Arbeidsomstandighedenbesluit

Geraadpleegd op 06-10-2024.
Geldend van 01-03-2006 t/m 21-03-2006

Besluit van 15 januari 1997, houdende regels in het belang van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid (Arbeidsomstandighedenbesluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Binnenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat, Justitie en de Staatssecretaris van Defensie van 12 juli 1996, Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, nr. WBJA/W2/96/0407, gedaan mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 1, 2, 4, 5, 6, 10, 20, 23a, 24, 24a, 25, 26, 27, 28, 30, 31a, 35, 36, en 41 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 5 en 8 van de Winkeltijdenwet;

Gezien het advies van de Sociaal-Economische Raad van 9 februari 1995, nr. 95/31 I en II;

De Raad van State gehoord (advies van 24 september 1996, no.W12.960298);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Binnenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat, Justitie en de Staatssecretaris van Defensie van 18 december 1996, Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, nr. WBJA/W2/96/1537, uitgebracht mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied

Afdeling 1. Definities

Artikel 1.1. Definities algemeen

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. bouwplaats: elke tijdelijke of mobiele arbeidsplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken tot stand worden gebracht, waarvan een niet-uitputtende lijst is opgenomen in bijlage I bij de richtlijn, bedoeld in artikel 2.23, onder a;

    • b. bouwwerk: een civieltechnisch werk of bouwwerk als bedoeld onder a;

    • c. opdrachtgever: degene voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht;

    • d. opdrachtgever-consument: de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht;

    • e. ontwerpende partij: degene die zich jegens de opdrachtgever of de opdrachtgever-consument verbonden heeft om in het bouwproces de ontwerpende functie te vervullen;

    • f. uitvoerende partij: degene die zich jegens de opdrachtgever of de opdrachtgever-consument verbonden heeft om in het bouwproces de uitvoerende functie te vervullen.

  • 3 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. arbeidsplaats in de winningsindustrie: iedere arbeidsplaats die direkt of indirekt verband houdt met de winningsindustrie in dagbouw, de ondergrondse winningsindustrie of de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen;

    • b. delfstoffen: een natuurlijke concentratie of afzetting van ertsen, mineralen of substanties van organische oorsprong in of op de bodem, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met inbegrip van op de bodem of onmiddellijk onder de oppervlakte daarvan aanwezige schelpen, grind, zand en klei;

    • c. winningsindustrie in dagbouw: elke industrie die:

      • 1°. delfstoffen wint in de open lucht;

      • 2°. prospectiewerkzaamheden verricht met het oog op de winning van delfstoffen in de open lucht, of

      • 3°. delfstoffen gereed maakt voor de verkoop, met uitzondering van werkzaamheden in verband met de verwerking van deze delfstoffen;

    • d. ondergrondse winningsindustrie: elke industrie die:

      • 1°. ondergronds delfstoffen wint anders dan door middel van boorgaten;

      • 2°. prospectiewerkzaamheden verricht met het oog op deze winning;

      • 3°. delfstoffen gereed maakt voor de verkoop, met uitzondering van werkzaamheden in verband met de verwerking van deze delfstoffen, of

      • 4°. stoffen opslaat als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Mijnbouwwet.

    • e. winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen:elke industrie die:

      • 1°. delfstoffen wint door middel van boorgaten;

      • 2°. prospectiewerkzaamheden verricht met het oog op deze winning;

      • 3°. delfstoffen gereed maakt voor de verkoop, met uitzondering van werkzaamheden in verband met de verwerking van deze delfstoffen;

      • 4°. stoffen opslaat als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Mijnbouwwet, of

      • 5°. aardwarmte opspoort of wint als bedoeld in artikel 1, onder g en h, van de Mijnbouwwet.

    • f. mijnbouwinstallatie: een installatie als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Mijnbouwwet.

  • 4 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. fysieke belasting: de door een werknemer in verband met de arbeid in te nemen werkhouding, uit te voeren bewegingen of uit te oefenen krachten, onder meer bestaande uit het zitten en staan of uit het tillen, duwen, trekken, dragen of op een andere wijze verplaatsen of ondersteunen van een of meer lasten;

    • b. persoonlijk beschermingsmiddel: iedere uitrusting die bestemd is om door de werknemer gedragen of vastgehouden te worden teneinde hem te beschermen tegen een of meer gevaren die zijn veiligheid of gezondheid op het werk kunnen bedreigen alsmede alle aanvullingen of accessoires die daartoe kunnen bijdragen met uitzondering van:

      • 1°. gewone en uniforme werkkleding die niet specifiek bedoeld is om de veiligheid en de gezondheid van de werknemer te beschermen;

      • 2°. sportuitrusting;

      • 3°. zelfverdedigings- of afschrikkingsmateriaal, en

      • 4°. draagbare apparaten voor het opsporen en signaleren van gevaren en belastingsfactoren;

    • c. veiligheids- of gezondheidssignalering: een signalering die, toegepast op een bepaald object, een bepaalde activiteit of een bepaalde situatie door middel van een bord, een kleur, een lichtsignaal, een akoestisch signaal, een mondelinge mededeling of een hand- of armsein een aanwijzing of een voorschrift verstrekt met betrekking tot de veiligheid of gezondheid op het werk.

  • 5 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. jeugdige werknemer: een werknemer jonger dan 18 jaar;

    • b. zwangere werknemer: de werknemer die zwanger is en de werkgever hiervan in kennis heeft gesteld;

    • c. werknemer tijdens de lactatie: de werknemer die haar kind borstvoeding geeft en haar werkgever hiervan in kennis heeft gesteld;

    • d. thuiswerkgever:

    • e. thuiswerker: de ander, bedoeld onder d;

    • f. thuiswerk: de arbeid, bedoeld onder d;, met uitzondering van:

      • 1°. arbeid verricht aan of ten behoeve van het vervaardigen, veranderen, herstellen, versieren, afwerken of op een andere wijze tot gebruik geschikt maken of meer geschikt maken of geschikt houden van de woning;

      • 2°. arbeid van verplegende, verzorgende of huishoudelijke aard, geboden aan personen in verband met ziekte, herstel, ouderdom, gehandicapt zijn, overlijden, psycho-sociale en relationele problemen.

  • 7 Waar in dit besluit de woorden «bedrijf» en «inrichting» worden gebruikt om een plaats aan te duiden, omvatten deze mede een andere plaats waar werknemers arbeid verrichten.

Artikel 1.3. Definities onderwijs

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder onderwijsinrichting: een bekostigde of een aangewezen onderwijsinrichting.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bekostigde onderwijsinrichting:

Artikel 1.4. Definities justitiële inrichtingen

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. justitieel personeel:

      • 1°. degenen, die krachtens publiekrechtelijke aanstelling in burgerlijke openbare dienst jegens het Rijk gehouden zijn tot het verrichten van arbeid in justitiële inrichtingen;

      • 2°. degenen die onder gezag van het Rijk arbeid in een justitiële inrichting verrichten, met uitzondering van gedetineerden, verpleegden en jeugdigen;

    • b. gedetineerden, verpleegden en jeugdigen: degenen, die krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking of door het openbaar gezag rechtens van hun vrijheid zijn beroofd en verblijven in een justitiële inrichting met uitzondering van de in het Militair Penitentiair Centrum Stroe gedetineerde militairen;

    • c. justitiële inrichting: een gevangenis of huis van bewaring als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of een inrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

  • 2 Onder justitiële inrichting wordt mede verstaan: het vervoer van gedetineerden, verpleegden en jeugdigen van en naar de justitiële inrichting alsmede alle andere arbeid die justitieel personeel verricht met gedetineerden, verpleegden en jeugdigen buiten de justitiële inrichting.

Artikel 1.5. Definities defensie

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. militair personeel:

  • b. burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie:

    • 1°. degenen die krachtens publiekrechtelijke aanstelling in burgerlijke openbare dienst jegens het Rijk, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie, gehouden zijn tot het verrichten van arbeid, behalve indien betrokkenen aan een derde ter beschikking worden gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;

    • 2°. degenen die onder gezag van het Rijk, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie, arbeid verrichten;

  • c. defensiepersoneel: militair personeel en burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie;

  • d. oefening: iedere door defensiepersoneel onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden;

  • e. militair vaartuig: een Nederlands oorlogsschip, marinehulpschip of een ander schip dat in gebruik is voor de uitvoering van de militaire taak;

  • f. militair luchtvaartuig: een luchtvaartuig in beheer bij het Ministerie van Defensie;

  • g. bemand wapensysteem: ieder al dan niet voortbewogen wapensysteem, dat tijdens het gebruik wordt bemand of bediend met uitzondering van een licht persoonlijk wapen;

  • h. eenheid met gereedstelling: eenheid die, daartoe aangewezen, ingezet is dan wel gereed is of zich gereed moet houden voor inzet in krijgsmachtverband.

Afdeling 1A. Certificatie

§ 1. Aanwijzing certificerende instellingen

Artikel 1.5a. Criteria voor aanwijzing

  • 1 Als certificerende instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    • c. onafhankelijk is;

    • d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    • e. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens is het gecertificeerde product of kwaliteitssysteem dan wel de gecertificeerde persoon afdoende te identificeren;

    • f. naar behoren functioneert.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 1.5b. Verstrekken gegevens

  • 1 De certificerende instelling stelt jaarlijks voor 1 maart een verslag op van de door haar in verband met haar taak verrichte werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de onderwerpen die in ieder geval in het jaarverslag worden behandeld.

  • 2 De certificerende instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

  • 3 De certificerende instelling verstrekt aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet alle benodigde informatie indien zij weet of kan weten dat de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door een door haar afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet worden gereguleerd, in gevaar wordt of kan worden gebracht.

  • 4 Onze Minister verstrekt aan de certificerende instelling alle benodigde informatie, indien de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door een door de certificerende instelling afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet worden gereguleerd, in gevaar wordt of kan worden gebracht.

Artikel 1.5c. Wijziging, beëindiging werkzaamheden

  • 1 Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de certificerende instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2 Indien een certificerende instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de certificerende instelling de gegevens, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere certificerende instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 1.5d. Aanvraag om aanwijzing

  • 1 Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 1.5a, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria te ondergaan.

  • 2 Een aanwijzing kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften.

§ 2. Certificaten

Artikel 1.5e. Algemene bepalingen inzake de afgifte van certificaten

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet wordt door Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, op aanvraag afgegeven, indien wordt voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die ten minste bij een aanvraag worden verstrekt.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vergoeding die voor de afgifte van een certificaat ten hoogste verschuldigd is.

  • 4 Een certificaat kan worden geweigerd of onder voorschriften worden afgegeven of verlengd dan wel ingetrokken, indien is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

  • 5 Voorts kan een certificaat worden geweigerd dan wel ingetrokken indien de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door het certificaat worden gereguleerd in gevaar wordt of kan worden gebracht.

Afdeling 2. Samenwerking, overleg en ontslag- en benadelingsbescherming

Artikel 1.6. Definities samenwerking en overleg

  • 1 In afwijking van de wet, dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt voor de toepassing daarvan ten aanzien van arbeid verricht in bekostigde onderwijsinrichtingen als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, onder d, voor «de ondernemingsraad» gelezen «de dienstcommissie», en wordt ten aanzien van arbeid verricht door defensiepersoneel, voor zover de Wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is, voor «de ondernemingsraad» gelezen «het overlegorgaan».

Artikel 1.7. Aard en inhoud van het overleg

  • 2 Voor zover de wet bepalingen bevat omtrent rechten van de ondernemingsraad of leden daarvan waaromtrent de in het eerste lid bedoelde regelingen geen bepalingen bevatten, is de wet van toepassing.

Artikel 1.8. Ontslagbescherming

  • 2 Ten aanzien van degenen, bedoeld in het eerste lid, op wie een overeenkomstige regeling als het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing is, is voor zover nodig het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.9

In afwijking van artikel 14, tweede lid, van de wet is ten aanzien van degene op wie het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek van toepassing is en die als deskundige werknemer als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet werkzaam is, artikel 1.16 van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek van toepassing. Ten aanzien van degene op wie het Algemeen militair ambtenarenreglement of het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie van toepassing is en die als deskundige werknemer als bedoeld in de vorige volzin werkzaam is, is artikel 20 van het Besluit medezeggenschap defensie van toepassing.

Afdeling 3. Onderwijs

Artikel 1.10. Toepasselijkheid

Tenzij hierna anders is bepaald, zijn de wet en dit besluit van toepassing op werknemers in onderwijsinrichtingen en op overeenkomstige wijze van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen.

Artikel 1.11. Samenwerking en overleg / Onderwijs-inrichtingen met een medezeggenschapsraad

  • 3 Voor de in het eerste lid genoemde bekostigde onderwijsinrichtingen worden de in de wet en dit besluit toekomende rechten en bevoegdheden met inachtneming van artikel 1.13, uitgeoefend door de leden van de medezeggenschapsraad of, indien het betreft aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, door het overlegorgaan van het decentraal georganiseerd overleg respectievelijk van de instelling.

Artikel 1.12. Samenwerking en overleg / Universiteiten

Voor de in artikel 1.3, tweede lid, onder d, genoemde bekostigde onderwijsinrichting worden de in de wet en dit besluit toekomende rechten en bevoegdheden, met inachtneming van artikel 1.13, uitgeoefend door de dienstcommissie, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of, indien het betreft aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, door het overlegorgaan van het decentraal georganiseerd overleg respectievelijk van de instelling.

Artikel 1.13. Uitzonderingen arbobeleid en horen

  • 1 Artikel 3, eerste lid, onder c, van de wet met uitzondering van de ergomische aspecten van de arbeid, en d, voor zover niet betrekking hebbend op de veiligheid en de gezondheid, is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.

Artikel 1.14. Uitzondering werknemersverplichtingen

Waar in de wet bepaalde verplichtingen worden opgelegd aan werknemers, zijn deze bepalingen niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.

Artikel 1.15. Uitzondering arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Artikel 18 van de wet is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.

Afdeling 4. Burgerlijke openbare dienst

Artikel 1.16. Toepasselijkheid

Deze afdeling is van toepassing op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst met uitzondering van arbeid:

  • a. verricht in onderwijsinrichtingen;

  • b. verricht in justitiële inrichtingen;

  • c. verricht door burgerpersoneel, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, met inbegrip van de daaronder ressorterende diensten en instellingen.

Artikel 1.17. Politie en brandweer

Op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst, welke gericht is op het daadwerkelijk uitoefenen van de taken, bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 1993, artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 1, zesde lid, van de Brandweerwet 1985 voor zover deze taak betrekking heeft op het repressief optreden bij brand, ongevallen en rampen, zijn de artikelen 10, 27, 28 en 29 van de wet van toepassing voor zover door de toepassing van deze artikelen een goede taakuitoefening niet wordt belemmerd.

Artikel 1.18. Veiligheid van de staat

  • 2 Op arbeid verricht in rijksdienst geschiedt de toepassing van de wet met inachtneming van de voor de rijksdienst geldende nationale en internationale voorschriften ter beveiliging van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden.

  • 3 Op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geschiedt de toepassing van de wet bovendien met inachtneming van de aan de hoofden van deze diensten opgedragen zorg voor geheimhouding van de door hen verkregen gegevens en van de bronnen waaruit zij afkomstig zijn en voor het naar behoren waarborgen van de veiligheid van de personen van wier diensten bij het inwinnen van gegevens gebruik wordt gemaakt.

Afdeling 5. Vervoer

Artikel 1.19. Toepasselijkheid

  • 1 De wet is niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een zeeschip dat niet op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren en dat zich bevindt in de territoriale zee, op een van de andere in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde scheepvaartwegen of in de haven van Scheveningen.

  • 2 Het eerste lid geldt niet ten aanzien van aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping dan wel onderhoudsof reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden aan de in het eerste lid bedoelde schepen die zich in Nederland bevinden alsmede ten aanzien van laden en lossen, tenzij deze arbeid wordt verricht door een werknemer die behoort tot de bemanning van een zeeschip als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De wet is niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de Luchtvaartwet, dat ter beschikking is gesteld aan een niet in Nederland gevestigde werkgever, tenzij:

    • a. deze werkgever daarin of daarop door in meerderheid in Nederland woonachtige werknemers arbeid doet verrichten;

    • b. het betreft laden en lossen, aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping dan wel onderhouds- of reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden aan bedoelde luchtvaartuigen die zich in Nederland bevinden.

  • 5 Het vierde lid geldt niet ten aanzien van laden en lossen, aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping dan wel onderhouds- of reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden aan de in het vierde lid bedoelde luchtvaartuigen die zich in Nederland bevinden.

Artikel 1.20. Beperking recht op werkonderbreking

  • 2 Op arbeid verricht door de kapitein respectievelijk de gezagvoerder, bedoeld in het eerste lid, in respectievelijk op een zeeschip of een luchtvaartuig, is artikel 29 van de wet niet van toepassing voor zover de toepassing van dat artikel in strijd komt met de verplichtingen die voortvloeien uit het Wetboek van Koophandel respectievelijk de Regeling Toezicht Luchtvaart.

Afdeling 6. Justitiële inrichtingen

Artikel 1.22. Veiligheid in justitiële inrichtingen

  • 1 De artikelen 10, 27, 28 en 29 van de wet zijn van toepassing op de in de justitiële inrichting door het justitieel personeel verrichte arbeid voor zover geen inbreuk wordt gemaakt op de orde, de veiligheid of de goede gang van zaken in de inrichting of op het ongestoord verloop van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en andere beperkingen die krachtens enige wettelijke bepaling door de daartoe bevoegde autoriteiten zijn opgelegd.

Artikel 1.23. Veiligheid van de staat

Ten aanzien van arbeid verricht door het justitieel personeel in de justitiële inrichtingen geschiedt de toepassing van de wet met inachtneming van de voor de rijksdienst geldende nationale en internationale voorschriften ter beveiliging van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden.

Artikel 1.24. Kennisneming risico-inventarisatie en -evaluatie

In afwijking van artikel 5, vijfde lid, van de wet kan een gedetineerde, verpleegde of jeugdige kennisnemen van de risico-inventarisatie en -evaluatie, voor zover de orde of de veiligheid in de justitiële inrichting daardoor niet in gevaar wordt gebracht.

Artikel 1.25. Samenwerking

In afwijking van artikel 12, eerste lid, van de wet werken de directeur van de inrichting en de gedetineerden, verpleegden of jeugdigen zoveel mogelijk samen bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid van gedetineerden, verpleegden en jeugdigen binnen de justitiële inrichting.

Afdeling 7. Defensie

Artikel 1.26. Toepasselijkheid

Tenzij in deze afdeling anders is bepaald is de wet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel.

Artikel 1.27. Veiligheid van de Staat

  • 1 De toepassing van de wet met betrekking tot arbeid verricht door defensiepersoneel geschiedt met inachtneming van de voor het Ministerie van Defensie geldende nationale en internationale voorschriften ter beveiliging van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden.

  • 2 De toepassing van de wet met betrekking tot arbeid in de openbare dienst verricht door of ten behoeve van de militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten geschiedt bovendien met inachtneming van de aan de hoofden van deze diensten opgedragen zorg voor geheimhouding van de door hen verkregen gegevens en van de bronnen waaruit zij afkomstig zijn en voor het naar behoren waarborgen van de veiligheid van de personen van wier diensten bij het inwinnen van die gegevens gebruik wordt gemaakt.

Artikel 1.28. Internationale verplichtingen

De toepassing van de wet met betrekking tot arbeid verricht door defensiepersoneel geschiedt met inachtneming van internationale verplichtingen.

Artikel 1.29. Algehele uitzondering

De wet is niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel:

Artikel 1.30. Partiële uitzondering artikelen 3 en 16 van de wet

Artikel 3, eerste lid, van de wet en de op artikel 16 van de wet gebaseerde artikelen 1.37 en 1.41, de afdelingen 5 en 6 van hoofdstuk 2, de hoofdstukken 3, 4, 5, 6 en 7 en de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 8 van dit besluit zijn niet van toepassing:

  • a. tijdens, direct voor en direct na oefeningen;

  • b. ten aanzien van militaire vaartuigen, militaire luchtvaartuigen, bemande wapensystemen en eenheden met gereedstelling:

    • 1°. voor zover afwijking van deze artikelen, hoofdstukken of afdelingen naar het oordeel van Onze Minister van Defensie noodzakelijk is in verband met de bouw, de constructie, de inrichting of de uitrusting van deze vaartuigen en wapensystemen;

    • 2°. indien oorlogsschepen varen en indien militaire luchtvaartuigen en bemande wapensystemen als zodanig in gebruik zijn;

    • 3°. voor zover de operationele taakuitvoering van deze vaartuigen en wapensystemen of van de eenheden met gereedstelling naar het oordeel van Onze Minister van Defensie door de toepassing van deze artikelen, hoofdstukken of afdelingen wordt belemmerd.

Artikel 1.31. Partiële uitzondering artikel 10 van de wet

Voor zover de wet van toepassing is op arbeid verricht door defensiepersoneel is artikel 10 van de wet op arbeid verricht door defensiepersoneel:

  • a. dat belast is met enige politietaak of met bewakings- of beveiligingstaken, of

  • b. dat wachtdiensten verricht, of

  • c. dat is ingezet ter verlening van de bijstand, bedoeld in artikel 1.29, onder b, aan de politie, van toepassing, voor zover een goede taakuitoefening door de toepassing van genoemd artikel niet wordt belemmerd.

Artikel 1.32. Partiële uitzondering artikel 12 van de wet

Artikel 12 van de wet is van toepassing behoudens:

  • a. tijdens oefeningen;

  • b. op aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het houden van oefeningen;

  • c. op aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de arbeid, bedoeld in artikel 1.29.

Artikel 1.33. Partiële uitzondering artikelen 27 en 28 van de wet

  • 1 De artikelen 27 en 28 van de wet zijn niet van toepassing:

    • a. tijdens, direct voor en direct na oefeningen;

    • b. op eenheden met gereedstelling.

  • 2 De artikelen 27 en 28 van de wet zijn niet van toepassing op militaire vaartuigen, militaire luchtvaartuigen en bemande wapensystemen:

    • a. indien oorlogsschepen varen en indien militaire luchtvaartuigen en bemande wapensystemen als zodanig in gebruik zijn;

    • b. in de gevallen, bedoeld in artikel 1.30, onder b, sub 3°.

  • 4 In aanvulling op het derde lid, zijn de artikelen 27 en 28 van de wet van toepassing op de arbeid verricht door personeel van de Koninklijke Marechaussee in geval van de verlening van bijstand, bedoeld in artikel 1.29, onder b, voor zover door de toepassing van die artikelen een goede uitoefening van die bijstandsverlening niet wordt belemmerd.

Afdeling 8. Jeugdigen

Artikel 1.35. Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 94/33/EEG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216).

Artikel 1.36. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 Indien in een bedrijf of inrichting een of meer jeugdige werknemers werkzaam zijn of plegen te zijn wordt in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in het bijzonder aandacht besteed aan:

    • a. de leeftijd van de jeugdige werknemer;

    • b. de specifieke gevaren op het gebied van arbeidsomstandigheden als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer;

    • c. de uitrusting en inrichting van de arbeidsplaats;

    • d. de aard, de mate en de duur van de blootstelling aan stoffen, agentia en fysische factoren;

    • e. de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen;

    • f. het geheel van werkzaamheden in het bedrijf of de inrichting en de organisatie daarvan, en

    • g. het opleidingsniveau van de jeugdige werknemers en de aan hen te geven voorlichting.

  • 2 Voorts wordt in de risico-inventarisatie en -evaluatie bijzondere aandacht besteed aan de niet-volledige lijst van agentia, procédés en werkzaamheden, opgenomen in de bijlage bij de richtlijn.

Artikel 1.37. Deskundig toezicht

  • 1 Indien in een bedrijf of inrichting jeugdige werknemers arbeid verrichten, wordt op die arbeid adequaat deskundig toezicht uitgeoefend. De inhoud en de mate van het toezicht is afhankelijk van de uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, gebleken gevaren die kunnen ontstaan, indien deskundig toezicht ontbreekt.

  • 2 Indien uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 1.36, blijkt, dat jeugdige werknemers arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren, met name voor arbeidsongevallen als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer, zijn verbonden, mag die arbeid slechts worden verricht, indien het deskundig toezicht zodanig is georganiseerd dat die gevaren worden voorkomen. Indien dat niet mogelijk is, mag die arbeid niet door jeugdige werknemers worden verricht.

Artikel 1.38. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

In aanvulling op artikel 18 van de wet worden jeugdige werknemers in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, zodra uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 1.36, blijkt, dat jeugdige werknemers arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren, met name voor arbeidsongevallen als gevolg van het gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer, zijn verbonden.

Afdeling 9. Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie

Artikel 1.40. Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 betreffende maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PbEG L 348).

Artikel 1.41. Risico-inventarisatie en -evaluatie

Indien in een bedrijf of inrichting een zwangere werknemer of een werknemer tijdens de lactatie werkzaam is of pleegt te zijn, wordt in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in het bijzonder aandacht besteed aan de niet-limitatieve lijst van agentia, procédés en arbeidsomstandigheden, opgenomen in bijlage I bij de richtlijn

Artikel 1.42. Organisatie van de arbeid

  • 1 Onverminderd artikel 4:5 van de Arbeidstijdenwet, organiseert de werkgever de arbeid van een zwangere werknemer en een werknemer tijdens de lactatie zodanig, richt de arbeidsplaats zodanig in, past een zodanige productie- en werkmethode toe en laat zodanige arbeidsmiddelen gebruiken, dat de arbeid voor die werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen terugslag kan veroorzaken op de zwangerschap of lactatie.

  • 2 Indien nakoming van het eerste lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt door een tijdelijke aanpassing van de arbeid of door een tijdelijke aanpassing van de arbeids- en rusttijden voorkomen dat gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie wordt veroorzaakt, en wordt voorkomen dat een terugslag kan worden veroorzaakt op de zwangerschap of lactatie.

  • 3 Indien nakoming van het tweede lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt aan de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie tijdelijk andere arbeid gegeven.

  • 4 Indien nakoming van het derde lid redelijkerwijs niet mogelijk is, worden de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie tijdelijk vrijgesteld van het verrichten van arbeid.

Afdeling 10. Thuiswerkers

Artikel 1.43. Toepasselijkheid

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op thuiswerk, tenzij uitdrukkelijk regels voor thuiswerk zijn gesteld. In dat laatste geval wordt onder werkgever mede verstaan thuiswerkgever en wordt onder werknemer mede verstaan thuiswerker.

  • 2 Indien een thuiswerker tevens een jeugdige werknemer is, zijn uitsluitend de bepalingen die voor de thuiswerker zijn vastgesteld van toepassing.

Artikel 1.44. Beschikbaarheid van gegevens

Van de thuiswerkers zijn gegevens beschikbaar omtrent naam, adres en woonplaats alsmede van de werkzaamheden die door de betreffende thuiswerkers worden verricht en van de stoffen, hulpmiddelen en werktuigen die daarbij worden gebruikt.

Artikel 1.45. Voorraad

Het is niet toegestaan aan de thuiswerker een grotere hoeveelheid aan grondstoffen, halffabrikaten en gerede producten in voorraad te geven of te laten houden dan voor de arbeid strikt noodzakelijk is.

Artikel 1.46. Melding van arbeidsongevallen

Indien aan een thuiswerker in verband met het verrichten van arbeid een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet overkomt, wordt door de thuiswerker hiervan onverwijld mededeling gedaan aan de thuiswerkgever.

Hoofdstuk 2. Arbozorg en organisatie van de arbeid

Afdeling 1. Melding ongevallen en beroepsziekten

Artikel 2.1. Gegevens arbeidsongevallen en beroepsziekten

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de schriftelijke mededeling van een arbeidsongeval, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet en de mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet worden verstrekt.

Afdeling 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie ter voorkoming en beperking van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen

Artikel 2.2. Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. gevaarlijke stof: brandbare, extreem toxische, toxische of ontplofbare stof;

  • b. brandbare stof: een stof die een procestemperatuur heeft gelijk aan of hoger dan het vlampunt, bepaald met het toestel van Abel-Pensky voor vlampunten tot en met 65° C of bepaald met het toestel van Pensky-Martens voor vlampunten boven 65° C;

  • c. extreem toxische stof:

    • 1°. een stof die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft

      • dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende vier uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 milligram per kubieke meter, of

      • dat de lethale dosis 50 oraal bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 1 milligram per kilogram, of

      • dat de lethale dosis 50 percutaan bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 2 milligram per kilogram;

    • 2°. de volgende voor de mens carcinogene stoffen met een hoge potentie: 2-acetylaminofluoreen, 4-aminobifenyl, benzidine, bischloormethylether, dialkylnitrosaminen, 4-dimethylaminoazobenzeen, methylnitroso-ureum, 2-naftylamine, 4-nitrobifenyl en 3-nitronaftylamine;

  • d. toxische stof: een stof, niet zijnde een extreem toxische stof, die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende één uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 000 milligram per kubieke meter;

  • e. ontplofbare stof: een stof die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoet aan de criteria voor indeling in de categorie «ontplofbaar», bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder a, van die wet;

  • f. installatie: een installatie voor bewerking of een installatie voor opslag;

  • g. installatie voor bewerking: het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten stof een geheel vormt of kan vormen en dient voor de vervaardiging, bewerking, verwerking, verlading of vernietiging van deze stof;

  • h. installatie voor opslag: de tanks, silo's, bunkers en verpakkingseenheden die dienen voor opslag met dien verstande, dat deze eenheden buiten de ruimtelijke begrenzing van een installatie voor bewerking zijn gelegen en waarbij wat betreft tanks, silo’s en bunkers elke eenheid als een op zich zelf staande installatie voor opslag moet worden beschouwd. Onder een installatie voor opslag worden mede begrepen voor het vervoer bestemde tanks en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen bestemde verpakkingen;

  • i. procestemperatuur: de temperatuur die bij opslag of bij bewerking onder normale bedrijfscondities maximaal kan worden bereikt;

  • j. omhulling: een constructie die een installatie voor bewerking of opslag omsluit, die de natuurlijke ventilatie van de omsloten installatie bemoeilijkt of verhindert en waarbinnen door werknemers regelmatig arbeid wordt verricht;

  • k. grenswaarde: de hoeveelheid van een stof, uitgedrukt in kilogrammen, die bij plotseling vrijkomen het leven of de gezondheid van een op globaal 100 meter afstand van het emissiepunt verblijvende werknemer nog kan bedreigen;

  • l. zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een bedrijf of inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van werknemers ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken;

  • m. scenario: de reeks van gebeurtenissen en omstandigheden die nodig zijn voor of leiden tot het vrijkomen van gevaarlijke stoffen, alsmede de reeks van gebeurtenissen die het effect weergeeft van het op deze wijze vrijkomen van gevaarlijke stoffen.

Artikel 2.2c. Verstrekking en uitwisseling van gegevens

[Vervallen per 25-02-2004]

Artikel 2.3. Toepasselijkheid

  • 1 Deze afdeling is, met inachtneming van het derde en vierde lid en de artikelen 2.3a en 2.3b, van toepassing op bedrijven en inrichtingen waar één of meerdere installaties aanwezig zijn waarin zich een hoeveelheid gevaarlijke stoffen, uitgedrukt in kilogrammen, bevindt, ongeacht de hiermee beoogde handelingen, of door het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces een hoeveelheid van dergelijke stoffen, uitgedrukt in kilogrammen, kan worden gevormd, welke, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactor of -factoren als bedoeld in artikel 2.5, gelijk is aan of groter is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 2.4.

  • 2 Indien het eerste lid van toepassing is, is deze afdeling van overeenkomstige toepassing op arbeidsplaatsen gelegen in de nabijheid van het bedrijf of de inrichting waarvoor de werkgever verantwoordelijk is.

  • 3 Voor een installatie als bedoeld in het eerste lid waarin zich een stof of een groep van stoffen met een identieke grenswaarde onder verschillende omstandigheden bevindt, wordt elke onder dezelfde omstandigheden verkerende deelhoeveelheid van de stof of groep van stoffen vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactoren. Deze afdeling is van toepassing, indien de som van de al dan niet gecorrigeerde deelhoeveelheden gelijk is aan of groter is dan de grenswaarde van de desbetreffende stof of groep van stoffen.

  • 4 Voor een installatie als bedoeld in het eerste lid waarin zich stoffen met verschillende grenswaarden bevinden, wordt elke hoeveelheid van een stof of groep van stoffen met een identieke grenswaarde vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactoren. Deze afdeling is van toepassing indien voor een van de in artikel 2.4, eerste lid, onder a of b, of artikel 2.4, tweede lid, genoemde categorieën van stoffen, de som van de quotiënten van de desbetreffende al dan niet gecorrigeerde hoeveelheden en grenswaarden van de tot die categorie behorende stoffen die in de installatie aanwezig zijn, gelijk is aan of groter is dan 1.

  • 5 De in dit artikel bedoelde vermenigvuldiging met een omstandigheidsfactor of -factoren vindt geen toepassing ten aanzien van ontplofbare stoffen.

Artikel 2.3a. Toepasselijkheid vervoergebonden inrichtingen

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen: opslag van verpakte gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, gedurende korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van die stoffen en de overbrenging daarvan naar of van een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en de betrokken gevaarlijke stoffen in hun oorspronkelijke verpakking blijven.

  • 2 Ten aanzien van een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en bestemd is voor de opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten, waarin gevaarlijke stoffen krachtens vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer aanwezig mogen zijn, kan voor de toepassing van deze afdeling de berekening van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 2.3, achterwege blijven.

Artikel 2.3b. Uitzonderingen toepassingsgebied

Artikel 2.4. Grenswaarden

  • 1 De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde grenswaarde bedraagt:

    • a. voor brandbare stoffen: 10 000 kilogram;

    • b. voor extreem toxische stoffen: 1 kilogram;

    • c. voor ontplofbare stoffen: de hoeveelheid waarvan de explosie-energie equivalent is aan de explosie-energie van 1000 kilogram trinitrotolueen, waarbij de explosie-energie van trinitrotolueen wordt gesteld op 4 600 kilojoule per kilogram.

  • 2 Voor toxische stoffen worden de grenswaarden, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, afgeleid op basis van de toxicologische gegevens en de fysische omstandigheid bij 25° C van de grenswaarde voor chloor, waarbij de grenswaarde voor chloor op 300 kilogram wordt gesteld. Bij deze afleiding wordt uitgegaan van een lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende één uur aan de stof.

Artikel 2.5. Omstandigheidsfactoren

De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde omstandigheidsfactoren zijn:

  • a. voor een stof die zich bevindt in een installatie voor bewerking: 1;

  • b. voor een stof die zich bevindt in een installatie voor opslag: 0,01;

  • c. voor een installatie die is opgesteld in de open lucht: 1;

  • d. voor een installatie die is opgesteld in een omhulling: 10;

  • e. voor een stof die in de vloeibare fase verkeert en waarvan de procestemperatuur gelijk is aan het atmosferisch kookpunt van die stof: 1; voor elke 10° C dat deze procestemperatuur boven het atmosferisch kookpunt ligt wordt deze factor verhoogd met 1 tot een maximum van 10, afgerond op een geheel getal, en voor elke 10° C dat de procestemperatuur onder het atmosferisch kookpunt ligt, wordt deze factor verminderd met 0,1 tot een minimum van 0,1, afgerond op één decimaal;

  • f. voor een stof die in de vloeibare fase verkeert en waarvan de procestemperatuur lager is dan de omgevingstemperatuur, zijnde 25° C: 1; voor elke 50 °C dat het atmosferisch kookpunt van de desbetreffende stof onder de 25 °C ligt wordt deze factor verhoogd met 1 tot een maximum van 4, afgerond op hele getallen;

  • g. voor procesomstandigheden waar zowel de onder e, als de onder f genoemde factoren van toepassing zijn, geldt een vermenigvuldigingsfactor die gelijk is aan de som van de vermenigvuldigingsfactoren e en f, verminderd met 1 en met een maximum van 10;

  • h. voor een stof die in de gasfase verkeert: 10;

  • i. voor een stof die in de vaste fase verkeert: 0,1.

Artikel 2.5a. Nadere voorschriften uitwerking beleid inzake zware ongevallen

  • 1 De algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico's van zware ongevallen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, worden schriftelijk vastgelegd.

  • 2 Voor de vaststelling en uitvoering van het beleid, bedoeld in het eerste lid, wordt een veiligheidsbeheerssysteem ingevoerd, dat mede wordt gebaseerd op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.5b.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.5b. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 In de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet, worden:

    • a. de risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen systematisch geïdentificeerd en geëvalueerd aan de hand van daartoe door de werkgever vastgestelde procedures, zowel bij normale werking als bij abnormale werking van de installatie of het industrieel chemisch proces. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de aanwezigheid van andere stoffen die in een specifieke situatie bij kunnen dragen aan het risico van een zwaar ongeval;

    • b. de scenario's voor mogelijke zware ongevallen beschreven. Bij de keuze van de scenario's wordt rekening gehouden met externe gevaren voor de installatie. De kans op het ontstaan van een zwaar ongeval en het effect van een plaatsgevonden zwaar ongeval worden in de scenario's zoveel mogelijk gekwantificeerd.

  • 2 Op grond van de risico-inventarisatie en- evaluatie, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden:

    • a. ter voorkoming van een zwaar ongeval alle technische en organisatorische maatregelen getroffen die nodig zijn om de veilige werking van de installaties te garanderen, zowel bij normaal bedrijf als bij tijdelijke onderbrekingen of onderhoud, dan wel bij wijziging van bestaande installaties of de bouw van nieuwe installaties. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van alle opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die samenhangen met de risico's van een zwaar ongeval binnen het bedrijf of de inrichting.

    • b. alle technische en organisatorische maatregelen getroffen om de gevolgen van een zwaar ongeval zoveel mogelijk te beperken.

  • 3 Een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, wordt opgenomen in de scenariobeschrijvingen, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 4 Met de beschrijving van de scenario's, bedoeld in het eerste lid, onder b, en de beschrijving van de getroffen maatregelen, bedoeld in het derde lid, wordt aangetoond dat de risico's met betrekking tot zware ongevallen op adequate wijze worden beheerst.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de procedures, bedoeld in het eerste lid, onder a, en de beschrijving van scenario's, bedoeld in het eerste lid, onder b.

Artikel 2.5c. Intern noodplan

  • 1 Ten behoeve van de planning voor noodsituaties wordt een intern noodplan opgesteld dat wordt gebaseerd op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, en de op grond hiervan getroffen maatregelen, bedoeld in artikel 2.5b, tweede lid.

  • 2 Bij het opstellen van het intern noodplan wordt overleg gevoerd met de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers.

  • 3 Het intern noodplan wordt ten minste eenmaal per drie jaar beproefd, geëvalueerd en indien nodig gewijzigd.

  • 4 De werkgever zorgt ervoor dat de bedrijfshulpverleners en de hulpverleningsorganisaties, bedoeld in artikel 2.16, alsmede de werknemers, de deskundigen, genoemd in artikel 13 van de wet, en de deskundigen of arbodiensten, genoemd in de artikelen 14 en 14a van de wet, desgewenst kennis kunnen nemen van het intern noodplan.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens die in het noodplan worden opgenomen.

Artikel 2.5d. Wijzigingen en periodieke evaluatie

  • 1 Indien in het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of in de toegepaste werkmethoden en productiemethoden een verandering van technische of organisatorische aard wordt aangebracht die voor de risico's van een zwaar ongeval belangrijke gevolgen kan hebben, of wanneer een verandering in het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft, wordt er voor zorg gedragen dat:

Artikel 2.5e. Deskundige bijstand

  • 2 Onder de bijstand bij de taken, bedoeld in het eerste lid, wordt mede begrepen het adviseren over de uitvoering van deze taken.

Artikel 2.5f. Naburige bedrijven of inrichtingen

Indien een zwaar ongeval gevolgen kan hebben voor de veiligheid van werknemers in naburige bedrijven of inrichtingen verstrekt de werkgever uit eigen beweging aan de betreffende bedrijven of inrichtingen algemene gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het risico voor de veiligheid van de werknemers in het naburige bedrijf of inrichting.

Artikel 2.5g. Melding en doorgeleiding

  • 2 Indien in het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of in de werking van het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan een verandering van technische of organisatorische aard wordt aangebracht die voor de risico's van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen belangrijke gevolgen kan hebben, wordt een nieuwe melding als bedoeld in het eerste lid gedaan.

  • 3 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, zendt onverwijld een kopie van de melding aan:

    • a. het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8:1 van de Wet milieubeheer te verlenen;

    • b. burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het bedrijf of de inrichting geheel of gedeeltelijk is gelegen, tenzij burgemeester en wethouders het bestuursorgaan als bedoeld onder a zijn;

    • c. het bestuur van de regionale brandweer binnen wier gebied het bedrijf of de inrichting is gelegen.

Artikel 2.5h. Exploitatieverbod

Het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan waarop deze afdeling van toepassing is of is aangewezen krachtens artikel 6, tweede lid, van de wet, wordt niet in werking gebracht of gehouden en de verandering, bedoeld in artikel 2.5d, eerste lid, aanhef, wordt niet doorgevoerd, alvorens is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.5a, 2.5b, 2.5c, 2.5d en 2.5g.

Artikel 2.6. Verplichtingen zelfstandig werkende

Ten aanzien van een zelfstandig werkende die een bedrijf of inrichting exploiteert waarop artikel 2.3 van toepassing is, zijn de artikelen 10, 11 en 19, eerste lid, van de wet en deze afdeling van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3. Arbodiensten en deskundigen

§ 1. Definities

Artikel 2.6a. Definities

  • 2 Onder een interne arbodienst wordt mede verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste een interne deskundige en externe deskundigen die tezamen de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet uitvoeren.

§ 2. Arbodiensten en deskundigen

Artikel 2.7. Deskundigheidseisen

  • 1 Binnen een arbodienst zijn deskundigen werkzaam op het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, de arbeidshygiëne, de veiligheidskunde en de arbeids- en organisatiekunde.

  • 2 Een deskundige beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring op een vakgebied als bedoeld in het eerste lid, indien hij in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde dan wel arbeids- en organisatiekunde, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

Artikel 2.8. EG-verklaring inzake deskundigheid

Indien op een of meer vakgebieden diploma's zijn vereist voor de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, wordt met die diploma's gelijkgesteld een door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling op een van deze vakgebieden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's.

Artikel 2.9. Functioneringseisen

  • 1 Een arbodienst:

    • a. vervult zijn taken met inachtneming van de stand van de wetenschap en van de professionele dienstverlening;

    • b. adviseert inzake het voeren van een gestructureerd, systematisch en adequaat arbeidsomstandighedenen ziekteverzuimbeleid op een wijze die het meest bijdraagt aan de effectuering daarvan, waarbij met name rekening wordt gehouden met bijzondere groepen van werknemers en waarbij tevens binnen het bedrijf of de inrichting plaatsgevonden gebeurtenissen worden betrokken;

    • c. onderkent en beoordeelt de gevaren, zowel van het technisch systeem als van de organisatie en het menselijk gedrag, waarbij tevens binnen het bedrijf of de inrichting plaatsgevonden gebeurtenissen worden betrokken;

    • d. evalueert de dienstverlening;

    • e. draagt zorg voor de continuïteit van de dienstverlening, en

    • f. behandelt klachten over de dienstverlening.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het functioneren van de arbodienst.

Artikel 2.10. Organisatie-eisen arbodienst

  • 1 Een externe arbodienst bezit rechtspersoonlijkheid.

  • 2 Behoudens ten aanzien van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6a, tweede lid, is op elk van de in artikel 2.7, eerste lid, genoemde vakgebieden ten minste één deskundige werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling voor onbepaalde tijd.

Artikel 2.11. Uitrustingseisen

Een arbodienst beschikt over zodanige huisvesting en outillage dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers van de aangesloten bedrijven is gewaarborgd.

Artikel 2.12. Gegevensverstrekking

  • 1 De externe arbodienst of de werkgever van de interne arbodienst doet desgevraagd statistische gegevens met betrekking tot de uitoefening van de taken toekomen aan Onze Minister.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de in het eerste lid bedoelde gegevens en de vorm waarin alsmede de frequentie waarmee deze gegevens worden toegezonden.

Artikel 2.13. Samenwerkingsverband

  • 1 Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6a, tweede lid, wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de werkgever en de externe deskundigen of de werkgever van deze deskundigen. In deze overeenkomst wordt in ieder geval de taakverdeling vastgelegd tussen de interne deskundige en de externe deskundigen.

  • 2 Het samenwerkingsverband wordt aangegaan voor een periode die in ieder geval even lang is als de geldigheidsduur van het certificaat arbodienst, bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, dat ten behoeve van dat samenwerkingsverband wordt verleend.

Artikel 2.14. Certificaat arbodienst

  • 1 Een externe arbodienst is in het bezit van een certificaat arbodienst dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 2 De werkgever van een interne arbodienst is ten behoeve van zijn interne arbodienst in het bezit van een certificaat arbodienst dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 3 Indien een aan een externe arbodienst afgegeven certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de dienst daarvan terstond mededeling aan de werkgever te wiens behoeve de taken worden uitgeoefend, en aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging zorgt de werkgever ervoor dat de belanghebbende werknemers zo spoedig mogelijk van deze mededeling op de hoogte worden gesteld.

  • 4 Indien een ten behoeve van een interne arbodienst afgegeven certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de werkgever daarvan terstond mededeling aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers alsmede, ingeval sprake is van een samenwerkingsverband, aan de betrokken externe deskundigen.

Artikel 2.14a. Taken deskundigen

  • 3 Bij de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de wet wordt bijstand verleend door een deskundige die in het bezit is van tenminste een van de certificaten, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid. Indien deze deskundige niet in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, wordt voor de bijstand bij deze taak voorts een deskundige ingeschakeld die in het bezit is van voornoemd certificaat.

§ 3. Uitzonderingen

Artikel 2.14b. Uitzondering bijstand risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 De verplichting een deskundige of een arbodienst in te schakelen bij de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de wet geldt niet ten aanzien van de werkgever:

    • a. die werknemers arbeid laat verrichten voor een tijdsduur van in totaal ten hoogste 40 uren per week, of

    • b. met in de regel ten hoogste 10 werknemers, indien gebruik wordt gemaakt van een model voor het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie.

  • 2 Het model, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. het model is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een regeling door een daartoe bevoegd bestuursorgaan en heeft een onverplicht karakter;

    • b. het model is getoetst door ten minste een deskundige die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.

  • 3 De werkgever houdt bij het gebruikmaken van het model rekening met de specifieke omstandigheden in het bedrijf of de inrichting.

  • 4 Bij de toepassing van het eerste lid wordt buiten beschouwing gelaten:

    • a. de tijdsduur van arbeid die een werkgever laat verrichten door personen onderscheidenlijk het aantal personen die geen werknemer zijn in de zin van de Ziektewet omdat de arbeid onbezoldigd wordt verricht;

    • b. de tijdsduur van arbeid verricht door een directeur-grootaandeelhouder onderscheidenlijk de persoon van directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder.

Artikel 2.14c. Uitzondering bijstand ziekteverzuim

De verplichting een deskundige of een arbodienst in te schakelen bij de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de wet geldt niet ten aanzien van de werkgever die uitsluitend:

  • a. personen onder zijn gezag arbeid laat verrichten zonder arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling;

  • b. personen arbeid laat verrichten op incidentele oproep, jegens wie na afloop van de oproep geen loondoorbetalingsplicht bij ziekte op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bestaat.

Afdeling 4. Bedrijfshulpverlening

Artikel 2.16. Definities

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. bedrijfshulpverlener: de door een werkgever op grond van artikel 15, eerste lid, van de wet met bedrijfshulpverleningstaken belaste werknemer;

  • b. bedrijfshulpverlening: de daadwerkelijke uitvoering van de taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, zulks zo nodig in samenwerking met de hulpverleningsorganisaties die bij een ongeval of brand een taak hebben;

  • c. ongeval: een aan een of meer in een bedrijf of inrichting aanwezige werknemers of andere personen overkomen gebeurtenis, niet zijnde brand, die schade aan de gezondheid tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad of direct gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van die werknemers of andere personen doet ontstaan;

  • d. hulpverleningsorganisaties: gespecialiseerde organisaties voor hulpverlening die in het kader van de openbare veiligheid of gezondheid opereren.

Artikel 2.17. Maatgevende factoren voor de bedrijfshulpverlening

Bij de organisatie van bedrijfshulpverlening wordt ten minste rekening gehouden met de volgende factoren:

  • a. de aard, de grootte en de ligging van het bedrijf of de inrichting;

  • b. de in het bedrijf of de inrichting aanwezige gevaren en de voor het bedrijf of de inrichting maatgevend geachte brandscenario’s bij de bepaling waarvan rekening is gehouden met eventueel voor het bedrijf of de inrichting door de overheid van toepassing verklaarde uitgangspunten van beveiliging tegen brand;

  • c. het redelijkerwijs te verwachten aantal aanwezige werknemers en andere personen alsmede de tijdstippen waarop zij aanwezig zijn of plegen te zijn;

  • d. het redelijkerwijs te verwachten aantal personen dat zich bij een ongeval of brand niet zelfstandig in veiligheid kan brengen;

  • e. de opkomsttijd en mogelijkheden van brandweer en andere hulpverleningsorganisaties;

  • f. de aanwezigheid van een infrastructuur op het gebied van de arbeidsomstandigheden;

  • g. de mogelijkheid om met andere arbeidsorganisaties samen te werken;

  • h. de inschakeling van externe deskundigen.

Artikel 2.18. Operationaliteit, bereikbaarheid, beschikbaarheid en aanwezigheid

  • 1 De bedrijfshulpverlening wordt zodanig georganiseerd dat binnen enkele minuten na het plaatsvinden van een ongeval of brand de bedrijfshulpverleningstaken op adequate wijze kunnen worden vervuld.

  • 2 Zodanige organisatorische maatregelen worden genomen dat bij een ongeval of brand na aankomst van hulpverleningsorganisaties deze op adequate wijze kunnen worden bijgestaan.

  • 3 Onder alle omstandigheden en met inachtneming van artikel 2.19 zijn bedrijfshulpverleners bereikbaar en beschikbaar om bij een ongeval of brand de bedrijfshulpverleningstaken te vervullen.

  • 4 Indien de veiligheid of de gezondheid van andere werknemers in de nabije omgeving kunnen worden bedreigd, worden door de betrokken werkgevers op het gebied van de bedrijfshulpverlening zodanige organisatorische maatregelen genomen dat de betrokken bedrijfshulpverleners bij een ongeval of brand over en weer bijstand kunnen verlenen.

Artikel 2.19. Aantal bedrijfshulpverleners

  • 1 Het aantal bedrijfshulpverleners is zodanig dat onder alle omstandigheden de vervulling van de taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening gewaarborgd is.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is in een bedrijf of inrichting waar ten hoogste 250 werknemers werkzaam plegen te zijn, ten minste één bedrijfshulpverlener per 50 of minder aanwezige werknemers aanwezig. Indien in een bedrijf of inrichting slechts één werknemer aanwezig is, beschikt deze over doeltreffende middelen om zich bij een ongeval of brand snel in veiligheid te kunnen stellen.

  • 3 Onverminderd het eerste lid zijn in een bedrijf of inrichting waar meer dan 250 werknemers werkzaam plegen te zijn, in afwijking van het tweede lid, ten minste vijf bedrijfshulpverleners aanwezig. Het tweede lid, laatste volzin, is van toepassing.

  • 4 Indien werkgevers ter uitvoering van hun taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening gezamenlijke bedrijfshulpverlening organiseren, worden de afspraken dienaangaande schriftelijk vastgelegd. In dat geval worden voor de toepassing van deze afdeling de betrokken bedrijven of inrichtingen als een geheel beschouwd.

  • 5 De werkgevers die afspraken hebben gemaakt als bedoeld in het vierde lid worden geacht aan de verplichtingen op grond van deze afdeling te hebben voldaan, indien de bedrijfshulpverlening voor het geheel van de betrokken bedrijven of inrichtingen gewaarborgd is.

Artikel 2.20. Veiligheidsinstructies

Ten behoeve van de werknemers zijn voldoende biljetten opgehangen waarop op eenvoudige wijze is aangegeven wat te doen indien zich een ongeval of brand voordoet.

Artikel 2.21. Deskundigheidseisen

  • 1 De bedrijfshulpverleners zijn zodanig opgeleid, dat de bedrijfshulpverlening gewaarborgd is.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voor daarbij aan te wijzen categorieën bedrijven of inrichtingen of in verband met bijzondere gevaren, regels worden gesteld met betrekking tot opleiding, deskundigheid en ervaring van bedrijfshulpverleners.

Artikel 2.22. Oefening

Voor bedrijfshulpverleners worden herhalingscursussen en oefeningen of andere activiteiten georganiseerd waaraan de bedrijfshulpverleners deelnemen. Deze cursussen, oefeningen of activiteiten zijn van een zodanige inhoud en frequentie dat de kennis en vaardigheden van de bedrijfshulpverleners op het voor een adequate bedrijfshulpverlening vereiste niveau gehandhaafd blijven.

Afdeling 5. Bouwproces

§ 1. Definities en toepasselijkheid

Artikel 2.23. Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. richtlijn: Richtlijn nr. 92/57/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (PbEG L 245);

  • b. coördinator voor de ontwerpfase: degene die belast is met de in artikel 2.30 genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een bouwwerk;

  • c. coördinator voor de uitvoeringsfase: degene die belast is met de in artikel 2.34 genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de totstandbrenging van een bouwwerk.

Artikel 2.24. Aanwijzing

Voor de toepassing van artikel 16, achtste lid, van de wet worden aangewezen de opdrachtgever, de ontwerpende en de uitvoerende partij.

Artikel 2.25. Toepasselijkheid

Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in winningsindustrieën als bedoeld in de afdelingen 6 en 6a.

§ 2. Algemene verplichtingen inzake bouwplaatsen en verplichtingen in verband met het ontwerp van een bouwwerk

Artikel 2.26. Kennisgeving

  • 1 Overeenkomstig het bij ministeriële regeling voorgeschreven model wordt een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet vóór de aanvang van de werkzaamheden op de bouwplaats, in kennis gesteld van de voorgenomen totstandbrenging van een bouwwerk, indien:

    • a. de geraamde duur van de totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 30 werkdagen beslaat en op die bouwplaats meer dan 20 werknemers tegelijkertijd arbeid zullen gaan verrichten, of

    • b. met de totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 500 mensdagen zullen zijn gemoeid.

  • 2 De kennisgeving wordt zichtbaar op de bouwplaats aangebracht. Indien met betrekking tot de in de kennisgeving vermelde gegevens veranderingen optreden, wordt deze dienovereenkomstig gewijzigd.

Artikel 2.27. Veiligheids- en gezondheidsplan

  • 1 Ten aanzien van een bouwwerk als bedoeld in bijlage II bij de richtlijn of een bouwwerk ten aanzien waarvan een kennisgeving als bedoeld in artikel 2.26 wordt gedaan, wordt een veiligheids- en gezondheidsplan opgesteld, waarin ten minste vermeld worden:

    • a. een beschrijving van het tot stand te brengen bouwwerk;

    • b. een overzicht van de bij de totstandbrenging van het bouwwerk betrokken natuurlijke of rechtspersonen op de bouwplaats;

    • c. de naam van de coördinator voor de ontwerpfase;

    • d. de naam van de coördinator voor de uitvoeringsfase;

    • e. de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren overeenkomstig artikel 5 van de wet;

    • f. de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen werkgevers en in voorkomende gevallen zelfstandig werkenden op de bouwplaats, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend;

    • g. de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de bouwplaats en de wijze waarop de voorlichting en het onderricht van deze werknemers plaatsvindt.

  • 2 In de ontwerpfase van het bouwproces worden in ieder geval de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a, c, en e, vermeld. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder b, d, f en g, worden in de ontwerpfase vermeld, tenzij deze gegevens in die fase redelijkerwijs niet kenbaar zijn. In dat geval geschiedt de invulling daarvan vóór de aanvang van de werkzaamheden in de uitvoeringsfase van het bouwproces.

  • 3 Indien met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende de ontwerpfase of uitvoeringsfase van het bouwproces veranderingen optreden wordt het plan dienovereenkomstig gewijzigd.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 2.28. Aanstelling coördinator voor de ontwerpfase

Ten behoeve van een bouwplaats waar twee of meer werkgevers dan wel één werkgever en een of meer zelfstandig werkenden dan wel twee of meer zelfstandig werkenden arbeid doen of gaan verrichten in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk, worden een of meer cordinatoren [tekstcorrectie :“cordinatoren“ moet zijn “coördinatoren”.] voor de ontwerpfase aangesteld.

Artikel 2.29. Algemene uitgangspunten inzake veiligheid en gezondheid bij het ontwerpen van een bouwwerk.

In de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een bouwwerk worden bij de bouwkundige, technische of organisatorische keuzen in verband met de planning van de verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, alsmede bij de raming van de duur van deze onderdelen of fasen, de artikelen 3, 5, eerste en derde lid, en 8 van de wet in acht genomen. Voor zover van toepassing wordt daarbij tevens rekening gehouden met veiligheids- en gezondheidsplannen als bedoeld in artikel 2.27, die gedurende de ontwerpfase met betrekking tot verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, zijn of worden opgesteld en met dossiers als bedoeld in artikel 2.30, onder c alsmede met de wijzigingen daarvan op grond van artikel 2.34, onder g.

Artikel 2.30. Coördinatietaken gedurende de ontwerpfase

De coördinator voor de ontwerpfase heeft tot taak om:

  • a. de uitvoering van artikel 2.29 te coördineren;

  • b. te zorgen voor de opstelling van een veiligheids- en gezondheidsplan als bedoeld in artikel 2.27;

  • c. een dossier samen te stellen, waarin de voor de veiligheid en gezondheid van werknemers van belang zijnde bouwkundige en technische kenmerken of kenmerken betreffende de inrichting of outillage van het bouwwerk zijn beschreven waarmee bij het verrichten van mogelijke latere werkzaamheden aan het bouwwerk rekening moet worden gehouden, dat is bestemd voor de eigenaar of beheerder van het bouwwerk dan wel degene die kan beslissen over de uitvoering van bedoelde werkzaamheden.

Artikel 2.31. Verplichtingen opdrachtgever

Overeenkomstig het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde:

  • a. zorgt de opdrachtgever ervoor dat de bij of krachtens de artikelen 2.26 tot en met 2.29 gestelde voorschriften worden nageleefd;

  • b. neemt de opdrachtgever zodanige maatregelen en richt hij de werkzaamheden zodanig in dat:

    • 1°. door de coördinator voor de ontwerpfase de taken worden uitgeoefend, bedoeld in artikel 2.30;

    • 2°. de coördinator voor de ontwerpfase zijn taken naar behoren kan vervullen;

  • c. zorgt de opdrachtgever ervoor dat het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.27, deel uitmaakt van het bestek betreffende het bouwwerk.

Artikel 2.32. Verplichtingen ontwerpende partij

  • 1 Ten aanzien van een opdrachtgever-consument zorgt de ontwerpende partij ervoor dat wordt voldaan aan artikel 2.31.

  • 2 Indien twee of meer ontwerpende partijen zich ieder afzonderlijk jegens de opdrachtgever-consument hebben verbonden om een deel van het ontwerp van een bouwwerk tot stand te brengen, wordt in een schriftelijke overeenkomst tussen deze partijen vastgelegd door wie aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.31, wordt voldaan.

§ 3. Verplichtingen in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk

Artikel 2.33. Aanstelling coördinator voor de uitvoeringsfase

Ten behoeve van een bouwplaats waar twee of meer werkgevers dan wel één werkgever en een of meer zelfstandig werkenden dan wel twee of meer zelfstandig werkenden arbeid gaan of doen verrichten in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk, worden een of meer coördinatoren voor de uitvoeringsfase aangesteld.

Artikel 2.34. Coördinatietaken gedurende de uitvoeringsfase

De coördinator voor de uitvoeringsfase heeft tot taak om:

  • a. de door werkgevers respectievelijk zelfstandig werkenden op grond van de artikelen 2.38 en 2.39 te nemen maatregelen bij de technische of organisatorische keuzen in verband met de planning van de verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, alsmede bij de raming van de duur van de uitvoering van deze onderdelen of fasen, te coördineren, opdat die werkgevers en, indien nodig ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers, zelfstandig werkenden op de bouwplaats, de betreffende maatregelen op samenhangende wijze toepassen;

  • b. de samenwerking tussen de werkgevers die tegelijkertijd of elkaar opvolgend arbeid doen verrichten te organiseren en te coördineren als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder f en daarbij in voorkomende gevallen mede de op de bouwplaats werkzame zelfstandig werkenden te betrekken;

  • c. het in artikel 2.27, eerste lid, onder f bedoelde toezicht te coördineren;

  • d. de voorlichting van werknemers op de bouwplaats te coördineren;

  • e. de nodige maatregelen te nemen opdat alleen bevoegde personen de bouwplaats kunnen betreden;

  • f. ervoor te zorgen dat de gegevens, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder b, d, f en g, voor zover nodig, in het veiligheids- en gezondheidsplan worden vermeld;

  • g. ervoor te zorgen dat het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.27, en het dossier, bedoeld in artikel 2.30, onder c, worden aangepast indien de voortgang van het bouwwerk of de onderdelen daarvan daartoe aanleiding geven;

  • h. zo nodig aanwijzingen te geven indien werkgevers of zelfstandig werkenden naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze uitvoering geven aan een samenhangende toepassing van hun verplichtingen als bedoeld onder a en b.

Artikel 2.35. Verplichtingen opdrachtgever

  • 1 De opdrachtgever zorgt ervoor dat de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.33 en 2.34, zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst met de uitvoerende partij.

  • 2 Indien twee of meer uitvoerende partijen zich ieder afzonderlijk jegens de opdrachtgever verbonden hebben om een deel van het bouwwerk tot stand te brengen, zorgt de opdrachtgever ervoor dat de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.33 en 2.34, zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst met een van die uitvoerende partijen.

Artikel 2.36. Verplichtingen ontwerpende partij

  • 1 Ten aanzien van een opdrachtgever-consument zorgt de ontwerpende partij ervoor dat wordt voldaan aan artikel 2.35.

Artikel 2.37. Verplichtingen uitvoerende partij

  • 1 Overeenkomstig de artikelen 2.33 en 2.34:

    • a. zorgt de uitvoerende partij ervoor dat een coördinator voor de uitvoeringsfase wordt aangesteld;

    • b. neemt de uitvoerende partij zodanige maatregelen en richt hij de werkzaamheden zodanig in dat:

      • 1°. door de coördinator voor de uitvoeringsfase de taken worden uitgeoefend, bedoeld in artikel 2.34;

      • 2°. de coördinator voor de uitvoeringsfase zijn taken naar behoren kan vervullen.

  • 2 De uitvoerende partij zorgt ervoor dat de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de bouwplaats op passende wijze wordt gecoördineerd.

Artikel 2.38. Verplichtingen werkgever

  • 1 Bij de uitvoering van zijn verplichtingen op grond van de artikelen 3, 5, 8 en 19, eerste lid, van de wet neemt de werkgever, die met betrekking tot de totstandbrenging van een bouwwerk op een bouwplaats arbeid doet verrichten, doeltreffende maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers op die bouwplaats. Deze maatregelen hebben met name betrekking op:

    • a. het in goede orde en met voldoende bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers in stand houden van de bouwplaats;

    • b. de veilige plaatsing van de verschillende werkplekken op de bouwplaats, rekening houdend met de toegangsmogelijkheden tot die bouwplaats en de verbindingswegen daarop;

    • c. het interne transport van de verschillende materialen op de bouwplaats;

    • d. het onderhoud, de controle vóór inbedrijfstelling en de periodieke controle van installaties en toestellen, teneinde gebreken te voorkomen die de veiligheid en gezondheid van werknemers in gevaar kunnen brengen;

    • e. de afbakening en inrichting van zones voor definitieve en tussenopslag van verschillende materialen, met name in geval van gevaarlijke materialen of stoffen;

    • f. de voorzieningen voor de verwijdering van gebruikte gevaarlijke materialen;

    • g. de opslag en de verwijdering of de afvoer van afval en puin;

    • h. de aanpassing van de daadwerkelijke duur van de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot de totstandbrenging van het bouwwerk of de fasen waarin die werkzaamheden worden uitgevoerd, afhankelijk van de ontwikkeling met betrekking tot de voortgang van het bouwwerk op de bouwplaats;

    • i. de samenwerking met andere werkgevers en zelfstandig werkenden op de bouwplaats;

    • j. de wisselwerking met exploitatiewerkzaamheden op of in de nabijheid van de bouwplaats.

  • 3 De werkgever is verplicht tot naleving van en medewerking aan het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.27, voor zover en op de wijze als daarin ten aanzien van de door hem te verrichten of te doen verrichten werkzaamheden is bepaald en daarbij rekening te houden met de aanwijzingen van de coördinator voor de uitvoeringsfase.

Artikel 2.39. Verplichtingen zelfstandig werkende

Ten aanzien van een zelfstandig werkende die met betrekking tot de totstandbrenging van een bouwwerk op een bouwplaats arbeid verricht, zijn ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op die bouwplaats de artikelen 11 en 19, eerste lid, van de wet, artikel 2.38, hoofdstuk 7 en de artikelen 8.1, eerste tot en met vijfde lid, en zevende lid, 8.2 en 8.3 van dit besluit van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 6. Winningsindustriën in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen

Artikel 2.40. Toepasselijkheid

Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in winningsindustrieën in dagbouw met behulp van baggermaterieel.

Artikel 2.41. Verplichtingen van de werkgever

  • 1 Indien bemande arbeidsplaatsen in de winningsindustrie in gebruik zijn wordt toezicht uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon.

  • 2 Werkzaamheden waaraan een bijzonder gevaar is verbonden worden uitsluitend opgedragen aan vakbekwaam personeel met voldoende ervaring en uitgevoerd overeenkomstig de verstrekte instructies.

  • 3 Op arbeidsplaatsen in de winningsindustrie worden met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen gehouden.

  • 4 Situaties die een ernstig gevaar vormen worden onverwijld gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

  • 5 Op de arbeidsplaats wordt op een te begrijpen wijze gecommuniceerd.

  • 6 Opdat in geval van nood onmiddellijk hulp-, vlucht-, evacuatie- en reddingsmaatregelen kunnen worden genomen, worden, in aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2, de nodige alarm- of andere communicatiesystemen ter beschikking gesteld.

  • 7 Indien op een arbeidsplaats in de winningsindustrie slechts één werknemer aanwezig is, beschikt deze over telecommunicatiemiddelen om zich met anderen in verbinding te kunnen stellen.

Artikel 2.42. Samenwerking, veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 1 Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de wet worden aangewezen de werkzaamheden verricht in de winningsindustrie in dagbouw, de ondergrondse winningsindustrie en de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen.

  • 2 Voor de aanvang van het werk wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld, waarin ten minste vermeld worden:

    • a. de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren, bedoeld in artikel 5 van de wet;

    • b. de maatregelen, bedoeld in artikel 5 van de wet, waarbij met name aandacht is besteed aan de maatregelen die zijn of worden genomen om aan de voorschriften van deze afdeling en de afdelingen 1, met uitzondering van paragraaf 2a van die afdeling, 3, 3A, 3B en 3C van hoofdstuk 3 van dit besluit te voldoen;

    • c. de maatregelen die zijn genomen om herhaling van ongevallen met ernstig letsel, dodelijke ongevallen of situaties als bedoeld in artikel 2.41, vierde lid, te voorkomen;

    • d. de wijze waarop voldaan is aan artikel 19, tweede lid, van de wet, indien op de arbeidsplaats in de winningsindustrie meerdere werkgevers arbeid doen verrichten;

    • e. de gegevens waaruit blijkt dat het ontwerp, het gebruik en het onderhoud van de arbeidsplaats in de winningsindustrie alsmede de arbeidsmiddelen veilig zijn.

  • 3 In aanvulling op het tweede lid, onder d, coördineert de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats in de winningsindustrie, de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid en geeft hij in het veiligheids- en gezondheidsdocument het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van deze coördinatie aan.

  • 4 Het veiligheids- en gezondheidsdocument wordt herzien bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats in de winningsindustrie.

  • 5 Een afschrift van het veiligheids- en gezondheidsdocument wordt gezonden aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging of bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers.

  • 6 De werkzaamheden worden overeenkomstig het veiligheids- en gezondheidsdocument uitgevoerd.

Artikel 2.42a. Werkvergunning

  • 1 Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen, wordt een systeem van werkvergunningen toegepast voor de uitvoering van gevaarlijke werkzaamheden en voor de uitvoering van gewoonlijk ongevaarlijke werkzaamheden die in combinatie met andere werkzaamheden ernstige risico's met zich mee kunnen brengen.

  • 2 De werkvergunning wordt door een verantwoordelijke persoon gegeven voor de aanvang van de werkzaamheden en daarbij wordt aangegeven aan welke voorschriften moet worden voldaan en welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen voor, tijdens en na de werkzaamheden.

Artikel 2.42b. Personenregister

Op doelmatige plaatsen is een register aanwezig waarin van degenen die werkzaamheden verrichten in de winningsindustrie in dagbouw, de ondergrondse winningsindustrie en de winningsindustrie met behulp van boringen zijn vermeld:

  • a. naam, voornamen, geslacht;

  • b. aard, nummer en een afschrift van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;

  • c. gegevens en data betreffende indiensttreding en tewerkstelling;

  • d. de onderscheiden functies, waarin zij zijn tewerkgesteld en de data van tewerkstelling daarin;

  • e. data en aard van geneeskundige onderzoeken en geneeskundige verklaringen, voorzover deze op grond van dit besluit zijn vereist;

  • f. gegevens van certificaten, voorzover die voor het verrichten van de werkzaamheden op grond van dit besluit en het Mijnbouwbesluit zijn vereist.

Artikel 2.42c. Melding van ongevallen en bijna-ongevallen

  • 1 In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de wet doet de werkgever tevens onverwijld mededeling aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet:

    • a. van alle belangrijke bij het verkeer of vervoer voorgekomen bijzondere gebeurtenissen die de veiligheid in gevaar hebben gebracht of hadden kunnen brengen;

    • b. wanneer de veiligheid op enigerlei wijze wordt bedreigd of personen zich in levensgevaar bevinden of bevonden hebben;

    • c. van alle bij het gebruik, het vervoer of de opslag van ontplofbare stoffen opgetreden voorvallen, die de veiligheid in gevaar hadden kunnen brengen of hebben gebracht.

  • 2 Eenmaal per maand wordt van alle ongevallen en andere voorvallen die de veiligheid in gevaar hebben gebracht of hadden kunnen brengen, opgave gedaan aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet, voorzover er geen melding is gedaan als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 6A. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Artikel 2.42d. Schakelbepaling

Op een arbeidsplaats in de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen zijn naast de voorschriften van afdeling 6 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.

Artikel 2.42e. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Voor het uitvoeren van een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in artikel 3 van de wet, is een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem aanwezig. Dit systeem omvat het geheel van beleid, organisatie, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie, doorlichting en verbetering, dat wordt gehanteerd voor de beheersing van de veiligheid en de gezondheid.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 2.42f. Veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 1 Onverminderd artikel 2.42 blijkt uit het veiligheids- en gezondheidsdocument dat alle nodige maatregelen zijn genomen om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zowel in normale situaties als in noodsituaties te beschermen. Hiertoe bevat het document het volgende:

    • a. een opgave van de aan de arbeidsplaats verbonden specifieke risicobronnen, met inbegrip van elke activiteit op die plaats, die ongevallen kunnen teweegbrengen met ernstige gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers;

    • b. een evaluatie van de risico's van de in onderdeel a bedoelde specifieke bronnen;

    • c. het bewijs dat afdoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen om de in onderdeel a bedoelde ongevallen te vermijden, de uitbreiding van ongevallen te beperken en de arbeidsplaats in noodsituaties op een doelmatige en beheerste wijze te kunnen evacueren;

    • d. het bewijs dat er een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem als bedoeld in artikel 2.42e gehanteerd wordt dat adequaat is om de voorschriften bij of krachtens dit besluit die betrekking hebben op de veiligheid en de bescherming van de gezondheid van de werknemers, zowel in gewone situaties als in noodsituaties na te leven.

  • 2 Bij de planning en tenuitvoerlegging van alle in artikel 3.2, eerste lid, tweede volzin, bedoelde fasen worden de in het desbetreffende veiligheids- en gezondheidsdocument vermelde procedures en uitvoeringsbepalingen in acht genomen.

  • 3 De verschillende werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de verschillende arbeidsplaatsen werken in voorkomend geval samen bij het opstellen van de veiligheids- en gezondheidsdocumenten, bedoeld in artikel 2.42, en het voorbereiden van de maatregelen die nodig zijn om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te garanderen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 2.42g. Veiligheidsoefeningen

Op alle normaliter bemenste arbeidsplaatsen worden op gezette tijden veiligheidsoefeningen gehouden die erop gericht zijn:

  • a. werknemers aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen, waarbij noodapparatuur moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en na te gaan of zij bekwaam zijn die taken te vervullen;

  • b. alle bij de oefeningen gebruikte noodapparatuur te controleren, schoon te maken en zo nodig opnieuw op te laden of te vervangen en alle gebruikte draagbare apparatuur opnieuw naar de plaats te brengen waar zij zich normaliter bevindt;

  • c. na te gaan of de reddingsvaartuigen gebruiksklaar zijn.

Artikel 2.42h. Handelingen in noodgevallen

  • 1 De werknemers worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die in noodgevallen moeten worden verricht.

  • 2 Op mijnbouwinstallaties waar werknemers langere tijd verblijven zijn bij helikopterbewegingen op het helikopterdek voldoende werknemers aanwezig die tot taak hebben bij noodgevallen in actie te komen. Deze werknemers zijn hiertoe voldoende getraind.

  • 3 In aanvulling op het eerste en tweede lid worden werknemers die werkzaam zijn op mijnbouwinstallaties ook getraind in het uitvoeren van de handelingen die op een specifieke arbeidsplaats moeten worden verricht. Deze handelingen worden voor de desbetreffende arbeidsplaats nader omschreven in het in artikel 2.42 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 4 Werknemers die werkzaam zijn op mijnbouwinstallaties worden getraind in de toepassing van overlevingstechnieken, met inachtneming van de criteria die zijn vastgesteld in het in artikel 2.42 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument.

Artikel 2.42i. Raadpleging en deelneming werknemers

Voor zover de Wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is, vindt raadpleging en deelneming van de werknemers plaats overeenkomstig artikel 11 van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en gezondheid van de werknemers op het werk (Pb EG L 183).