Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de totstandkoming van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht het nodig maakt wettelijke regels op te stellen voor de verstrekking van subsidies door Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goed vinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder «Onze Minister»: Onze Minister van Buitenlandse Zaken of Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Onze Minister kan subsidies verstrekken voor activiteiten welke passen in het beleid ten aanzien van:
a. het bevorderen van de internationale rechtsorde;
b. het bevorderen van vrede en veiligheid;
c. het behartigen van politieke belangen in het buitenland;
d. het bevorderen van ontwikkelings- en transitieprocessen in andere landen;
e. het behartigen van sociale, culturele en economische belangen in het buitenland;
f. het voorlichten op het terrein van het buitenlands beleid en het bevorderen van mondiale bewustwording in Nederland;
g. het bevorderen van onderzoek en advisering ter ondersteuning van het buitenlands beleid;
h. het lenigen van menselijke noden ten gevolge van crises;
i. het bevorderen van de internationale economische betrekkingen en
j. het bevorderen van het welzijn van het personeel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
3 In aanvulling op het bepaalde krachtens het eerste en tweede lid kan de verstrekking van subsidie afhankelijk worden gesteld van het voldoen aan beoordelingsmaatstaven, niet strekkende tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, met betrekking tot:
a. het beloningsbeleid van de subsidieaanvrager,
b. het integriteitsbeleid van de subsidieaanvrager,
c. de naleving van algemeen gangbare normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen door de subsidieaanvrager,
d. de naleving van internationaal aanvaarde humanitaire principes door de subsidieaanvrager,
e. de positie van vrouwen,
f. de gevolgen voor het milieu,
g. de gevolgen voor internationaal erkende burger-, politieke, economische, sociale en culturele rechten van mensen en
h. overige uit oogpunt van algemeen belang bij algemene maatregel van bestuur geregelde beoordelingsmaatstaven.
1 De op grond van artikel 3 in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder e, van de Kaderwet EZ-subsidies, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 11 november 2013 tot wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies (aanpassing aan de samenvoeging van de voormalige ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (Stb. 2013, 482), vastgestelde ministeriële regelingen, berusten op artikel 3, eerste lid, van deze wet.
2 Het bij of krachtens de Kaderwet EZ-subsidies bepaalde blijft van toepassing op subsidies die zijn verstrekt krachtens artikel 3 in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder e, van die wet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 11 november 2013 tot wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies (aanpassing aan de samenvoeging van de voormalige ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (Stb. 2013, 482).
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken.