Instelling Onderzoekscommissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet

[Regeling vervallen per 25-09-2008.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 01-12-1994 t/m 24-09-2008

Instelling Onderzoekscommissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Overwegende,

  • -

    dat in artikel 121 van de Arbeidsvoorzieningswet (Arbvowet) is voorgeschreven dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 4 jaar na de inwerkingtreding aan de Staten-Generaal een verslag moet zenden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk,

  • -

    dat, aangezien de Arbvowet met ingang van 1 januari 1991 in werking getreden is, dit voorschrift impliceert dat bedoeld verslag na 1 januari 1995 aan het parlement moet worden aangeboden;

  • -

    dat de Arbvowet regels bevat met betrekking tot de instelling en taak van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, een zelfstandig openbaar lichaam onder een tripartite bestuur waarin de overheid, de werkgeversorganisaties en de werknemersorganisaties gezamenlijk verantwoordelijkheid voor het arbeidsvoorzieningsbeleid dragen;

  • -

    dat het, gelet op de nauwe betrokkenheid van zowel overheid als organisaties van werkgevers respectievelijk werknemers bij het functioneren van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, wenselijk is een onafhankelijke commissie in te stellen die het bedoelde verslag uitbrengt;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 25-09-2008]

Er is een Onderzoekscommissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet, hierna te noemen de commissie.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 25-09-2008]

De commissie heeft de volgende taak:

  • a. het onderzoeken van de doeltreffendheid en de effecten van de Arbvowet in de praktijk;

  • b. [Red: vervallen]

  • c. bij het in te stellen onderzoek als kader te hanteren de notitie Uitgangspunten Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet, die bij brief van 4 maart 1994 is toegezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer, 1993–1994, 21 477, nr. 35) alsook de brief van de Minister van SZW aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 27 september 1994 (Tweede Kamer, 1994–1995, 21 477, nr. 40);

  • d. het binnen het kader van genoemde uitgangspuntennotitie en brief en, waar de commissie het voor een adequate uitvoering van de opdracht nodig acht, onder aanvulling van dit kader door de commissie, formuleren van een onderzoeksplan dat ter kennisneming aan de Minister van SZW wordt gezonden. Bij de formulering van genoemd onderzoeksplan betrekt de commissie de CBA-bestuursgeledingen en de voorzitter en algemeen directeur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie;

  • e. het op basis van het onderzoeksplan selecteren van onderzoeksinstellingen die, krachtens een door de Minister van SZW te verstrekken opdracht, met de uitvoering van het onderzoek zullen worden belast. De commissie is daarbij, binnen de door de Minister van SZW aangegeven financiële kaders, verantwoordelijk voor de inhoud van de aan die onderzoeksinstellingen te verstrekken opdracht;

  • f. het op eigen initiatief of op verzoek van de Minister van SZW, tussentijds rapporteren aan de Minister van SZW over de stand van zaken van het evaluatie-onderzoek;

  • g. het vóór 1 maart 1995 uitbrengen van een onderzoeksverslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Arbvowet in de praktijk met aanbevelingen aan de Minister van SZW.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 25-09-2008]

In de commissie hebben zitting:

Drs. C. P. van Dijk, tevens voorzitter

Mevr. Drs. M. W. M. Vos-van Gortel

Prof. Dr. W. J. Dercksen

Prof. Dr. S. W. Douma

Prof. Dr. M. Scheltema.

Als secretaris van de commissie wordt aangewezen drs. K. Terwan.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 25-09-2008]

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 juli 1994

De

Minister

voornoemd,

B. de Vries

Naar boven