Wijzigingswet Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, enz. (decentralisatie van regelgeving op arbeidsvoorwaardelijk terrein)

Geraadpleegd op 08-12-2024.
Geldend van 01-09-1997 t/m 02-08-2005

Wet van 21 december 1994, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met decentralisatie van regelgeving op arbeidsvoorwaardelijk terrein

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is dat de rechtspositie van het personeel van de instellingen voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, behoudens een aantal op centraal niveau vast te stellen onderwerpen, voortaan zal worden bepaald door de instellingsbesturen in overeenstemming met de personeelsorganisaties;

dat in verband hiermee wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wenselijk is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel II

  • A Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door het bestuur van een openbare instelling als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek geen bepalingen omtrent aanstelling, schorsing, disciplinaire maatregelen en ontslag als bedoeld in artikel 4.5, vierde lid, zijn vastgesteld, worden deze bepalingen door Onze minister vastgesteld. De door Onze minister vastgestelde bepalingen worden geacht van het instellingsbestuur afkomstig te zijn.

  • B Voor zover door het instellingsbestuur nog geen overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties voor overheids- en onderwijspersoneel over de wijze van het voeren van overleg als bedoeld in artikel 4.5, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, blijven in afwijking van dat artikel de bepalingen van titel IV-C van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Stb. 1985, 110) onderscheidenlijk van het besluit van 18 april 1974, Stb. 251, betreffende het georganiseerd overleg op instellingsniveau en de bepalingen van hoofdstuk I, paragraaf 2, van het Rechtspositiereglement academische ziekenhuizen (Stb. 1992, 23) van kracht tot het tijdstip waarop de vorenbedoelde overeenstemming wordt bereikt.

Artikel IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan, alsmede ten aanzien van de onderscheiden instellingen, verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 1994

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager