4 Indien de jonggehandicapte, aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, een ander machtigt om de inkomensvoorziening in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstijdvak, aanvangende na de dag waarop de machtiging door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ontvangen, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk de mededeling.
Artikel 2:50. Herziening van de grondslag
Artikel 2:51. Verhoging bij hulpbehoevendheid
Indien de jonggehandicapte, die een inkomensvoorziening op grond van dit hoofdstuk ontvangt en die slechts in staat is om met arbeid minder dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen, verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, wordt de inkomensvoorziening voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste de factor 100/75. De eerste zin vindt geen toepassing, indien de jonggehandicapte in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
Artikel 2:52. Tegemoetkoming in aanvulling op inkomensvoorziening
Artikel 2:53. Betaling vakantiebijslag
2 De vakantiebijslag bedraagt acht procent van het bedrag aan inkomensvoorziening waarop recht bestond. De betaling van de vakantiebijslag vindt eenmaal per jaar plaats in de maand mei, of, indien het recht op arbeidsondersteuning eerder dan in de maand mei eindigt, in de desbetreffende maand.
3 Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, treedt dit gewijzigde percentage in de plaats van het in het tweede lid genoemde percentage. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de inkomensvoorziening waarop recht bestaat over het tijdvak aanvangende met de dag waarop de wijziging ingaat.
Artikel 2:55. Betaling aan instellingen
1 Indien de jonggehandicapte aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de inkomensondersteuning tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de jonggehandicapte zonder diens machtiging uit te betalen aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
2 Indien de jonggehandicapte, aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de desbetreffende inrichting of van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de inkomensvoorziening aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden inwilligen.
3 Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de inkomensvoorziening, dat niet aan het College voor zorgverzekeringen wordt betaald.
Artikel 2:56. Overlijdensuitkering
1 Na het overlijden van de jonggehandicapte, aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, de inkomensvoorziening in de vorm van een overlijdensuitkering betaald:
a. aan de langstlevende van de echtgenoten;
b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;
c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
2 Met de jonggehandicapte aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, de jonggehandicapte wiens overlijden heeft plaatsgevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, doch die voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend op grond van artikel 2:11, onderdeel d, over de dag van zijn overlijden geen recht op een inkomensvoorziening had.
3 De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de inkomensvoorziening over één maand, doch niet over de zaterdagen en de zondagen, berekend naar de hoogte van die inkomensvoorziening op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van de jonggehandicapte.
4 In verband met het overlijden van de jonggehandicapte aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, is artikel 2:11, onderdeel d, niet van toepassing.
Artikel 2:57. Verjaringstermijn
Inkomensvoorzieningen op grond van dit hoofdstuk die niet in ontvangst zijn genomen of zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag van betaalbaarstelling, worden niet meer betaald.
Artikel 2:58. Intrekking en herziening beschikkingen
Artikel 2:59. Terugvordering
6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Artikel 2:60. Invordering bij dwangbevel
1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd betaalde inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 2:61. Nadere regels
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Artikel 2:62. Schuldregeling
1 In afwijking van artikel 2:59 kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op verzoek van degene van wie wordt teruggevorderd, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien bij medewerking aan een schuldregeling, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene van wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
c. de vordering van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen wegens onverschuldigd betaalde inkomensvoorziening ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;
d. een naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betrouwbare schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet; en
e. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend werkt.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet nakomen door degene van wie wordt teruggevorderd van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, en hiervoor een boete is opgelegd als bedoeld in artikel 2:69, dan wel met betrekking tot het niet naleven van die verplichting aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:64. Onvervreemdbaarheid van verstrekkingen
Artikel 2:66. Verrekening boete met inkomensvoorziening
Een boete, opgelegd op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Toeslagenwet, de Werkloosheidswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Ziektewet, die verrekend kan worden met een uitkering op grond van deze wet, kan tevens verrekend worden met een inkomensvoorziening.