Vreemdelingenwet 2000

Geraadpleegd op 15-10-2024.
Geldend van 01-01-2015 t/m 19-07-2015

Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bestaande wetgeving betreffende de toelating en uitzetting van vreemdelingen, het toezicht op vreemdelingen die in Nederland verblijf houden, en de grensbewaking, te herzien en daartoe een nieuwe Vreemdelingenwet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Afdeling 1. Definities

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanvullend document: document waarin de aanvullende informatie is opgenomen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, tweede alinea van de Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L343);

  • ambtenaren belast met de grensbewaking: de ambtenaren, bedoeld in artikel 46;

  • ambtenaren belast met het toezicht op referenten: de ambtenaren, bedoeld in artikel 47a;

  • ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen: de ambtenaren, bedoeld in artikel 47;

  • asiel: het verblijf van de vreemdeling in Nederland op de gronden, bedoeld in de artikelen 29 en 34;

  • buitengrenzen: de Nederlandse zeegrenzen, alsmede lucht- of zeehavens waar grenscontrole op personen wordt uitgeoefend;

  • Dublinverordening: de verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013, L 180);

  • erkende referent: de referent die krachtens artikel 2c als zodanig is erkend;

  • Europese verordeningen die betrekking hebben op biometrische gegevens:

    • Verordening (EG) 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van «Eurodac» voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (PbEU L316);

    • Verordening (EG) 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (PbEU L218);

    • Verordening (EG) 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Pb EU L 243);

    • Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PbEU L157);

  • gecombineerde vergunning: verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, verleend door Onze Minister onder de beperking «arbeid in loondienst» of «lerend werken», tevens zijnde vergunning voor het verrichten van werkzaamheden bij een specifieke werkgever, met het aanvullend document;

  • gemeenschapsonderdanen:

    • 1°. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

    • 2°. familieleden van de onder 1° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

    • 3°. onderdanen van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, die ter zake van binnenkomst en verblijf in een lidstaat rechten genieten die gelijk zijn aan die van burgers van de lidstaten van de Europese Unie;

    • 4°. familieleden van de onder 3° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

    • 5°. onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat, indien zij verblijven op grond van de op 21 juni 1999 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86);

    • 6°. familieleden van de onder 5° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens de onder 5° genoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

  • herhaalde aanvraag: een aanvraag, die op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgewezen;

  • inreisverbod: het inreisverbod, bedoeld in artikel 3, punt 6, van de richtlijn, bedoeld onder s;

  • de korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;

  • Kwalificatierichtlijn: de richtlijn nr. 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PbEU 2011, L 337);

  • langdurig ingezetene: houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L16), zoals gewijzigd door richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132), dan wel van een door een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van deze richtlijn afgegeven EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen;

  • Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

  • overdrachtsbesluit: het besluit, bedoeld in artikel 26 van de Dublinverordening;

  • persoonsgegevens en verwerking van persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens;

  • referent: degene die overeenkomstig artikel 2a een verklaring heeft afgelegd of als zodanig is aangewezen;

  • richtlijn asielprocedures: Richtlijn nr. 2005/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PbEU L 326);

  • richtlijn tijdelijke bescherming: richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212);

  • Schengengrenscode: Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PbEU L 105);

  • terugkeerbesluit: het terugkeerbesluit, bedoeld in artikel 3, punt 4, van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over de gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L 348/98);

  • tijdelijke bescherming: rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f of h, van de vreemdeling wiens uitzetting in verband met een aanvraag als bedoeld in artikel 28 op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft;

  • verblijf op reguliere gronden: het verblijf van een vreemdeling in Nederland op grond van deze wet anders dan op de gronden bedoeld in de artikelen 29 en 34;

  • verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;

  • Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);

  • vreemdeling: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld;

Artikel 1a

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. annulering van een visum: intrekking van een visum met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van de verlening;

  • b. machtiging tot voorlopig verblijf: visum voor de toegang tot Nederland voor verblijf van meer dan 90 dagen;

  • c. terugkeervisum: visum voor de toegang tot Nederland van een vreemdeling die Nederland tijdelijk zal verlaten;

  • d. visum: elk der visa voor toegang tot Nederland met het oog op verblijf van niet langer dan 90 dagen, afgegeven door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, alsmede de onder b en c bedoelde visa.

Afdeling 2. De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

Artikel 2

  • 1 Er is een Adviescommissie voor vreemdelingenzaken.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste zeven leden. Ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf, dan wel anderszins werkzaamheden verrichten in ondergeschiktheid aan Onze Ministers, worden niet tot lid benoemd.

  • 3 Als voorzitter wordt bij voorkeur een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast benoemd.

  • 4 De commissie heeft tot taak Onze Minister te adviseren over het vreemdelingenrecht en het beleid ter zake, waaronder begrepen wijzigingen van deze wet.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inrichting en de werkwijze van de commissie.

  • 6 De commissie is bevoegd bij een ieder schriftelijk of mondeling de inlichtingen in te winnen welke zij voor de vervulling van haar taak nodig acht.

Afdeling 3. De referent

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 2a

  • 1 Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling in Nederland, niet zijnde een gemeenschapsonderdaan, kan in ieder geval als referent optreden:

    • a. een Nederlander, die in Nederland verblijft of met die vreemdeling in Nederland gaat verblijven;

    • b. een vreemdeling, die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, of die voor verblijf langer dan 90 dagen in Nederland mag verblijven en met die vreemdeling in Nederland gaat verblijven;

    • c. een onderneming of rechtspersoon, dan wel een vestiging daarvan, die is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007,

    die ten behoeve van het voorgenomen verblijf op grond van een machtiging tot voorlopig verblijf of het verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van een vreemdeling een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, of die door Onze Minister als referent is aangewezen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

    • a. worden nadere regels gesteld omtrent de natuurlijke personen en organisaties, die als referent kunnen optreden;

    • b. wordt ten aanzien van referenten voorzien in zorgplichten jegens de vreemdeling;

    • c. kunnen regels worden gesteld omtrent de aanwijzing als referent.

  • 3 Onze Minister stelt het model van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, vast.

Artikel 2b

  • 1 Het referentschap eindigt in ieder geval, indien:

    • a. ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling in Nederland een ander als referent optreedt;

    • b. de verblijfsvergunning van de vreemdeling is gewijzigd;

    • c. de vreemdeling in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;

    • d. de vreemdeling Nederlander wordt of krachtens enige wet als Nederlander moet worden behandeld;

    • e. de referent aan Onze Minister overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels naar waarheid mededeling heeft gedaan van de beëindiging van diens aan het referentschap ten grondslag liggende relatie tot de vreemdeling, dan wel van het definitieve vertrek van de vreemdeling uit Nederland;

    • f. de vreemdeling is overleden.

  • 2 Onze Minister stelt de gewezen referent in kennis van de beëindiging van diens referentschap.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de beëindiging van het referentschap.

Paragraaf 2. Erkenning als referent

Artikel 2c

  • 1 Onze Minister is bevoegd:

    • a. de aanvraag tot erkenning als referent in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen, en

    • b. de erkenning als referent te schorsen, in te trekken dan wel te wijzigen.

  • 2 De erkenning als referent houdt verband met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven.

  • 3 De erkenning als referent geldt voor onbepaalde tijd.

  • 4 De beschikking op een aanvraag omtrent de erkenning als referent wordt gegeven binnen drie maanden, welke termijn kan worden verlengd voor ten hoogste zes maanden, indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, dan wel een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, nodig is.

  • 6 Onze Minister houdt een openbaar register van erkende referenten.

Artikel 2d

  • 1 Gegevens en bescheiden die van belang zijn voor de aanvraag omtrent de erkenning als referent, worden niet verkregen van de aanvrager, voor zover Onze Minister die gegevens of bescheiden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties, tenzij hierdoor een goede uitvoering van de wet wordt belet.

  • 2 Overeenkomstig bij regeling van Onze Minister gestelde regels verstrekt de aanvrager Onze Minister op diens verzoek en al dan niet in persoon alsnog de gegevens en bescheiden, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald voor welke gegevens en bescheiden het eerste lid van toepassing is en kunnen administraties of delen daarvan worden aangewezen, waarvoor het eerste lid tijdelijk niet van toepassing is.

Artikel 2e

  • 1 Onze Minister kan de aanvraag tot erkenning als referent of tot wijziging van de erkenning als referent afwijzen, indien:

    • a. de aanvrager, voor zover vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007, niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet;

    • b. de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming, rechtspersoon of organisatie onvoldoende is gewaarborgd;

    • c. de betrouwbaarheid van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken natuurlijke of rechtspersonen of ondernemingen onvoldoende vast staat;

    • d. de erkenning als referent van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken rechtspersonen of ondernemingen binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaand aan de aanvraag is ingetrokken;

    • e. de aanvrager niet voldoet aan de vereisten die verband houden met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft of wil verblijven, waaronder in ieder geval kan worden verstaan de aansluiting bij en naleving van een gedragscode.

  • 2 Natuurlijke personen worden niet als referent erkend.

Artikel 2f

  • 1 Onze Minister kan de erkenning als referent schorsen op grond van ernstige vermoedens dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 2g.

  • 2 De schorsing van de erkenning als referent eindigt op de dag na de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de schorsing drie maanden zijn verstreken.

  • 3 De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan worden verlengd, indien naar het oordeel van Onze Minister advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie nodig is.

  • 4 Schorsing van de erkenning heeft tot gevolg dat de referent voor de duur van de schorsing niet als erkend referent wordt aangemerkt.

Artikel 2g

Onze Minister kan de erkenning als referent intrekken, indien:

  • a. de erkenning is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens;

  • b. de erkende referent niet langer voldoet aan de voorwaarden voor erkenning;

  • c. de erkende referent zich niet heeft gehouden aan zijn verplichtingen als referent, of

  • d. de erkende referent daarom verzoekt.

Artikel 2h

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:

  • a. de toepassing van deze paragraaf, waarbij beperkingen als bedoeld in artikel 14, derde lid, kunnen worden aangewezen waarvoor erkenning als referent niet mogelijk is;

  • b. de indiening en behandeling van een aanvraag omtrent de erkenning als referent en de door de aanvrager te verstrekken gegevens.

Hoofdstuk 1a. Nationale visa

Afdeling 1. Algemeen

Paragraaf 1. Interdepartementale coördinatie

Artikel 2i

  • 1 Indien het belang van de internationale betrekkingen naar het oordeel van Onze Minister van Buitenlandse Zaken betrokken is bij een besluit inzake verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf beslist Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 2 Onze Minister kan aan het hoofd van de desbetreffende Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwijzingen geven over de uitvoering van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels inzake de verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf door de ambtenaren werkzaam op die vertegenwoordiging door tussenkomst van en voor zover het de buitenlandse betrekkingen kan raken in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Paragraaf 2. Benodigde visa

Artikel 2j

Een ten behoeve van de toegang tot Nederland door Onze Minister verleend visum waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken, dan wel een door een bevoegde autoriteit van een andere staat verleend visum, dat krachtens verdrag of bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie daaraan is gelijkgesteld, geldt als het ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel a, voor de toegang tot Nederland benodigde visum, onverminderd het overigens bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Paragraaf 3. Bevoegdheid

Artikel 2k

Onze Minister is bevoegd:

  • a. de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

  • b. een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum te wijzigen, hetzij op aanvraag, hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden;

  • c. een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum in te trekken of te annuleren.

Paragraaf 4. Leges; voorschriften, beperkingen en verplichtingen

Artikel 2l

  • 1 Voor het behandelen, daaronder begrepen de toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, van een aanvraag tot verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum, is de vreemdeling Onze Minister een bij ministeriële regeling vast te stellen vergoeding verschuldigd.

Artikel 2m

  • 1 De machtiging tot voorlopig verblijf wordt verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf wordt toegestaan. Aan de machtiging kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften kunnen in ieder geval strekken tot het stellen van zekerheid.

  • 2 Onze Minister kan het terugkeervisum met het oog op de bescherming van de belangen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet betrekking heeft onder beperkingen verlenen en daaraan voorschriften verbinden.

  • 3 Onze Minister kan alsnog voorschriften aan een reeds verleende machtiging tot voorlopig verblijf of reeds verleend terugkeervisum verbinden, voorschriften die daaraan zijn verbonden wijzigen, alsnog beperkingen daaraan verbinden, beperkingen wijzigen, de geldigheidsduur inkorten dan wel de machtiging tot voorlopig verblijf of het terugkeervisum intrekken:

    • a. op aanvraag;

    • b. indien uit naderhand gebleken feiten en omstandigheden komt vast te staan dat verlening ervan onjuist was;

    • c. indien feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze zich verzetten tegen de handhaving of ongewijzigde handhaving van het verleende; of

    • d. indien de vreemdeling de op hem rustende verplichtingen krachtens deze wet niet naleeft.

  • 4 Indien de vreemdeling nog geen toegang heeft verkregen kan Onze Minister de machtiging tot voorlopig verblijf annuleren op de gronden, vermeld in het derde lid.

Paragraaf 5. Buiten behandeling laten, hoorplicht, rechtsmiddelenclausule en motivering

Artikel 2n

  • 1 In afwijking van artikel 4:5, eerste en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum buiten behandeling laten zonder de aanvrager in de gelegenheid te hebben gesteld de aanvraag aan te vullen indien:

    • a. de door de vreemdeling ingediende aanvraag niet door de vreemdeling in persoon is ingediend;

    • b. voor de aanvraag in voorkomend geval geen gebruik is gemaakt van een daartoe voorgeschreven formulier dat volledig is ingevuld en ondertekend;

    • c. de aanvraag niet is gesteld in de Nederlandse, Franse of Engelse taal; of

    • d. de ter afdoening van de aanvraag verschuldigde leges niet zijn betaald.

Artikel 2o

Indien Onze Minister overeenkomstig de aanvraag besluit, kan hij in afwijking van de artikelen 3:45 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht vermelding van de mogelijkheid om bezwaar te maken en van de motivering achterwege laten.

Afdeling 2. Machtiging tot voorlopig verblijf

Paragraaf 1. Verlening en weigering

Artikel 2p

  • 1 Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.

  • 2 Onze Minister kan in afwijking van het eerste lid een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang is gediend of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen dan wel het belang van de internationale betrekkingen de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf vordert.

Artikel 2q

  • 1 Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.

  • 2 Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf voorts weigeren indien het belang van de internationale betrekkingen zich tegen verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf verzet of de vreemdeling niet voldoet aan het overigens bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 2r

  • 1 Indien Onze Minister besluit tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf stelt hij de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis. Een machtiging tot voorlopig verblijf kan tot uiterlijk drie maanden na de dagtekening van die kennisgeving worden afgegeven. In geval de machtiging tot voorlopig verblijf niet kan worden afgegeven in het land van herkomst of bestendig verblijf, op grond dat de Nederlandse vertegenwoordiging is gesloten of zich daar niet of niet langer een Nederlandse vertegenwoordiging bevindt, kan Onze Minister de termijn, bedoeld in de tweede volzin, eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.

  • 2 De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf bedraagt ten hoogste 90 dagen vanaf de datum van afgifte, met dien verstande dat een machtiging tot voorlopig verblijf meermalen kan worden benut voor het verkrijgen van toegang tot Nederland. De geldigheid van een machtiging tot voorlopig verblijf vervalt in elk geval met ingang van het tijdstip waarop ten behoeve van de vreemdeling een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 ambtshalve is verleend. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan niet worden verlengd.

  • 3 De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet overschrijden, met dien verstande dat het document voor grensoverschrijding na verloop van de machtiging tot voorlopig verblijf nog tenminste drie maanden geldig moet zijn. Onze Minister kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het bepaalde in de eerste volzin.

Paragraaf 2. Aanvraag en afgifte

Artikel 2s

  • 1 De aanvraag omtrent de machtiging tot voorlopig verblijf wordt ingediend:

    • a. bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of van bestendig verblijf dan wel, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, door de vreemdeling, of

    • b. bij Onze Minister door de referent, dan wel in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen door de erkende referent van de vreemdeling.

  • 2 In afwijking van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht en in afwijking van het eerste lid, wordt de aanvraag in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger in persoon.

  • 3 De machtiging tot voorlopig verblijf wordt bij de vertegenwoordiging dan wel het Kabinet, bedoeld in het eerste lid, aan de vreemdeling in persoon afgegeven.

  • 4 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Paragraaf 3. Vereiste gegevens; beslistermijn

Artikel 2t

  • 1 Gegevens en bescheiden worden niet verkregen van de vreemdeling of diens referent, voor zover:

    • a. Onze Minister die gegevens of bescheiden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties, tenzij hierdoor een goede uitvoering van de wet wordt belet, of

    • b. de aanvraag is ingediend door de erkende referent, en deze omtrent die gegevens en bescheiden eigen verklaringen heeft overgelegd.

  • 2 De eigen verklaringen, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden volledig en naar waarheid opgesteld.

  • 3 De aanvrager verstrekt Onze Minister op diens verzoek en al dan niet in persoon alsnog de gegevens en bescheiden, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de gegevens en bescheiden waarop het eerste lid, onder a, van toepassing is, en kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. de administraties of delen daarvan waarvoor het eerste lid, onder a, tijdelijk niet van toepassing is;

    • b. de eigen verklaringen, bedoeld in het eerste lid, onder b,

    • c. de toepassing van het derde lid.

Artikel 2u

  • 1 Onze Minister beslist binnen 90 dagen na ontvangst van een aanvraag om verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid maakt Onze Minister de beslissing op een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van de Europese blauwe kaart bekend binnen 90 dagen en kan die termijn niet worden verlengd.

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 2v

Onze Minister brengt de machtiging tot voorlopig verblijf aan in het document voor grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan worden aangebracht als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2002 (PbEG 2002, L53/4).

Afdeling 3. Terugkeervisum

Artikel 2w

  • 1 Een terugkeervisum kan worden verleend voor de toegang tot Nederland van een vreemdeling die Nederland tijdelijk zal verlaten gedurende het tijdvak dat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met h of l.

  • 2 Geen terugkeervisum wordt verleend ten behoeve van de terugkeer uit het land van herkomst van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder c en d.

  • 3 Geen terugkeervisum wordt verleend ten behoeve van de terugkeer uit het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 heeft gedaan en rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h.

Artikel 2x

  • 1 Een terugkeervisum kan worden geweigerd indien:

    • a. de vreemdeling niet door overlegging van documenten aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dringende reden die geen uitstel van vertrek mogelijk maakt;

    • b. de vreemdeling niet zelfstandig beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

    • c. de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in Nederland aan maatregelen van toezicht op grond van deze wet heeft onttrokken;

    • d. uit oogpunt van toezicht op grond van deze wet, opsporing of vervolging van strafbare feiten, tenuitvoerlegging van een vonnis of om andere gewichtige redenen bezwaar bestaat tegen vertrek uit Nederland van de vreemdeling;

    • e. het naar het oordeel van Onze Minister in de rede ligt dat binnen de geldigheidsduur van het terugkeervisum een beslissing als bedoeld in artikel 8, onderdeel f, g of h, kan worden verwacht;

    • f. de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op diens aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 dan wel in afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift tegen een dergelijke beslissing en niet heeft beschikt over de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf, overeenkomend met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, dan wel niet op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet van de verplichting tot het beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf is vrijgesteld of ontheven; of

    • g. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan of verdacht wordt van terrorisme, oorlogsmisdaden, of andere misdaden tegen de menselijkheid.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2y

  • 1 De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning niet overschrijden en bedraagt ten hoogste een jaar. Het terugkeervisum kan worden verleend voor een of meer reizen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de geldigheidsduur van een terugkeervisum ten behoeve van een vreemdeling die rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8, onderdeel f, g of h, ten hoogste drie maanden en is het geldig voor één reis.

  • 3 Onze Minister kan vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van het eerste en tweede lid.

  • 4 De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan niet worden verlengd.

Artikel 2z

Een terugkeervisum wordt door de vreemdeling in persoon aangevraagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een aanvraag tot verlening van een terugkeervisum.

Artikel 2aa

Onze Minister beslist binnen twee weken na ontvangst van een aanvraag om verlening van een terugkeervisum. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste twee weken.

Artikel 2bb

Onze Minister brengt het terugkeervisum aan in het document voor grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan worden aangebracht als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 februari 2002 (PbEG 2002, L53/4).

Afdeling 4. Nadere regels

Artikel 2cc

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een aanvraag tot verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum, daaronder begrepen de wijze waarop beschikkingen, kennisgevingen, mededelingen of berichten ingevolge dit hoofdstuk aan de vreemdeling, de referent of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen aan de verplichtingen die krachtens dit hoofdstuk op de vreemdeling rusten kan worden voldaan door diens wettelijke vertegenwoordiger.

Hoofdstuk 2. Toegang

Artikel 3

  • 1 In andere dan de in de Schengengrenscode geregelde gevallen, wordt toegang tot Nederland geweigerd aan de vreemdeling die:

    • a. niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt;

    • b. een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid;

    • c. niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is, of

    • d. niet voldoet aan de voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn gesteld.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de weigering van toegang op grond van deze wet of ter uitvoering van de Schengengrenscode.

  • 3 De ambtenaren belast met de grensbewaking weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst.

Artikel 4

  • 1 De vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, neemt de nodige maatregelen en houdt het toezicht dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd om te voorkomen dat door de vreemdeling niet wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a of b, van de Schengengrenscode of aan artikel 3, eerste lid, onder a, van deze wet.

  • 2 De vervoerder kan worden verplicht om een afschrift te nemen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding en dit ter hand te stellen aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.

  • 3 De vervoerder, bedoeld in het eerste lid, kan ten behoeve van de grensbewaking en het tegengaan van illegale immigratie worden verplicht passagiersgegevens of gegevens omtrent de bemanning te verzamelen en te verstrekken aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste tot en met het derde lid. Daarbij kan ter uitvoering van een verdrag of een bindende EU-rechtshandeling worden afgeweken van artikel 2:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5 Het eerste tot en met het derde lid zijn ook van toepassing op iedere vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan schending van de in die leden bedoelde verplichtingen.

Artikel 5

  • 1 De vreemdeling aan wie toegang is geweigerd, dient Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door een ambtenaar belast met de grensbewaking, zijn gegeven.

  • 2 Indien de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming, dient hij Nederland onmiddellijk te verlaten met dat vervoer of een hem door een ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen vervoermiddel.

  • 3 De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 of 33 heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.

Artikel 6

  • 1 De vreemdeling aan wie toegang is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.

  • 2 Een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het voor de beveiligde ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, geldende regime, waaronder begrepen de nodige beheersmaatregelen. Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 4 Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat, nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Artikel 6a

  • 1 Onze Minister kan de maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, voortzetten met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat, met inachtneming van artikel 28 van de Dublinverordening.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 7

Indien de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd, op grond van de Schengengrenscode, enig wettelijk voorschrift dan wel een voor Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie zijn vrijheid is ontnomen, blijft de toegang geweigerd.

Hoofdstuk 3. Verblijf

Afdeling 1. Rechtmatig verblijf

Artikel 8

De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:

  • a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

  • b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;

  • c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;

  • d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;

  • e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

  • g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

  • h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;

  • i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;

  • j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;

  • k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;

  • l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • m. na afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, terwijl hij in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.

Artikel 9

  • 3 Onze Minister verschaft desgevraagd een dergelijk document of schriftelijke verklaring aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder i.

  • 5 Onze Minister wijst bij ministeriële regeling de bescheiden, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, aan en kan modellen vaststellen voor de documenten en de schriftelijke verklaring.

Artikel 9a

In afwijking van artikel 9, tweede lid, verschaft Onze Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 1°, 3° en 5°, op aanvraag een bewijs van rechtmatig verblijf voordat de vreemdeling het duurzame verblijfsrecht heeft verkregen, indien de vreemdeling de nationaliteit heeft van een lidstaat ten aanzien waarvan Nederland de toepassing van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PbEG L 257) heeft opgeschort.

Artikel 10

  • 1 De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.

  • 2 Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op het onderwijs, de verlening van medisch noodzakelijke zorg, de voorkoming van inbreuken op de volksgezondheid, of de rechtsbijstand aan de vreemdeling.

  • 3 De toekenning van aanspraken geeft geen recht op rechtmatig verblijf.

Artikel 11

  • 1 De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.

Artikel 12

  • 1 Het is aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij:

    • a. de bij of krachtens deze wet gestelde regels in acht neemt;

    • b. beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van zijn verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is;

    • c. geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen;

    • d. geen gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste op 180 dagen bepaald. Voor bij algemene maatregel van bestuur te onderscheiden categorieën van vreemdelingen kunnen verschillende termijnen worden vastgesteld.

Afdeling 2. De verblijfsvergunning

Artikel 13

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning wordt slechts ingewilligd indien:

  • a. internationale verplichtingen daartoe nopen;

  • b. met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, of

  • c. klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.

Afdeling 3. De verblijfsvergunning regulier

Paragraaf 1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Artikel 14

  • 1 Onze Minister is bevoegd:

    • a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

    • b. de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

    • c. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op aanvraag of ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden;

    • d. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken;

    • e. ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen dan wel de geldigheidsduur ervan te verlengen.

  • 2 Onze Minister verleent de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf binnen twee weken nadat deze zich overeenkomstig artikel 54, eerste lid, onder e, heeft aangemeld, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als die waaronder de machtiging tot voorlopig verblijf is verleend.

  • 3 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de ambtshalve verlening, wijziging en verlenging, de beperkingen en de voorschriften.

  • 4 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.

Artikel 14a

Onze Minister besluit niet over de verlening, verlenging of intrekking van een gecombineerde vergunning dan nadat hij advies heeft gevraagd aan de instantie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Deze instantie adviseert over de vraag of is voldaan aan de Wet arbeid vreemdelingen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder f, artikel 18, eerste lid, onder g en artikel 19. Onze Minister is niet verplicht om advies te vragen indien de verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken op grond van een andere afwijzings- of intrekkingsgrond, bedoeld in artikel 16, 18 of 19.

Artikel 15

In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 14, tweede lid, wordt bepaald, dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid aan gezinsleden van Nederlanders en vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l.

Artikel 16

  • 1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:

    • a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;

    • b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

    • c. de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

    • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

    • e. de vreemdeling niet bereid is om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan;

    • f. de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan;

    • g. de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven;

    • h. de vreemdeling, die niet behoort tot een der categorieën, bedoeld in artikel 17, eerste lid, na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland inburgeringsplichtig zou zijn op grond van de artikelen 3 en 5 van de Wet inburgering en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij;

    • i. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum of een verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid;

    • j. de vreemdeling in Nederland verblijf heeft gehouden, anders dan op grond van artikel 8.

    • k. ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling geen verklaring van een referent is overgelegd als bedoeld in artikel 2a, eerste lid.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het eerste lid, onder h, is niet van toepassing op de vreemdeling die de Surinaamse nationaliteit bezit en die met bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.

Artikel 16a

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17

  • 1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:

    • a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;

    • b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing als bedoeld onder a;

    • c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;

    • d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;

    • e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;

    • f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;

    • g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;

    • h. een langdurig ingezetene uit een andere EU-lidstaat, dan wel diens echtgenoot of minderjarig kind ingeval het gezin reeds was gevormd in die andere lidstaat.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onder g, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat een ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 17a

  • 1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen met toepassing van artikel 16, eerste lid, onderdeel j, indien het betreft:

    • a. de vreemdeling die direct voorafgaand aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder j;

    • b. de vreemdeling die in aanmerking komt voor verblijf onder een beperking als bedoeld in artikel 15;

    • c. de vreemdeling die minderjarig en alleenstaand is;

    • d. de vreemdeling die als slachtoffer of getuige-aangever als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder d, direct voorafgaand aan de aanvraag verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, en in aanmerking komt voor verblijf onder een andere beperking.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën worden aangewezen waarin de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, niet wordt afgewezen, op grond dat de toepassing van artikel 16, eerste lid, onder j, van een onevenredige hardheid zou kunnen getuigen.

Artikel 18

  • 1 Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:

    • a. de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

    • b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

    • c. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;

    • d. de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel de persoon bij wie de vreemdeling verblijft niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

    • e. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

    • f. niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden;

    • g. de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan;

    • h. ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling geen verklaring van een referent is overgelegd als bedoeld in artikel 2a, eerste lid;

    • i. de vreemdeling niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering, binnen de in dat artikel genoemde termijn, of binnen de met toepassing van artikel 7, derde lid, van die wet of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van die wet gestelde regels verlengde termijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, en wordt ingetrokken indien aan de houder daarvan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, onderdeel d, wordt verleend.

Paragraaf 2. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Artikel 20

  • 1 Onze Minister is bevoegd:

    • a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

    • b. een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken;

    • c. ambtshalve een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen aan de vreemdeling wiens EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op grond van artikel 45d is ingetrokken.

  • 2 Een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet onder beperkingen verleend. Aan de vergunning worden geen voorschriften verbonden.

Artikel 21

  • 1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, kan slechts worden afgewezen indien de vreemdeling:

    • a. al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

    • b. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;

    • c. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem ter zake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;

    • d. een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;

    • e. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

    • f. op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, een verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft; of

    • g. het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet niet heeft behaald.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van het eerste lid, onder a, indien de vreemdeling gedurende een tijdvak van tien aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a of l, of op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft gehad.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van het eerste lid, onder a, indien de vreemdeling als minderjarige onder een beperking verband houdende met gezinshereniging rechtmatig verblijf heeft gehad en sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst en inmiddels 18 jaar is, tenzij de gezinsband werd verbroken binnen een jaar na verlening van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14.

  • 4 Indien de vreemdeling in Nederland is geboren dan wel reeds voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef en sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst en inmiddels 18 jaar is, kan de aanvraag in afwijking van het eerste lid slechts worden afgewezen op grond van het eerste lid, onder c en d. In afwijking van het eerste lid, behoeft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet aaneengesloten te zijn. De aanvraag kan slechts worden afgewezen op grond van het eerste lid, onder c, indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden, ter zake van handel in verdovende middelen.

  • 5 Onder een tijdvak als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt verstaan een tijdvak onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is aangevraagd. Voor de berekening van het tijdvak wordt de periode van rechtmatig verblijf in Nederland vóór het bereiken van de achtjarige leeftijd buiten beschouwing gelaten.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gronden bedoeld, in het eerste lid. Daarbij kunnen andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met vierde lid worden aangewezen waarin een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 kan worden verleend.

Artikel 22

  • 1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20, wordt ingetrokken indien aan de houder daarvan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 33 wordt verleend.

  • 2 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20, kan worden ingetrokken indien:

    • a. de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

    • b. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;

    • c. de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd; of

    • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het tweede lid.

Paragraaf 3. Procedurele bepalingen

Artikel 23

  • 1 De aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning wordt ingediend door de vreemdeling, zijn wettelijk vertegenwoordiger of zijn referent.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen ingediend door de vreemdeling, zijn wettelijk vertegenwoordiger of zijn erkende referent.

  • 3 In afwijking van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht en in afwijking van het eerste en tweede lid, wordt de aanvraag in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger in persoon.

Artikel 24

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;

    • b. het al dan niet in persoon door de vreemdeling, diens wettelijk vertegenwoordiger of diens referent verstrekken van gegevens welke van belang zijn voor de aanvraag;

    • c. de wijze waarop beschikkingen bij of krachtens deze wet ten aanzien van de vreemdeling gegeven, alsmede de bij of krachtens deze wet voorgeschreven kennisgevingen, mededelingen of berichten aan de vreemdeling, de referent of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt. Daarbij kan worden bepaald, dat de bekendmaking van beschikkingen ook kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van een document en door het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen document.

  • 2 De vreemdeling is, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan Onze Minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven. Artikel 4:5, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 24a

  • 1 Gegevens en bescheiden worden niet verkregen van de vreemdeling of diens referent, voor zover:

    • a. Onze Minister die gegevens of bescheiden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties, tenzij hierdoor een goede uitvoering van de wet wordt belet, of

    • b. de aanvraag is ingediend door de erkende referent, en deze omtrent die gegevens en bescheiden eigen verklaringen heeft overgelegd.

  • 2 De eigen verklaringen, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden volledig en naar waarheid opgesteld.

  • 3 De aanvrager verstrekt Onze Minister op diens verzoek en al dan niet in persoon alsnog de gegevens en bescheiden, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De aanvrager van een gecombineerde vergunning verstrekt Onze Minister de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden beoordeeld of aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de gegevens en bescheiden waarop het eerste lid, onder a, van toepassing is, en kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. de administraties of delen daarvan waarvoor het eerste lid, onder a, tijdelijk niet van toepassing is;

    • b. de eigen verklaringen, bedoeld in het eerste lid, onder b,

    • c. de toepassing van het derde lid.

Paragraaf 4. De beschikking op de aanvraag

Artikel 25

  • 1 Binnen 90 dagen wordt een beschikking gegeven op de aanvraag tot:

    • a. het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

    • b. het verlengen van de geldigheidsduur ervan;

    • c. het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

    • d. het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20.

  • 2 De termijn voor het geven van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, nodig is.

  • 3 Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging.

  • 4 Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 is ingediend door een langdurig ingezetene uit een andere lidstaat van de Europese Unie of diens gezinslid, wordt de beschikking in afwijking van het eerste lid gegeven binnen vier maanden, welke termijn in afwijking van het tweede lid in bijzondere gevallen verband houdende met de complexiteit van de aanvraag, voor ten hoogste drie maanden kan worden verlengd. Indien de langdurig ingezetene of het gezinslid krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, wordt de beschikking gegeven binnen zeven maanden.

  • 5 In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de beschikking op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van de Europese blauwe kaart bekend gemaakt binnen 90 dagen en kan die termijn niet worden verlengd.

Paragraaf 5. De inwilliging van de aanvraag

Artikel 26

  • 1 De verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2 De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.

  • 3 Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.

Paragraaf 6. De afwijzing van de aanvraag

Artikel 27

  • 1 De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:

    • a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;

    • b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet, en

    • c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:

    • a. ingevolge artikel 24 of ingevolge artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is besloten dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen;

    • b. het rechtmatig verblijf van rechtswege is geëindigd;

    • c. een verblijfsvergunning is ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet is verlengd.

  • 3 De gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden niet in indien de vreemdeling bezwaar of beroep heeft ingesteld en de werking van de beschikking is opgeschort.

  • 4 De beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan tevens een inreisverbod inhouden.

Afdeling 4. De verblijfsvergunning asiel

Paragraaf 1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Artikel 28

  • 1 Onze Minister is bevoegd:

    • a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

    • b. de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

    • c. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken;

    • d. ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen aan de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die voldoet aan de in artikel 29, tweede lid, gestelde voorwaarden;

    • e. ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen aan de langdurig ingezetene, afkomstig uit een andere EU-lidstaat en in het bezit van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, indien de verantwoordelijkheid voor de afgifte van het reisdocument bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, van de Paspoortwet, aan de vreemdeling, is overgedragen aan Nederland op grond van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen van 16 oktober 1980 (Trb. 1981, 239).

  • 2 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de gevallen worden aangewezen waarin de verblijfsvergunning voor minder dan vijf achtereenvolgende jaren wordt verleend. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en over de verlenging ervan.

  • 3 De verblijfsvergunning die ambtshalve wordt verleend in de situatie bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verleend binnen twee weken nadat de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf zich overeenkomstig artikel 54, eerste lid, onder e, heeft aangemeld.

Artikel 29

  • 1 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:

    • a. die verdragsvluchteling is; of

    • b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:

      • 1°. doodstraf of executie;

      • 2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of

      • 3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.

  • 2 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:

    • a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;

    • b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;

    • c. de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. Daarbij wordt bepaald in welke gevallen een verblijfsvergunning wordt verleend.

  • 4 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, kan eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.

Artikel 30

  • 1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien:

    • a. een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag;

    • b. de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l;

    • c. de vreemdeling eerder een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning heeft ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist en hij op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 onder f, g en h;

    • d. de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland internationale bescherming geniet in de zin van artikel 2, eerste lid onder a van de kwalificatierichtlijn, dan wel een gelijkwaardige status bezit op basis van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden; of

    • e. de vreemdeling op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf, terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, na te leven.

  • 2 Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing, indien naar aanleiding van een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, ambtshalve de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14, is verleend.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onder d en e.

Artikel 31

  • 1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.

  • 2 Bij het onderzoek naar de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid dat:

    • a. de vreemdeling reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland heeft ingediend;

    • b. de vreemdeling zonder geldige reden niet heeft voldaan aan de aanwijzingen, bedoeld in artikel 55;

    • c. de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst;

    • d. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden;

    • e. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben;

    • f. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen;

    • g. de vreemdeling afkomstig is uit een land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de andere in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt;

    • h. de vreemdeling heeft verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt;

    • i. de vreemdeling in een land van eerder verblijf zal worden toegelaten totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden;

    • j. de vreemdeling elders een verblijfsalternatief heeft omdat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven in een ander land dan het land van herkomst;

    • k. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

    • l. de vreemdeling afkomstig is uit een land dat ingevolge artikel 29 van de richtlijn asielprocedures door de Raad is opgenomen in de in dat artikel bedoelde gemeenschappelijke minimumlijst van derde landen die als veilig land van herkomst worden beschouwd.

  • 3 Een aanvraag van een gezinslid als bedoeld in artikel 29, tweede lid, tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen, indien gezinshereniging mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling, bedoeld in artikel 29, eerste lid, of het desbetreffende gezinslid bijzondere banden heeft.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, het tweede lid, onder g tot en met l, en het derde lid.

Artikel 31a

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 32

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen indien:

    • a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;

    • b. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

    • c. de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen;

    • d. de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

    • e. het een vergunning betreft die is verleend aan een gezinslid als bedoeld in artikel 29, tweede lid, en dat gezinslid niet of niet langer een werkelijk huwelijks- of gezinsleven onderhoudt met de vreemdeling, bedoeld in het artikel 29, eerste lid.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. Daarbij wordt bepaald in welke gevallen een verblijfsvergunning als bedoeld in het eerste lid die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, wordt ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van zodanige verblijfsvergunning wordt afgewezen.

Paragraaf 2. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Artikel 33

Onze Minister is bevoegd:

  • a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

  • b. een verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken;

  • c. ambtshalve een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen aan de vreemdeling wiens EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is ingetrokken, indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, was geplaatst;

  • d. ambtshalve een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen aan de langdurig ingezetene, afkomstig uit een andere EU-lidstaat en in het bezit van een vergunning als bedoeld in artikel 20, indien de verantwoordelijkheid voor de afgifte van het reisdocument bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, van de Paspoortwet voor betrokken vreemdeling aan Nederland is overgedragen op grond van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen van 16 oktober 1980 (Trb. 1981, 239).

Artikel 34

  • 1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, kan slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet, dan wel indien de vreemdeling het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald. De periode van verblijf op grond van artikel 14, van de vreemdeling aan wie op grond van artikel 28, onderdeel e, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend, wordt aangemerkt als rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het inburgeringsvereiste, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 35

  • 1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 kan worden ingetrokken indien:

    • a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;

    • b. de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;

    • c. de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

    • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Paragraaf 3. Procedurele bepalingen

Artikel 36

De aanvraag tot het verlenen van:

  • a. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 of tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan;

  • b. een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33,

wordt, in afwijking van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

Artikel 37

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;

    • b. de wijze waarop het onderzoek naar de aanvraag, daaronder begrepen het horen van de vreemdeling, wordt ingericht;

    • c. de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken;

    • d. de wijze waarop beschikkingen bij of krachtens deze wet ten aanzien van de vreemdeling gegeven, alsmede de bij of krachtens deze wet voorgeschreven kennisgevingen, mededelingen of berichten aan de vreemdeling of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt. Daarbij kan worden bepaald, dat de bekendmaking van beschikkingen ook kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van een document en door het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen document.

  • 2 De vreemdeling is, volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 33. Daarbij kan Onze Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van het document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven. Artikel 4:5, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 3 Onze Minister kan bepalen dat de vreemdeling leges verschuldigd is voor de afgifte van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt als bedoeld in artikel 8, onder c, indien het oorspronkelijke document wordt vermist, verloren is gegaan of voor identificatie ondeugdelijk is geworden. Indien betaling achterwege blijft, wordt het document niet afgegeven.

Artikel 38

Indien de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zich omtrent de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan te doen horen, wordt de vreemdeling gehoord in een taal waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij die kan verstaan.

Artikel 39

  • 1 Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan af te wijzen, dan wordt de vreemdeling hiervan, onder opgave van redenen, schriftelijk mededeling gedaan. De mededeling kan eveneens betrekking hebben op het voornemen om niet ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 te verlenen dan wel op het voornemen om de uitzetting of overdracht niet op grond van artikel 64 achterwege te laten. Het schriftelijke voornemen wordt aan de vreemdeling meegedeeld door uitreiking of toezending ervan. De op de aanvraag betrekking hebbende stukken worden bij de schriftelijke mededeling gevoegd, voor zover de vreemdeling geen kennis kan hebben van de inhoud van deze stukken.

  • 3 Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 37, worden regels gesteld omtrent de termijn, bedoeld in het tweede lid, alsmede de toepassing van de voorgaande leden.

Artikel 40

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 kan niet eerder worden ingediend dan vier weken voordat de vreemdeling gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c, heeft gehad.

Artikel 41

  • 1 Indien Onze Minister voornemens is om de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, dan wel de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 33, in te trekken, zijn de artikelen 38 en 39 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien Onze Minister, na ontvangst van de zienswijze van de vreemdeling, voornemens blijft de verblijfsvergunning in te trekken, dan wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld zich te doen horen.

Paragraaf 4. De beschikking op de aanvraag

Artikel 42

  • 1 Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.

  • 2 De inwilliging van de aanvraag is mede afgestemd op het beleid dat Onze Minister na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken dienaangaande voert.

  • 3 Indien de aanvraag wordt afgewezen, wordt in de beschikking ingegaan op de zienswijze van de vreemdeling. In de beschikking wordt tevens ingegaan op de zienswijze van de vreemdeling op het voornemen om niet ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14, te verlenen, dan wel op het voornemen om de uitzetting of overdracht niet op grond van artikel 64 achterwege te laten indien hem van dat voornemen mededeling is gedaan.

  • 4 De termijn voor het geven van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie nodig is.

  • 5 Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging.

Artikel 43

Onverminderd artikel 42, vierde lid, en artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan bij besluit van Onze Minister voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 hebben ingediend de termijn, bedoeld in artikel 42 worden verlengd met ten hoogste één jaar indien:

  • a. naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 kan worden toegewezen;

  • b. naar verwachting de situatie in het land van herkomst op grond waarvan ingevolge artikel 29 de aanvraag kan worden toegewezen, van korte duur zal zijn, of,

  • c. het aantal ingediende aanvragen uit een bepaald land of uit een bepaalde regio zo groot is, dat Onze Minister redelijkerwijs niet in staat is daarop tijdig een beschikking te geven.

Artikel 43a

  • 1 In afwijking van artikel 42, eerste lid, en onverminderd artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de beschikking op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 ten aanzien van vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten, op een tijdstip gelegen tussen de ontvangst van de aanvraag en zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming gegeven.

Paragraaf 5. De inwilliging van de aanvraag

Artikel 44

  • 1 Verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, die rechtmatig verblijf inhoudt, heeft van rechtswege tot gevolg de beëindiging van de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt. De verstrekkingen worden beëindigd op de wijze voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of in het andere wettelijk voorschrift en binnen de daartoe gestelde termijn.

  • 2 Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, wordt ingewilligd, wordt deze verblijfsvergunning verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 4 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 wordt verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet.

  • 5 Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt. De voorgaande volzin is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 33.

Paragraaf 6. De afwijzing van de aanvraag

Artikel 44a

  • 1 Indien een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, wordt afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, geldt de beschikking waarbij deze aanvraag wordt afgewezen als overdrachtsbesluit, en heeft zij van rechtswege tot gevolg dat:

    • a. de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, eerste lid, onder m;

    • b. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling over te dragen;

    • c. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62c gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden overgedragen.

  • 2 Het in het eerste lid, onder b, bedoelde gevolg treedt niet in, indien de in artikel 62c bedoelde termijn nog niet is verstreken.

Artikel 45

  • 1 De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, of voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 33, wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:

    • a. de vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland verblijft tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van toepassing is;

    • b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet;

    • c. de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijke voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn;

    • d. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten;

    • e. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn na ommekomst van de termijn als bedoeld in onderdeel c een onroerende zaak gedwongen te ontruimen teneinde het onderdak of het verblijf in de woonruimte als verstrekking geboden, bedoeld in onderdeel c, te beëindigen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gevolgen van de beschikking treden niet in zolang het beroep van de vreemdeling de werking van de beschikking opschort.

  • 4 Onze Minister kan besluiten dat, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, voor bepaalde categorieën vreemdelingen niet worden beëindigd, of voor de duur van het besluit opnieuw worden verleend. Het besluit wordt uiterlijk één jaar na de bekendmaking ervan ingetrokken. Na afloop van de duur van het besluit treden de opgeschorte rechtsgevolgen opnieuw in.

  • 5 De vreemdeling op wie het besluit als bedoeld in het vierde lid van toepassing is, wordt geacht rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, te hebben.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde gevolgen van de beschikking treden niet in zolang de uitzetting van de vreemdeling op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. De reeds ingetreden gevolgen worden opgeschort, indien Onze Minister heeft vastgesteld dat uitzetting op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. De opgeschorte gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden opnieuw in na afloop van de tijdelijke bescherming.

  • 7 Het verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het zesde lid, wordt gelijkgesteld met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f.

  • 8 De beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan tevens een inreisverbod inhouden.

Afdeling 5. De status van langdurig ingezetene

Paragraaf 1. De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

Artikel 45a

  • 1 Onze Minister is bevoegd:

    • a. de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

    • b. een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in te trekken.

  • 2 De status van langdurig ingezetene wordt verworven door de verlening van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De status van langdurig ingezetene is permanent, onverminderd artikel 45d.

Artikel 45b

  • 1 De aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt afgewezen, indien de vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag:

    • a. een verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

    • b. een formeel beperkt verblijfsrecht heeft;

    • c. verblijf heeft op grond van een bijzondere geprivilegieerde status;

    • d. verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, die niet is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b;

    • e. verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, die is verleend op grond van artikel 29, tweede lid, bij een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, die niet is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kan de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling:

    • a. niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 heeft gehad, met inachtneming van het derde lid;

    • b. in de periode, bedoeld onder a, zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven;

    • c. al of niet tezamen met de gezinsleden bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

    • d. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem ter zake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;

    • e. een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;

    • f. niet beschikt over een toereikende ziektekostenverzekering voor hemzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden; of

    • g. het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, niet heeft behaald.

  • 3 Voor de berekening van de periode bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt verblijf als bedoeld in het eerste lid en verblijf als bedoeld in het tweede lid, onder b, niet meegeteld, met uitzondering van verblijf voor studie of beroepsopleiding, dat voor de helft wordt meegeteld.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.

Artikel 45c

  • 1 Op het document, bedoeld in artikel 9, van de vreemdeling aan wie een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend, wordt de aantekening «Internationale bescherming op [datum] verleend door Nederland» geplaatst, indien:

    • a. de vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, tenzij de grond voor die verlening is vervallen; of

    • b. de vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, mits hij voordien in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b.

  • 2 Indien de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt verleend aan een onderdaan van een derde land die reeds een verblijfsdocument bezit dat door een andere lidstaat is afgegeven en dat de aantekening «Internationale bescherming op [datum] verleend door [lidstaat]» bevat, wordt op het document, bedoeld in artikel 9, dezelfde aantekening geplaatst, tenzij de internationale bescherming bij een definitief besluit van die andere lidstaat is ingetrokken.

  • 3 Indien uit een verzoek van de autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie aan Onze Minister blijkt dat de internationale bescherming van de houder van een document als bedoeld in artikel 9, met daarop de aantekening als bedoeld in het eerste lid, door deze lidstaat is overgenomen alvorens deze lidstaat een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft afgegeven, wordt de aantekening op het document, bedoeld in artikel 9, dienovereenkomstig gewijzigd.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 45d

  • 1 De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen kan worden ingetrokken, indien:

    • a. de vreemdeling een aaneengesloten periode van twaalf maanden of langer buiten het grondgebied van de Europese Unie, dan wel zes jaar of langer buiten Nederland heeft verbleven; of

    • b. de vreemdeling een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.

  • 2 De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van de vreemdeling op wiens document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst, kan worden ingetrokken, indien:

    • a. er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een van de misdrijven of daden, bedoeld in artikel 1, onder F, van het Vluchtelingenverdrag dan wel heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan deze misdrijven of daden; of

    • b. de vreemdeling feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, of valse documenten heeft gebruikt, en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28.

  • 3 De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt ingetrokken, indien:

    • a. de vreemdeling langdurig ingezetene is geworden in een andere lidstaat van de Europese Unie; of

    • b. de verblijfsvergunning op frauduleuze wijze is verkregen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede en het derde lid.

Paragraaf 2. Procedurele bepalingen

Artikel 45e

Het bij of krachtens de artikelen 23, 24 en 24a bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.

Artikel 45f

  • 1 Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen af te wijzen en de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33, is het bij of krachtens artikel 39 bepaalde van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag van de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33, tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in te willigen, zonder op het aan de vreemdeling te verstrekken document, bedoeld in artikel 9, de aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, te plaatsen, is het bij of krachtens artikel 39 bepaalde van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Indien Onze Minister voornemens is om de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met op het aan de vreemdeling verstrekte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, in te trekken, is artikel 41 van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3. De beschikking op de aanvraag

Artikel 45g

  • 1 De beschikking op de aanvraag tot het verlenen van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt bekendgemaakt uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De termijn voor de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd, indien er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van de aanvraag.

  • 3 Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging.

Paragraaf 4. De inwilliging van de aanvraag

Artikel 45h

  • 1 De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet.

  • 2 Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlening van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan, niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, wordt de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen verleend met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 dan wel artikel 28 afloopt.

Hoofdstuk 4. Handhaving

Afdeling 1. Toezicht op de naleving

Paragraaf 1. Aanwijzing

Artikel 46

  • 1 Met het toezicht op de naleving en de uitvoering van de Schengengrenscode en de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking zijn belast:

    • a. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;

    • b. de ambtenaren die zijn tewerkgesteld bij de regionale eenheid in het gebied waarin de haven van Rotterdam is gelegen;

    • c. de directeur van een grenslogies als bedoeld in artikel 3 van het Reglement regime grenslogies;

    • d. de bij besluit van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie, aangewezen ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 2012 die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de in het belang van de grensbewaking te treffen voorzieningen;

    • b. de verplichtingen waaraan personen zijn onderworpen met het oog op de controle in het belang van de grensbewaking.

  • 3 De bij of krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren belast met de grensbewaking zijn de in artikel 2, onder 13, van de Schengengrenscode bedoelde grenswachters.

Artikel 47

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen zijn belast:

    • a. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

    • b. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;

    • c. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 3 De ambtenaren van de Koninklijke marechaussee oefenen het toezicht op vreemdelingen uit onder leiding van de Commandant der Koninklijke marechaussee.

Artikel 47a

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot referenten zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan worden bepaald dat met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot referenten tevens zijn belast de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, in welk geval artikel 47, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 48

  • 1 De korpschef en de Commandant der Koninklijke marechaussee geven Onze Minister door hem gevraagde inlichtingen over de uitvoering van deze wet en van de Schengengrenscode.

  • 2 Onze Minister kan aan de korpschef en aan de Commandant der Koninklijke marechaussee aanwijzingen geven over de uitvoering van deze wet en van de Schengengrenscode. Onze Minister kan individuele aanwijzingen geven aan de ambtenaren, bedoeld in de artikelen 47, eerste lid, en 47a.

  • 3 Onze Minister kan aanwijzingen geven over de inrichting van de werkprocessen en bedrijfsvoering aan:

    • a. de korpschef, door tussenkomst van Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

    • b. de Commandant der Koninklijke marechaussee, door tussenkomst van de Minister van Defensie.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het eerste, tweede en derde lid.

Paragraaf 2. Bevoegdheden

Artikel 49

Artikel 50

  • 1 De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen als bedoeld in het tweede en vijfde lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden de documenten aangewezen waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

  • 2 Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

  • 3 Indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

  • 4 Indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft, kan de in het tweede en derde lid bepaalde termijn door de Commandant der Koninklijke marechaussee respectievelijk door de korpschef in het belang van het onderzoek met ten hoogste acht en veertig uren worden verlengd.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gegeven omtrent de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel.

Artikel 51

  • 1 Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken.

  • 3 Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een luchtvaartuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij bevoegd het luchtvaartuig te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de gezagvoerder van een luchtvaartuig te vorderen dat deze zijn luchtvaartuig naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het luchtvaartuig te onderzoeken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 52

  • 1 Onze Minister, de ambtenaren, belast met de grensbewaking, en de ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd om, ter vervulling van hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere regels gesteld.

  • 2 Het reis- of identiteitspapier wordt aan de vreemdeling teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt. Ingeval van uitzetting kan het reis- en identiteitspapier worden overgedragen aan de persoon belast met de grensbewaking in het land waar de toelating is gewaarborgd.

Artikel 53

  • 1 De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft.

  • 2 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd elke plaats te betreden, daar onder begrepen een woning zonder de toestemming van de bewoner, voor zover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 59.

Artikel 53a

  • 1 De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn, na een woning te hebben betreden en na aldaar een vreemdeling staande te hebben gehouden wiens identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, bevoegd deze woning te doorzoeken zonder toestemming van de bewoner voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de tijdelijke inbewaringneming van zaken waaruit de identiteit van de betrokken vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid.

  • 2 De ambtenaren zijn tevens bevoegd elke bij een onderneming behorende ruimte te doorzoeken voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de in het eerste lid bedoelde zaken, indien een staande gehouden vreemdeling wiens identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, in die onderneming werkzaam is en indien vermoed wordt dat de vreemdeling een bij de onderneming behorende ruimte als woonruimte gebruikt.

  • 3 Tot doorzoeking voor de tijdelijke inbewaringneming van zaken waaruit de identiteit van de betrokken vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid wordt niet overgegaan dan nadat de vreemdeling is uitgenodigd deze vrijwillig af te geven.

  • 4 De doorzoeking vindt slechts plaats voor zover dit redelijkerwijs niet leidt tot substantiële schade aan de ruimte of aan de zaken die zich in deze ruimte bevinden.

  • 5 De doorzoeking vindt slechts plaats in aanwezigheid van een bevoegd ambtenaar, tevens hulpofficier van Justitie.

  • 6 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd in afwachting van de komst van de ambtenaar, bedoeld in het vijfde lid, de maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om wegmaking, onbruikbaarmaking, onklaarmaking of beschadiging van de voor tijdelijke inbewaringneming vatbare voorwerpen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van de personen die zich ter plaatse bevinden beperken.

Artikel 53b

  • 3 Het verslag wordt toegezonden aan de officier van justitie.

Paragraaf 3. Maatregelen van toezicht

Artikel 54

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van vreemdelingen worden voorzien in een verplichting tot:

    • a. het kennis geven van verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland;

    • b. het al dan niet in persoon verstrekken van gegevens welke van belang kunnen zijn voor de toepassing van de bij of krachtens deze wet gestelde regels;

    • c. het verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie;

    • d. het verlenen van medewerking aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of in het kader van de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning;

    • e. aanmelding binnen een bepaalde termijn na binnenkomst in Nederland;

    • f. periodieke aanmelding;

    • g. het inleveren van het document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 waaruit het rechtmatig verblijf blijkt;

    • h. het stellen van zekerheid;

    • i. het overleggen van documenten, anders dan bedoeld onder g.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt ten aanzien van referenten en gewezen referenten voorzien in verplichtingen tot:

    • a. het al dan niet in persoon verstrekken van gegevens en bescheiden welke van belang kunnen zijn voor de toepassing van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, en

    • b. het administreren en beheren van gegevens en bescheiden als bedoeld onder a.

  • 3 In gevallen waarin Onze Minister zulks in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig oordeelt, kan hij aan een vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de korpschef opleggen.

Artikel 55

  • 1 De vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, onder f, dient zich, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning beschikbaar te houden op een door Onze Minister aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen.

  • 2 Ter ondersteuning van het onderzoek of een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 kan worden ingewilligd, zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd om een vreemdeling staande te houden en aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zijn bagage te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. Gelijke bevoegdheid bestaat indien de vreemdeling te kennen geeft een aanvraag te willen indienen.

  • 3 De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een vreemdeling die zich in verband met het onderzoek op een plaats als bedoeld in het eerste lid bevindt, dan wel een vreemdeling die zich in een verwijdercentrum bevindt, aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zijn bagage te doorzoeken met het oog op de veiligheid op die plaats.