaring, bedoeld in het eerste lid, vereist, voor zover die in de betreffende lidstaat verkrijgbaar is. Indien een vergelijkbare verklaring niet verkrijgbaar is, toont de aanvrager op andere wijze de continuïteit en solvabiliteit aan.

Artikel 1.14

Een onderneming die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten of payrolling, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c en d, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt alleen erkend als referent indien de onderneming is opgenomen in het register van de Stichting normering arbeid.

Artikel 1.15

De aanvrager om erkenning als referent legt desgevraagd een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens over.

Artikel 1.15a

De erkenning als referent kan worden ingetrokken indien:

  • a. er in de afgelopen drie jaar ten behoeve van een vreemdeling geen machtiging tot voorlopig verblijf of een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, en

  • b. er geen vreemdeling is waarvoor de referent als erkend referent optreedt.

Artikel 1.16

Hoofdstuk 1a. Nationale visa

Artikel 1.17

  • 1 Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een terugkeervisum is de vreemdeling een bedrag van € 177 verschuldigd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 2963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971,70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie, een bedrag van € 52 verschuldigd.

Hoofdstuk 2. Toegang

Artikel 2.1

  • 1 Als luchthavens, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit, zijn aangewezen:

    • a. de luchthavens die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling, en

    • b. de luchthavens, vanaf welke vluchten vertrekken voor het vervoer van personen in het ongeregeld vervoer, als bedoeld in het Besluit Vracht- en overige vluchten van de Minister van Infrastructuur en Milieu, met uitzondering van de vluchten die door onze Minister door tussenkomst van de Minister van Infrastructuur en Milieu van de verplichting tot het maken van een afbeelding zijn ontheven.

  • 2 De Minister kan bepalen dat de verplichtingen ingevolge artikel 2.2 van het Besluit voor één of meer vervoerders vanaf één of meer van de in het eerste lid, onder a, genoemde luchthavens tijdelijk worden opgeschort.

  • 3 De Minister kan bepalen dat de verplichtingen ingevolge artikel 2.2 van het Besluit van toepassing zijn op één of meer vervoerders door wiens tussenkomst de aanvoer van niet- of onvoldoende gedocumenteerde vreemdelingen op korte termijn vanaf een bepaalde, niet in het eerste lid, onder a, genoemde luchthaven aanzienlijk is toegenomen.

Artikel 2.1a

  • 1 De vervoerder, bedoeld in artikel 2.2a, eerste lid, van het Besluit, verzamelt de passagiersgegevens, bedoeld in artikel 2.2a, derde lid, van het Besluit, ten aanzien van alle passagiers die hij naar een luchthaven in Nederland vervoert vanaf een luchthaven die niet in de Europese Unie of een land dat betrokken is bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis gelegen is.

  • 2 De vervoerder zendt de krachtens het eerste lid verzamelde passagiersgegevens elektronisch, voor het einde van de instapcontroles aan de ambtenaar belast met de grensbewaking aan het door die ambtenaar aangegeven adres.

  • 3 De ingevolge het tweede lid te zenden gegevens worden verzonden in een bericht met de structuur die is gebaseerd op de vanwege de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties vastgestelde indeling voor elektronische gegevensuitwisseling voor overheid, handel en vervoer, gepubliceerd onder de titel: Electronic Data Interchange For Administration, Commerce and Transport (EDIFACT) Passenger List Message (PAXLST).

Artikel 2.3

Als de categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, onder b, van het Besluit zijn aangewezen de vreemdelingen die behoren tot een van de categorieën, opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling, voor zover de vreemdeling:

  • a. voldoet aan de voor hem gestelde voorwaarden, en

  • b. zich naar Nederland begeeft voor een tijdsduur of doel als aangegeven bij die categorie.

Artikel 2.4

Als de vliegvelden in Nederland, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van het Besluit, zijn aangewezen de vliegvelden, vermeld in bijlage 4 bij deze regeling.

Artikel 2.6

Artikel 2.9

Voor de ondertekening door een daartoe solvabele derde van de garantverklaring, bedoeld in artikel 2.11, derde lid, van het Besluit, wordt bij het verlenen van toegang aan:

  • a. een zeeman of meerdere zeelieden gebruik gemaakt van het model, dat als bijlage 6a onderscheidenlijk als bijlage 6b bij deze regeling is gevoegd;

  • b. een andere vreemdeling gebruik gemaakt van het model, dat als bijlage 6c bij deze regeling is gevoegd.

Artikel 2.10

  • 3 De bevoegde ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst kunnen besluiten de maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, voort te zetten in overeenstemming met artikel 6a van de Wet.

  • 4 De oplegging of opheffing van de maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet, met toepassing van artikel 6, zesde lid, van de Wet vindt plaats door de bevoegde ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Hoofdstuk 3. Verblijf

Afdeling 1. Rechtmatig verblijf

Paragraaf 1. Bescheiden rechtmatig verblijf

Artikel 3.1

  • 2 De beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt verleend, wordt vermeld op het document of de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 3 Op het document of de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, c, d en e, wordt de aantekening gesteld ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’. Op het document of de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt de aantekening gesteld:

    • a. ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;

    • b. ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’;

    • c. ‘TWV vereist voor arbeid van bijkomende aard, andere arbeid in loondienst niet toegestaan’;

    • d. ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’;

    • e. ‘TWV vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’;

    • f. ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’;

    • g. ‘Arbeid als kennismigrant en zelfstandige toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’;

    • h. ‘Arbeid als houder van de Europese blauwe kaart en zelfstandige toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’;

    • i. ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV’;

    • j. Arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV;

    • k. ‘Arbeid toegestaan, TWV alleen gedurende eerste 12 maanden vereist’;

    • l. ‘Arbeid niet toegestaan’;

    • m. ‘arbeid toegestaan conform aanvullend document’;

    • n. ‘arbeid wegens overplaatsing binnen een onderneming en arbeid als zelfstandige toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV;’

    • o. ‘TWV niet vereist voor incidentele arbeid in het kader van WHP/WHS, andere arbeid niet toegestaan’;

    • p. arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.

  • 5 De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder a, van het Besluit tevens vastgesteld als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet. Voor de schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder a, geldt dat deze enkel in combinatie met een geldig grensoverschrijdend document wordt beschouwd als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet.

  • 6 Als aanvullend document is aangewezen het document van het model dat als bijlage 7l bij deze regeling is gevoegd.

Artikel 3.2

  • 1 Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

    • a. voor gemeenschapsonderdanen, die als grensarbeider, als werkzoekende grensarbeider, of hangende hun aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, verblijven: de sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen van het model dat als bijlage 7h bij deze regeling is gevoegd;

    • b. voor vreemdelingen die hun rechtmatig verblijf ontlenen aan het Terugtrekkingsakkoord: de documenten ‘Terugtrekkingsakkoord’ van de modellen die als bijlage 7e2, 7e3, 7e4 en 7e5 bij deze regeling zijn gevoegd, en;

    • c. voor de overige gemeenschapsonderdanen: het document EU/EER van de modellen die als bijlage 7e6, 7e7, 7e8 en 7e9 bij deze regeling is gevoegd.

  • 2 Op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, wordt de aantekening gesteld: ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist’.

  • 3 Op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, kan de aantekening worden gesteld:

    • a. ‘een beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’, of

    • b. ‘een meer dan aanvullend beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Artikel 3.3

  • 1 Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder f tot en met h, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

    • a. voor vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of een rechterlijke beslissing omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet: het document W van het model dat als bijlage 7f bij deze regeling is gevoegd;

    • b. voor vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of rechterlijke uitspraak omtrent een aanvraag tot verlening, verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet en die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g of h van de Wet hebben en in het verleden een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet hebben ingediend: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd;

    • c. voor vreemdelingen die hun rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f of h, van de Wet, ontlenen aan tijdelijke bescherming in de zin van artikel 1 van de Wet: het document O van het model dat als bijlage 7f3 bij deze regeling is gevoegd of de sticker Verblijfsaantekeningen Tijdelijke bescherming van het model dat als bijlage 7h2 bij deze regeling is gevoegd;

    • d. voor vreemdelingen die in afwachting zijn van de beslissing op een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning: de sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het derde lid;

    • e. voor overige vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of een rechterlijke uitspraak omtrent een aanvraag tot verlening, verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet en die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g of h van de Wet hebben en waarbij naar oordeel van de Minister sprake is van zeer bijzondere omstandigheden: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd;

    • f. voor overige vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f of g, van de Wet: de sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het vierde lid, en

    • g. voor overige vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Wet: de sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures van het model dat als bijlage 7i bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het vijfde lid;

    • h. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder m, van de Wet: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd.

  • 2 Het document, bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c, d en e, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder c en d, van het Besluit tevens vastgesteld als geldend document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen.

  • 3 De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder d, luidt: ‘verlenging aangevraagd voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 Vw 2000 op (datum). TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend. Geldig tot (datum), tenzij voor deze datum op voormelde aanvraag is beslist’.

  • 4 De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder f, luidt: 'aanvraag ingediend/verlenging aangevraagd voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14/20/33/45a Vw 2000 op (datum). arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist. Geldig tot (datum), tenzij voor deze datum op voormelde aanvraag is beslist'.

  • 5 De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder g, luidt: 'bezwaarschrift ingediend of beroep rechtbank ingediend op (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist. Geldig tot (datum), tenzij voor deze datum op voormeld bezwaar/beroep is beslist.'

  • 6 De aantekening bedoeld in het eerste lid, onder h, luidt: ‘verblijf als bedoeld in artikel 8, onder m, van de Wet. Arbeid niet toegestaan. Geldig tot (datum).’

  • 7 De aantekening, bedoeld in het derde lid, heeft een geldigheidsduur van ten hoogste drie maanden. Indien de geldigheidsduur van de aantekening verstrijkt voordat een beslissing op de aanvraag is genomen, kan de desbetreffende aantekening wederom worden gesteld met een geldigheidsduur van ten hoogste drie maanden. Indien afwijzend is beslist, wordt de aantekening ‘vervallen’ geplaatst.

  • 8 De aantekeningen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, hebben een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Indien de geldigheidsduur van de aantekening verstrijkt voordat een beslissing is genomen op de aanvraag, onderscheidenlijk het bezwaar of beroep, kan de desbetreffende aantekening wederom worden gesteld met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Indien afwijzend is beslist, wordt de aantekening 'vervallen' geplaatst.

Artikel 3.4

  • 1 Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet blijkt, is aangewezen de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 De tekst van de aantekening, bedoeld in het eerste lid, luidt: 'aangemeld op (datum) voor verblijf op grond van artikel 12 Vw 2000 tot (datum). arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingvergunning wel/niet vereist'. Indien het betreft een vreemdeling die naar Nederland is gekomen om als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip, wordt de aantekening omtrent aanmelding aangevuld met 'voor verblijf als zeeman tot (datum)'.

Artikel 3.5

Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

  • a. in de gevallen, bedoeld in artikel 4.29, derde lid, van het Besluit: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd;

  • b. in de overige gevallen: de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening 'verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, Vw 2000 tot (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist'.

Artikel 3.6

Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder k, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen:

Artikel 3.7

Artikel 3.8

  • 1 De stickers van de modellen die als bijlagen 7g, 7h, 7h2 en 7i bij deze regeling zijn gevoegd, worden geplaatst:

  • 2 Op de stickers, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetekend:

    • a. het V-nummer;

    • b. het paspoortnummer.

Artikel 3.9

  • 2 Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder c, f, g – laatstgenoemde twee onderdelen voor zover sprake is van een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning bedoeld in de artikelen 28 en 33 – alsmede j en k van de Wet blijkt, worden verstrekt door de korpschef.

Paragraaf 2. Tijdelijke bescherming

Artikel 3.9a

  • 1 Als vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit, zijn aangewezen vreemdelingen die:

    • a. de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd;

    • b. de Oekraïense nationaliteit hebben en die kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven; of

    • c. beschikken over een op 23 februari 2022 geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning en ten aanzien van wie:

      • 1°. aannemelijk is dat zij Oekraïne na 26 november 2021 hebben verlaten; en

      • 2°. niet is gebleken dat zij na 23 februari 2022 naar het land van herkomst zijn teruggekeerd.

Afdeling 2. De verblijfsvergunning regulier

Paragraaf 1. Inburgering in het buitenland

Artikel 3.10

  • 1 De vreemdeling die een beroep doet op artikel 3.71a, tweede lid, onder c, van het Besluit en daarbij medische omstandigheden aanvoert, overlegt een verklaring van het model dat als bijlage 19 bij deze regeling is gevoegd, dat is ingevuld en ondertekend door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts. De verklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden bij de indiening van de aanvraag.

  • 2 De kosten van een consult bij een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige zoals bedoeld in het eerste lid, komen voor rekening van de vreemdeling.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde verklaring wordt aan de aangewezen arts aangeboden met de in bijlage 19 opgenomen begeleidende brief en het in bijlage 19 opgenomen ingevulde registratieformulier.

Artikel 3.11

  • 2 De adviesprijs van het zelfstudiepakket bedraagt € 26,20.

Artikel 3.12

De kosten, bedoeld in artikel 3.98b, tweede lid, van het Besluit bedragen € 150 en worden voldaan door storting of overschrijving van het verschuldigde bedrag in Euro op een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen bankrekening.

Artikel 3.13

De vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit die lager onderwijs in de Nederlandse taal, als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet, heeft gevolgd, overlegt:

  • a. een schooldiploma of getuigschrift behaald in Suriname voor 25 november 1975 waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond en een verklaring van het Centraal Bureau Burgerzaken voorzien van een apostille waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van afronding van deze school woonachtig is geweest in Suriname;

  • b. een door het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling afgegeven schooldiploma of getuigschrift, behaald in Suriname na 25 november 1975, waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond, dan wel een verklaring van het Examenbureau van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling waaruit dit blijkt. Het diploma, het getuigschrift of de verklaring dient te zijn voorzien van een apostille;

  • c. een in Nederland gehaald diploma hoger dan dat van het lager onderwijs;

  • d. een historisch overzicht uit het Vestigingsregister te Den Haag waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf dan wel twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland; of

  • e. een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf dan wel twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland.

Paragraaf 2. Verlening onder beperking en voorschriften

Artikel 3.16

  • 4 Ter zake van het advies, bedoeld in het tweede lid, is de vreemdeling aan de door de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur een bedrag van € 240,79 verschuldigd.

Artikel 3.16a

Als categorie vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit, is aangewezen vreemdelingen met het verblijfsdoel verblijf in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten.

Artikel 3.17

De situatie waarin wordt voldaan aan de voorwaarden voor de overgangsregeling van de Terugtrekkingsregeling wordt aangewezen als geval, bedoeld in artikel 3.6c, eerste lid, van het Besluit.

Artikel 3.18

Als de landen, bedoeld in de artikelen 3.21, 3.23, vierde lid, onder c, 3.24a, eerste lid, onder c, 3.30c, tweede lid, onder d, 3.33, tweede lid, onder c en 3.79, tweede lid, van het Besluit, zijn aangewezen:

  • a. de staten die partij zijn bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • b. de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • c. Australië, Canada, Israël, Japan, Monaco, Nieuw Zeeland, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland, en

  • d. de overige staten die op de landenlijst van de Commissie Praktische Tuberculosebestrijding zijn uitgezonderd van de binnenkomstscreening op tuberculose.

Artikel 3.19

  • 2 Voor degene die het verblijf in Nederland financiert van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van uitwisseling, voor zover de vreemdeling als au pair verblijft of wil verblijven of van medische behandeling, zijn de middelen van bestaan in ieder geval voldoende, indien de in het eerste lid bedoelde som ten minste gelijk is aan het in het eerste lid of artikel 3.74, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit bedoelde bedrag voor de categorie waartoe die persoon behoort, aangevuld met 50 procent van het in het eerste lid bedoelde minimumloon.

  • 3 Voor degene die het verblijf in Nederland financiert van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van studie, zijn de middelen van bestaan voldoende, indien de in het eerste lid bedoelde som ten minste gelijk is aan het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering 2000, aangevuld met het eerste lid of artikel 3.74, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit bedoelde bedrag voor de categorie waartoe de persoon behoort die het verblijf financiert.

  • 4 Voor degene die het verblijf in Nederland financiert van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van medische behandeling en van zijn gezinsleden, zijn de middelen van bestaan in ieder geval voldoende, indien de in het eerste lid bedoelde som ten minste gelijk is aan het in het eerste lid of artikel 3.74, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit bedoelde bedrag voor de categorie waartoe die persoon behoort, aangevuld met:

    • a. 90 procent van het in het eerste lid bedoelde minimumloon in het geval dat hij het verblijf van de vreemdeling die alleenstaande ouder is financiert of

    • b. 100 procent in het geval dat de derde het verblijf van een gezin financiert.

Artikel 3.20

  • 1 Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige.

Artikel 3.20a

  • 2 Met de arbeid als zelfstandige is een wezenlijk Nederlands belang gediend, indien aan de vreemdeling met toepassing van het puntenstelsel, bedoeld in het eerste lid, ten minste 30 punten worden toegekend voor elk van de drie navolgende criteria: diens persoonlijke ervaring, diens ondernemingsplan als voor diens toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.

  • 3 In afwijking van het tweede lid geldt dat met de arbeid als zelfstandige tevens een wezenlijk Nederlands belang is gediend, indien aan de vreemdeling met toepassing van het puntenstel, bedoeld in het eerste lid, minder dan 30 punten worden toegekend voor diens toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie en ten minste 45 punten worden toegekend voor diens persoonlijke ervaring en ten minste 45 punten voor diens ondernemingsplan.

  • 4 Het puntenstelsel is niet van toepassing op vreemdelingen met de nationaliteit van de Republiek Turkije die zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefenen. De toetsingscriteria waar de vreemdeling met de nationaliteit van de Republiek Turkije die zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefent aan moet voldoen zijn opgenomen in bijlage 8aa bij deze regeling.

Artikel 3.20b

  • 1 Verblijf in het kader van arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, van het Besluit, is mogelijk indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister beschikt over een betrouwbare deskundige begeleider en voldoet aan artikel 3.30, zesde lid, van het Besluit. De beoordeling geschiedt aan de hand van bijlage 8b bij deze regeling.

  • 2 Het verblijf kan door de vreemdeling of een persoon of rechtspersoon gezamenlijk worden bekostigd.

  • 3 Indien het verblijf middels periodieke betalingen wordt bekostigd, zijn middelen van bestaan slechts duurzaam, indien naar het oordeel van Onze Minister voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom.

  • 4 Middelen van bestaan zijn duurzaam, indien deze op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar of zoveel korter als het voorgenomen verblijf in Nederland zal duren, beschikbaar zijn.

  • 5 Middelen van bestaan zijn eveneens duurzaam, indien op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland, dan wel op de bankrekening van de begeleider, een bedrag beschikbaar is, gelijk aan het maandelijkse normbedrag, bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, vermenigvuldigd met twaalf, of zoveel minder als het voorgenomen verblijf in Nederland zal duren.

  • 6 De verblijfsvergunning kan worden afgewezen indien de vreemdeling en de begeleider van elkaar bloedverwant zijn tot en met de derde graad.

Artikel 3.20c

Middelen van bestaan zijn duurzaam, indien deze op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar of zoveel korter als het voorgenomen verblijf in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming zal duren, beschikbaar zijn.

Artikel 3.20d

Een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 kan worden verleend indien de vreemdeling een gastovereenkomst heeft gesloten met de referent, en daarin is opgenomen:

  • a. de titel of het doel van de onderzoeksactiviteit of het onderzoeksgebied;

  • b. een verklaring van de vreemdeling dat hij zal trachten de onderzoeksactiviteit volledig uit te voeren;

  • c. een verklaring van de onderzoeksinstelling dat zij de vreemdeling ontvangt met het oog op de voltooiing van het onderzoek;

  • d. de begindatum en de einddatum of de geschatte duur van de onderzoeksactiviteit;

  • e. informatie over de voorgenomen mobiliteit in een of meerdere tweede lidstaten, indien die mobiliteit op het moment van de aanvraag in de eerste lidstaat bekend is;

  • f. informatie over de rechtsbetrekking tussen de onderzoeksinstelling en de vreemdeling;

  • g. informatie over de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling.

Artikel 3.20e

  • 1 Onder geldige medewerkersparticipatie als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 wordt verstaan:

    • a. aandelen in het bedrijf ter grootte van minimaal 1% van de onderneming bij sluiten van de overeenkomst;

    • b. certificaten van aandelen ter grootte van minimaal 1% in de onderneming bij sluiten van de overeenkomst;

    • c. aandelenopties die recht geven om tegen een vooraf bij tekenen van de arbeidsovereenkomst bepaalde prijs aandelen ter grootte van minimaal 1% van de onderneming op het moment van sluiten van de overeenkomst, te verkrijgen.

  • 2 Aan het recht om het minimale percentage aan aandelen, bedoeld in het eerste lid, te verkrijgen of wanneer deze onvoorwaardelijk worden, mogen geen individuele prestatievoorwaarden verbonden zijn.

  • 3 De eventueel overeengekomen periode waarin de medewerkersparticipatie onvoorwaardelijk wordt, valt binnen de termijn van drie jaar nadat de arbeidsovereenkomst in werking is getreden.

Artikel 3.21

Als opleiding of studie, bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, onder c, van het Besluit zijn aangewezen:

  • a. opleidingen die worden verzorgd in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • b. opleidingsactiviteiten in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, en

  • c. een opleiding aan een Academie voor Bouwkunst waarbij werkervaring en studie worden gecombineerd.

Artikel 3.22

  • 1 In het kader van studie wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan:

    • a. indien de vreemdeling of een buiten Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon de studie en het verblijf bekostigt: een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, tweede lid, van het Besluit, of

    • b. indien een in Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon de studie en het verblijf van de vreemdeling bekostigt: een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, van het Besluit, aangevuld met het in artikel 3.74, tweede lid, van het Besluit bedoelde bedrag.

  • 2 Indien de studie en het verblijf middels periodieke betalingen worden bekostigd, zijn middelen van bestaan in afwijking van artikel 3.75 van het Besluit slechts duurzaam, indien naar het oordeel van Onze Minister voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom.

  • 3 Middelen van bestaan zijn duurzaam, indien deze op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar of zoveel korter als de voorgenomen studie in Nederland zal duren, beschikbaar zijn.

  • 4 Middelen van bestaan zijn eveneens duurzaam, indien op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland, dan wel op de bankrekening van de onderwijsinstelling waar de student zich heeft ingeschreven, een bedrag beschikbaar is, gelijk aan het maandelijkse normbedrag, bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met twaalf of zoveel minder als het aantal maanden dat de voorgenomen studie in Nederland zal duren.

Artikel 3.23

Als buitenlandse onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit, zijn aangewezen de onderwijsinstellingen die in de top 200 van ten minste twee van afzonderlijke uitgevers afkomstige algemene ranglijsten of beschikbare ranglijsten per faculteit en vakgebied vermeld staan van:

  • a. de Times Higher Education World University Rankings;

  • b. de QS World University Rankings;

  • c. de Academic Ranking of World Universities.

Artikel 3.24

  • 1 Verblijf in het kader van uitwisseling is mogelijk indien de vreemdeling minimaal achttien jaar is en indien:

    • a. de vreemdeling die als au pair in Nederland verblijft of wil verblijven jonger dan zesentwintig jaar is, of

    • b. de vreemdeling die niet als au pair in Nederland verblijft of wil verblijven jonger dan eenendertig jaar is.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is verblijf mogelijk als de vreemdeling tussen de vijftien en achttien jaar is, voor zover:

    • a. de vreemdeling niet als au pair in Nederland verblijft of wil verblijven, en

    • b. de mogelijkheid daartoe is opgenomen in het culturele uitwisselingsprogramma.

  • 3 In een uitwisselingsprogramma, als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, onder a, van het Besluit, wordt in ieder geval opgenomen:

    • a. op welke wijze de vreemdeling gedurende het tijdelijk verblijf in Nederland kennis maakt met de Nederlandse samenleving en cultuur;

    • b. de wijze waarop de referent invulling geeft aan de zorgplicht;

    • c. de aard en omvang van de werkzaamheden die de vreemdeling gaat verrichten;

    • d. indien het een uitwisselingsprogramma voor au pairs betreft, dat de au pair en het gastgezin de dagindeling overeenkomen;

    • e. indien het een uitwisselingsprogramma voor au pairs betreft, dat de au pair en het gastgezin de bewustverklaring ondertekenen. De bewustverklaring is opgenomen in bijlage 10a van deze regeling;

    • f. indien het een uitwisselingsprogramma voor au pairs betreft, dat de au pair ongehuwd is, en

    • g. indien het een uitwisselingsprogramma voor au pairs betreft, dat de au pair geen kinderen of pleegkinderen heeft.

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 5 Een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met uitwisseling in het kader van Europees Vrijwilligerswerk kan worden verleend indien de vreemdeling een overeenkomst heeft gesloten met de referent, en daarin is opgenomen:

    • 1°. een beschrijving van het vrijwilligersprogramma;

    • 2°. de duur van het vrijwilligerswerk;

    • 3°. de voorwaarden voor plaatsing en voor het toezicht op het vrijwilligerswerk;

    • 4°. het aantal uren dat de vreemdeling aan het vrijwilligerswerk moet besteden;

    • 5°. de beschikbare middelen ter dekking van de kosten van levensonderhoud en onderkomen van de vreemdeling en een minimumbedrag aan zakgeld voor de duur van het verblijf, en

    • 6°. indien van toepassing, de opleiding die de vreemdeling zal ontvangen om hem te helpen bij het verrichten van zijn vrijwilligerswerk.

Artikel 3.24a

De aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet in het kader van uitwisseling, ten behoeve van een uitwisselingsjongere, niet zijnde een au pair, wordt niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet afgewezen indien de uitwisselingsjongere in zijn eigen levensonderhoud voorziet.

Artikel 3.24aa

  • 1 Als categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit, zijn aangewezen vreemdelingen met het volgende verblijfsdoel:

    • a. verblijf in het kader van remigratie op grond van de Remigratiewet;

    • b. verblijf in het kader van verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen voor vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit;

    • c. verblijf in het kader van plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

    • d. verblijf als vreemdeling die zich in de terminale fase van een ziekte bevindt;

    • e. verblijf op basis van de duurzaamheids- en proportionaliteitsbeoordeling van vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen;

    • f. verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel;

    • g. verblijf in het kader van beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid;

    • h. verblijf als mensenrechtenverdediger.

  • 2 Als categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.51, derde lid, van het Besluit, zijn aangewezen vreemdelingen met het volgende verblijfdoel:

    • a. verblijf als oud-Nederlander in het kader van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en e van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

    • b. verblijf in het kader van de Afsluitingsregeling Definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen;

    • c. verblijf wegens bijzondere individuele omstandigheden na verblijf als familie- of gezinslid;

    • d. verblijf na verblijf als slachtoffer van mensenhandel die hiervan geen aangifte kan of wil doen;

    • e. verblijf na verblijf als slachtoffer van (dreigend) eergerelateerd geweld of van (dreigend) huiselijk geweld;

    • f. verblijf na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel;

    • g. verblijf na verblijf als getuige aangever van mensenhandel;

    • h. verblijf in het kader van de uitoefening van het privéleven, bedoeld in artikel 8 EVRM;

    • i. verblijf in het kader van plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

    • j. verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel;

    • k. verblijf in het kader van beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid;

    • 1. verblijf van gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend na verblijf in het kader van medische behandeling.

Artikel 3.24b

In aanvulling op artikel 3.75, eerste lid, van het Besluit, zijn in het kader van verblijf als familie- of gezinslid middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven een aaneengesloten periode van een jaar voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog zes maanden beschikbaar zijn.

Paragraaf 3. Procedurele bepalingen

Artikel 3.26

Artikel 3.33

Bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, verklaart de vreemdeling of de wettelijk vertegenwoordiger ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen de vreemdelingenadministratie en de BRP worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben.

Artikel 3.33a

De artikelen 3.99a en 3.102b van het Besluit zijn niet van toepassing op de vreemdeling:

  • a. wiens vrijheid rechtens is ontnomen;

  • b. die door de Minister is geïnformeerd over de datum van de vlucht ter fine van zijn verwijdering;

  • c. tegen wie de Minister het overdrachtsbesluit, bedoeld in de artikelen 44a en 62b van de Wet, heeft uitgevaardigd en die in afwachting is van de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat.

Artikel 3.34

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen onderscheidenlijk verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling die niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, voor een verblijfsdoel als bedoeld in kolom I, het daarachter vermelde bedrag in kolom II onderscheidenlijk kolom III verschuldigd.

I. Verblijfsdoel

II. Verlening of wijziging

III. Verlenging

a. ‘verblijf als familie- of gezinslid’

€ 228

€ 228

b. ‘verblijf als economisch niet- actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’

€ 228, of als vermogende vreemdeling: € 2.523

€ 228, of als vermogende vreemdeling: € 1.262

c. ‘arbeid als zelfstandige’

€ 380

€ 380

d. ‘arbeid als kennismigrant’

€ 380

€ 380

e. ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’

€ 380

€ 380

f. ‘seizoenarbeid’

€ 228

€ 228

g. ‘overplaatsing binnen een onderneming’

€ 380

€ 380

h. ‘arbeid in loondienst’

€ 380

€ 380

i. ‘grensoverschrijdende dienstverlening’

€ 380

€ 380

j. ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2016/801/EU

€ 228

€ 228

k. ‘lerend werken’

€ 380

€ 380

l. ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’

€ 0

€ 0

m. ‘studie’

€ 228

€ 228

n. ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’

€ 228

niet van toepassing

o. ‘uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag’

€ 380

€ 380

p. ‘medische behandeling’

In het kader van ‘medische behandeling’ als bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, van het Besluit € 0, overige € 1.201

In het kader van ‘medische behandeling’ als bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, van het Besluit € 0, overige € 418

q. ‘tijdelijke humanitaire gronden’

In het kader van ‘buiten schuld’, met uitzondering van amv’s

€ 380, overige € 0

In het kader van ‘buiten schuld’, met uitzondering van amv’s € 380, overige

€ 0

r. ‘het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap’

€ 228

€ 228

s. ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’

In het kader van artikel 3.24aa, tweede lid, onderdeel k € 0, overige € 228

In het kader van artikel 3.24aa, tweede lid, onderdeel k € 0, in het kader van de regeling langdurig verblijvende kinderen

192, overige € 228

t. alle overige verblijfsdoelen

€ 228

€ 228

Artikel 3.34a

In afwijking van artikel 3.34 geldt voor de navolgende categorieën vreemdelingen als bedoeld in kolom I, het daarachter vermelde bedrag in kolom II onderscheidenlijk kolom III.

I. Categorie

II. Verlening of wijziging

III. Verlenging

a. ‘verblijf als familie- of gezinslid’ indien het een kind betreft die verblijf vraagt bij een ouder

€ 228

€ 228

b. gezinslid van een houder van een EU- verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen welk gezinslid het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aanvraagt

€ 228

€ 228

c. houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een andere lidstaat of een gezinslid daarvan die een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet aanvraagt

€ 228

€ 228

d. vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie

€ 76

€ 76

e. vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet

€ 76

€ 76

f. vreemdeling met de nationaliteit van Argentinië, Australië, Canada, Hong Kong, Nieuw Zeeland dan wel Zuid-Korea die het verblijfsdoel ‘uitwisseling’ aanvraagt, in het kader van het Working Holiday Scheme of het Working Holiday Programme

€ 76

niet van toepassing

g. vreemdeling met de nationaliteit van Canada die het verblijfsdoel ‘lerend werken’ aanvraagt, in het kader van het Young Workers Exchange Programme

€ 76

€ 76

h. vreemdeling die werkzaamheden als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het op 7 juni 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25) verricht en het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aanvraagt

€ 76

€ 76

i. vreemdeling die met het oog op de voorlaatste alinea van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228), het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aanvraagt

€ 76

€ 76

j. vreemdeling die het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aanvraagt en die om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen

€ 0

€ 0

k. vreemdeling die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden of met een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit

€ 0

niet van toepassing

l. minderjarig kind dat een aanvraag indient voor ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij een vreemdeling die verblijf

€ 0

€ 0

m. vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel van 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid voor verblijf bij een vreemdeling aan wie in het kader van dreigend eergerelateerd geweld, slachtoffer mensenhandel of huiselijk geweld, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden is verleend

niet van toepassing

€ 0

n. de broer en zus die een aanvraag indienen voor ‘verblijf als familie- en gezinslid’ bij een vreemdeling die verblijf heeft gekregen of heeft aangevraagd voor het verblijfsdoel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ in het kader van het beleid voor de Afghaanse vreemdeling die een verwesterde, schoolgaande en minderjarige vrouw is

€ 0

€ 0

o. vreemdeling die een aanvraag indient in het geval, bedoeld in artikel 3.101, tweede lid, van het Besluit

€ 0

niet van toepassing

p. vreemdeling waaraan een verblijfsvergunning is verleend in het kader van verblijf als gezinslid van een militair verbonden aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier (Joint Force Command- headquarters) onder de beperking ‘arbeid in loondienst’

€ 228

€ 0

q. vreemdeling die een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.51, derde lid en artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, in verband met gezagsbeëindiging aanvraagt

€ 0

€ 0

Artikel 3.34b

In aanvulling op artikel 3.34 en 3.34a kan de Minister in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen.

Artikel 3.34c

Artikel 3.34d

In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, indien:

  • a. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning afloopt;

  • b. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt.

Artikel 3.34g

  • 1 Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, is de vreemdeling een bedrag van € 228 verschuldigd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit aan wie het verrichten van arbeid is toegestaan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, een bedrag van € 76 verschuldigd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is het toegelaten gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het tweede lid, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, een bedrag van € 76 verschuldigd.

Artikel 3.34h

  • 1 Ter zake van de afdoening van een aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument, is de vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd.

  • 2 Onverminderd artikel 3.34g, derde en vierde lid, is de vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van € 76 verschuldigd.

Artikel 3.34ha

  • 1 Ter zake van de afdoening van een aanvraag om toetsing aan het terugtrekkingsakkoord en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument, is de vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 19 van het terugtrekkingsakkoord indien de vreemdeling die deze aanvraag indient reeds in het bezit is van een document, waaruit het verblijfsrecht als bedoeld in artikel 8.17 van het Besluit blijkt.

  • 3 Ter zake van de afdoening van een aanvraag om toetsing aan zijn rechten als grensarbeider uit hoofde van titel II van het terugtrekkingsakkoord en afgifte van het daaraan verbonden document, bedoeld in artikel 26 van het terugtrekkingsakkoord, is de vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd.

Artikel 3.34j

  • 1 Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, eerste lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet blijkt of ter zake van de afgifte van een vervangend document ter correctie van naar het oordeel van de Minister gedateerde of onjuiste gegevens, is de vreemdeling een bedrag van € 154 verschuldigd.

  • 2 Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, eerste lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet blijkt of ter zake van de afgifte van een vervangend document ter correctie van naar het oordeel van de Minister gedateerde of onjuiste gegevens, is de vreemdeling een bedrag van € 154 verschuldigd.

  • 3 Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, eerste lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet blijkt of ter zake van de afgifte van een vervangend document ter correctie van naar het oordeel van de Minister gedateerde of onjuiste gegevens, is de vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd ter zake van de afgifte van een vervangend document:

    • a. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet blijkt, voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is en de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige;

    • b. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet blijkt voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is en de vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige;

    • c. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a, b of l, van de Wet blijkt voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is en het verrichten van arbeid is toegestaan;

    • d. waaruit het rechtmatig verblijf bedoeld in artikel 8, onder a, b of l, van de Wet blijkt, voor zover de vreemdeling het gezinslid is van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel c.

  • 5 In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling een bedrag van € 154 verschuldigd ter zake van de afgifte van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet blijkt, voor zover de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid.

Artikel 3.34k

  • 1 Ter zake van de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a of b, van de Wet blijkt, aan de minderjarige vreemdeling die voor de eerste keer een zelfstandig verblijfsdocument aanvraagt, is de vreemdeling een bedrag van € 124 verschuldigd.

  • 2 Ter zake van de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet blijkt, is de minderjarige vreemdeling een bedrag van € 41 verschuldigd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is de minderjarige vreemdeling die het gezinslid is van een vreemdeling als bedoeld in artikel 3.34j, vierde lid, onderdeel c een bedrag van € 41 verschuldigd.

Artikel 3.34l

Artikel 3.34m

Indien de referent de eigen verklaring, bedoeld in artikel 24a, tweede lid, van de Wet, niet kan afleggen, legt hij voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, de gegevens en bescheiden over op basis waarvan de Minister kan vaststellen of aan de voorwaarden wordt voldaan.

Afdeling 3. De verblijfsvergunning asiel

Paragraaf 1. Inhoudelijke bepalingen

Artikel 3.36

  • 1 Daden van vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag moeten:

    • a. zo ernstig van aard zijn of zo vaak voorkomen dat zij een ernstige schending vormen van de grondrechten van de mens, met name de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het EVRM; of

    • b. een samenstel zijn van verschillende maatregelen, waaronder mensenrechtenschendingen, die voldoende ernstig zijn om iemand op een soortgelijke wijze te treffen als omschreven onder a.

  • 2 Daden van vervolging in de zin van het eerste lid kunnen onder meer de vorm aannemen van:

    • a. daden van lichamelijk of geestelijk geweld, inclusief seksueel geweld;

    • b. wettelijke, administratieve, politiële of gerechtelijke maatregelen die op zichzelf discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd;

    • c. onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;

    • d. ontneming van de toegang tot rechtsmiddelen, waardoor een onevenredig zware of discriminerende straf wordt opgelegd;

    • e. vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen;

    • f. daden van genderspecifieke of kindspecifieke aard.

  • 3 Er moet een verband zijn tussen enerzijds de gronden voor vervolging genoemd in artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag en anderzijds de daden, bedoeld in het eerste lid, die als vervolging worden aangemerkt of het ontbreken van bescherming tegen dergelijke daden.

Artikel 3.37

  • 1 Bij de beoordeling van de gronden van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag wordt rekening gehouden met de volgende elementen:

    • a. het begrip «ras» omvat met name de aspecten huidskleur, afkomst of het behoren tot een bepaalde etnische groep;

    • b. het begrip «godsdienst» omvat met name theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald;

    • c. het begrip «nationaliteit» is niet beperkt tot staatsburgerschap of het ontbreken daarvan, maar omvat met name ook het behoren tot een groep die wordt bepaald door haar culturele, etnische of linguïstische identiteit, door een gemeenschappelijke geografische of politieke oorsprong of door verwantschap met de bevolking van een andere staat;

    • d. een groep wordt geacht een specifieke sociale groep te vormen als met name:

      • 1°. leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en

      • 2°. de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd;

      • Afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst kan een specifieke sociale groep een groep zijn die als gemeenschappelijk kenmerk seksuele gerichtheid heeft. Seksuele gerichtheid omvat geen handelingen die volgens het nationale recht van de lidstaten als strafbaar worden beschouwd. Wanneer moet worden vastgesteld of iemand tot een bepaalde sociale groep behoort of wanneer een kenmerk van een dergelijke groep wordt geïdentificeerd, wordt er terdege rekening gehouden met genderaspecten, waaronder genderidentiteit;

    • e. het begrip «politieke overtuiging» houdt met name in dat de vreemdeling een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 3.37a genoemde potentiële actoren en hun beleid of methoden, ongeacht of de vreemdeling zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden.

  • 2 Bij de beoordeling of de vrees van de vreemdeling voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag gegrond is, doet het niet ter zake of de vreemdeling in werkelijkheid de raciale, godsdienstige, nationale, sociale of politieke kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging indien deze kenmerken hem door de actor van de vervolging worden toegeschreven.

Artikel 3.37a

Actoren van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel van ernstige schade kunnen onder meer zijn:

  • a. de staat;

  • b. partijen of organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen;

  • c. niet-overheidsactoren, indien kan worden aangetoond dat de actoren als bedoeld onder a en b, inclusief internationale organisaties, geen bescherming als bedoeld in artikel 3.37c kunnen of willen bieden tegen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel tegen ernstige schade.

Artikel 3.37b

  • 1 Een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade kan gegrond zijn op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de vreemdeling het land van herkomst heeft verlaten.

  • 2 Een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade kan gegrond zijn op activiteiten van de vreemdeling sedert hij het land van herkomst heeft verlaten, met name wanneer wordt vastgesteld dat de betrokken activiteiten de uitdrukking en de voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing.

Artikel 3.37c

  • 1 Bescherming tegen vervolging, dan wel tegen ernstige schade kan alleen worden geboden door:

    • a. de staat, of

    • b. partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen,

    mits zij bereid en in staat zijn bescherming te bieden overeenkomstig het tweede lid.

  • 2 Bescherming tegen vervolging of ernstige schade moet doeltreffend en van niet-tijdelijke aard zijn. In het algemeen wordt dergelijke bescherming geboden wanneer de actoren als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, redelijke maatregelen tot voorkoming van vervolging of ernstige schade treffen, onder andere door de instelling van een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen, en wanneer de verzoeker toegang tot een dergelijke bescherming heeft.

Artikel 3.37d

  • 1 Bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Wet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet geldt dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien hij in een deel van het land van herkomst:

    • a. geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt; of

    • b. toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c tegen vervolging of tegen ernstige schade,

    en hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang verschaffen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt.

  • 2 Bij de beoordeling of de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt, of toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of tegen ernstige schade in een deel van het land van herkomst overeenkomstig het eerste lid, wordt rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in overeenstemming met artikel 31 van de Wet. Daartoe wordt ervoor gezorgd dat wordt beschikt over nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.

Artikel 3.37e

  • 1 De beoordeling of een derde land een veilig derde land is, als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet, dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.

  • 2 De Minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige derde landen regelmatig opnieuw.

  • 3 Bij de beoordeling of de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Wet, niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet, worden betrokken de verklaringen van de vreemdeling inhoudende dat:

    • a. hij in het derde land zal worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade;

    • b. de band tussen hem en het derde land niet zodanig is dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.

  • 4 Eerder verblijf, als bedoeld in artikel 3.106a, derde lid, van het Besluit wordt in ieder geval aangenomen indien uit objectieve feiten of omstandigheden blijkt dat de vreemdeling in het land van herkomst niet de intentie had om naar Nederland te reizen.

  • 5 Bij de uitvoering van een uitsluitend op artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet gebaseerde beslissing, wordt aan de vreemdeling een document verschaft waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis gesteld worden dat de asielaanvraag niet inhoudelijk is onderzocht.

Artikel 3.37f

  • 1 Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Wet, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.

  • 2 Bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:

    • a. de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;

    • b. de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;

    • c. de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;

    • d. het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.

  • 4 Een land kan als veilig land van herkomst worden aangewezen met een uitzondering voor:

    • a. één of meer groepen;

    • b. een deel van het grondgebied.

Artikel 3.37g

Bij de beoordeling of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Wet, wordt ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, van de Wet, of de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan wordt afgewezen op die grond, wordt in aanmerking genomen of de wijziging van de omstandigheden een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft om de gegronde vrees voor vervolging dan wel het reële risico op ernstige schade weg te nemen. De rechtsgrond voor verlening van de desbetreffende verblijfsvergunning heeft niet opgehouden te bestaan indien de vreemdeling dwingende redenen kan aanvoeren die voorvloeien uit vroegere vervolging dan wel uit vroegere ernstige schade, om te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, of, in het geval van een staatloze, van het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfsplaats had.

Paragraaf 2. Procedurele bepalingen

Artikel 3.41

Bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet, verklaart de vreemdeling of de wettelijk vertegenwoordiger ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen het IND-informatiesysteem en de BRP worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben.

Artikel 3.42

Voor de termijnen, genoemd in artikel 3.110, eerste en tweede lid, van het Besluit, tellen mee de met algemeen erkende feestdagen gelijkgestelde dagen, bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de Algemene termijnenwet, met uitzondering van 14 april 2017.

Artikel 3.43b

  • 1 Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van € 228 verschuldigd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit ter zake van de afdoening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Wet, een bedrag van € 76 verschuldigd.

  • 3 De leges, bedoeld in het eerste lid, worden door de vreemdeling door middel van een in opdracht van de IND toegezonden acceptgirokaart voldaan.

Artikel 3.43c

  • 1 Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, eerste lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder c, van de Wet blijkt of ter zake van de afgifte van een vervangend document ter correctie van naar het oordeel van de Minister gedateerde of onjuiste gegevens, is de vreemdeling een bedrag van € 154 verschuldigd.

  • 2 Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, eerste lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder d, van de Wet blijkt of ter zake van de afgifte van een vervangend document ter correctie van naar het oordeel van de Minister gedateerde of onjuiste gegevens, is de vreemdeling een bedrag van € 154 verschuldigd.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit ter zake van de afgifte van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder c of d, van de Wet blijkt, een bedrag van € 76 verschuldigd.

  • 4 In afwijking van het eerste en tweede lid is de vreemdeling die het gezinslid is van een vreemdeling als bedoeld in het derde lid ter zake van de afgifte van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder c of d, van de Wet blijkt, een bedrag van € 76 verschuldigd.

Artikel 3.45a

  • 1 Van minderjarige vreemdelingen kunnen de in Hoofdstuk 3, Afdeling 5, Paragraaf 2 van het Besluit bedoelde gehoren worden afgenomen indien zij:

    • a. niet alleenstaand zijn en de leeftijd van vijftien jaar hebben bereikt;

    • b. niet alleenstaand en tussen de twaalf en vijftien jaar zijn en zij dan wel hun wettelijk vertegenwoordiger hebben verzocht om te worden gehoord of indien er naar het oordeel van Onze Minister een goede reden is om hen te horen;

    • c. alleenstaand zijn en de leeftijd van zes jaar hebben bereikt.

  • 2 De gehoren van minderjarige vreemdelingen worden afgenomen op een kindvriendelijke manier.

  • 3 De gehoren van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen worden afgenomen door personen die zijn opgeleid om rekening te houden met de behoeften van minderjarige vreemdelingen.

  • 4 De gehoren van de in het eerste lid, onder c, bedoelde vreemdelingen worden afgenomen door personen die zijn opgeleid om rekening te houden met de behoeften van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zoveel mogelijk in aanwezigheid van hun voogd en, totdat zij de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, in een kindvriendelijke hoorruimte.

Artikel 3.45b

  • 2 De termijn van twee weken, bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b en c, van de Wet, vangt aan met ingang van de dag na die waarop bekend is geworden dat de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor onderscheidenlijk is verdwenen of zonder toestemming van de Minister is vertrokken.

Artikel 3.46

De in artikel 3.122 van het Besluit bedoelde informatie wordt verschaft door het verzenden dan wel uitreiken van een brochure aan de vreemdeling tegelijk met, dan wel zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beschikking waarin de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet wordt ingewilligd.

Artikel 3.47

Indien de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet, wordt ingetrokken, wordt daarvan een aantekening gemaakt in het dossier van de vreemdeling.

Artikel 3.48

Artikel 3.49

Duidelijke aanwijzingen dat de vreemdeling de eerste opvolgende asielaanvraag heeft ingediend louter teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder e, van het Besluit, zijn in ieder geval dat:

  • a. de vreemdeling bekend is met de datum waarop hij wordt uitgezet en de aanvraag indient kort voorafgaand aan zijn uitzetting terwijl:

    • hij voldoende mogelijkheid heeft gehad om de aanvraag eerder in te dienen, maar hij daarvan geen gebruikt heeft gemaakt;

    • hij de aanvraag niet heeft onderbouwd;

    • de argumenten of bewijzen die hij heeft voorgelegd, evident niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag of evident niet kunnen leiden tot inwilliging van de aanvraag; of

    • hij zijn eerder afgelegde verklaringen essentieel wijzigt of aanvult;

  • b. de vreemdeling eerst na aanhouding of een periode van feitelijk verblijf te kennen geeft dat hij een aanvraag wil indienen, en er duidelijke aanwijzingen zijn dat hij daarvoor niet de bedoeling had zich uit vrije wil bij de autoriteiten te melden en een aanvraag te doen.

Artikel 3.50

Artikel 3.118b van het Besluit is niet van toepassing op de vreemdeling:

  • a. aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

  • b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij na afwijzing van de eerdere aanvraag is teruggekeerd naar het land van herkomst;

  • c. die door de Minister is geïnformeerd over de datum van de vlucht ter fine van zijn verwijdering, of

  • d. wiens eerdere aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Wet of niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b, c of e, van de Wet en:

    • 1°. deze afwijzingsgrond niet meer van toepassing is; of

    • 2°. de vreemdeling na afwijzing van de eerdere aanvraag vrijwillig is teruggekeerd naar of overgedragen is aan het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag.

Afdeling 4. De status van EU-langdurig ingezetene

Paragraaf 1. Procedurele bepalingen

Artikel 3.51

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd ter zake van de afgifte van een vervangend document:

    • a. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet blijkt voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is en de vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige;

    • b. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet blijkt voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is en het verrichten van arbeid is toegestaan;

    • c. waaruit het rechtmatig verblijf bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet blijkt, voor zover de vreemdeling het gezinslid is van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel b;

    • d. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder d, van de Wet blijkt voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is of het gezinslid is van een dergelijke vreemdeling.

Artikel 3.52

Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, tweede lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b en d, van de Wet blijkt, is de vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd.

Artikel 3.52a

In afwijking van de artikelen 3.51, tweede lid en 3.52, is de minderjarige vreemdeling een bedrag van € 41 verschuldigd.

Artikel 3.52b

In afwijking van artikel 3.51, eerste lid, is de minderjarige vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd.

Artikel 3.53

Bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 45a van de Wet, verklaart de vreemdeling of de wettelijk vertegenwoordiger ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen het IND-informatiesysteem en de BRP worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben.

Hoofdstuk 4. Grensbewaking, toezicht en uitvoering

Afdeling 1. Grensbewaking en toezicht

Artikel 4.1

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen zijn belast:

    • a. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering en die ingevolge een akte en proces-verbaal van beëdiging van de Minister van Veiligheid en Justitie zijn belast met opsporing van een of meer strafbare feiten ingevolge de Wet;

    • b. de ambtenaren, bedoeld onder a, die zijn belast met de opsporing van andere dan de in dat onderdeel bedoelde strafbare feiten;

    • c. de ambtenaren van de Dienst Terugkeer en Vertrek die de functie hebben van senior medewerker behandelen en ontwikkelen of medewerker behandelen en ontwikkelen;

    • d. de ambtenaren van de Dienst Vervoer en Ondersteuning die tevens zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar in de zin van artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer en Ondersteuning 2019;

    • e. de inspecteurs arbeidsmarktfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie voor zover het de naleving van artikel 3.22 van het Besluit betreft.