Besluit slotallocatie

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 08-06-2001 t/m 08-07-2003

Besluit van 24 november 1997, houdende regelen met betrekking tot de toewijzing van «slots» op communautaire luchtvaartterreinen (Besluit slotallocatie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 september 1997, nr. DGRLD/JBZ/L. 97.500638, Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst;

Gelet op verordening nr. 95/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van «slots» op communautaire luchthavens (PbEG L 14) en artikel 76, eerste lid, onderdeel c van de Luchtvaartwet;

De Raad van State gehoord (advies van 14 november 1997, nr. WO9.97.0621);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 november 1997, nr. DGRLD/JBZ/L97.500865, Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. verordening: verordening nr. 95/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van «slots» op communautaire luchthavens (PbEG L14);

  • b. capaciteit: op en rond een luchtvaartterrein aanwezige hoeveelheid voor het burgerluchtverkeer beschikbare gebruiksruimte met inbegrip van de, in overeenstemming met de op grond van artikel 25a Luchtvaartwet vastgestelde geluidszones, voor het burgerluchtverkeer beschikbare hoeveelheid geluidsruimte;

  • c. burgerexploitant:

    • 1°. de exploitant van een burgerluchtvaartterrein;

    • 2°. in geval van burgermedegebruik van een militair luchtvaartterrein, de natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde de Staat, onder wiens verantwoordelijkheid burgermedegebruik op commerciële basis plaatsvindt.

Artikel 2

  • 1 Onze Minister kan:

    • a. een gecoördineerd luchtvaartterrein aanwijzen;

    • b. een volledig gecoördineerd luchtvaartterrein aanwijzen.

  • 2 Indien Onze Minister een militair luchtvaartterrein met burgermedegebruik voor wat betreft dat gebruik tot een gecoördineerd luchtvaartterrein of een volledig gecoördineerd luchtvaartterrein aanwijst, doet hij dat in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 3

  • 1 Indien Onze Minister van zijn bevoegdheid, genoemd in artikel 2, gebruik maakt, wijst hij een coördinator aan voor een of meer luchtvaartterreinen.

  • 2 De krachtens het eerste lid aangewezen coördinator oefent zijn taak uit overeenkomstig artikel 4 van de verordening en is daarbij gebonden aan de door de burgerexploitant krachtens artikel 5 vastgestelde capaciteit.

  • 3 De door de burgerexploitant van een burgerluchtvaartterrein vastgestelde capaciteit is de capaciteit, die ten grondslag ligt aan het door Onze Minister telkenmale vastgestelde gebruiksplan, waarin op voorstel van de burgerexploitant adequate marges zijn opgenomen.

  • 4 Aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel 4

  • 1 Onze Minister stelt een coördinatiecomité in, dat tot taak heeft de coördinator te adviseren over de in de verordening genoemde onderwerpen.

  • 2 Het coördinatiecomité kan haar taak als genoemd in het eerste lid op verzoek van één of meerdere leden uitbreiden met één of meer onderwerpen.

  • 3 Het coördinatiecomité kan desgewenst één of meerdere subcommissies instellen.

Artikel 5

De burgerexploitant van een krachtens artikel 2 aangewezen burgerluchtvaartterrein of van het burgergedeelte van een krachtens artikel 2 aangewezen militair luchtvaartterrein is gehouden twee maal per jaar de capaciteit van het luchtvaartterrein ten behoeve van het burgerluchtverkeer vast te stellen.

Artikel 6

Onverminderd de verordening kan Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in de artikelen 2, 3 of 4 schorsen of intrekken:

  • a. indien de aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon daarom verzoekt;

  • b. wegens niet-inachtneming van aan de aanwijzing verbonden voorschriften of beperkingen;

  • c. indien bij het geven van de aanwijzing onjuiste of onvolledige gevevens zijn verstrekt;

  • d. ambtshalve op gronden, ontleend aan de verordening.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 november 1997.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 24 november 1997

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de zestiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven