Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen en kentekenplaten

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-11-2007 t/m 30-03-2010

Hoofdstuk 1. Afschrift gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens

Artikel 1

Voor zover in deze regeling niet anders is bepaald, dient, indien in het kader van deze regeling een legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, d, e of vierde lid, wordt overgelegd, tevens een origineel en actueel de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens dat niet ouder is dan drie maanden, te worden overgelegd.

Hoofdstuk 2. Aanvraag deel I B van een kentekenbewijs

Artikel 2. Aanvrager natuurlijke persoon

  • 1 Bij de aanvraag van een deel I B van een kentekenbewijs dient, indien de aanvraag wordt ingediend door een natuurlijke persoon, bij een instantie, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a of b, van de Regeling kentekenbewijzen het volgende legitimatiebewijs te worden overgelegd:

    • a. een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de wet,

    • b. een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 108, eerste lid onderdeel h, van de wet, voor zover de aldaar bedoelde registratie heeft plaatsgevonden,

    • c. een geldig document als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, van de Paspoortwet (Stb. 1991, 498),

    • d. een geldig buitenlands nationaal paspoort, dienstpaspoort, diplomatiek paspoort, reisdocument voor vluchtelingen of reisdocument voor vreemdelingen dan wel een geldige buitenlandse identiteitskaart, afgegeven door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat van de Europese Unie,

    • e. een geldige Europese identiteitskaart, of

    • f. een geldig persoonlijk identiteitsbewijs als bedoeld in artikel III, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Londen, 19 juni 1951, Trb. 1951, 114) met daarbij een geldig, ten behoeve van de aanvraag door de bevoegde commandant van een NATO-basis ingevuld en ondertekend, certificaat van stationering, dat niet ouder is dan tien dagen.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend namens een natuurlijke persoon door een erkend bedrijf, dienen de volgende documenten te worden overgelegd:

    • a. een van de in het eerste lid genoemde legitimatiebewijzen van de aanvrager,

    • b. een aan het bedrijf afgegeven geldige bedrijfsvoorraadpas, en

    • c. het voor de aanvraag bestemde machtigingsformulier.

Artikel 3. Aanvrager ingeschreven rechtspersoon

  • 5 Indien de aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 25a, derde lid, of artikel 28a, derde lid, van het Kentekenreglement, verstrekt de aanvrager een actueel en gewaarmerkt uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat de tekenbevoegde bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen.

Artikel 4. Aanvrager niet-ingeschreven rechtspersoon

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de wet, door een door de gemachtigde van de rechtspersoon gemachtigd erkend bedrijf, dienen de volgende documenten te worden overgelegd:

Hoofdstuk 3. Aanvraag vervangend kentekenbewijs met contante of electronische betaling

Artikel 5

De aanvraag van een vervangend kentekenbewijs geschiedt overeenkomstig de artikelen 6, 7, 7a en 7b, ingeval de aanvrager het voor de aanvraag vastgestelde tarief contant dan wel op electronische wijze met gebruikmaking van een persoonlijk identificatienummer, betaalt.

Artikel 6. Aanvrager natuurlijke persoon

  • 1 Indien de aanvraag wordt ingediend door een natuurlijke persoon, dient bij de aanvraag een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de aanvrager te worden overgelegd, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd.

  • 2 Indien de aanvraag wordt ingediend namens een natuurlijke persoon door een door deze gemachtigde, dienen bij de aanvraag te worden overgelegd:

    • a. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de aanvrager, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd en

    • b. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de gemachtigde.

Artikel 7. Aanvrager ingeschreven rechtspersoon

  • 1 Indien de aanvraag wordt ingediend door een tekenbevoegde voor een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de wet, dienen bij de aanvraag te worden overgelegd:

    • a. een actueel uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996, of een kopie daarvan, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat de tekenbevoegde bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen en

    • b. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de tekenbevoegde, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd.

  • 2 Indien de aanvraag wordt ingediend door een door een tekenbevoegde gemachtigde, dienen bij de aanvraag te worden overgelegd:

    • a. een actueel uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996, of een kopie daarvan, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat de tekenbevoegde bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen,

    • b. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de tekenbevoegde, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd en

    • c. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de gemachtigde.

Artikel 7a. Aanvrager niet-ingeschreven rechtspersoon

Indien de aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de wet, door een gemachtigde, dient bij de aanvraag een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de gemachtigde te worden overgelegd.

Artikel 7b. Aanvrager erkend bedrijf

Indien de aanvraag wordt ingediend door een erkend bedrijf voor een voertuig dat in de bedrijfsvoorraad van dat bedrijf is geregistreerd, dienen bij de aanvraag te worden overgelegd:

  • a. een aan het bedrijf afgegeven bedrijfsvoorraadpas en

  • b. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van degene die voor het erkende bedrijf verschijnt.

Hoofdstuk 4. Aanvraag schorsing en aanvraag deel I B bij opheffing schorsing

Artikel 8

De aanvraag van een schorsing, bedoeld in artikel 50 van het Kentekenreglement, en de aanvraag van een nieuw deel I B dan wel, indien het een voor 31 mei 2004 afgegeven kentekenbewijs betreft, een deel I B bij de opheffing van een schorsing, bedoeld in artikel 51 van het Kentekenreglement, geschiedt overeenkomstig de artikelen 8a, 8b en 8c.

Artikel 8a. Aanvrager natuurlijke persoon

  • 1 Indien de aanvraag wordt ingediend door een natuurlijke persoon, dient bij de aanvraag een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van de aanvrager te worden overgelegd, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd.

  • 2 Indien de aanvraag wordt ingediend namens een natuurlijke persoon door een door deze gemachtigde, dienen bij de aanvraag de volgende documenten te worden overgelegd:

Artikel 8b. Aanvrager ingeschreven rechtspersoon

  • 2 Indien de aanvraag wordt ingediend door een door een tekenbevoegde gemachtigde, dienen bij de aanvraag de in artikel 3, tweede lid, genoemde documenten te worden overgelegd.

Artikel 8c. Aanvrager niet-ingeschreven rechtspersoon

Indien de aanvraag wordt ingediend namens een rechtspersoon als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de wet, door een gemachtigde, dient bij de aanvraag een van de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde legitimatiebewijzen van de gemachtigde te worden overgelegd, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd.

Hoofdstuk 5. Aanvraag uitvoerverklaring en uitvoerkentekenbewijs en aanvraag transitokentekenbewijs

Artikel 9

Bij het overleggen van de in de artikelen 31, 32, en 33 van het Kentekenreglement bedoelde verklaring alsmede bij de aanvraag van een kentekenbewijs, bevattende een kenteken als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement, dan wel bij de aanvraag van een kentekenbewijs als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Kentekenreglement, dient degene die de verklaring overlegt, dan wel het kentekenbewijs aanvraagt, een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen over te leggen, met dien verstande dat:

  • a. geen afschrift als bedoeld in artikel 1 behoeft te worden overgelegd,

  • b. ook een ander in Nederland geldig buitenlands reisdocument kan worden overgelegd dan de in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, genoemde, en

  • c. indien de in de aanhef bedoelde verklaring wordt overgelegd door een erkend bedrijf, uitsluitend een aan het bedrijf afgegeven geldige bedrijfsvoorraadpas dient te worden overgelegd.

Hoofdstuk 5 a. Verkrijging kentekenplaten

Artikel 9 a. Verkrijging door een natuurlijk persoon

Bij de verkrijging van kentekenplaten door een natuurlijk persoon worden overgelegd:

  • a. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen ten name van die natuurlijk persoon of, indien de kentekenplaten namens hem in ontvangst worden genomen, ten name van de gemachtigde, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 hoeft te worden overgelegd,

    en

  • b. het deel IA of het deel I van het kentekenbewijs, afgegeven voor het kenteken dat op de kentekenplaten is vermeld.

Artikel 9 b. Verkrijging door een rechtspersoon

Bij de verkrijging van kentekenplaten door een rechtspersoon worden overgelegd:

  • a. een van de in artikel 2, eerste lid genoemd legitimatiebewijzen van de persoon die de kentekenplaten namens de rechtspersoon in ontvangst neemt, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 hoeft te worden overgelegd, en

  • b. het deel IA of het deel I van het kentekenbewijs, afgegeven voor het kenteken dat op de kentekenplaten is vermeld.

Artikel 9 c. Verkrijging met een niet te naamgesteld kentekenbewijs

Indien een erkend bedrijf dat beschikt over de bevoegdheid, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onder b, van het Kentekenreglement, verzoekt om verkrijging van kentekenplaten tegen overlegging van een nog niet te naamgesteld kentekenbewijs 1deel I A dan wel deel I, worden bij de verkrijging overgelegd:

  • a. een van de in artikel 2, eerste lid, genoemde legitimatiebewijzen van degene die de kentekenplaten namens het erkend bedrijf in ontvangst neemt, met dien verstande dat geen afschrift als bedoeld in artikel 1 hoeft te worden overgelegd;

  • b. het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I, afgegeven voor het kenteken dat is vermeld op de kentekenplaten, en

  • c. een aan het bedrijf afgegeven geldige bedrijfsvoorraadpas.

Artikel 9d. Uitzonderingen

  • 3 Een kentekenbewijs als bedoeld in onderdeel b van de artikelen 9 a, 9 b en 9 c hoeft niet te worden overgelegd bij vervanging van beschadigde kentekenplaten

  • 4 Bij de verkrijging van kentekenplaten volgens de modellen 27.15A tot en met 27.17C, 30.7 en 30.8 van de bijlage bij de Regeling kentekens en kentekenplaten kan in plaats van het kentekenbewijs een proces-verbaal van aangifte van vermissing of diefstal van het kentekenbewijs en de desbetreffende kentekenplaten worden overgelegd.

Artikel 9e. Verkrijging van een taxikentekenplaat

  • 1 In afwijking in zoverre van de artikelen 9a tot en met 9c, worden bij de verkrijging van kentekenplaten volgens de modellen 18.2A tot en met 18.2C met lichtblauwe kleur, en 27.30A tot en met 27. 31C door een natuurlijke persoon, respectievelijk een rechtspersoon, overgelegd:

    • a. de in de artikelen 9a, respectievelijk 9b, bedoelde documenten, met dien verstande dat het over te leggen deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs voorzien moet zijn van een aantekening waaruit blijkt dat het betrokken voertuig als taxi is goedgekeurd, en

    • b. voor elk voertuig waarvoor kentekenplaten als bedoeld in het eerste lid, worden verkregen, een verklaring van de Dienst Wegverkeer, inhoudende dat aan de vereisten in het tweede lid is voldaan.

  • 2 Ter verkrijging van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden bij de Dienst Wegverkeer overgelegd:

    • a. een geldige vergunning voor het verrichten van taxivervoer als bedoeld in artikel 5 van de Wet personenvervoer;

    • b. een actueel uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996, of een kopie daarvan, dat niet ouder is dan een jaar en waaruit blijkt dat een onderneming wordt gedreven waarin taxivervoer plaatsvindt;

    • c. voor wat betreft:

      • 1°. na 30 mei 2004 afgegeven kentekenbewijzen, een afschrift van een te naam gesteld kentekenbewijs, niet zijnde een kentekenbewijs dat is afgegeven voor een voertuig in bedrijfsvoorraad, delen I A en I B, afgegeven voor het betrokken voertuig, waarbij op het deel I A of deel I een aantekening moet zijn geplaatst waaruit blijkt dat het voertuig als taxi is goedgekeurd dan wel een aanvraag voor een zodanig kentekenbewijs dan wel

      • 2°. voor 31 mei 2004 afgegeven kentekenbewijzen, een afschrift van een te naam gesteld kentekenbewijs, niet zijnde een kentekenbewijs dat is afgegeven voor een voertuig in bedrijfsvoorraad, delen I en II, afgegeven voor het betrokken voertuig, waarbij op het deel I een aantekening moet zijn geplaatst waaruit blijkt dat het voertuig als taxi is goedgekeurd dan wel een aanvraag voor een zodanig kentekenbewijs, en

    • d. ingeval de tenaamstelling op het kentekenbewijs en die op de in onderdeel a bedoelde vergunning niet overeenkomen, een gezamenlijke verklaring van de vergunninghouder en de tenaamgestelde op het kentekenbewijs, inhoudende dat het voertuig waarvoor de kentekenplaten worden verkregen, voor taxivervoer wordt gebruikt in het kader van de onderneming van de vergunninghouder.

  • 3 Bij vervanging van de in het eerste lid bedoelde kentekenplaten na beëindiging van het gebruik van het voertuig als taxi, door andere kentekenplaten dient een legitimatiebewijs als bedoeld in onderdeel a van de artikelen 9a of 9b overgelegd te worden.

Hoofdstuk 6

Artikel 10

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 6 december 1991, nr. RV 110015, Hoofddirectie van de Waterstaat (Stcrt. 244), houdende voorschriften legitimatie bij aanvraag kentekenbewijs, wordt ingetrokken.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als:

Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen en kentekenplaten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven