Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 18 augustus 2000, nr. 5045031/00/06,
directoraat-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand, directie Wetgeving;
Gelet op artikel 54, tweede lid, onderdeel b, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
De Raad van State gehoord (advies van 21 september, no. W03.00 0384/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 14 november 2000, nr.
5061726/00/6, directoraat-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand, directie
Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan: