Regeling eisen geschiktheid 2000

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 21-07-2010 t/m 24-08-2010

Regeling eisen geschiktheid 2000

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 111, vierde lid, 130 tot en met 132 en 134 van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. groep 1: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en

    B + E;

  • b. groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C + E,

    D en D + E.

Artikel 2

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 3

De Regeling eisen geschiktheid (Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 juni 1996, nr. HW/RV 218632 Hoofddirectie van de Waterstaat (Stcrt. 117)) wordt ingetrokken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000

Inhoudsopgave

1 Inleiding

2 De eisen: algemene opmerkingen

3 Stoornissen van het gezichtsvermogen.

3.1 Inleiding

3.2 Visus

3.3 Gezichtsvelden

3.4 Verlies van een oog

3.5 Rijtest

3.6 Nader oogheelkundig onderzoek

3.7 Progressieve oogaandoeningen

3.8 Donkeradaptatie

3.9 Contrastgevoeligheid

3.10 Intra-oculaire lenzen

4 Stoornissen van gehoor en evenwicht

4.1 Inleiding

4.2 Slechthorendheid en doofheid

4.3 Draaiduizeligheid of aanvallen van evenwichtsstoornis (zoals bij het syndroom van Ménière)

5 Inwendige ziekten

5.1 Inleiding

5.2 Diabetes mellitus

5.3 Hypertensie

5.4 Chronische nierinsufficiëntie

5.5 Longziekten

5.6 Bloedziekten

5.7 Overige aandoeningen, orgaantransplantatie

6 Hart- en vaatziekten

6.1 Inleiding

6.2 Chronisch hartfalen

6.3 Ischemische hartziekten

6.4 Cardiomyopathie

6.5 Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese)

6.6 Aangeboren gebreken van hart en grote vaten

6.7 Ritme- en geleidingsstoornissen

6.8 Perifere vaatziekten

6.9 Onbegrepen, mogelijk circulatoir veroorzaakte syncope

7 Neurologische aandoeningen

7.1 Inleiding

7.2 Epilepsie

7.3 Bewustzijnsstoornissen (anders dan epilepsie)

7.4 Min of meer progressieve, al of niet intermitterend verlopende ziektebeelden

7.5 Intracraniële tumoren

7.6 Doorbloedingsstoornissen van de hersenen

7.7 Stationaire defecttoestanden

8 Psychiatrische stoornissen

8.1 Algemeen

8.2 Psychosen

8.3 Stemmingsstoornissen

8.4 Angststoornissen

8.5 Dissociatieve stoornissen

8.6 Cognitieve stoornissen

8.7 Persoonlijkheidsstoornissen

8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)

8.9 Verstandelijke handicap

8.10 ADHD (inclusief subtypen)

9 Lichamelijke handicaps

10 Geneesmiddelen

10.1 Inleiding

10.2 Geneesmiddelen bij psychotische stoornissen

10.3 Geneesmiddelen bij stemmingstoornissen

10.4 Psychostimulantia

10.5 Hypnotica, sedativa, anxiolytica

10.6 Antidiabetica

10.7 Anti-epileptica

10.8 Anticoagulantia

10.9 Antihistaminica

10.10 Antihypertensiva

10.11 Corticosteroïden

10.12 Maag-darmmiddelen

10.13 Analgetica

10.14 Geneesmidddelen tegen migraine en clusterhoofdpijn

10.15 Parasympaticolytica, parasympaticomimetica, sympaticolytica, sympaticomimetica

10.16 Parkinsonmiddelen

10.17 Cytostatica/oncolytica

10.18 Vertigomiddelen

10.19 Misbruik van geneesmiddelen

Hoofdstuk 1. Inleiding

Bij het formuleren van medische geschiktheidseisen doet zich internationaal het probleem voor, dat - afgezien van de invloed van alcoholgebruik - er nog altijd betrekkelijk weinig epidemiologische gegevens zijn over de relatie tussen de gezondheidstoestand van verkeersdeelnemers en het veroorzaken van verkeersongevallen. Het spreekt voor zich dat de ongevalskans kan toenemen door een verminderde lichamelijke of geestelijke conditie van degene die een motorrijtuig bestuurt. Ook is het duidelijk dat aandoeningen als blindheid of een ernstige geestesziekte iemand zonder meer ongeschikt maken voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.

Hoofdstuk 2. De eisen: algemene opmerkingen

In de hierna volgende hoofdstukken worden de eisen geformuleerd voor het beoordelen van de lichamelijke en geestelijk geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Daarbij wordt de indeling in rijbewijssoorten gehanteerd (groep 1: personenauto’s, motorrijwielen; groep 2: vrachtwagens, bussen) zoals aangegeven in de tweede Europese richtlijn betreffende het rijbewijs (91/439/EEG). Voorts wordt het begrip geschiktheid gebruikt. Geschiktheid heeft betrekking op de lichamelijke en geestelijke kwaliteiten op grond waarvan een persoon wel of niet, of voor een beperkte tijdsduur, geschikt is voor het besturen van een motorrijtuig; de vaststelling van de geschiktheid voor één of meer rijbewijscategorieën geschiedt door middel van afgifte (door het CBR) van de verklaring van geschiktheid.

Het medisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de geschiktheid kan bestaan uit een aantekening door de keurend arts (eventueel aangevuld met een Geneeskundig verslag) en/of een specialistisch rapport.

Met aantekening van de keurend arts wordt bedoeld de aantekening die wordt geplaatst op de Eigen verklaring als een van de vragen bevestigend wordt beantwoord.

Waar hierna sprake is van een specialistisch rapport, is daarmee bedoeld het rapport dat het CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie een persoon door het CBR is verwezen. Hieronder wordt tevens verstaan het rapport van een keuring in de eigen-verklaringsprocedure of onderzoek in de vorderingsprocedure, uitgevoerd door een arts onder supervisie en verantwoordelijkheid van een specialist naar wie de persoon is verwezen.

Hoofdstuk 3. Stoornissen van het gezichtsvermogen

3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid gegeven voor het gezichtsvermogen.

3.2. Visus

3.2.1. Visuseisen rijbewijzen van groep 1

De binoculaire visus moet, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,5 te bedragen.

Bij personen die het gezichtsvermogen aan één oog missen, of die in geval van diplopie slechts een oog gebruiken, dient de visus van het functionerende oog ten minste 0,5 te bedragen. Voor hen geldt tevens paragraaf 3.4.

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen met een visus tussen 0,4 en 0,5 geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van andere visuele functiestoornissen, een positief advies van een oogarts en een positieve rijtest (zie ook paragraaf 3.5).

3.2.1.1. Rijden met een monoculair bioptisch telescoop systeem

Onder strikte voorwaarden kan een persoon die de visus van 0,5 bereikt met behulp van een monoculair bioptisch telescoopsysteem geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van de categorie B.

De voorwaarden zijn dat:

  • de visus met beide ogen tezamen, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,16 bedraagt;

  • de visus bij kijken door de telescoop ten minste 0,5 bedraagt;

  • die persoon niet het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of slechts één oog gebruikt;

  • er geen andere hinderlijke oogheelkundige afwijkingen met betrekking tot verkeersdeelname zijn.

Een rapport van een door het CBR aangewezen oogarts is vereist. Het rapport moet ingaan op oorzaak, prognose en stabiliteit van de lage visus en bevat een advies aan het CBR over de geschiktheidstermijn. De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar.

De geschiktheid wordt bepaald in een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Voor een rijtest komen alleen personen in aanmerking die aantoonbaar voldoende training hebben gehad bij een door het CBR erkend trainingscentrum voor autorijden met een bioptisch telescoopsysteem. Na een positieve rijtest kunnen personen die een bioptische telescoop gebruiken slechts geschikt worden verklaard met beperking van de rijbevoegdheid tot:

  • rijden bij daglicht (vanaf één uur na zonsopgang tot één uur voor zonsondergang);

  • privé gebruik, en

  • voertuigen met een automatische schakeling.

3.2.2. Visuseisen rijbewijzen van groep 2

De visus van het beste oog dient, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,8 te bedragen en van het minder goede oog, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,1.

Ongeschiktheid bestaat ook bij een plotselinge, substantiële terugval van de visus in één oog. Deze personen kunnen na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op basis van een positief advies van een oogarts weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2, mits de resterende visus voldoet aan bovengenoemde minimumnorm.

3.2.3. Brekingsafwijkingen

  • a. groep 1: Geen eisen.

  • b. groep 2: Brillenglazen zijn toegestaan tot een sterkte van plus of min 8 dioptrieën. Contactlenzen zijn tot elke sterkte toegestaan, mits zij goed worden verdragen.

3.2.4. Kleurenzien

Geen eisen.

3.2.5. Diplopie

  • a. groep 1: Personen met storende diplopie zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1. Bij het afdekken van een oog geldt paragraaf 3.4.

  • b. groep 2: Personen met diplopie zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

3.3. Gezichtsvelden

  • a. groep 1: Het horizontale gezichtsveld moet minimaal 120 graden zijn en het bereik dient zich links en rechts minstens 50 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld dient minstens 20 graden naar boven en beneden te zijn. Binnen een straal van 20 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.

    In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen die niet voldoen aan de normen voor het gezichtsveld, zoals bij scotomen, kwadrantanopsie of homonyme hemianopsie, geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van andere visuele functiestoornissen, een positief advies van een oogarts en een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).

    Deze uitzondering geldt niet voor personen met een gezichtsveld van minder dan 90 graden horizontaal.

  • b. groep 2: Het binoculaire horizontale gezichtsveld moet minimaal 160 graden zijn en het bereik dient zich links en rechts minstens 70 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld dient minstens 30 graden naar boven en naar beneden te zijn. Binnen een straal van 30 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.

3.4. Verlies van het gezichtsvermogen van één oog

  • a. groep 1: Ongeschiktheid bestaat bij het plotseling verlies van het gezichtsvermogen van één oog, dus ook bij storende diplopie waarbij afdekken van één oog noodzakelijk is. Deze personen kunnen na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op basis van een positief advies van een oogarts weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1.

  • b. groep 2: In uitzonderingsgevallen kan een beroepschauffeur, die al in het bezit is van één of meer rijbewijzen van groep 2, na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op basis van een positief advies van een oogarts, weer geschikt worden verklaard voor een geografisch beperkt rijbewijs van de categorieën C/CE of D/DE, dat zich maximaal kan uitstrekken tot het grondgebied van Nederland.

    Voorwaarden zijn een positief oogartsrapport, een verklaring van de werkgever volgens door het CBR opgesteld model en een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).

3.5. Rijtest

Indien het CBR voor een juiste oordeelsvorming over de geschiktheid een rijtest nodig acht, schakelt het een deskundige in op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) voor het afnemen ervan. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

3.6. Nader oogheelkundig onderzoek

Personen bij wie de keurend arts geen belangrijke oogheelkundige afwijkingen heeft gevonden kunnen op basis van de gegevens van de keurend arts geschikt worden bevonden. Indien er wel belangrijke afwijkingen zijn, is aanvullend onderzoek door een oogarts noodzakelijk in verband met een eventuele beperking van de geschiktheidstermijn.

3.7. Progressieve oogaandoeningen

Beperking van de geschiktheidstermijn is aangewezen bij progressieve oogaandoeningen, zoals cataract, glaucoom met gezichtsveldbeperking, degeneratieve en vasculaire netvliesaandoeningen, progressief lijden van de nervus opticus. Voor de beoordeling is een rapport van een oogarts vereist.

3.8. Donkeradaptatie

De donkeradaptatie dient min of meer ongestoord te zijn. Bij twijfel aan dit vermogen zal nader onderzoek met een adaptometer moeten plaatsvinden: de maximaal toegestane afwijking bedraagt één logeenheid.

Personen met een afwijking in de donkeradaptatie van meer dan één logeenheid kunnen geschikt worden verklaard voor groep 1, waarbij de rijbevoegdheid wordt beperkt tot rijden bij daglicht (vanaf één uur na zonsopgang tot één uur voor zonsondergang).

De beoordeling kan voorts ondersteund worden door een rijtest (zie paragraaf 3.5).

3.9. Contrastgevoeligheid

  • a. groep 1: Geen eisen

  • b. groep 2: Personen met een verminderde contrastgevoeligheid zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

3.10. Intra-oculaire lenzen

Intra-oculaire lenzen zijn toegestaan als er zich geen problemen voordoen zoals het bestaan van dubbelbeelden, storende mediatroebelingen of hinderlijke strooilichteffecten.

Hoofdstuk 4. Stoornissen van gehoor en evenwicht

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk staan de eisen aan de geschiktheid met betrekking tot gehoor en evenwicht.

4.2. Slechthorendheid en doofheid

Deze hoeven geen beletsel te zijn voor verkeersdeelname.

Na acuut ontstaan van gehoorverlies of uitval van de evenwichtsfunctie dient men een aanpassingsperiode van minstens drie maanden in acht te nemen, waarin de betrokkene als ongeschikt moet worden beschouwd.

4.3. Draaiduizeligheid of aanvallen van evenwichtsstoornis (zoals bij het syndroom van Ménière)

Deze maken een kandidaat ongeschikt voor het besturen van motorrijtuigen. Na een klachtenvrije periode van drie maanden kan de betrokkene, aan de hand van de aantekening van de keurend arts, geschikt worden verklaard voor een beperkte termijn. De duur van die termijn hangt mede af van de (vroegere) frequentie en de (on)voorspelbaarheid van de aanvallen.

Hoofdstuk 5. Inwendige ziekten

5.1. Inleiding

Voor de geschiktheidsbeoordeling met betrekking tot de inwendige ziekten zijn van belang: de actuele lichamelijke conditie (al of geen klachten optredend bij deelname aan het verkeer), de ’medische’ voorgeschiedenis en de prognose (kans op verergering van klachtenpatroon, kans op complicaties).

5.2. Diabetes mellitus

5.2.1. Algemeen

Voor alle vormen van diabetes mellitus geldt dat personen bij wie plotseling en onverwacht bewustzijnsdaling of bewustzijnsverlies door hypoglycemie optreedt (‘unawareness’) zonder meer ongeschikt zijn voor alle rijbewijscategorieën. Iemand kan weer geschikt worden verklaard als de waarschuwingssignalen weer aanwezig zijn en het zelfzorggedrag door een diabetesdeskundige als adequaat wordt ingeschat.

Voor personen met diabetes mellitus met complicaties van de ogen (onder meer retinopathie en cataract) geldt tevens hoofdstuk 3 en voor personen met complicaties van hart en bloedvaten geldt tevens hoofdstuk 6.

Indien er functiestoornissen aan de ledematen zijn ontstaan als gevolg van neuropathie is een neurologisch rapport ter vaststelling van de mate van functiestoornis vereist. Bij stoornissen door vaatafwijkingen is een aantekening van de keurend arts voldoende.

Voor een juiste oordeelsvorming dient bij functiestoornissen van de ledematen ook een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) te worden geraadpleegd om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol. De geschiktheidstermijn bij ernstige functiestoornissen van de ledematen is na een positieve rijtest maximaal drie jaar.

5.2.2. Behandeling met middelen die doorgaans geen hypoglycemieën kunnen veroorzaken

  • a. groep 1: Personen die vrij zijn van complicaties kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal tien jaar. Bij complicaties voor maximaal vijf jaar en bij ernstige functiestoornissen van de ledematen na een positieve rijtest voor maximaal drie jaar.

    Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.

  • b. groep 2: Personen die vrij zijn van complicaties kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal tien jaar. Bij complicaties voor maximaal vijf jaar en bij ernstige functiestoornissen van de ledematen na een positieve rijtest voor maximaal drie jaar.

    Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.

5.2.3. Behandeling met middelen die hypoglycemieën kunnen veroorzaken

  • a: groep 1: Personen die vrij zijn van complicaties, hypoglycemieën goed voelen aankomen, in staat zijn hiermee adequaat om te gaan en die geregeld worden gecontroleerd door een diabetesdeskundige kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal tien jaar. Bij complicaties voor maximaal vijf jaar en bij ernstige functiestoornissen van de ledematen na een positieve rijtest voor maximaal drie jaar.

    Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.

  • b: groep 2: In bepaalde gevallen kunnen personen die middelen gebruiken die hypoglycemieën kunnen veroorzaken geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2.

    De voorwaarden daarvoor zijn:

    • zij mogen in het afgelopen jaar geen ernstige hypoglycemie hebben gehad, waarmee wordt bedoeld: een hypoglycemie die de hulp van een ander persoon behoefde;

    • zij moeten op de hoogte zijn van de risico’s van een hypoglycemie;

    • zij moeten hypoglycemieën goed voelen aankomen en in staat zijn daarmee adequaat om te gaan;

    • zij moeten minstens tweemaal per dag en op relevante momenten tijdens het besturen aan zelfcontrole doen door middel van een bloedglucosetest;

    • zij mogen geen ernstige complicaties hebben.

    Bij iedere aanvraag is een onderzoek door een internist vereist en ten minste iedere vijf jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.

5.3. Hypertensie

Voor personen die ondanks behandeling een hoge bloeddruk houden, te weten een diastolische druk die, bij herhaling gemeten, hoger is dan 115 mm Hg, geldt - gezien het risico op beschadiging van ogen, nieren, hart en hersenen - een beperkte geschiktheidstermijn: maximaal vijf jaar voor rijbewijzen van groep 1 en maximaal drie jaar, mede op grond van een specialistisch rapport, voor rijbewijzen van groep 2.

5.4. Chronische nierinsufficiëntie

Voor personen met een ernstig gestoorde nierfunctie (kreatinineklaring van minder dan 20 ml/minuut) is een specialistisch rapport vereist; het betreft zowel predialyse- als dialysepatiënten. Valt dit rapport gunstig uit, dan kunnen zij voor een beperkte termijn (maximaal vijf jaar) geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1.

In zeer uitzonderlijke gevallen (slechts bij peritoneaal dialyse) kunnen deze personen voor ten hoogste drie jaar geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2.

Voor niertransplantatie zie paragraaf 5.7.2.

5.5. Longziekten

5.5.1. Ernstige CARA (chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen)

Respiratoire insufficiëntie bij geringe belasting: in beginsel ongeschikt voor alle rijbewijscategorieën. Het betreft in het algemeen patiënten met een pCO2 hoger dan 55 mm Hg en een maximum ademminuutvolume van minder dan 20 liter. Bij twijfel is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) aangewezen.

5.5.2. Astma bronchiale

Voor personen met normale longfunctie en intermitterende perioden van bronchospasme gelden geen beperkingen.

5.6. Bloedziekten

5.6.1. Ernstige bloedzieken

Bij ernstige stollingsstoornissen of maligniteiten in een zodanig gevorderde fase dat gevaar voor de verkeersveiligheid ontstaat, dienen rijbewijzen niet te worden afgegeven of vernieuwd tenzij de aanvraag wordt gesteund door de aantekening van de keurend arts.

5.6.2.

Goed ingestelde personen met hemofilie of andere stollingsstoornissen

Voor rijbewijzen van beide groepen kan met betrekking tot de geschiktheidsbeoordeling worden volstaan met de aantekening van de keurend arts. De geschiktheidstermijn is vijf tot tien jaar.

5.7. Overige aandoeningen, orgaantransplantatie

5.7.1. Complicaties bij ernstige aandoeningen

Complicaties bij maligniteiten, endocrinopathieën, auto-immuunziekten enzovoort kunnen leiden tot ongeschiktheid. Afhankelijk van type pathologie, type patiënt, kwaliteit van behandeling en begeleiding dient de medische geschiktheid individueel beoordeeld te worden.

5.7.2. Orgaantransplantatie

Na een geslaagde transplantatie van nier (zie paragraaf 5.4), pancreas, lever, hart en/of long(en) is de geschiktheidstermijn eerst maximaal vijf jaar (bij rijbewijzen van groep 1 op geleide van de aantekening van de keurend arts; bij rijbewijzen van groep 2 is een specialistisch rapport nodig) en daarna onbeperkt.

Hoofdstuk 6. Hart- en vaatziekten

6.1. Inleiding

Voor de geschiktheidsbeoordeling zijn (ook) bij hart- en vaatziekten van belang: de actuele lichamelijke conditie (al of geen klachten optredend bij deelname aan het verkeer), de voorgeschiedenis (aangeboren of verworven aandoening, status na operatie en dergelijke), en de prognose (kans op verergering van klachtenpatroon, kans op complicaties). Bij het formuleren van onderstaande eisen is met deze aspecten - die nogal kunnen verschillen per type aandoening - rekening gehouden. Voor de indeling van klachten naar ernst is de classificatie van de New York Heart Association (NYHA) gevolgd.

6.2. Chronisch hartfalen

Onvoldoende pompwerking van het hart (decompensatio cordis) kan berusten op een of meer oorzaken zoals aandoeningen genoemd in de hierna volgende paragrafen. Voor de specifieke criteria bij deze aandoeningen zij naar deze paragrafen verwezen. Is de oorzaak een andere dan hierna genoemd of is de oorzaak niet goed bekend, dan gelden in het algemeen de volgende richtlijnen.

Bij rijbewijzen van groep 1 is voor de geschiktheidsbeoordeling de aantekening van de keurend arts doorgaans voldoende. Voor groep 2 is steeds een specialistisch rapport vereist.

Bij personen met lichte tot matige klachten bedraagt de maximale geschiktheidstermijn voor groep 1 vijf jaar; zij zijn in het algemeen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor ieder rijbewijs.

Voor transplantatie van hart en/of long(en): zie paragraaf 5.7.2.

6.3. Ischemische hartziekten

Het gaat hierbij om alle personen met kransvatlijden, ongeacht of zij daarvoor in behandeling zijn (geweest) of in het verleden een ingreep hebben ondergaan zoals een coronaire- bypass-operatie of een dotterbehandeling (PTCA). Van belang voor de geschiktheidsbeoordeling zijn het actuale klachtenpatroon - al dan niet bij gebruik van medicatie - en de prognose.

6.3.1. Asymptomatisch kransvatlijden

Het betreft personen bij wie aanwijzingen zijn gevonden - bijvoorbeeld bij een inspanningstest (elektrocardiogram) - voor het bestaan van kransvatlijden. In deze gevallen is steeds een specialistisch rapport vereist. De maximale geschiktheidstermijn bedraagt tien jaar.

6.3.2. Chronische stabiele angina pectoris

Bij rijbewijzen van groep 1 is voor de geschiktheidsbeoordeling de aantekening van de keurend arts voldoende. Voor groep 2 is steeds een specialistisch rapport vereist.

Bij personen met lichte tot matige klachten bedraagt de maximale geschiktheidstermijn voor groep 1 vijf jaar; zij zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor ieder rijbewijs.

6.3.3. Instabiele angina pectoris

Ongeschikt voor elk rijbewijs.

6.3.4. Hartinfarct

Personen die een hartinfarct hebben doorgemaakt zijn ten minste de eerste vier weken na het infarct ongeschikt. Of en in hoeverre zij na deze periode geschikt zijn, hangt af van het klachtenpatroon en van de prognose (zie ook vorige paragrafen).

6.4. Cardiomyopathie

Een specialistisch rapport is altijd vereist. Personen met beginnende cardiomyopathie kunnen met goede medicatie jaren gevrijwaard blijven van klachten. Bij goedkeuring (bij NYHA klasse 2 alleen voor rijbewijzen van groep 1; bij NYHA klasse 3 en 4 altijd ongeschikt) is de maximale geschiktheids-termijn vijf jaar voor groep 1 en drie jaar voor groep 2.

6.5. Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese).

De maximale geschiktheidstermijn voor beide groepen rijbewijzen is tien jaar. Bij personen met klachten is altijd een specialistisch rapport vereist.

Bij lichte tot matige klachten (NYHA klasse 2) is de maximale geschiktheids-termijn voor groep 1 vijf jaar; deze personen zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.

6.6. Aangeboren gebreken van hart en grote vaten

Het gaat hierbij om gebreken als septumdefecten, open Ductus Botalli, transpositie van de grote vaten en coarctatio aortae. Personen bij wie het defect in de jeugd operatief is gecorrigeerd kunnen op latere leeftijd (andere) cardiovasculaire complicaties krijgen zoals hypertensie, cardiomyopathie of ritmestoornissen. Zij dienen uiteraard beoordeeld te worden op hun actuele klachten, niet op de eerdere conditie. Afzonderlijke vermelding verdienen, de mate en vorm van ’shunting’ (zie hierna).

Links-rechts shunt

Personen zonder klachten zijn geschikt voor beide groepen rijbewijzen zonder termijnbeperking.

Bij lichte klachten: geschikt voor groep 1 voor beperkte duur tot maximaal tien jaar; voor groep 2 is een specialistisch rapport vereist.

Rechts-links shunt (cyanose)

Voor alle categorieën is een specialistisch rapport vereist. Bij goedkeuring geldt een beperkte geschiktheidstermijn tot maximaal vijf jaar voor rijbewijzen van groep 1 en maximaal drie jaar voor rijbewijzen van groep 2.

6.7. Ritme- en geleidingsstoornissen

6.7.1. Ritmestoornissen

Als de keurling geen of slechts geringe klachten heeft, is deze geschikt voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal tien jaar; voor groep 2 is een specialistisch rapport vereist.

Ernstige klachten (zoals duizeligheid of bewustzijnsstoornissen, of NYHA klasse 3 en 4) maken de keurling ongeschikt voor elk rijbewijs.

6.7.2. Geleidingsstoornissen

Het gaat hierbij om aandoeningen als sick-sinussyndroom, bifasciculair bundeltakblok, of een tweede- of derdegraads AV-blok. In deze gevallen is steeds een specialistisch rapport vereist; de maximale geschiktheidstermijn bedraagt tien jaar. Personen met ernstige klachten zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.

6.7.3. Pacemaker

Beperking van de geschiktheidstermijn tot maximaal tien jaar. Voor rijbewijzen van groep 2 is een specialistisch rapport vereist.

6.7.4. Implanteerbare cardioverter-defibrillator

Voor personen bij wie een implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD) is ingebracht, is altijd een specialistisch rapport van een cardioloog met kennis en ervaring op dit gebied vereist. Deze personen zijn ongeschikt gedurende een observatieperiode van twee maanden na implantatie. Blijkt aan het einde van deze periode dat het apparaat geen elektroshocks heeft afgegeven, dan wel dat zich tijdens stimulatie door de ICD geen ernstige hemodynamische problemen hebben voorgedaan, dan kunnen bedoelde personen voor een beperkte termijn geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar. Wanneer een ICD in of na bedoelde observatieperiode één of meer stroomstoten heeft afgegeven, geldt ongeschiktheid. Blijkt uit specialistisch onderzoek dat deze elektroshocks terecht zijn afgegeven, dan is de betrokkene ongeschikt gedurende minimaal twee maanden na de laatste shock. In geval van misplaatste shocks zijn ICD-dragers ongeschikt, totdat de kans op dergelijke shocks voldoende is gereduceerd door het opnieuw afstellen van de ICD. Het laatste moet blijken uit een observatieperiode van minimaal twee maanden na herafstelling van de ICD. Personen met een ICD zijn in alle gevallen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

Strenge eisen moeten worden gesteld aan aanvragers van een rijbewijs van groep 1, die dit rijbewijs beroepsmatig gebruiken. Zij zitten vele uren achter het stuur en dragen grote verantwoordelijkheden. Dragers van een ICD kunnen daarom in beginsel alleen geschikt worden verklaard als het gebruik wordt beperkt tot privé-gebruik.

In individuele gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op de beperking tot privé-gebruik voor een termijn van maximaal vijf jaren en kan het rijbewijs ook worden gebruikt voor bepaalde vormen van beroepsmatig gebruik. Voorwaarde is keuring door een specialist en een verklaring van de werkgever waaruit blijkt dat niet meer dan vier uren per dag beroepsmatig gebruik wordt gemaakt van het rijbewijs. Deze uitzondering is niet mogelijk indien het beroepsmatig gebruik betrekking heeft op het vervoeren van personen of het onder toezicht doen besturen van derden.

6.8. Perifere vaatziekten

6.8.1. Veneuze aandoeningen

Personen met een ernstige vorm van diep veneuze trombose zijn in het algemeen ongeschikt voor elk rijbewijs; in ieder geval is een specialistisch rapport vereist. Bij alle andere aandoeningen in deze rubriek geldt geschiktheid voor beide groepen rijbewijzen, tenzij er sprake is van bijzondere complicaties (ter beoordeling van een specialist).

6.8.2. Arteriële aandoeningen

Het betreft hier aandoeningen als aneurysma aortae, uitgebreide arteriosclerose, ziekte van Raynaud, de ziekte van Buerger en scleroderma. Voor de geschiktheidsbeoordeling kan volstaan worden met de aantekening van de keurend arts. Personen die - al dan niet na behandeling - geen of geringe klachten hebben kunnen worden goedgekeurd voor rijbewijzen van groep 1 met een maximale termijn van tien jaar, en voor rijbewijzen van groep 2 met een termijn van vijf tot tien jaar.

6.9. Onbegrepen, mogelijk circulatoir veroorzaakte syncope

Personen met dergelijke klachten zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen zo lang de diagnose onzeker is en er geen effectieve behandeling is ingesteld (of anderszins de klachten verdwijnen). Voor groep 1 geldt een klachtenvrije periode van een jaar, voor groep 2 van vijf jaar. Zie ook paragrafen 7.3 en 8.5.

Hoofdstuk 7. Neurologische aandoeningen

7.1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp ’neurologie’ geformuleerd, waaronder die voor epilepsie.

7.2. Epilepsie

Voor deze personen is altijd een specialistisch rapport vereist.

7.2.1. Rijbewijzen van groep 1

  • A. Na een eerste epileptische aanval

    Deze personen zijn ongeschikt gedurende zes maanden na de aanval. Uitzonderingen:

    • a. epileptische aanval zonder duidelijke oorzaak met een elektro-encefalogram (EEG) zonder ’epileptiforme afwijkingen’: ongeschikt gedurende drie maanden na de aanval;

    • b. epileptische aanval bij een onderliggend progressief neurologisch lijden: individueel beoordelen, maar minstens ongeschikt gedurende zes maanden na de aanval.

  • B. Meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis

    Deze personen zijn ongeschikt gedurende een jaar na de laatste aanval.

    Uitzonderingen:

    • a. indien blijkt dat gedurende een jaar de aanvallen uitsluitend in de slaap zijn opgetreden, geldt een beperkte geschiktheid: zie subparagraaf C;

    • b. indien, zonder aanvallen in de anamnese, gedurende drie maanden alleen myoclonieën zijn opgetreden, die geen invloed hebben op het rijgedrag, geldt een beperkte geschiktheid: zie subparagraaf C;

    • c. indien, zonder aanvallen in de anamnese, gedurende drie maanden alleen eenvoudige partiële aanvallen zijn opgetreden, die geen invloed hebben op het rijgedrag, geldt een beperkte geschiktheid: zie subparagraaf C;

    • d. indien bij sporadische aanvallen het interval tussen de laatste en voorlaatste aanval groter is dan twee jaar: richtlijn zoals bij eerste epileptische aanval (zie subparagraaf A);

    • e. epilepsie bij progressief neurologisch lijden dan wel onbehandelde epilepsie: individueel beoordelen; ten minste ongeschikt gedurende een jaar na de laatste aanval.

  • C. Geldigheidsduur van het rijbewijs

    De geldigheidsduur van het rijbewijs (geschiktheidstermijn) van hen die onder A of B zijn goedgekeurd, is de eerste keer een jaar. Indien de betrokkene aanvalsvrij is gebleven of indien in gevallen genoemd onder subparagrafen Ba, Bb, of Bc de aard van de aanvallen niet is veranderd, geldt een geschiktheidstermijn (geldigheidsduur rijbewijs) van drie jaar, daarna vijf jaar en daarna onbeperkt.

  • D. Staken of wijzigen van medicatie

    Het volgende onderscheid kan worden gemaakt:

    • a. het staken van de medicatie na een aanvalsvrije periode van minder dan drie jaar: ongeschiktheid gedurende het staken en gedurende drie maanden erna. Daarna: oorspronkelijke geldigheidsduur van het rijbewijs (zie C);

    • b. medicatie staken na een aanvalsvrije periode van drie jaar of meer: geen ongeschiktheid, ook niet gedurende het staken;

    • c. wijziging van medicatie: ongeschiktheid gedurende nul tot drie maanden (bij voorkeur te beoordelen na overleg met de behandelaar). Verdere geldigheidsduur rijbewijs: zie C.

7.2.2. Rijbewijzen van groep 2

  • A. Na een eerste aanval

    Deze personen zijn permanent ongeschikt. Een uitzondering geldt wanneer het gaat om één epileptische aanval, die niet wordt behandeld met medicijnen, zonder duidelijke oorzaak en zonder EEG-afwijkingen in ‘epileptische zin’ in een standaard-, slaaponthoudings- en slaap-EEG: deze personen zijn ongeschikt gedurende twee jaar na de aanval.

  • B. Na meer dan een aanval

    Deze personen zijn permanent ongeschikt. Een uitzondering geldt voor personen bij wie de medicatie is gestaakt en bij wie een standaard-, slaaponthoudings- en slaap-EEG na het staken van de medicatie geen afwijkingen ‘in epileptische zin’ vertonen. Na staken van de medicatie is de ongeschiktheidstermijn vijf jaar.

  • C. Geldigheidsduur van het rijbewijs

    De geldigheidsduur (geschiktheidstermijn) van rijbewijzen van groep 2 is eerst één jaar. Indien de betrokkene aanvalsvrij is gebleven, wordt de geschiktheidsduur (geldigheidsduur rijbewijs) drie jaar en daarna telkens vijf jaar.

7.3. Bewustzijnsstoornissen (anders dan epilepsie)

Personen met bewustzijnsstoornissen zijn, met uitzondering van de bewustzijnsstoornissen genoemd in paragrafen 7.3.1 en 7.3.2, voor alle rijbewijzen ongeschikt (zie ook paragrafen 6.9 en 8.5). Bij bewustzijnsstoornissen in de niet recente voorgeschiedenis en wanneer tevens uit de aantekening van de keurend arts blijkt dat nader specialistisch onderzoek niets heeft uitgewezen, is geen specialistisch onderzoek nodig. In alle andere gevallen is voor de geschiktheidsbeoordeling een specialistisch rapport vereist.

De betrokkene kan geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 als deze minstens één jaar vrij is van de bedoelde stoornissen. De geschiktheidstermijn is dan vijf tot tien jaar, afhankelijk van de ernst van het beeld. Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, behalve wanneer de bewustzijnsstoornissen de laatste vijf jaar zijn uitgebleven; in dat geval geldt een geschiktheidstermijn van vijf jaar.

7.3.1. Obstructief slaapapnoesyndroom

7.3.1.1. Rijbewijzen van groep 1

Personen met obstructief slaapapnoesyndroom (OSAS) kunnen geschikt worden verklaard als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste twee opeenvolgende maanden adequate behandeling plaatsvindt. Onder adequate behandeling wordt in dit verband verstaan: een Apneu-Hypopneu-Index (AHI) van kleiner dan 15 per uur, beoordeeld door een specialist met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen. Voor personen met hypertensie geldt tevens paragraaf 5.3.

Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.

De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, is de maximale geschiktheidtermijn drie jaar.

7.3.1.2. Rijbewijzen van groep 2

Personen met obstructief slaapapnoesyndroom (OSAS) kunnen geschikt worden verklaard als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste drie opeenvolgende maanden adequate behandeling plaatsvindt. Onder adequate behandeling wordt in dit verband verstaan: een Apneu-Hypopneu-Index (AHI) van kleiner dan 15 per uur, beoordeeld door een specialist met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen. Voor personen met hypertensie geldt tevens paragraaf 5.3.

Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.

De geschiktheidtermijn is maximaal een jaar.

7.3.2. Narcolepsie en idiopatische hypersomnolentie

7.3.2.1. Rijbewijzen van groep 1

Personen met narcolepsie of idiopathische hypersomnolentie kunnen geschikt worden verklaard als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste twee opeenvolgende maanden adequate behandeling plaatsvindt. Criteria voor een adequate behandeling van narcolepsie en idiopatische hypersomnolentie zijn minimaal: een Epworth Sleeping Scale (ESS) score van kleiner dan 11 en een Maintenance of Wakefulness Test (MWT) met een gemiddelde latentie van meer dan acht minuten, beoordeeld door een specialist met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.

Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.

De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, geldt een geschiktheidtermijn van drie jaar, daarna vijf jaar en daarna onbeperkt.

7.3.2.2. Rijbewijzen van groep 2

Personen met narcolepsie zijn permanent ongeschikt.

Personen met idiopatische hypersomnolentie kunnen geschikt worden verklaard als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste twee opeenvolgende maanden adequate behandeling plaatsvindt. Criteria voor een adequate behandeling van idiopathische hypersomnolentie zijn minimaal: een Epworth Sleeping Scale (ESS) score van kleiner dan 11 en een Maintenance of Wakefulness Test (MWT) met een gemiddelde latentie van meer dan acht minuten, beoordeeld door een specialist met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.

Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.

De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, geldt een geschiktheidtermijn van drie jaar en daarna telkens vijf jaar.

7.4. Min of meer progressieve, al of niet intermitterend verlopende ziektebeelden

Het betreft hier aandoeningen van de hersenen of het ruggenmerg, zoals de ziekte van Parkinson, multiple sclerose, cervicale myelopathie, en ziekten van perifere zenuwen en skeletspieren. De betrokkenen komen in de regel niet in aanmerking voor rijbewijzen van groep 2.

Voor de beoordeling van de geschiktheid is een specialistisch rapport nodig, opgesteld door een neuroloog en eventueel een neuropsycholoog. Bij cervicale myelopathie kan echter volstaan worden met de aantekening van de keurend arts.

Voor een juiste oordeelsvorming dient ook een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van de desbetreffende afdeling van het CBR te worden geraadpleegd. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.

De duur van de geschiktheidstermijn hangt af van de mate van progressie van de ziekte en de ernst van de verschijnselen, maar is hooguit vijf jaar.

Bij cognitieve stoornissen geldt tevens paragraaf 8.6.

7.5. Intracraniële tumoren

Naast het onderscheid tussen hersentumoren in strikte zin en buiten de hersenen gelegen intracraniële tumoren, is het al dan niet optreden van epilepsie van belang voor de bepaling van de geschiktheid.

Voor personen met intracraniële tumoren is steeds een specialistisch rapport vereist en in geval van stoornissen van het gezichtsorgaan gelden tevens de eisen uit hoofdstuk 3.

7.5.1. Rijbewijzen van groep 1

Strenge eisen moeten worden gesteld aan aanvragers van een rijbewijs van groep 1, die dit rijbewijs beroepsmatig gebruiken (bijvoorbeeld taxichauffeurs, chauffeurs van busjes voor personenvervoer, maar ook voor het onder toezicht doen besturen van een motorrijtuig door een derde). Zij zitten vele uren achter het stuur en dragen grote verantwoordelijkheden. Aan hen moeten daarom dezelfde eisen worden gesteld als aan personen met een groep 2-rijbewijs. Aanvragers van een groep 1-rijbewijs die niet tevens voldoen aan de eisen voor groep 2, kunnen daarom in beginsel alleen geschikt worden verklaard als het gebruik wordt beperkt tot privé-gebruik.

In individuele gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op de beperking tot privé-gebruik voor een termijn van maximaal vijf jaren en kan het rijbewijs ook worden gebruikt voor bepaalde vormen van beroepsmatig gebruik. Voorwaarde is keuring door een specialist en een verklaring van de werkgever waaruit blijkt dat niet meer dan vier uren per dag beroepsmatig gebruik wordt gemaakt van het rijbewijs. Deze uitzondering is niet mogelijk indien het beroepsmatig gebruik betrekking heeft op het vervoeren van personen of het onder toezicht doen besturen van derden.

De hieronder geformuleerde eisen voor groep 1 gelden zowel voor behandelde als onbehandelde intracraniële tumoren.

  • A. Hersentumoren in strikte zin.

    Als een stabiel klinisch beeld is ontstaan met afwezigheid van functiestoornissen bestaat er geschiktheid voor groep 1 rijbewijzen voor een termijn van maximaal vijf jaar.

    Zijn er, blijkens het specialistisch rapport, motorische of cognitieve stoornissen, dan is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) noodzakelijk om de geschiktheid vast te stellen. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van één jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

    Bij epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2

  • B. Buiten de hersenen gelegen intracraniële tumoren.

    Bij afwezigheid van functiestoornissen is er geschiktheid voor groep 1 rijbewijzen voor een termijn van maximaal vijf jaar.

    Zijn er, blijkens het specialistische rapport, motorische of cognitieve stoornissen, dan is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) noodzakelijk om de geschiktheid vast te stellen. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal vijf jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

    Bij epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2

7.5.2. Rijbewijzen van groep 2

Personen met een intracraniële tumor zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de tumor, blijkens het specialistisch rapport, met succes curatief is behandeld. Bij afwezigheid van functiestoornissen is er geschiktheid met een maximum van drie jaar, aan te geven door de keurend specialist. Zijn er na de curatieve behandeling resterende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, dan is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) vereist. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol

Bij epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2.

7.6. Doorbloedingsstoornissen van de hersenen

Met doorbloedingsstoornissen van de hersenen worden aandoeningen bedoeld als beroerte (intracerebrale hersenbloeding en herseninfarct), TIA (transient ischemic attack), subarachnoïdale bloedingen, misvormingen van hersenarterieën (zoals een aneurysma of een AVM) en vaatmisvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard (zoals caverneuze hemangiomen en congenitale veneuze deformaties).

Bij de beoordeling van de geschiktheid zijn mede van belang de kans op, dan wel bestaan van epileptische aanvallen en de eventuele aanwezigheid van met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen (zie voor de normen hoofdstuk 3, paragraaf 7.2, 7.7, en 8.6).

Strenge eisen moeten worden gesteld aan aanvragers van een rijbewijs van groep 1, die dit rijbewijs beroepsmatig gebruiken. Personen met een (status na) doorbloedingsstoornis van de hersenen die voldoen aan de hieronder geformuleerde eisen voor groep 1, maar niet tevens aan de hieronder geformuleerde eisen voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard als het gebruik van het rijbewijs wordt beperkt tot privégebruik.

Op verzoek kan in individuele gevallen een uitzondering worden gemaakt op de beperking tot privégebruik voor een termijn van maximaal vijf jaar en kan het rijbewijs ook worden gebruikt voor beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag. Voorwaarde is keuring door een specialist en een verklaring van de werkgever waaruit blijkt dat niet meer dan vier uren per dag beroepsmatig gebruik zal worden gemaakt van het rijbewijs. Deze uitzondering is niet mogelijk indien het beroepsmatig gebruik betrekking heeft op het vervoeren van personen of het onder toezicht doen besturen van derden.

7.6.1. Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën

7.6.1.1. Toevallig ontdekte aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën met kans op het optreden van bloedingen.

  • a. groep 1: Personen met een toevallig ontdekt aneurysma of andere vaatmisvorming van de hersenarteriën die niet heeft gebloed en niet is behandeld, kunnen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.

  • b. groep 2: Personen met een aneurysma of een andere misvorming van de hersenarteriën die niet is behandeld om de kans op een recidiefbloeding te verkleinen, zijn niet geschikt voor rijbewijzen van groep 2.

Een uitzondering geldt voor toevallig ontdekte, onbehandelde aneurysmata die kleiner zijn dan 10 mm. Een specialistisch rapport door een neuroloog is vereist en de maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.

7.6.1.2. Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën die zijn ontdekt na een bloeding

Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.

  • a. groep 1: Personen met een bloeding uit een aneurysma of een andere arteriële vaatmisvorming zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na het ontstaan van de bloeding.

    Bij afwezigheid van een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.

    Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

    Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van drie jaar.

  • b. groep 2: Personen met een bloeding uit een aneurysma of een andere arteriële vaatmisvorming zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na de behandeling om de kans op een recidiefbloeding te verkleinen. Bij afwezigheid van met de rijgeschiktheid interfererende geestelijke of lichamelijke functiestoornissen kunnen personen geschikt worden geacht voor een termijn van maximaal drie jaar.

    Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie jaar.

7.6.2. Misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard

Het betreft hier een scala aan aandoeningen, waaronder andere cerebrale caverneuze hemangiomen en congenitale veneuze malformaties.

Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.

7.6.2.1. Toevallig ontdekte zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten zonder klinische verschijnselen

Wanneer deze aandoeningen toevallig gevonden worden, laten ze toch al vaak tekenen van een bloeding zien, zonder dat zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan.

Deze personen zijn geschikt voor rijbewijzen van groep 1 en 2 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een (recidief) bloeding gering wordt geacht.

De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch karakter van de aandoening maximaal drie jaar.

7.6.2.2. Zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten met klinische verschijnselen die niet zijn behandeld

  • a. groep 1: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die gebloed hebben en waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na het begin van het optreden van de klinische verschijnselen.

    Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis is. De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch karakter van de aandoening maximaal drie jaar.

    Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

    Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar.

  • b. groep 2: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die gebloed hebben en waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na het begin van het optreden van de klinische verschijnselen.

    Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 2 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende geestelijke of lichamelijke functiestoornis is. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.

    Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie jaar.

7.6.2.3. Zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten met klinische verschijnselen die zijn behandeld

  • a. groep 1: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die gebloed hebben, waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan en die zijn behandeld, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na de behandeling. Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis is. De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch karakter van de aandoening maximaal drie jaar.

    Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

    Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar.

  • b. groep 2: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die gebloed hebben, waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan en die zijn behandeld, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na de behandeling. Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 2 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende geestelijke of lichamelijke functiestoornis is. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.

    Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie jaar.

7.6.3. TIA en beroerte

  • a. groep 1: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming van de hersenvaten, zijn gedurende twee weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1.

    Bestaat er na twee weken geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, kunnen zij op basis van het specialistisch rapport van een neuroloog of een revalidatiearts arts geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking, mits zij adequaat worden behandeld met de geëigende therapie.

    Bestaat er na twee weken een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, dan blijven deze personen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot drie maanden na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen. Na die termijn is een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts, vereist.

    Voor de beoordeling van de geschiktheid is tevens een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische rijgeschiktheid van het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

    Bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar.

  • b. groep 2: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming van de hersenvaten, zijn vier weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

    Na die termijn is een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts, vereist. Zij kunnen weer geschikt worden verklaard als uit het specialistisch rapport blijkt dat er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen zijn. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.

7.6.4. Subarachoïdale bloeding (SAB)

Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.

Voor de eisen aan de geschiktheid bij een SAB ten gevolge van een geruptureerd aneurysma (ca. 85% van de gevallen) zie paragraaf 7.6.1.2.

Personen die een niet-aneurysmatische, veneuze SAB (perimesencephale bloeding, ca. 10% van de gevallen) hebben gehad en restloos zijn hersteld, zijn geschikt voor groep 1 en 2 zonder termijnbeperking.

Bij een vermoeden op een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar

7.7. Stationaire defecttoestanden

Het gaat hierbij om defecttoestanden na trauma capitis met hersenletsel, traumatische dwarslesies, jeugdig verkregen spasticiteit, resttoestanden van hemiplegie, hyperkinetische syndromen en dergelijke.

De betrokkenen komen in de regel niet in aanmerking voor rijbewijzen van groep 2. Voor rijbewijzen van groep 1 is geen specialistisch onderzoek nodig, indien de aantekening van de keurend arts (revalidatiearts) voldoende informatie bevat om de geschiktheid te kunnen beoordelen. Is dit niet het geval dan is een specialistisch rapport aangewezen, opgesteld door een deskundig neuroloog (en eventueel een neuropsycholoog). Voor een juiste oordeelsvorming dient zo nodig de deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR te worden geraadpleegd (uitvoering van een technisch onderzoek en/of een rijtest). De geschiktheidstermijn is maximaal tien jaar; bij twijfel over de geschiktheid in de nabije toekomst is deze ten hoogste vijf jaar.

Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen

8.1. Algemeen

De in dit hoofdstuk beschreven eisen hebben voornamelijk betrekking op deze situatie: een voorgeschiedenis van psychiatrische problematiek. Bij de beoordeling van die voorgeschiedenis is van belang: het ziektebeloop (de betrokkene zal bij voorkeur minstens een tot twee jaar vrij moeten zijn van recidieven, afhankelijk van de ernst van de aandoening), de (on)voorspelbaarheid van uitingen van de aandoening, het ziekte-inzicht en de therapietrouw van de betrokkene. Als de aandoening een reversibele organische stoornis tot grondslag had (heeft), dan kan de keurling na herstel in de regel goedgekeurd worden. Is of was een reversibele organische stoornis niet in het geding, dan doet zich de vraag voor of er restverschijnselen zijn, of dat er kans is op een recidief dat de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen. Beantwoording van die vraag vergt een specialistisch rapport.

8.2. Psychosen

8.2.1. Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

Psychotische episoden maken de betrokkene ongeschikt voor elk rijbewijs. Als er sprake is van een geslaagde behandeling (twee jaar recidiefvrij, een zekere mate van ziekte-inzicht) en de defecttoestand hooguit licht van aard is, hoeft er geen reden te zijn om de keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs. Wel is dan steeds een specialistisch rapport vereist. Bij een gunstig rapport bedraagt de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar; deze personen zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1.

Personen die voor de behandeling van hun aandoening een hoge dosering neuroleptica nodig hebben, zijn ongeschikt voor het rijbewijs.

8.2.2. Waanstoornissen

Mensen met ernstige waanstoornissen zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen. Bij lichtere stoornissen - indien er geen aanwijzingen zijn voor onberekenbaar of agressief gedrag en er bij behandeling geen hoge dosering psychofarmaca nodig is - kunnen personen geschikt zijn voor het rijbewijs; zij zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1.

8.3. Stemmingsstoornissen

Personen met een unipolaire of bipolaire stoornis, die therapeutisch goed zijn ingesteld (regelmatige controle, recidiefvrije periode van minstens één jaar) en een redelijk ziekte-inzicht hebben, hoeven in beginsel niet ongeschikt te zijn. Wel is een specialistisch rapport vereist.

Mensen met regelmatig terugkerende manische episoden zijn in het algemeen ongeschikt voor het rijbewijs. Hetzelfde geldt voor mensen met een geregeld optredende depressie IEZ. Ook mensen die voor hun aandoening hoge doses sederende psychofarmaca nodig hebben, zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.

8.4. Angststoornissen

Fobische reacties kunnen in bepaalde gevallen, afhankelijk van de aard van de fobie, een duidelijke belemmering vormen voor het besturen van een motorrijtuig, maar geven in de regel geen reden voor ongeschiktheidsverklaring. Echter, mensen die regelmatig therapieresistente paniekaanvallen vertonen, zijn in het algemeen ongeschikt voor het rijbewijs; voor de beoordeling is een specialistisch rapport vereist.

Personen die ter bestrijding van een angststoornis hoge doses psychofarmaca (benzodiazepinen) gebruiken, zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.

8.5. Dissociatieve stoornissen

De meeste personen met deze stoornissen zullen een nauwelijks verminderde geschiktheid vertonen. Wel zijn mensen die bij herhaling last hebben van een ’psychogene fugue’ of een ernstige trance in het verkeer dan wel een redelijke kans hebben op het doormaken daarvan, ongeschikt voor het rijbewijs.

Voor het algemene beleid bij bewustzijnsstoornissen, zie ook paragraaf 7.3.

8.6. Cognitieve stoornissen

8.6.1. Dementie

  • A. Groep 1: Bij een vermoeden van dementie is een specialistisch rapport (opgesteld door bijvoorbeeld een neuroloog, psychiater of geriater) vereist. Het rapport moet het CBR informatie verschaffen over de ernst van de dementie. Voor het indelen van de ernst van de dementie wordt daarbij gebruik gemaakt van de internationaal aanvaarde Clinical Dementia Rating (CDR).

    Personen met een zeer lichte (CDR 0,5) of lichte vorm (CDR 1) van dementie kunnen geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van groep 1, met een beperking van de rijbevoegdheid tot privé gebruik. Personen met een matige (CDR 2) of ernstige (CDR 3) vorm van dementie zijn altijd ongeschikt.

    Voor de bepaling van de geschiktheid van personen met zeer lichte of lichte dementie dient een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van de desbetreffende afdeling van het CBR plaats te vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.

    De geschiktheidstermijn is één jaar.

    In uitzonderingsgevallen kunnen personen met een zeer lichte vorm van dementie (CDR 0,5) geschikt worden verklaard voor een termijn van maximaal drie jaar. Voorwaarde is dat de positieve rijtest wordt aangevuld met een positief neuropsychologisch onderzoek.

  • B. Groep 2: Personen bij wie de diagnose dementie is gesteld zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

8.6.2. Overige cognitieve stoornissen, anders dan dementie

Personen bij wie het cognitief functioneren gestoord is geraakt (zoals een gestoord oordeel- en kritiekvermogen, gestoorde oriëntatie, geheugenstoornissen) zijn meestal ongeschikt voor groep 1 en altijd ongeschikt voor groep 2 rijbewijzen.

Eventuele tijdelijke geschiktheid voor groep 1 – zulks ter beoordeling door middel van een specialistisch onderzoek – hangt af van de mate van progressie van de ziekte en de ernst van de verschijnselen, maar is hooguit vijf jaar. Voor de bepaling van de geschiktheid dient een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van de desbetreffende afdeling van het CBR plaats te vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.

Organische aandoeningen die gepaard gaan met regelmatig terugkerende episoden van verwardheid en desoriëntatie maken de betrokkene ongeschikt voor het rijbewijs, tenzij deze verschijnselen alleen optreden bij intercurrente lichamelijke ziekten. Wat dit laatste betreft is in gunstige gevallen, na herstel van de bijkomende ziekte, goedkeuring mogelijk zo nodig met een beperkte geschiktheidstermijn. Bij reversibele oorzaken van psycho-organische stoornissen kan de betrokkene psychisch herstellen en weer geschikt worden verklaard.

8.7. Persoonlijkheidsstoornissen

Personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, zullen in de regel ook in het verkeer onaangepaste gedragingen vertonen, waardoor zij ongeschikt kunnen zijn voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen (zoals bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis en paranoïde persoonlijkheidsstoornis) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs, wanneer zij duidelijk blijk hebben gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van grove verkeersovertredingen of -delicten) van:

  • -

    gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;

  • -

    miskenning van de risico’s van rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende middelen (zie ook paragraaf 8.8).

  • -

    Voor elke beslissing op dit gebied is een specialistisch rapport geboden.

8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)

Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.

Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.

Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.

Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

8.9. Verstandelijke handicap

Als zwakbegaafden in staat zijn het praktische en theoretische rijexamen met succes af te leggen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en bij uitzondering voor één van de categorieën van groep 2.

8.10. ADHD (inclusief subtypen)

Het onderzoek naar de geschiktheid moet plaatsvinden door een specialist met kennis en ervaring op het gebied van ADHD bij volwassenen aan de hand van een checklist met risicofactoren (het CBR is in bezit van een dergelijke checklist).

8.10.1. Rijbewijzen van groep 1

Geschiktverklaring voor de rijbewijzen van groep 1 voor een beperkte termijn is mogelijk indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • indien sprake is van risicofactoren zoals angststoornissen, depressieve stoornissen of persoonlijkheidstoornissen, dan dient te zijn gebleken dat deze voldoende onder controle zijn en als daarbij rijgevaarlijke medicatie wordt gebruikt gelden tevens de desbetreffende paragrafen van hoofdstuk 10;

  • er mag geen sprake zijn van misbruik van psychoactieve middelen (zie paragraaf 8.8);

  • er moet sprake zijn van ziekte-inzicht en therapietrouw;

  • er mag geen sprake zijn van rijgevaarlijke bijwerkingen van de medicatie.

Als het CBR voor een juiste oordeelsvorming een rijtest nodig acht, kan het een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen. Dit is in ieder geval aan de orde bij de eerste aanvraag van een rijbewijs. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol. De geschiktheidstermijn is maximaal drie jaar.

8.10.2. Rijbewijzen van groep 2

Geschiktverklaring voor de rijbewijzen van groep 2 voor een beperkte termijn is mogelijk indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • er is geen sprake van risicofactoren zoals angststoornissen, depressieve stoornissen, misbruik van psychoactieve middelen of persoonlijkheidsstoornissen;

  • er moet sprake zijn van ziekte-inzicht en therapietrouw;

  • er mag geen sprake zijn van rijgevaarlijke bijwerkingen van de medicatie.

Als het CBR voor een juiste oordeelsvorming een rijtest nodig acht, kan het een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen. Dit is in ieder geval aan de orde bij de eerste aanvraag van een rijbewijs. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol. De geschiktheidstermijn is maximaal één jaar.

Hoofdstuk 9. Lichamelijke handicaps

De geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap wordt in eerste instantie beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens (bijvoorbeeld een rapport van de revalidatiearts).

In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Deze deskundige adviseert het CBR - veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen.

Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.

Hoofdstuk 10. Geneesmiddelen

10.1. Inleiding

Voor de beoordeling van de geschiktheid is het ook van belang in hoeverre de aanvrager gebruik maakt van geneesmiddelen die de rijvaardigheid negatief kunnen beïnvloeden. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat bepaalde geneesmiddelen een ongewenste nadelige invloed hebben op de rijvaardigheid. Dit geldt vooral voor geneesmiddelen die een dempende of stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel, maar ook voor geneesmiddelen die als bijwerking duizeligheid, plotselinge slaapaanvallen of wazig zien, hebben.

Wanneer in dit hoofdstuk sprake is van geneesmiddelen met geen of weinig negatieve invloed (categorie I), licht tot matig negatieve invloed (categorie II) of een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed (categorie III) op de rijvaardigheid, dan wordt daarmee verwezen naar de internationaal aanvaarde indeling (ICADTS-classificatie) van rijgevaarlijke geneesmiddelen in de categorieën I tot en met III.

Categorie

Omschrijving effect

Vergelijkbaar bloedalcoholgehalte

I

geen of weinig negatieve invloed

< 0,5 promille

II

licht tot matig negatieve invloed

0,5–0,8 promille

III

ernstige of potentieel gevaarlijke invloed

> 0,8 promille

Geneesmiddelen dienen te worden beoordeeld aan de hand van de aandoening waarvoor zij worden voorgeschreven. Eenzelfde middel kan bijvoorbeeld voor de behandeling van een depressie in een andere categorie vallen dan voor neuropathische pijn. Onder andere door een lagere dosering.

Bij de beoordeling van de geschiktheid is tevens van belang of er meerdere geneesmiddelen met een negatieve invloed op de rijvaardigheid worden gebruikt. Tenslotte is het zo dat de aandoening waarvoor het middel wordt voorgeschreven vaak een meer wezenlijk probleem voor de geschiktheid vormt dan het middel zelf. Bij de beoordeling van de geschiktheid zal de betreffende paragraaf over de aandoening daarom moeten worden meegenomen.

10.2. Geneesmiddelen bij psychotische stoornissen

Personen die antipsychotica gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt. Personen die – in een therapeutische dosis – antipsychotica gebruiken die geen tot matige negatieve invloed hebben op de rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt worden verklaard. Voor middelen uit categorie II geldt dat er enkele dagen na de start van de behandeling ongeschiktheid is.

10.3. Geneesmiddelen bij stemmingstoornissen

Personen die antidepressiva gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt. Personen die – in een therapeutische dosis – antidepressiva gebruiken die geen tot matig negatieve invloed hebben op de rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt worden verklaard. Voor middelen uit categorie II geldt dat er een week na de start van de behandeling ongeschiktheid is.

Personen die lithiumzouten gebruiken, met een licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid (categorie II), kunnen geschikt worden verklaard. Na de start van de behandeling is er een week ongeschiktheid.

10.4. Psychostimulantia

Hieronder vallen de groep amfetamines (o.a. dexamfetamine, amfetamine en methylfenidaat) en de groep overige psychostimulantia (modafinil).

Gebruik van deze geneesmiddelen maakt iemand ongeschikt. Een uitzondering is mogelijk voor zover psychostimulantia in therapeutische dosering gebruikt worden voor de behandeling van ADHD bij volwassenen, narcolepsie of pathologische hypersomnolentie. Wanneer er geen rijgevaarlijke bijwerkingen zijn, bestaat er in die gevallen geschiktheid.

10.5. Hypnotica, sedativa, anxiolytica

Personen die behandeld worden met barbituraten zijn ongeschikt.

Personen die benzodiazepinen gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt. Personen die – in een therapeutische dosis – benzodiazepinen gebruiken die geen tot matig negatieve invloed hebben op de rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt worden verklaard. Voor middelen uit categorie II geldt dat er bij chronisch gebruik een week na de start van de behandeling ongeschiktheid is.

10.6. Antidiabetica

Hoewel deze geneesmiddelen hypoglykemieën kunnen veroorzaken, die kunnen leiden tot acute ongeschiktheid, hebben zij een gunstig effect op het onderliggende ziektebeeld.

10.7. Anti-epileptica

De aandoening waarbij deze geneesmiddelen worden toegepast (epilepsie) vormt meestal een meer wezenlijk probleem voor de geschiktheid dan de effecten van het geneesmiddel zelf.

Personen die behandeld worden met anti-epileptica die een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid hebben (categorie III), zijn ongeschikt totdat de anti-epileptica ten minste gedurende een periode van één jaar zijn gebruikt.

10.8. Anticoagulantia

Personen die worden behandeld met deze geneesmiddelen kunnen geschikt worden verklaard.

10.9. Antihistaminica

Bij de beoordeling moet onderscheid gemaakt worden tussen antihistaminica van de eerste generatie (klassieke, sederende antihistaminica), en antihistaminica van de tweede generatie (niet-sederende antihistaminica).

Sederende antihistaminica hebben een matig negatieve tot ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid (categorie II en III). Personen die behandeld worden met antihistaminica met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed (categorie III) zijn ongeschikt.

De tweede generatie antihistaminica hebben geen tot weinig negatieve invloed op de rijvaardigheid (categorie I). Personen die met deze geneesmiddelen worden behandeld, zijn geschikt, mits er geen rijgevaarlijke bijwerkingen optreden.

10.10. Antihypertensiva

Antihypertensiva hebben in een therapeutische dosis geen negatieve invloed op de rijvaardigheid. Centraal aangrijpende antihypertensiva, zoals methyldopa en clonidine, kunnen sedatie geven en de rijvaardigheid negatief beïnvloeden.

10.11. Corticosteroïden

Behandeling met corticosteroïden, bijvoorbeeld bij personen met astma, vormt geen reden voor ongeschiktheid.

10.12. Maag-darmmiddelen

Zowel behandeling met geneesmiddelen die de peristaltiek bevorderen, of de tonus normaliseren als behandeling met geneesmiddelen die de peristaltiek remmen, vormen geen reden tot ongeschiktheid. Dit geldt ook voor het gebruik van geneesmiddelen ter behandeling bij maagzweren.

10.13. Analgetica

Gebruik van paracetamol en NSAID’s vormt in het algemeen geen reden tot ongeschiktheid. Een langdurige behandeling met stabiele doses van opioïden heeft geen negatieve invloed op de rijvaardigheid. Personen die behandeling ondergaan met opioïden zijn ongeschikt gedurende de eerste twee weken van de behandeling. Uitzondering geldt voor codeïne in een dosis tot en met 20 mg per dag, mits er geen (rijgevaarlijke) bijwerkingen optreden. Een aantal antidepressiva en anti-epileptica die voor neuropathische pijn worden voorgeschreven, zijn in de therapeutische dosis geen probleem voor de geschiktheid.

10.14. Geneesmiddelen tegen migraine en clusterhoofdpijn

Het hoofdpijnmiddel pizotifeen heeft een licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid (categorie II). Na start van de behandeling is er enkele dagen ongeschiktheid.

10.15. Parasympaticolytica, parasympaticomimetica, sympaticolytica, sympaticomimetica

Op zichzelf vormen deze geneesmiddelen meestal geen reden tot ongeschiktheid.

10.16. Parkinsonmiddelen

Parkinsonmiddelen (dopamine-agonisten of parasympaticolytica) hebben geen tot een matig negatieve invloed op de rijvaardigheid (categorie I of II).

Personen die behandeld worden met dopamine-agonisten zijn ongeschikt nadat een slaapaanval is opgetreden. Als na bijstelling van de therapie de slaapaanvallen wegblijven, kunnen zij weer geschikt worden verklaard.

10.17. Cytostatica/oncolytica

Zolang bij gebruik van oncolytica rijgevaarlijke bijwerkingen zoals slaperigheid, sedatie of vertigo optreden is er ongeschiktheid.

10.18. Vertigomiddelen

Vertigomiddelen (cinnarizine, flunarizine, piracetam) hebben een licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid (categorie II). Na start van de behandeling is er enkele dagen ongeschiktheid.

10.19. Misbruik van geneesmiddelen

Personen waar sprake is van misbruik van geneesmiddelen, zoals benzodiazepinen, amfetamines en opioïden, zijn ongeschikt (zie ook paragraaf 8.8).

Naar boven