U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2027. Zie het overzicht van wijzigingen. Geraadpleegd op 24-01-2025. Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994
De Staatssecretaris van Financiën,
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 15, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel XI, eerste lid, van de Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.
Besluit:
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 3, derde lid, 7, tweede lid, 15, tweede en derde lid, 23, zesde lid, 24, vierde lid, 24a, achtste lid, 24b, tweede en vijfde lid, en 37f van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel XII, eerste lid, van de Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.
In deze regeling wordt verstaan onder:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;
motorrijtuigenbelasting.
[Vervalt op 01-01-2027. Zie het overzicht van wijzigingen]
1 De laadruimte voldoet aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot de lengte en de hoogte indien deze in gesloten toestand een rechthoekig, rechtop geplaatst blok kan bevatten waarvan de lengte, de hoogte en de breedte ten minste gelijk zijn aan de in artikel 3 van de wet voor de desbetreffende laadruimte genoemde afmetingen, en waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig. Voor de toepassing van deze bepaling worden, indien de laadruimte niet van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand, de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder in de achterste stand geplaatst. Voor de toepassing van dit lid wordt, ingeval de open laadbak van een motorrijtuig van het type pick-up is voorzien van een al dan niet eenvoudig te demonteren overkapping, de laadruimte in aanmerking genomen met gesloten overkapping, tenzij deze overkapping slechts bestaat uit een platte deksel die direct op de opstaande zijkanten van de laadbak is geplaatst.
2 Het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte is de verticale afstand tussen het denkbeeldige horizontale vlak waarin de beide hoogste punten van de dagopening van de deuren bij de voorzitplaatsen zijn gelegen, en het hoogste gedeelte van het dak van de laadruimte, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.
3 De hoogte van de cabine van een motorrijtuig met een dubbele cabine is de grootste afstand tussen vloer en dak van de cabine, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.
4 De lengte van de cabine van een motorrijtuig met een dubbele cabine is de evenwijdig aan de lengte-as van het desbetreffende motorrijtuig gemeten afstand tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt.
5 De lengte van de laadruimte van een motorrijtuig met een dubbele cabine is gelijk aan de lengte van het langste rechthoekige, rechtop geplaatste blok met een hoogte van 130 cm en een breedte van 20 cm dat de laadruimte in gesloten toestand kan bevatten, waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig.
6 De lengte die de laadruimte van een motorrijtuig met een dubbele cabine zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken, is gelijk aan de lengte van het langste rechthoekige, rechtop geplaatste blok met een hoogte van 130 cm en een breedte van 20 cm dat de laadruimte in gesloten toestand kan bevatten, waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig, en waarbij er voor het nemen van de maat van wordt uitgegaan dat die laadruimte van de cabine is gescheiden door middel van een 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel geplaatste vaste wand.
7 De hoogte van de vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt, is de afstand tussen het laagste punt van de bovenzijde van de wand en het hoogste punt van de laadvloer.
8 De vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt, dient verticaal en in een hoek van 90° ten opzichte van de lengte-as te zijn geplaatst en wel:
a. indien het motorrijtuig niet is voorzien van een dubbele cabine: ten hoogste 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel;
b. indien het motorrijtuig is voorzien van een dubbele cabine: direct achter de achterste zitplaatsen.
9 In afwijking in zoverre van het achtste lid, onderdeel b, wordt, indien een deel van de cabine van een motorrijtuig met dubbele cabine bij de laadruimte wordt betrokken waardoor de vaste wand niet geheel in een hoek van 90° ten opzichte van de lengteas is geplaatst, voor het meten van de in dit artikel genoemde afstanden uitgegaan van de plaats van het meest naar achteren gelegen bevestigingspunt van de aanwezige wand.
10 De vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt dient:
a. te zijn vervaardigd uit ondoorzichtig en vormvast materiaal, waarbij één of meerdere vaste ramen naast elkaar met een hoogte van maximaal 40 cm zijn toegestaan, alsmede voorzieningen ten behoeve van de veiligheid;
b. geheel vlak te zijn;
c. uit één geheel of uit diverse op onverbrekelijke wijze met elkaar verbonden delen te bestaan, waarbij voorzieningen zijn toegestaan ten behoeve van:
1°. het aan het motorrijtuig noodzakelijk te plegen onderhoud;
2°. het gebruik van de bestelauto; of
3°. de veiligheid;
mits deze voorzieningen niet groter zijn dan voor het specifieke doel noodzakelijk.
d. zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.
11 Een laadruimte is niet voorzien van zijruiten indien de zijruiten geheel zijn verwijderd en zijn vervangen door niet uit glas bestaande panelen uit één stuk van ondoorzichtig en vormvast materiaal. De panelen dienen zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.
12 De laadruimte dient in haar geheel te zijn voorzien van een vaste, vlakke laadvloer. De laadvloer dient zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.
Artikel 7, tweede lid, eerste volzin, van de wet is van toepassing voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Regeling uitzondering kentekenplicht voor leden aangewezen krijgsmacht of civiele dienst.
1 De belasting voor een motorrijtuig behoeft niet bij de aanvang van een tijdvak te zijn betaald indien het een ander tijdvak betreft dan:
a. een tijdvak als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, met uitzondering van het tijdvak dat aanvangt met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister;
b. een tijdvak als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet.
2 Bij toepassing van het eerste lid dient de belasting te zijn betaald binnen veertien dagen na de aanvang van het tijdvak, doch uiterlijk vóór het door de inspecteur daarvoor bepaalde tijdstip.
1 Tegenbewijs als bedoeld in de artikelen 23, vijfde lid, en 24, derde lid, van de wet houdt in dat belastingplichtige als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, verzoekt tot wijziging of opneming van gegevens inzake de fijnstofuitstoot in het kentekenregister. Artikel 43e van de Wegenverkeerswet 1994 is van toepassing.
2 Indien de Dienst Wegverkeer naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid beslist dat in het kentekenregister een fijnstofuitstoot wordt geregistreerd van niet meer dan 5 milligram per kilometer, onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur, heeft belastingplichtige recht op teruggaaf van de door hem betaalde fijnstoftoeslag, bedoeld in de artikelen 23, vierde lid, onderscheidenlijk 24, tweede lid, van de wet.
3 Op verzoek van belastingplichtige verleent de inspecteur aan de belastingplichtige teruggaaf als bedoeld in het tweede lid.
4 Bij het verzoek om teruggaaf overlegt de belastingplichtige een afschrift van zijn verzoek als bedoeld in het eerste lid en een afschrift van het bericht van de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 43e, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
5 Het recht op teruggaaf vervalt na vijf jaren na afloop van het belastingtijdvak waarin dat recht is ontstaan.
6 De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het derde lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.
1 Tegenbewijs als bedoeld in de artikelen 23, vijfde lid, en 24, derde lid, van de wet houdt in dat een belastingplichtige als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de wet de inspecteur verzoekt tot toepassing van een specifieke fijnstofuitstoot.
2 Indien de inspecteur naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid beslist dat de fijnstofuitstoot van het motorrijtuig niet meer bedraagt dan 5 milligram per kilometer, onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur, heeft de belastingplichtige recht op teruggaaf van de door hem betaalde fijnstoftoeslag, bedoeld in de artikelen 23, vierde lid, onderscheidenlijk 24, tweede lid, van de wet.
3 De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek en de daarmee samenhangende teruggaaf bij één voor bezwaar vatbare beschikking.
4 Bij een verzoek als bedoeld in het eerste of derde lid overlegt de belastingplichtige een afschrift van het kentekenregister waarin het motorrijtuig is geregistreerd en waaruit de fijnstofuitstoot van het motorrijtuig onomstotelijk blijkt.
1 Onder een niet-opvouwbare rolstoel wordt voor de toepassing van artikel 24a van de wet mede verstaan een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel van een dusdanige omvang of een dusdanig gewicht, dat de gehandicapte, rekening houdend met zijn specifieke handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een bestelauto.
2 Onder een bestelauto, ingericht voor het vervoer als bedoeld in artikel 24a, eerste lid, van de wet, wordt verstaan een bestelauto die voorzieningen bevat ten behoeve van het vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel of het vervoer van een ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid en het gelijktijdige vervoer van de gehandicapte, zoals voorzieningen voor het met of vanuit een rolstoel of een ander hulpmiddel kunnen plaatsnemen in en verlaten van de bestelauto, voor het vastzetten van een rolstoel of een ander hulpmiddel in de cabine op de plaats van een zitplaats, en voor het vastzetten van een rolstoel of een ander hulpmiddel zonder passagier in de laadruimte.
1 De in artikel 24b, tweede lid, van de wet bedoelde periode van terbeschikkingstelling van een bestelauto bedraagt vier weken, verminderd met voorafgaande aansluitende periodes van terbeschikkingstelling van enige bestelauto door de ondernemer aan dezelfde persoon.
2 Indien een ondernemer een bestelauto waarvoor de belasting wordt geheven op de voet van artikel 24b van de wet ter beschikking stelt aan een derde, neemt hij in zijn administratie de volgende gegevens en bescheiden op:
a. de naam, het adres en een kopie van het legitimatiebewijs van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld; en
b. een kopie van het contract tussen de ondernemer en degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld, waaruit het kenteken van de bestelauto en de periode van terbeschikkingstelling blijkt.
3 Ingeval de in het tweede lid bedoelde ondernemer de bestelauto langer dan de in het eerste lid bedoelde periode ter beschikking stelt aan een derde die voldoet aan het gestelde in artikel 24b, tweede lid, van de wet, verstrekt degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld aan de ondernemer een verklaring:
a. dat hij ondernemer is als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968;
b. dat het geen ondernemerschap betreft als bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;
c. dat de bestelauto meer dan bijkomstig in zijn onderneming zal worden gebruikt; en
d. dat hij bij een wijziging in deze omstandigheden onmiddellijk de ondernemer die de bestelauto aan hem ter beschikking stelt zal informeren en de verklaring zal intrekken.
4 De ondernemer die een bestelauto langer dan de in het eerste lid bedoelde periode ter beschikking stelt aan een derde als bedoeld in het derde lid, neemt in zijn administratie naast de in het tweede lid bedoelde gegevens en bescheiden de volgende gegevens en bescheiden op:
a. het BTW-identificatienummer van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld, en een afdruk van de verificatie van dit nummer uit het Europese datasysteem van BTW-identificatienummers; en
b. de in het derde lid bedoelde verklaring van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld.
5 Indien de in het derde lid bedoelde verklaring niet langer juist is, brengt degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld onmiddellijk de ondernemer die de bestelauto aan hem ter beschikking stelt daarvan op de hoogte, onder intrekking van de eerder afgegeven verklaring.
1 De belastingplichtige betaalt de belasting voor nog niet aangevangen tijdvakken in maandelijkse termijnen indien de belastingplichtige de ontvanger machtigt tot automatische incasso van toekomstige verplichtingen tot betaling van de belasting.
2 De machtiging heeft betrekking op:
a. elk motorrijtuig dat op naam van de belastingplichtige is of wordt gesteld, tenzij de machtiging uitsluitend geldt voor een bepaald motorrijtuig; of
b. elk kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 dat op naam van de belastingplichtige is gesteld of wordt gesteld.
[Vervallen per 01-01-2013]
1 Het verzoek om toepassing van artikel 37a, tweede lid, van de wet gaat vergezeld van een afschrift van de beschikking, bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, onderscheidenlijk in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
2 Het verzoek om toepassing van artikel 37b, eerste lid, van de wet gaat vergezeld van
a. afschriften van de kentekenbewijzen van de vrachtauto’s en aanhangwagens die deel uit zullen maken van het bedrijfsvoertuigenpark;
b. een schriftelijke verklaring van de houder dat geen van de vrachtauto’s die deel zullen uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark zal worden verbonden met een aanhangwagen die daarvan geen deel uitmaakt; en
c. een schriftelijke verklaring van de houder dat hij wijzigingen met betrekking tot de in het bedrijfsvoertuigenpark opgenomen vrachtauto’s en aanhangwagens terstond aan de inspecteur zal melden.
1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 1995.
2 Deze regeling kan worden aangehaald als Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd. Van deze terinzagelegging zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
Staatssecretaris
W.A.F.G. Vermeend
[Red: Ligt ter inzage.]
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.