Tijdelijke beleidsregeling bijdragen vaarwegaansluitingen

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-1996 t/m heden

Tijdelijke beleidsregeling bijdragen vaarwegaansluitingen

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

vaarwegaansluiting:

aansluiting van een bedrijfsterrein of haventerrein op het vaarwegennet via een niet-openbare terminal waar overslag plaatsvindt uitsluitend ten behoeve van één of enkele verladers;

Minister:

Minister van Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Besluit Infrastructuurfonds;

bijdrage:

bijdrage voor een investering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit.

infrastructuur:

voorzieningen die ten behoeve van een vaarwegaansluiting moeten worden gerealiseerd, niet zijnde overslagfaciliteiten

Artikel 2

De Minister kan bijdragen verstrekken in de investeringskosten ten behoeve van vaarwegaansluitingen, waaronder mede begrepen de uitbreiding of verbetering van bestaande vaarwegaansluitingen of het reactiveren van in onbruik geraakte vaarwegaansluitingen in het kader van de stimulering van intermodaal en multimodaal vervoer. De bijdrage kan worden verstrekt voor zowel investeringen ten behoeve van de infrastructuur als ten behoeve van de vast geïnstalleerde en mobiele uitrusting die nodig is voor de overslag van en naar de vaarweg.

Artikel 3

  • 1 Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 1996 f 5.000.000,‐.

§ 2. Aanvraag om een bijdrage

Artikel 4

  • 1 De aanvraag om een bijdrage wordt ingediend door tussenkomst van de Hoofdingenieur-Directeur van Rijkswaterstaat in de betrokken regio.

  • 2 Bij een aanvraag verstrekt de aanvrager, onverminderd artikel 4, eerste lid, van het Besluit:

    • a. een onderbouwing van het project;

    • b. een overzicht van de financiering van het project;

    • c. een overzicht van alle maatregelen die voor de totstandkoming van de vaarwegaansluiting moeten worden getroffen;

    • d. een opgave van het jaar waarin het project wordt voltooid; en

    • e. de voorgenomen garantie, bedoeld in artikel 7, derde lid.

  • 3 Indien een aanvraag niet volledig is, stelt de Minister de aanvrager in de gelegenheid binnen vier weken de aanvraag aan te vullen. Indien na ommekomst van deze termijn de aanvraag niet volledig is, besluit de Minister de aanvraag niet te behandelen.

§ 3. Beslissing op de aanvraag

Artikel 5

De Minister beslist niet op de aanvraag zolang op een verzoek tot surséance van betaling of faillissement van de aanvrager de rechter niet onherroepelijk heeft beslist.

Artikel 6

De Minister wijst de aanvraag in ieder geval af, indien:

  • a. niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de Wet Infrastructuurfonds of aan deze beleidsregeling;

  • b. door toepassing van artikel 5 van deze regeling de beslistermijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit zou worden overschreden;

  • c. de aanvrager niet heeft aangetoond, dat hem met inbegrip van de aangevraagde bijdrage voldoende gelden ter beschikking zullen staan om het voorgenomen project uit te voeren;

  • d. door inwilliging het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3, zou worden overschreden;

  • e. de aanvraag betrekking heeft op een ander jaar dan waarvoor een subsidieplafond is vastgesteld;

  • f. met de uitvoering van het project reeds een aanvang is gemaakt, of

  • g. het project niet voor ten minste 50% met niet van overheidswege verstrekte middelen wordt gefinancierd.

Artikel 7

  • 1 De bijdrage voor een project bedraagt ten hoogste 50% van de geraamde kosten van infrastructuur en van de vast geïnstalleerde en mobiele uitrusting die nodig is voor de overslag van en naar de vaarweg, doch niet meer dan f 1.500.000,-.

  • 2 De Minister kan aan de verlening van een bijdrage nadere voorschriften verbinden.

  • 3 Bij de vaststelling van de bijdrage bepaalt de Minister tevens de hoeveelheid goederen die de aanvrager redelijkerwijs via de te subsidiëren vaarwegaansluiting ten minste moet overslaan. Deze vervoersgarantie wordt van kracht op het tijdstip dat het betrokken project in gebruik wordt genomen en geldt voor een periode van vijf jaar.

§ 4. Verplichtingen van de aanvrager

Artikel 8

De aanvrager:

  • a. draagt zorg voor een overzichtelijke en doelmatige administratie met betrekking tot het project, welke een juist en actueel inzicht geeft in de voortgang van het project, in de projectkosten en in de besteding van de bijdrage;

  • b. bewaart de bewijsstukken van de projectkosten gedurende ten minste vijf jaar na de afloop van het project;

  • c. toont op verzoek van de Minister de bescheiden op één adres;

  • d. neemt andere aanwijzingen van de Minister in acht ter zake van de administratie;

  • e. verleent op verzoek van de Minister medewerking aan de openbaarmaking van de resultaten van het project;

  • f. verleent op verzoek van de Minister medewerking aan een evaluatie van deze regeling;

  • g. doet onverwijld aan de Minister mededeling van de indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 5;

  • h. doet onverwijld aan de Minister mededeling van overige omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de bijdrage; en

  • i. doet de Minister jaarlijks rapportage van de hoeveelheid lading die via de betrokken vaarwegaansluiting is overgeslagen.

§ 5. Toezicht

Artikel 9

  • 1 De Minister wijst toezichthouders aan, die bevoegd zijn inlichtingen te verlangen en inzage te verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2 Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.

  • 3 Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel gedurende korte tijd mee te nemen tegen een bewijs van ontvangst.

Artikel 10

  • 1 De door de Minister aangewezen toezichthouders zijn bevoegd elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2 Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel van het betreden redelijkerwijs noodzakelijk is.

§ 6. Vaststelling, uitbetaling en verantwoording van de bijdrage

Artikel 11

  • 1 De Minister stelt de definitieve bijdrage vast binnen vier weken na de indiening van de stukken, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit.

  • 2 De Minister betaalt de in het eerste lid bedoelde bijdrage uit binnen tien weken na de vaststelling onder verrekening van de reeds betaalde bedragen (slotdeclaratie).

  • 3 Voor zover de reeds betaalde bedragen de vastgestelde bijdrage overschrijden, zijn deze terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar.

  • 4 Vaststelling vindt niet plaats zolang op een verzoek tot surséance van betaling of faillissement van de aanvrager niet onherroepelijk is beslist door de rechter.

§ 8. Intrekking van de bijdrage

Artikel 13

  • 1 In ieder geval kan de Minister de bijdrage geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

    • a. niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de Wet Infrastructuur-fonds of aan deze beleidsregeling;

    • b. hij de bijdrage heeft verleend op basis van zodanig onjuiste of onvolledige informatie, dat hij een andere beslissing op de aanvraag zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens waren verstrekt;

    • c. het project tussentijds wordt beëindigd;

    • d. de aanvrager onherroepelijk failliet is verklaard; of

    • e. de vervoersgarantie, bedoeld in artikel 7, derde lid, niet is nagekomen.

  • 2 De reeds betaalde bedragen zijn bij intrekking van de bijdrage terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven