Wet op de orgaandonatie

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Wet van 24 mei 1996, houdende regelen omtrent het ter beschikking stellen van organen (Wet op de orgaandonatie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede in verband met artikel 11 van de Grondwet, wenselijk is met het oog op de rechtszekerheid van de betrokkenen, ter bevordering van het aanbod en de rechtvaardige verdeling van geschikte organen en ter voorkoming van handel in organen bij wet regelen te stellen omtrent het ter beschikking stellen van organen ten behoeve van in het bijzonder de geneeskundige behandeling van anderen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. orgaan: bestanddeel van het menselijk lichaam, met inbegrip van weefsels en cellen, met uitzondering van bloed en geslachtscellen;

  • c. donor: een persoon of stoffelijk overschot, door of ten aanzien van wie op grond van deze wet toestemming is verleend voor, dan wel bij wie geen bezwaar bestaat tegen het bij hem of daaruit verwijderen van een orgaan;

  • d. verwijderen: het verwijderen van een orgaan, anders dan ten behoeve van de donor zelf;

  • e. implantatie: het in- of aanbrengen van een orgaan van een donor in of aan het lichaam van een ander met het oog op diens geneeskundige behandeling;

  • f. ziekenhuis: een ziekenhuis dat of een verpleeginrichting dan wel een afdeling daarvan waar zorg of een andere dienst wordt verleend waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet;

  • g. orgaancentrum: een instelling als bedoeld in artikel 24.

Artikel 2

Toestemming voor het verwijderen van een orgaan, verleend met het oogmerk daarvoor een vergoeding te ontvangen die meer bedraagt dan de kosten, daaronder begrepen gederfde inkomsten, die een rechtstreeks gevolg zijn van het verwijderen van het orgaan, is nietig.

Artikel 2a

Bij de gegevensverwerking noodzakelijk voor de uitvoering van de in deze wet neergelegde taken kan gebruik worden gemaakt van het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Hoofdstuk 2. Ter beschikking stellen van organen bij leven

Artikel 3

  • 1 Een meerderjarige die in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, kan toestemming verlenen voor het bij zijn leven bij hem verwijderen van een door hem aangewezen orgaan ten behoeve van implantatie bij een bepaalde persoon.

  • 2 Degene die het orgaan zal verwijderen, draagt ervoor zorg dat de donor op duidelijke wijze mondeling en schriftelijk en desgewenst met behulp van audio-visuele middelen, wordt geïnformeerd over de aard en het doel van de verwijdering en de te verwachten gevolgen en risico's voor diens gezondheid en overige leefomstandigheden. Tevens vergewist hij zich ervan dat de donor de toestemming vrijelijk en in het besef van de gevolgen heeft verleend en op de hoogte is van het bepaalde in deze wet omtrent de vergoeding van de kosten.

  • 3 Wanneer redelijkerwijs aannemelijk is dat de verwijdering van het orgaan bij leven blijvende gevolgen zal hebben voor de gezondheid van de donor, geschiedt deze slechts indien de persoon ten behoeve van wie de verwijdering plaats zal vinden, in levensgevaar verkeert en dit niet op andere wijze even goed kan worden afgewend.

Artikel 4

  • 1 Verwijdering bij leven van een orgaan van een meerderjarige die niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, geschiedt slechts indien het een regenererend orgaan betreft en de verwijdering geen blijvende gevolgen zal hebben voor de gezondheid van de donor en alleen ten behoeve van implantatie bij een bloedverwant tot en met de tweede graad die in levensgevaar verkeert en van wie het levensgevaar niet op andere wijze even goed kan worden afgewend en indien tevens de donor een zwaarwegend belang heeft bij het afwenden van het levensgevaar van bedoelde bloedverwant.

  • 2 De verwijdering, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet dan nadat toestemming is verkregen van de wettelijke vertegenwoordiger dan wel bij ontbreken van deze van de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel dan wel bij ontbreken van dezen van een ouder of meerderjarig kind van de donor, alsmede van de rechtbank.

  • 3 Degene die het orgaan zal verwijderen, draagt ervoor zorg dat de in het tweede lid bedoelde wettelijke vertegenwoordiger dan wel echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel dan wel ouder of kind alsmede, indien mogelijk, de donor op duidelijke wijze mondeling en desgewenst schriftelijk en desgewenst met behulp van audio-visuele middelen, worden geïnformeerd over de aard en het doel van de verwijdering en de te verwachten gevolgen voor de donor. Tevens vergewist hij zich ervan dat voldaan is aan het eerste en tweede lid.

Artikel 5

  • 1 Verwijdering bij leven van een orgaan van een minderjarige van twaalf jaar of ouder geschiedt slechts indien het een regenererend orgaan betreft en de verwijdering geen blijvende gevolgen zal hebben voor de gezondheid van de donor en alleen ten behoeve van implantatie bij een bloedverwant tot en met de tweede graad die in levensgevaar verkeert en van wie het levensgevaar niet op andere wijze even goed kan worden afgewend. De verwijdering geschiedt niet dan nadat de minderjarige toestemming heeft gegeven en de toestemming van de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen of de voogd en van de kinderrechter is verkregen.

  • 2 Verwijdering bij leven van een orgaan van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt en van een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, geschiedt slechts indien het een regenererend orgaan betreft en de verwijdering geen blijvende gevolgen zal hebben voor de gezondheid van de donor en alleen ten behoeve van implantatie bij een bloedverwant tot en met de tweede graad die in levensgevaar verkeert en van wie het levensgevaar niet op andere wijze even goed kan worden afgewend en indien tevens de donor een zwaarwegend belang heeft bij het afwenden van het levensgevaar van bedoelde bloedverwant. De verwijdering geschiedt niet dan nadat de toestemming van de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen of de voogd en van de kinderrechter is verkregen.

  • 3 Degene die het orgaan zal verwijderen, draagt ervoor zorg dat de ouders of de voogd alsmede, indien mogelijk, de donor op duidelijke wijze mondeling en schriftelijk en desgewenst met behulp van audio-visuele middelen, worden geïnformeerd over de aard en het doel van de verwijdering en de te verwachten gevolgen voor de donor. Tevens vergewist hij zich ervan dat voldaan is aan het eerste en tweede lid.

Artikel 5a

  • 1 De informatie, bedoeld in de artikelen 3, tweede lid, 4, derde lid, en 5, derde lid, omvat in ieder geval de informatie, bedoeld in de bijlage bij richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (PbEU L 102).

  • 2 Een wijziging van de in het eerste lid genoemde richtlijn gaat voor de toepassing van dit artikel gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 6

De toestemming, bedoeld in dit hoofdstuk, wordt vooraf verleend bij een verklaring die ten minste eigenhandig is gedagtekend en ondertekend. Zij kan vóór de verwijdering van het orgaan te allen tijde worden herroepen.

Artikel 7

Aan de donor en degenen van wie ingevolge dit hoofdstuk toestemming voor het verwijderen van een orgaan is vereist, mogen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 2, worden vergoed.

Artikel 8

Het verwijderen van een orgaan bij leven is slechts toegestaan, indien daarvoor toestemming is verleend ingevolge artikel 3, 4 of 5.

Hoofdstuk 3. Ter beschikking stellen van organen na overlijden

§ 1. Toestemming en bezwaar

Artikel 9

  • 1 Meerderjarigen en minderjarigen van twaalf jaar of ouder, die in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake, kunnen toestemming verlenen tot het na hun overlijden verwijderen van hun organen of bepaalde door hen aan te wijzen organen, dan wel daartegen bezwaar maken. De wettelijk vertegenwoordiger van een meerderjarige die niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van orgaandonatie kan namens hem toestemming verlenen tot het na zijn overlijden verwijderen van zijn organen of bepaalde door de wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen organen, dan wel daartegen bezwaar maken.

  • 2 De toestemming wordt verleend en het bezwaar gemaakt door het invullen en laten registreren van een donorformulier als bedoeld in artikel 10. Indien een in het eerste lid bedoelde persoon de beslissing over het verwijderen van zijn organen wenst over te laten aan de in artikel 11 bedoelde nabestaanden of aan een door hem te bepalen persoon, kan hij dat ook op het donorformulier te kennen geven.

  • 3 Een wilsverklaring omtrent het verwijderen van organen kan te allen tijde worden herroepen door het opnieuw invullen en laten registreren van een donorformulier.

  • 4 Een wilsbeschikking met een in dit artikel bedoelde strekking kan ook worden afgelegd bij een schriftelijke verklaring die ten minste eigenhandig is gedagtekend en ondertekend.

  • 5 Een in algemene bewoordingen gestelde herroeping van een uiterste wilsbeschikking houdt niet in een herroeping van een wilsbeschikking als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 10

  • 1 Onze minister draagt ervoor zorg dat iedere ingezetene als bedoeld in de Wet basisregistratie personen, een donorformulier wordt toegezonden, wanneer hij of zij de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. Donorformulieren worden voorts op verzoek door de zorg van Onze minister en door het college van burgemeester en wethouders kosteloos ter beschikking gesteld.

  • 2 Er is een donorregister waarin, met het oog op de kenbaarheid van de wilsbeschikking van de betrokkene ter zake aantekening wordt gehouden van door middel van het donorformulier verleende toestemming tot of gemaakt bezwaar tegen het na overlijden verwijderen van organen, dan wel de door middel van dat formulier te kennen gegeven wens de beslissing ter zake over te laten aan de in artikel 11 bedoelde nabestaanden of aan een door hem te bepalen persoon dan wel dat de betrokkene geen bezwaar heeft tegen het na zijn overlijden verwijderen van zijn organen. Daarbij kan worden aangetekend dat een wilsbeschikking namens een betrokkene door een andere persoon kenbaar is gemaakt. Het register wordt gehouden door of vanwege Onze minister.

  • 3 Het register kan door of in opdracht van een arts dag en nacht worden geraadpleegd wanneer dat met het oog op de voorgenomen verwijdering van een orgaan noodzakelijk is.

  • 4 Bij de toezending van het donorformulier wordt uitdrukkelijk vermeld dat een meerderjarige persoon door of namens wie geen wilsverklaring of wilsbeschikking als bedoeld in artikel 9 is afgelegd en verstrekt, zes weken na het verzenden van een herinnering als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, in het donorregister wordt geregistreerd als een persoon die geen bezwaar heeft tegen het na zijn overlijden verwijderen van zijn organen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de vorm, inhoud en toezending van het donorformulier en het bijhouden en de toegankelijkheid van het donorregister. Daarbij kan worden bepaald dat een donorformulier wordt toegezonden aan personen die na het bereiken van de leeftijd van negentien jaar nieuw als ingezetene zijn ingeschreven dan wel opnieuw als ingezetene zijn geregistreerd in de basisregistratie personen.

  • 5 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens het vierde lid wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd en sedert die overlegging vier weken zijn verstreken.

Artikel 10a

  • 1 Indien zes weken na verzending van het donorformulier, bedoeld in artikel 10, eerste lid, geen invulling is gegeven aan het bepaalde in artikel 9, eerste en tweede lid, zendt Onze Minister de betrokkene een herinnering, vergezeld van een nieuw donorformulier en een mededeling overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid.

  • 2 Indien door of namens de betrokkene zes weken na het verzenden van de herinnering, bedoeld in het eerste lid, geen invulling is gegeven aan het bepaalde in artikel 9, eerste en tweede lid, wordt hij in het donorregister geregistreerd als een persoon die geen bezwaar heeft tegen het na zijn overlijden verwijderen van zijn organen.

  • 3 De betrokkene ontvangt binnen zes weken na de registratie, bedoeld in het tweede lid, een bevestiging van het feit dat hij geregistreerd is als een persoon die geen bezwaar heeft tegen het na zijn overlijden verwijderen van zijn organen, vergezeld van een mededeling overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid.

  • 4 Zodra duidelijk of aannemelijk is dat een betrokkene als bedoeld in het tweede lid niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, wordt de geregistreerde toestemming vervangen door de registratie dat de beslissing wordt overgelaten aan een bepaalde persoon, zijnde de wettelijk vertegenwoordiger van betrokkene. Betrokkene ontvangt hiervan binnen zes weken een bevestiging.

  • 5 De betrokkene of diens wettelijke vertegenwoordiger kan een registratie als bedoeld in het tweede of vierde lid te allen tijde doen wijzigen door het invullen en laten registreren van een donorformulier.

Artikel 10b

  • 1 De burgemeester draagt ervoor zorg dat aan een meerderjarige persoon die als ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven bij het in behandeling nemen van diens aanvraag voor een nationaal paspoort als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Paspoortwet, een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet of een rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 schriftelijke informatie over donorregistratie wordt overhandigd en informatie over de wijze waarop de betrokkene de op hem betrekking hebbende registratie kan raadplegen en wijzigen.

  • 2 De schriftelijke informatie wordt door Onze Minister kosteloos aan de burgemeester ter beschikking gesteld.

Artikel 11

  • 1 Indien een persoon de beslissing over het verwijderen van organen heeft overgelaten aan zijn nabestaanden, kan na het vaststellen van de dood toestemming voor het verwijderen van zijn organen worden verleend door de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, dan wel bij afwezigheid of onbereikbaarheid van deze door de onmiddellijk bereikbare meerderjarige bloedverwanten tot en met de tweede graad dan wel bij afwezigheid of onbereikbaarheid van dezen door de onmiddellijk bereikbare meerderjarige aanverwanten tot en met de tweede graad.

  • 2 Indien een meerderjarige, waarvan duidelijk of aannemelijk is dat deze niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van orgaandonatie, in het donorregister is geregistreerd als een persoon die toestemming heeft verleend voor of die geen bezwaar heeft tegen het na zijn overlijden verwijderen van zijn organen, wordt na het vaststellen van de dood deze toestemming of dit geen bezwaar bevestigd of teniet gedaan door zijn wettelijk vertegenwoordiger. Bij afwezigheid of onbereikbaarheid van deze persoon kan de beslissing worden genomen door de in het eerste lid bedoelde nabestaanden. Bij afwezigheid of onbereikbaarheid van al deze nabestaanden wordt de toestemming dan wel het hebben van geen bezwaar geacht te ontbreken.

  • 3 Indien een meerderjarige de beslissing over het verwijderen van zijn organen heeft overgelaten aan een bepaalde persoon, kan na het vaststellen van de dood toestemming voor het verwijderen van zijn organen worden verleend door die persoon. Bij afwezigheid of onbereikbaarheid van die persoon kan toestemming worden verleend door de in het eerste lid bedoelde nabestaanden.

  • 4 Indien van een meerderjarige geen registratie in het donorregister aanwezig is, kan na het vaststellen van de dood toestemming voor het verwijderen van zijn organen worden verleend door de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, dan wel bij afwezigheid of onbereikbaarheid van deze door de onmiddellijk bereikbare meerderjarige bloedverwanten tot en met de tweede graad dan wel bij afwezigheid of onbereikbaarheid van dezen door de onmiddellijke bereikbare meerderjarige aanverwanten tot en met de tweede graad.

  • 5 Indien een minderjarige van twaalf jaar of ouder de beslissing over het verwijderen van zijn organen heeft overgelaten aan een bepaalde persoon, kan na het vaststellen van de dood toestemming voor het verwijderen van zijn organen worden verleend door de in de wilsbeschikking genoemde persoon. Bij afwezigheid of onbereikbaarheid van die persoon kan toestemming worden verleend door de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen, of de voogd.

  • 6 Indien van een minderjarige van twaalf jaar of ouder geen wilsverklaring of wilsbeschikking als bedoeld in artikel 9, vierde lid, aanwezig is, kan na het vaststellen van de dood toestemming voor het verwijderen van organen worden verleend door de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen, of de voogd.

  • 7 Ten aanzien van een minderjarige beneden de twaalf jaar kan na het vaststellen van de dood toestemming voor het verwijderen van zijn organen worden verleend door de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen, of de voogd.

  • 8 Bij een verschil van mening tussen de bloedverwanten, de aanverwanten, onderscheidenlijk de ouders, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, kan de toestemming niet worden verleend.

  • 9 Indien een persoon toestemming heeft verleend voor het na zijn overlijden verwijderen van organen, kan voor het verwijderen van een orgaan dat niet is opgenomen in de tekst van een op het tijdstip van toestemming geldend donorformulier en tegen verwijdering waarvan hij niet anderszins reeds zelf bezwaar heeft gemaakt, toestemming worden verleend met overeenkomstige toepassing van het eerste, zevende en achtste lid.

  • 10 Uitsluitend indien de verwachting bestaat dat de dood op grond van circulatoire criteria zal worden vastgesteld, mag de toestemming, bedoeld in de vorige leden, reeds worden verleend na het verstrekken van de informatie, bedoeld in artikel 20, zesde lid.

Artikel 12

Overlijdt een persoon voor het bereiken van de zestienjarige leeftijd en heeft hij ingevolge artikel 9 toestemming gegeven voor het verwijderen van zijn organen, dan vindt geen verwijdering plaats indien daartegen bezwaar wordt gemaakt door een ouder die de ouderlijke macht uitoefent of de voogd. Bij afwezigheid of onbereikbaarheid van beide ouders of van de voogd kan de verwijdering plaatsvinden.

Artikel 13

Tenzij degene die toestemming verleent of geen bezwaar heeft uitdrukkelijk anders bepaalt, wordt toestemming als bedoeld in deze paragraaf verleend ten behoeve van, en heeft het geen bezwaar als bedoeld in deze paragraaf betrekking op, implantatie, daaronder begrepen op implantatie gericht wetenschappelijk onderzoek, indien het orgaan na de verwijdering voor implantatie ongeschikt blijkt te zijn. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het verlenen van toestemming of het hebben van geen bezwaar niet is toegestaan voor bij die maatregel aan te wijzen, uit een oogpunt van geneeskundige behandeling niet van belang zijnde, doeleinden.

§ 2. Het vaststellen van de dood

Artikel 14

  • 1 Voordat een orgaan wordt verwijderd, wordt de dood vastgesteld door een arts die niet bij de verwijdering of implantatie van het orgaan betrokken mag zijn. Indien het voornemen bestaat tot het verwijderen van een orgaan uit een stoffelijk overschot, wordt de dood vastgesteld aan de hand van de volgens de laatste stand van de wetenschap geldende methoden en criteria voor het vaststellen van de hersendood onderscheidenlijk van de dood op grond van circulatoire criteria door een ter zake kundige arts. De wijze waarop de hersendood is vastgesteld, wordt vastgelegd in een verklaring waarvan het model is opgenomen in het in artikel 15, eerste lid, bedoelde protocol.

  • 2 Onder hersendood wordt verstaan het volledig en onherstelbaar verlies van de functies van de hersenen, inclusief de hersenstam en het verlengde merg. Vaststelling van de hersendood vindt slechts plaats in geval van een dodelijk hersenletsel waarvan de oorzaak bekend is en dat niet behandelbaar is. Zij geschiedt eerst nadat aannemelijk is geworden dat andere oorzaken van bewusteloosheid en reactieloosheid niet aanwezig zijn.

  • 3 Onder de dood op grond van circulatoire criteria wordt verstaan een onomkeerbare afwezigheid van de circulatie en ademhaling.

Artikel 15

  • 1 De Gezondheidsraad stelt met inachtneming van artikel 14, tweede en derde lid, vast welke de volgens de laatste stand van de wetenschap geldende methoden en criteria voor het met zekerheid vaststellen van de hersendood onderscheidenlijk de dood op grond van circulatoire criteria zijn. Op basis daarvan stelt de Gezondheidsraad protocollen op met betrekking tot de bij het vaststellen van de hersendood onderscheidenlijk de dood op grond van circulatoire criteria in ziekenhuizen te volgen procedures en uit te voeren onderzoeken in gevallen waarin het voornemen bestaat tot verwijdering van een orgaan. De protocollen worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 16

Bij verwijdering van een orgaan uit een stoffelijk overschot geschiedt de lijkschouwing als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging (Stb. 1991, 133) niet door een arts die bij de verwijdering of de implantatie van het orgaan betrokken is.

Artikel 17

Bij de aanwezigheid of het vermoeden van een niet natuurlijke dood mag een orgaan niet worden verwijderd, voordat is gebleken dat de officier van justitie de in artikel 76, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging bedoelde toestemming verleent.

§ 3. Melding en toewijzing van beschikbare organen

Artikel 18

  • 1 De daartoe in het protocol, bedoeld in artikel 23, aangewezen functionaris doet van het vermoedelijk beschikbaar komen van organen voor implantatie onmiddellijk melding bij een orgaancentrum.

  • 2 Het orgaancentrum wijst aan wie voor implantatie van een bij het centrum aangemeld orgaan in aanmerking komt. Indien geen onmiddellijke aanwijzing kan plaatsvinden en het orgaancentrum zulks op medische gronden noodzakelijk acht, kan het bepalen dat een daarvoor naar zijn aard geschikt orgaan voor implantatie beschikbaar dient te blijven.

  • 3 Bij de aanwijzing wordt met geen andere factoren rekening gehouden dan met de bloed- en weefselovereenkomst van donor en ontvanger van het orgaan, de medische urgentie van de ontvanger en andere, met de toestand van het orgaan samenhangende, omstandigheden dan wel, indien deze factoren geen uitsluitsel geven, met de wachttijd van de ontvanger. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld.

§ 4. Voorbereidende handelingen en het verwijderen van organen

Artikel 20

  • 1 Wanneer een gerede kans bestaat dat een persoon binnen afzienbare tijd zal overlijden, maar in ieder geval zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de dood, gaat de daartoe in het protocol, bedoeld in artikel 23, aangewezen functionaris na wat ten aanzien van de betrokkene is geregistreerd in het donorregister, tenzij reeds vaststaat dat de betrokkene medisch gezien niet in aanmerking komt als donor.

  • 2 De aangewezen functionaris verstrekt de daarvoor in aanmerking komende, onmiddellijk bereikbare naasten informatie over de registratie in het donorregister. In geval van een meerderjarige waarvan duidelijk of aannemelijk is dat hij niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen verstrekt hij daarenboven informatie aan diens wettelijke vertegenwoordiger, indien deze aanwezig en bereikbaar is.

  • 3 Indien de registratie niet overeenkomt met een andere aanwezige verklaring als bedoeld in artikel 9, vierde lid, geldt de laatst gedateerde registratie dan wel verklaring.

  • 4 Indien de betrokkene in het donorregister is geregistreerd als een persoon die toestemming heeft verleend voor dan wel geen bezwaar heeft tegen het na zijn dood verwijderen van zijn organen en een andersluidende verklaring als bedoeld in artikel 9, vierde lid, aanwezig is, geldt in afwijking van het derde lid de laatstbedoelde verklaring.

  • 5 Indien de betrokkene in het register is geregistreerd als een persoon die toestemming heeft verleend voor dan wel geen bezwaar heeft tegen het na zijn overlijden verwijderen van zijn organen en een andersluidende verklaring ontbreekt, maar zijn nabestaanden, bedoeld in artikel 11, eerste lid, maken aannemelijk dat die registratie niet overeenkomt met de wens van de betrokkene, geldt de informatie van de nabestaanden.

  • 6 Indien geen registratie ten aanzien van de betrokkene aanwezig is of de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de in de tweede volzin van artikel 9, tweede lid, bedoelde mogelijkheid, geeft de aangewezen functionaris, zodra redelijkerwijs vaststaat dat de betrokkene binnen afzienbare termijn zal overlijden, aan de persoon of personen, die op grond van artikel 11 bevoegd zijn tot het verlenen van toestemming voor het verwijderen van organen, passende informatie over de mogelijkheid van orgaandonatie. Na het vaststellen van de dood verzoekt hij hen om toestemming voor het verwijderen van organen, tenzij reeds is gebleken van bezwaar daartegen van de vorenbedoelde bevoegde persoon of personen. Uitsluitend indien de verwachting bestaat dat de dood op grond van circulatoire criteria zal worden vastgesteld, mag de functionaris de toestemming reeds na het verstrekken van de informatie vragen.

  • 7 De aangewezen functionaris stelt de daarvoor in aanmerking komende, onmiddellijk bereikbare naasten op de hoogte van de wijze waarop aan een toestemming voor het verwijderen van organen gevolg wordt gegeven.

  • 8 Indien de betrokkene zelf toestemming heeft gegeven voor het verwijderen van organen, stelt de daartoe in het protocol, bedoeld in artikel 23, aangewezen functionaris de daarvoor in aanmerking komende, onmiddellijk bereikbare naasten op de hoogte van de wijze waarop aan de toestemming gevolg wordt gegeven.

  • 9 De toepassing van dit artikel geschiedt met inachtneming van de regels gesteld in het in artikel 23 bedoelde protocol. Van de toepassing doet de daartoe in het protocol, bedoeld in artikel 23, aangewezen functionaris verslag door invulling van een door het orgaancentrum vastgesteld papieren of digitaal formulier. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de verstrekking van gegevens betreffende de toepassing van dit artikel aan het orgaancentrum.

  • 10 Aan de in dit artikel bedoelde functionarissen wordt voor zover dat voor de uitvoering van de werkzaamheden betreffende de toepassing van dit artikel noodzakelijk is, inzage gegeven in het dossier van de patiënt.

  • 11 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in dit artikel gestelde regels niet van toepassing zijn op bij die maatregel aan te wijzen categorieën van artsen. Daarbij kan worden bepaald dat de taken die in dit artikel zijn opgedragen aan een functionaris als bedoeld in het eerste lid, door een ander worden uitgevoerd.

Artikel 21

Het verwijderen van een orgaan na overlijden is slechts toegestaan, indien:

  • a. met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 20 is vastgesteld dat daarvoor door of ten aanzien van de overledene toestemming is verleend dan wel daartegen geen bezwaar bestaat overeenkomstig deze wet;

  • b. de aangewezen functionaris, bedoeld in artikel 23, zich ervan heeft vergewist dat de overledene ten tijde van het verlenen van toestemming dan wel van de registratie als bedoeld in artikel 10a wilsbekwaam was;

  • c. voldaan is aan de artikelen 14, 16 en 17;

  • d. het voor implantatie ter beschikking gestelde orgaan overeenkomstig artikel 18 is aangemeld bij een orgaancentrum.

Artikel 22

  • 1 Indien een persoon in het donorregister is geregistreerd als een persoon die toestemming heeft verleend voor of geen bezwaar heeft tegen het na zijn overlijden verwijderen van een orgaan, mogen wanneer redelijkerwijs vaststaat dat betrokkene binnen afzienbare tijd zal overlijden in verband met de implantatie reeds voor het vaststellen van de dood voorbereidingen worden getroffen voor zover deze niet strijdig zijn met de geneeskundige behandeling van die persoon en uitstel tot na het vaststellen van de dood niet mogelijk is. Die voorbereidingen kunnen bestaan uit:

    • onderzoek noodzakelijk voor de voorbereiding van de implantatie;

    • het in werking stellen of in stand houden van de kunstmatige beademing;

    • het kunstmatig in stand houden van de bloedsomloop, en

    • andere maatregelen noodzakelijk om organen geschikt te houden voor implantatie.

  • 2 Indien ten aanzien van een persoon in het donorregister geen registratie aanwezig is of gebruik is gemaakt van de in de tweede volzin van artikel 9, tweede lid, bedoelde mogelijkheid, mogen reeds voor het vaststellen van de dood, de in het eerste lid genoemde voorbereidingen worden getroffen voor zover:

    • a. het redelijkerwijs vaststaat dat betrokkene binnen afzienbare tijd zal overlijden;

    • b. de voorbereidingen niet strijdig zijn met de geneeskundige behandeling van betrokkene;

    • c. uitstel van de voorbereidingen tot na het vaststellen van de dood niet mogelijk is; en

    • d. de procedure ter verstrekking van informatie, bedoeld in artikel 20 zesde lid, nog niet heeft geleid tot bezwaar van de persoon of personen die op grond van artikel 11 bevoegd zijn tot het geven van toestemming voor het verwijderen van organen tegen het treffen van de voorbereidingen.

  • 3 Indien ten aanzien van een persoon in het donorregister geen registratie aanwezig is of gebruik is gemaakt van de in de tweede volzin van artikel 9, tweede lid, bedoelde mogelijkheid, kunnen na het het vaststellen van de dood, zolang de procedure ter verkrijging van de voor het verwijderen van organen ingevolge deze wet noodzakelijke toestemmingen nog niet heeft geleid tot weigering daarvan, de volgende maatregelen worden getroffen:

    • onderzoek noodzakelijk voor de voorbereiding van implantatie;

    • het in stand houden van de kunstmatige beademing;

    • het kunstmatig in stand houden van de bloedsomloop, en

    • andere maatregelen noodzakelijk om organen geschikt te houden voor implantatie.

§ 5. Het protocol

Artikel 23

  • 1 Het bestuur van een ziekenhuis draagt zorg voor vaststelling van een protocol met betrekking tot ter beschikking stelling van organen ten behoeve van implantatie en ziet toe op de naleving daarvan.

  • 2 In het protocol worden de functionarissen aangewezen die binnen het ziekenhuis zijn belast met de uitvoering van de in de artikelen 18, eerste lid, en 20 genoemde taken en worden regels gesteld omtrent:

    • a. de wijze waarop wordt nagegaan of een overledene in aanmerking komt als donor;

    • b. de wijze waarop:

    • c. de procedure die wordt gevolgd bij de melding van een orgaan bij een orgaancentrum;

    • d. de wijze waarop aan de personen, bedoeld in artikel 20, zesde en zevende lid, nazorg wordt verleend;

    • e. de voorlichting in het ziekenhuis over de in het protocol gestelde regels.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inhoud van het in het eerste lid bedoelde protocol en kan worden bepaald dat dit artikel geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op bepaalde categorieën ziekenhuizen.

  • 4 Indien in een ziekenhuis de mogelijkheid bestaat tot het vaststellen van de hersendood, bevat het protocol tevens de daarvoor geldende methoden en criteria en de daarbij te volgen procedures en onderzoeken zoals vastgesteld op grond van artikel 15, eerste lid.

  • 5 De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Hoofdstuk 4. Orgaancentrum

Artikel 24

  • 1 Het bemiddelen bij het verkrijgen, bij het typeren en bij het vervoeren van organen van donoren, alsmede het toewijzen van die organen aan een daarvoor geschikte ontvanger mag slechts geschieden door een orgaancentrum, dat daartoe een vergunning van Onze minister behoeft.

  • 2 Op de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak door een orgaancentrum waaraan daartoe een vergunning is verleend, is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing, met uitzondering van artikel 22 van die wet, voor zover het besluiten betreft met betrekking tot het toewijzen van organen.

Artikel 25

  • 2 Een vergunning wordt geweigerd, indien niet wordt of naar redelijke verwachting niet zal worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, een doelmatige voorziening in de behoefte aan organen niet is gebaat bij verlening van de vergunning, dan wel een doelmatige samenwerking met andere orgaancentra en met orgaanbanken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal niet is verzekerd.

Artikel 26

  • 1 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot:

    • a. de deskundigheid van het personeel;

    • b. de samenstelling van het bestuur;

    • c. de inschrijving van mogelijke ontvangers van organen;

    • d. de openbaarmaking van de normen voor inschrijving van mogelijke ontvangers en voor toewijzing van organen aan een ontvanger;

    • e. de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van donoren en ontvangers van organen;

    • f. de uitrusting en bereikbaarheid van het orgaancentrum;

    • g. de verslaglegging over de werkzaamheden.

  • 2 Een beperking of voorschrift kan worden gewijzigd of ingetrokken. Ook na het verlenen van de vergunning kunnen daaraan beperkingen worden gesteld of voorschriften worden verbonden.

Artikel 27

Een vergunning kan worden ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet of de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal of de aan de vergunning verbonden voorschriften dan wel indien in strijd is gehandeld met een beperking waaronder de vergunning is verleend.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 31a

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.

Artikel 32

  • 1 Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft degene die opzettelijk in strijd handelt met het bepaalde in de artikelen 8 en 21.

  • 2 Met dezelfde straf wordt gestraft:

    • a. degene die opzettelijk teweegbrengt of bevordert dat een ander aan een derde toestemming verleent voor het bij leven verwijderen van een orgaan waarvoor een vergoeding wordt betaald die meer bedraagt dan de kosten, bedoeld in artikel 2, dan wel dat een ander in strijd handelt met artikel 7;

    • b. degene die openlijk hetzij voor het ontvangen van een orgaan een vergoeding aanbiedt die meer bedraagt dan de kosten, bedoeld in artikel 2, hetzij zich tegen een dergelijke vergoeding als donor aanbiedt hetzij diensten aanbiedt bestaande uit gedragingen, strafbaar gesteld in onderdeel a;

    • c. degene die de behoefte aan, of de beschikbaarheid van organen onder de aandacht brengt met het oogmerk financiële of vergelijkbare voordelen aan te bieden of te behalen;

    • d. degene die opzettelijk teweegbrengt of bevordert dat bestanddelen van een persoon of van een stoffelijk overschot, bij wie onderscheidenlijk waarbij de hersenen geheel of nagenoeg geheel ontbreken, worden gebruikt met het oogmerk om in of aan het lichaam van een ander ten behoeve van diens geneeskundige behandeling te worden in- of aangebracht.

  • 3 Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 22 en 24.

  • 4 De in het eerste tot en met derde lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

Artikel 33

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de informatievoorziening over het ter beschikking stellen van organen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de informatievoorziening, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 35

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

  • 2 Onze minister zendt binnen drie jaar en vervolgens na vijf jaar en na zeven jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 24 mei 1996

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de elfde juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven