Regeling voorwaarden voor het vervoer van dieren in luchtvaartuigen

[Regeling vervallen per 19-07-2008.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-04-1998 t/m 18-07-2008

Regeling voorwaarden voor het vervoer van dieren in luchtvaartuigen

Artikel 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 19-07-2008]

  • 1 Voor het vervoer van herkauwende en eenhoevige dieren en varkens gelden de in deze regeling genoemde voorwaarden.

  • 2 Het vervoer van andere dieren dan bedoeld in het eerste lid moet zodanig geschieden, dat de regels, welke zijn aanbevolen door de International Air Transport Association (I.A.T.A.) en vastgelegd in de laatste uitgave van het handboek ‘IATA Live Animals Regulations’, in acht worden genomen.

  • 3 In een luchtvaartuig mogen zieke of gewonde dieren worden vervoerd, onder voorwaarde dat toestemming is verleend door een dierenarts, die in dienst is van de overheid.

Artikel 2. Voorbereiding en afhandeling

[Regeling vervallen per 19-07-2008]

  • 1 De voorbereiding en afhandeling van het vervoer moet mede gericht zijn op een zo kort mogelijk verblijf van de dieren aan boord van het luchtvaartuig.

  • 2 Dieren worden beschouwd als vochtige lading. De voor het dierenvervoer te gebruiken transportuitrusting moet derhalve zodanig ontworpen zijn, dat het in contact komen van uitscheidingsprodukten en absorptiematerialen met de vliegtuigconstructie zo veel mogelijk wordt vermeden.

  • 3 De gebruikte transportuitrusting moet zodanig ontworpen zijn, dat:

    • a. de dieren geen schade aan het luchtvaartuig respectievelijk letsel aan hun begeleider(s) kunnen toebrengen;

    • b. de dieren zichzelf geen letsel kunnen toebrengen;

    • c. de dieren niet kunnen losbreken;

    • d. voldoende ventilatie mogelijk is;

    • e. de dierenbegeleider in staat is de dieren te bereiken.

  • 4 Voor het vervoer moet het totale aantal dieren in zodanig kleine, afzonderlijke omsloten groepen worden onderverdeeld, dat de bewegingsvrijheid van de dieren geen ontoelaatbare zwaartepuntverplaatsing van het luchtvaartuig kan veroorzaken.

Artikel 3. Luchtwaardigheidseisen

[Regeling vervallen per 19-07-2008]

  • 1 Met betrekking tot de te gebruiken transportuitrusting moet het volgende in acht worden genomen:

    • a. Voldaan moet worden aan de luchtwaardigheidsvoorschriften, vermeld in de Regeling Luchtwaardigheid. Van de in deze beschikking opgenomen Amerikaanse Federal Aviation Regulations, hierna afgekort FAR, geldt in het bijzonder het gestelde onder FAR 25.787, ‘Stowage compartments’.

    • b. Voorzieningen moeten zijn getroffen om te voorkomen, dat onder de voorgeschreven belastingen door het schuiven van de lading de luchtwaardigheid in gevaar wordt gebracht. De voor het dierenvervoer te gebruiken transportuitrusting moet in dit verband voldoende sterkte bezitten. Onder voorgeschreven belastingen moet worden verstaan: alle vlieg- en grondbelastingen zoals deze gespecificeerd zijn in FAR Part 25. Bij het bepalen van de breukbelastingen moet rekening gehouden worden met het gestelde onder FAR 25.303 ‘factor of safety’.

  • 2 In verband met de negatieve vliegbelastingen moet worden voorkomen, dat de dieren onder de optredende traagheidskrachten het luchtvaartuig kunnen beschadigen. Indien het dierenvervoer zulks noodzakelijk maakt, zal het ontbreken van een constructie welke de verticale beweging belet slechts dan kunnen worden toegestaan, nadat is bewezen, dat dit geen bezwaar oplevert voor de vliegtuigconstructie en installaties onder negatieve ‘g’-condities. Het aanbrengen van additionele beschermende constructies kan in dit verband noodzakelijk worden geacht.

  • 3 Overeenkomstig het gestelde onder FAR 25.561 ‘Emergency landing conditions-general’ moeten maatregelen worden getroffen om de inzittenden van het luchtvaartuig tijdens een voor hen overleefbaar kraaklanding afdoende te beschermen en om hun evacuatie niet in gevaar te brengen.

  • 4 Demontabele verbindingen, die een functie vervullen in de noodzakelijke sterkte van de voor het dierenvervoer gebruikte transportuitrusting moeten afdoende zijn geborgd.

  • 5 Indien bij meerdeks-uitrusting de verdeling van de belading niet voldoende nauwkeurig kan worden bepaald, moet met de Minister van Verkeer en Waterstaat een conservatieve aanname van de beladingsverdeling worden overeengekomen.

  • 6 De gebruikte materialen moeten voldoen aan het gestelde in FAR onder 25.603 ‘materials’.

  • 7 Het toelaatbare totaalgewicht moet op de betreffende transportuitrusting worden aangegeven, overeenkomstig regelen welke zijn gesteld in FAR onder 37.199 ‘cargo pallets’ nets and containers- Technical Standard Order TSO-C 90’.

Artikel 4. Operationele eisen

[Regeling vervallen per 19-07-2008]

  • 1 Bij het vervoer van dieren moet ten minste één dierenbegeleider aan boord zijn, die aan de volgende eisen moet voldoen:

    • a. een opleiding hebben genoten volgens een leerplan waarmee is ingestemd door de Minister van Verkeer en Waterstaat en de directeur van de Veeartsenijkundige Dienst;

    • b. in de aan het vervoer voorafgaande 12 maanden met goed gevolg de cursus ‘Flight Safety’ van de luchtvaartmaatschappij hebben gevolgd;

  • 2 De voor het vervoer gebruikte transportuitrusting moet zodanig in het luchtvaartuig geplaatst zijn, dat tijdens de vlucht:

    • a. de dierenbegeleider in staat is de dieren te bereiken;

    • b. voldoende nooduitgangen voor een veilige evacuatie van alle aanwezige personen beschikbaar zijn.

  • 3 Bij het niet beschikbaar zijn van een dierenbegeleider kan een dierenarts vergezeld van een ladingmeester in diens plaats treden. In dat geval moet de ladingmeester voldoen aan het gestelde in het eerste lid onder b van dit artikel.

  • 4 Tijdens de vlucht moet te allen tijde tweezijdige communicatie mogelijk zijn tussen het stuurhutpersoneel en de dierenbegeleider(s).

  • 5 Tijdens de vlucht mogen behoudens het stuurhutpersoneel slechts die personen aan boord zijn, die betrokken zijn bij het dierenvervoer.

  • 6 Voor iedere in het vorige lid genoemde persoon moet een passagiersstoel aanwezig zijn, alsmede de vereiste nooduitrusting.

  • 7 De kajuitindeling behoeft de instemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 5. Gebruiks- en onderhoudseisen

[Regeling vervallen per 19-07-2008]

  • 1 De capaciteit van de klimaatregelinginstallatie in het luchtvaartuig moet zodanig zijn, dat voldoende verse lucht wordt aangevoerd en schadelijke dampen en gassen op doelmatige wijze worden afgevoerd.

  • 2 De materialen, welke worden gebruikt voor het absorberen van uitscheidingsprodukten moeten naar aard en hoeveelheid voldoende absorberend vermogen hebben voor ten minste de duur van de vlucht zodat in principe geen schadelijke stoffen buiten de transportuitrusting kunnen treden.

  • 3 In geval toch schadelijke stoffen buiten de transportuitrusting zijn gekomen, moeten deze stoffen onmiddellijk na de vlucht worden verwijderd.

  • 4 Voor het reinigen van het interieur van het luchtvaartuig en de transportuitrusting moeten geen agressieve schoonmaakmiddelen worden gebruikt. Schoonmaak- en desinfectiemiddelen, alsmede deodorants mogen niet licht ontvlambaar zijn en niet schadelijk voor mens en dier. Uitsluitend toegelaten schoonmaak- en desinfectiemiddelen mogen worden gebruikt. Op de luchtvaartmaatschappij rust de verplichting tot reiniging en desinfectie van de transportuitrusting voordat deze opnieuw gebruikt mag worden.

  • 5 Tijdens het groot onderhoud van een luchtvaartuig dat gebruikt wordt voor het vervoeren van dieren, moet extra aandacht worden besteed aan:

    • a. de klimaatregelingsinstallatie;

    • b. de afdichting van kajuitvloeren;

    • c. eventuele corrosie van stoelrails en van onder de vloeren gelegen constructiedelen.

  • 6 Transportuitrusting, die als gevolg van schade of gebruik niet meer aan de voorgeschreven eisen voldoet, mag niet worden gebruikt.

Artikel 6. Ontheffing

[Regeling vervallen per 19-07-2008]

In bijzondere gevallen kan door de Minister van Verkeer en Waterstaat ontheffing worden verleend van bovengenoemde eisen.

Naar boven