Instellingsbesluit Commissie Westerschelde

Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 16-09-1996 t/m heden

Instellingsbesluit Commissie Westerschelde

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Overwegende dat op 17 januari 1995 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest een verdrag is gesloten inzake de verruiming van de vaarweg in de Westerschelde, verder aan te duiden als het Verdrag;

Dat het Verdrag op 1 juli 1996 van kracht is geworden en in dit Verdrag voor Nederland verplichtingen zijn opgenomen om herstelwerken uit te voeren als gevolg van het verlies aan natuurwaarden door de aanstaande verruiming van de vaarweg in de Westerschelde;

Dat in Bijlage B, punt 3, bij het Verdrag een algemene beschrijving wordt gegeven van het doel en de technische mogelijkheden van bedoelde werken;

Dat de Minister van Verkeer en Waterstaat is gebleken dat het advies van 8 mei 1996 van het Bestuurlijk Overleg Westerschelde over een eerder in 1995 opgesteld plan zodanig is dat de basis ontbreekt voor een besluit over dat plan;

Dat ook in het advies van de Raad voor het Natuurbeheer en in de bevindingen van het Overlegorgaan Waterbeheer en Noordzee-aangelegenheden nadelen naar voren worden gebracht en onzekerheden worden genoemd;

Dat vorenstaande adviezen en bevindingen de Minister van Verkeer en Waterstaat heeft doen besluiten een externe commissie in te stellen om een wijs advies uit te brengen en te komen met een kwalitatief en kwantitatief goed plan dat voldoet aan de Verdragsverplichtingen en een zo groot mogelijk draagvlak heeft in de regio, teneinde daarna spoedig een besluit te kunnen nemen;

Gelet op het advies van 8 mei 1996 van het Bestuurlijk Overleg Westerschelde en de door de Minister van Verkeer en Waterstaat gedane mededelingen over het toen nog voorliggende herstelplan tijdens de behandeling op 15 februari 1996 van het Verdrag in de Tweede Kamer der Staten Generaal en over het benoemen van een commissie van wijze personen tijdens de behandeling op 25 juni 1996 van het Verdrag in de Eerste Kamer der Staten Generaal;

Besluit:

Artikel 2

De Commissie heeft tot taak de Minister van Verkeer en Waterstaat uiterlijk 1 september 1997 of zoveel eerder als mogelijk, te adviseren over de maatregelen die nodig zijn om het verlies aan natuurwaarden, dat veroorzaakt wordt door de aanstaande verruiming van de vaarweg in de Westerschelde, te compenseren. Deze compensatiemaatregelen dienen te passen in een, zo mogelijk grensoverschrijdende, lange termijn visie op de ontwikkeling en het herstel van het estuariene karakter van de Westerschelde.

In deze taak is inbegrepen dat de Commissie in ieder geval rekening houdt met:

  • -

    de randvoorwaarden uit het Verdrag;

  • -

    de Nederlandse en Europese regelgeving, waaronder de Habitat-richtlijn;

  • -

    het nationale en internationale beleid te dien aanzien.

De Commissie kan de minister tussentijds adviseren.

Artikel 3

De Commissie benoemt uit haar midden een voorzitter. In de Commissie worden benoemd de leden:

  • -

    mr. J.A.M. Hendrikx, commissaris van de Koningin in Overijssel;

  • -

    drs. J.H.M. Kienhuis, voorzitter van de Produktschappen voor Akkerbouwprodukten;

  • -

    ir. J.M. Leemhuis-Stout, commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland.

De Minister van Verkeer en Waterstaat voorziet zonodig in de opvolging van een lid.

Artikel 4

De Commissie heeft het recht door haar zelf aan te wijzen deskundigen te verzoeken aan de beraadslagingen deel te nemen.

De Commissie heeft het recht overleg te voeren met derden.

Artikel 5

Aan de Commissie wordt als ambtelijk secretaris toegevoegd:

  • -

    ir. J. Keuning, beleidsmedewerker bij de Hoofddirectie van de Waterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De ambtelijk-secretaris is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de Com-

missie.

De Minister van Verkeer en Waterstaat voorziet zonodig in de opvolging van de ambtelijk secretaris.

Artikel 6

Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de Commissie geschiedt met inachtneming van het Besluit algemene secretarie-aangelegenheden Rijksadministratie (Stb. 1980, 182) op overeenkomstige wijze als bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden opgeborgen in het archief van dat ministerie.

Artikel 7

Dit besluit treedt met ingang van heden in werking en vervalt op een nader door de Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen tijdstip.

Dit besluit wordt geplaatst in de Staatscourant.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven