Wegenverkeerswet 1994

Geraadpleegd op 08-12-2024.
Geldend van 15-03-2016 t/m 30-06-2017

Wet van 21 april 1994, houdende vervanging van de Wegenverkeerswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels inzake het verkeer op de weg opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

    • b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

    • c. motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning;

    • d. aanhangwagen: voertuig dat kennelijk is bestemd om te worden voortbewogen door een motorrijtuig. In het bepaalde krachtens deze wet kan onder aanhangwagen tevens worden verstaan een voertuig dat door een ander voertuig wordt voortbewogen of kennelijk is bestemd om door een ander voertuig te worden voortbewogen;

    • e. bromfiets:

      • a. motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d;

      • b. motorrijtuig op drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d, uitgerust met:

        • 1°. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,

        • 2°. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of

        • 3°. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW; dan wel

      • c. motorrijtuig op vier wielen, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h en een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, uitgerust met:

        • 1°. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,

        • 2°. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of

        • 3°. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW;

      • d. een motorrijtuig als bedoeld in artikel 20b.

      In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid;

    • ea. fietsen met trapondersteuning: fietsen die zijn voorzien van een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW en waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en tenslotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/h bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen;

    • f. typegoedkeuring: goedkeuring van tot een bepaald type behorende voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers;

    • g. kenteken: kenteken als bedoeld in artikel 36 of artikel 37, derde lid;

    • h. kentekenbewijs: kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 dan wel een kentekenbewijs, afgegeven ter zake van de opgave van een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid;

    • i. kentekenregister: register, bedoeld in artikel 42;

    • j. keuringsbewijs: keuringsbewijs als bedoeld in artikel 72;

    • k. keuringsrapport: keuringsbewijs of een beschikking tot weigering van de afgifte van een keuringsbewijs;

    • l. rijbewijs: rijbewijs, bedoeld in artikel 107;

    • m. rijbewijzenregister: register, bedoeld in artikel 126;

    • n. bestuurder van een motorrijtuig: degene die het motorrijtuig bestuurt of degene die, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarde, wordt geacht het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen;

    • o. houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen: degene die het voertuig:

      • 1°. op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich heeft,

      • 2°. in vruchtgebruik heeft, of

      • 3°. anderszins, anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft;

    • p. verwerken van gegevens: verwerken als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens;

    • q. Dienst Wegverkeer: de in artikel 4a bedoelde dienst;

    • r. het CBR: het in artikel 4z bedoelde bureau;

    • s. goedkeuring van een productieproces: ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, verleende goedkeuring van een productieproces van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers;

    • t. fabrikant: persoon of instantie die tegenover een goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van een typegoedkeurings- of toestemmingsprocedure en instaat voor de overeenstemming van de productie met de verleende goedkeuring of toestemming;

    • u. schadevoertuig: voertuig dat ten gevolge van een beschadiging niet langer deugdelijk van bouw en inrichting is;

    • v. alcoholslot: het geheel van ademalcoholtester, startonderbreker en registratie-eenheid, dat in een motorrijtuig wordt ingebouwd, waardoor het motorrijtuig waarin het is ingebouwd alleen kan worden gestart nadat in de ademalcoholtester is geblazen en indien het daarin gemeten en weergegeven ademalcoholgehalte ligt onder de voor de betrokkene ingevolge artikel 8, vierde lid, onderdeel b, geldende, wettelijke alcohollimiet;

    • w. alcoholslotprogramma: het samenstel van de verplichting tot inbouw van een alcoholslot en de daarbij behorende registratie-eenheid in een door betrokkene gebruikt motorrijtuig, het periodiek laten uitlezen van de registratie-eenheid en het volgen van een begeleidingsprogramma;

    • x. alcoholslotregister: het register als bedoeld in artikel 129a;

    • y. bewegwijzering: verkeerstekens die worden geplaatst of verwijderd teneinde weggebruikers in staat te stellen hun afstand tot of route naar een bestemming te bepalen.

  • 2 Indien de eigenaar van een motorrijtuig of een aanhangwagen niet tevens bezitter is, treedt de bezitter voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor de eigenaar in de plaats.

  • 3 Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.

  • 4 Voor de toepassing van de hoofdstukken III tot en met V van deze wet worden vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid mede als rechtspersoon aangemerkt.

Artikel 2

  • 1 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

    • a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

    • b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

    • c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

    • d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

  • 2 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

    • a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

  • 3 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

    • a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;

    • b. het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik van de weg;

    • c. het gebruik en de waarborging van de juistheid van de registers die ingevolge deze wet worden bijgehouden;

    • d. het voorkomen en bestrijden van fraude;

    • e. de regeling van positie, inrichting en werkwijze, alsmede het uitoefenen van toezicht op zelfstandige bestuursorganen die taken verrichten op het terrein van deze wet.

  • 4 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, op het terrein van de typegoedkeuring van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, in verband met de toelating tot het verkeer op de weg of het gebruik buiten de weg.

  • 5 De vaststelling van regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde geschiedt in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ministers, indien deze regels strekken tot behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede dan wel het derde lid.

Artikel 2a

Provincies, gemeenten en waterschappen behouden hun bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voorzover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voorzover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.

Artikel 2b

De voordracht voor een krachtens deze wet vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 3

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld; buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 4

  • 1 Het bepaalde bij of krachtens deze wet en provinciale en plaatselijke verordeningen gelden slechts voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur is bepaald:

    • a. ten aanzien van voertuigen, voor zover die worden gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten;

    • b. voor militairen te voet, voor zover zij zich ter uitoefening van de dienst op de weg bevinden.

  • 2 Buiten de omstandigheden, bedoeld in het derde lid en het vijfde lid, kunnen in de gevallen waarin het bepaalde bij of krachtens deze wet en provinciale en plaatselijke verordeningen niet ingevolge het eerste lid van toepassing is verklaard, bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld en kunnen bij ministeriële regeling ter uitvoering daarvan nadere regels worden vastgesteld:

    • a. ten aanzien van voertuigen, voor zover die worden gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten;

    • b. voor militairen te voet, voor zover zij zich ter uitoefening van de dienst op de weg bevinden.

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat van in dat besluit aan te wijzen bepalingen, genoemd in de algemene maatregel van bestuur bedoeld in het eerste lid, kan worden afgeweken door bestuurders van voertuigen gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten en door militairen te voet die zich op de weg bevinden ter uitoefening van de dienst.

  • 4 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat ten aanzien van voertuigen van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen overheidsdiensten, het bepaalde bij of krachtens deze wet en provinciale en plaatselijke verordeningen slechts gelden voor zover zulks bij die maatregel is bepaald.

  • 5 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    In geval van de beperkte of de algemene noodtoestand is het militair gezag bevoegd voor het gebied waarvoor op grond van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, regels vast te stellen inzake het verkeer op de weg, afwijkende van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van provinciale en plaatselijke verordeningen, alsmede van de in het tweede lid bedoelde, bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, voor zoveel dat door het gezag ter uitvoering van de militaire taak ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid nodig wordt geacht.

  • 6 Door de vorige leden wordt de gewone aansprakelijkheid uit andere wettelijke bepalingen voortvloeiende, niet opgeheven of verminderd.

Hoofdstuk IA. De Dienst Wegverkeer

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 4a

  • 1 Er is een Dienst Wegverkeer, in het maatschappelijk verkeer aangeduid als RDW. De dienst bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Zoetermeer.

Paragraaf 2. Taken van de Dienst Wegverkeer

Artikel 4b

  • 1 De Dienst Wegverkeer is belast met de volgende taken:

    • a. het verlenen van typegoedkeuringen voor voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, het verlenen van individuele goedkeuringen voor voertuigen, alsmede het intrekken van typegoedkeuringen,

    • a1. het ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, verlenen van typegoedkeuringen voor voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers,

    • a2. het verlenen van toestemming om onderdelen of uitrustingsstukken te verkopen, te koop aan te bieden, of het in het verkeer brengen, alsmede het intrekken van toestemmingen,

    • b. het houden van toezicht op het overeenstemmen van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers met het type waarvoor de goedkeuring is verleend en op het overeenstemmen van onderdelen en uitrustingsstukken waarvoor een toestemming is verleend met de verleende toestemming,

    • b1. het houden van toezicht op het terugroepen van reeds in de handel gebrachte voertuigen, onderdelen of uitrustingsstukken door de fabrikant,

    • b2. het in verband met het alcoholslotprogramma verlenen van typegoedkeuringen voor alcoholsloten en voor de productieprocessen van die alcoholsloten ingevolge artikel 132e, eerste lid,

    • b3. het ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, verlenen van typegoedkeuringen voor alcoholsloten en productieprocessen van die alcoholsloten,

    • b4. het houden van toezicht op het overeenstemmen van de alcoholsloten met het type waarvoor de goedkeuring is verleend,

    • b5. het verwerken van gegevens in verband met het alcoholslotprogramma,

    • b6. het vaststellen en vastleggen van manipulatie van voertuigsystemen en het melden hiervan aan de bevoegde autoriteiten,

    • c. het opgeven van kentekens voor motorrijtuigen en aanhangwagens, het ter zake van die opgaven inschrijven en tenaamstellen van motorrijtuigen en aanhangwagens in het kentekenregister, bedoeld in artikel 42, en het ter zake van die inschrijving afgeven van kentekenbewijzen, het beëindigen van de inschrijving en het doen vervallen van de tenaamstelling, het schorsen van de geldigheid van kentekenbewijzen, het ongeldig verklaren van kentekenbewijzen, het geldig verklaren van kentekenbewijzen, alsmede het houden van toezicht als bedoeld in artikel 37, vierde lid,

    • d. het afgeven van keuringsrapporten voor motorrijtuigen en aanhangwagens,

    • e. [Red: vervallen,]

    • f. het in het kader van de toelating tot het verkeer op de weg verlenen van goedkeuringen voor motorrijtuigen en aanhangwagens waarvan de constructie is gewijzigd dan wel waarvan het kentekenbewijs is ingevorderd,

    • g. het afgeven van rijbewijzen in de gevallen, bedoeld in artikel 116, eerste lid, alsmede het ongeldigverklaren van rijbewijzen in de in deze wet bepaalde gevallen,

    • g1. het afgeven van een verklaring in verband met de aanvraag van een rijbewijs,

    • h. het verwerken van gegevens met betrekking tot opgegeven kentekens, afgegeven kentekenbewijzen, afgegeven keuringsrapporten, krachtens artikel 149a verleende ontheffingen, afgegeven rijbewijzen, fietsen, gebruik van motorrijtuigen en de mobiele objecten, bedoeld in artikel 70l, eerste lid, alsmede met betrekking tot rechterlijke uitspraken houdende ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen,

    • i. het overeenkomstig de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen verstrekken van gegevens uit de in onderdeel h bedoelde registers alsmede het houden van toezicht als bedoeld in artikel 45a, eerste lid,

    • i1. het overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde doen van informatieverzoeken aan de daartoe bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland, ten behoeve van de beoordeling door de Dienst Wegverkeer of een andere rijbewijsafgevende autoriteit in Nederland van aanvragen tot afgifte van een rijbewijs;

    • j. het verlenen van erkenningen als bedoeld in de artikelen 61a, 62, 66a, 70a, 83, 92, eerste lid, 101, 132f, eerste lid, en 132k, eerste lid, en het verlenen van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen als bedoeld in artikel 85a alsmede het schorsen, wijzigen en intrekken van erkenningen en van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen,

    • j1: het aanwijzen van een technische dienst voor het uitvoeren van bepaalde tests ten behoeve van het verlenen van typegoedkeuringen of individuele goedkeuringen, dan wel voor het uitvoeren van een periodieke herkwalificatie of voor het uitvoeren van bepaalde toezichtstaken,

    • k. het houden van toezicht op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de in onderdeel j bedoelde erkenningen en van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen alsmede op de verplichtingen die voortvloeien uit de in onderdeel j1 bedoelde aanwijzing als technische dienst,

    • l. het verlenen van ontheffingen als bedoeld in artikel 149a,

    • m. het opsporen van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, voor zover de ambtenaren van de Dienst Wegverkeer daarmee ingevolge artikel 159 zijn belast, en

    • n. het met inachtneming van het bepaalde in artikel 4q vaststellen en heffen van de tarieven, alsmede het vaststellen van de wijze van betaling van deze tarieven, voor het verrichten van taken waarvoor de Dienst Wegverkeer bij of krachtens deze wet bevoegd is, alsmede voor de bij of krachtens andere wetten opgedragen taken;

    • o. het zorg dragen voor de productie van rijbewijzen, het transport en de aflevering ervan en het beheer van de daartoe benodigde voorzieningen;

    • p. het attenderen van houders van een rijbewijs op het verloop van de geldigheidsduur,

    • q. het vaststellen en heffen van een tarief, met inachtneming van artikel 4q, voor overige verstrekkingen of dienstverleningen die voortvloeien uit de vervulling van de aan de Dienst Wegverkeer opgedragen wettelijke taken,

    • r. het voldoen aan de verplichting tot het opstellen van een gids betreffende het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van personenauto’s op grond van richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij de verbranding van nieuwe personenauto’s (PbEG 1999, L12/16) en de verplichting tot het verzamelen van gegevens over nieuwe personenauto’s en het vaststellen van informatie voor de controle van de CO2-emissies en mededeling doen van die gegevens aan de Commissie op grond van Verordening (EG) nr. 443/2009van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PbEU 2009, L140/1).

  • 2 Voorts is de Dienst Wegverkeer belast met:

    • a. de bij of krachtens andere wetten opgedragen taken, en

    • b. andere door Onze Minister opgedragen taken.

  • 3 Met inachtneming van artikel 4q worden de op grond van het tweede lid aan de Dienst Wegverkeer opgedragen taken, verstrekkingen of dienstverleningen die voortvloeien uit de uitvoering van deze taken, verricht tegen betaling op een door deze dienst vastgestelde wijze van door deze dienst vastgestelde tarieven.

Artikel 4c

Beleidsregels omtrent de uitoefening van de bij of krachtens andere wetten dan deze wet aan de Dienst Wegverkeer opgedragen taken worden door Onze Minister vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het aangaat.

Paragraaf 3. De organen

Artikel 4e

  • 1 De directie bestaat uit maximaal 3 leden.

  • 2 Het lidmaatschap van de directie is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht.

  • 3 De leden van de directie worden benoemd voor een periode van 5 jaren en kunnen terstond opnieuw worden benoemd.

Artikel 4f

  • 1 De directie is belast met de dagelijkse leiding van de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Alle bevoegdheden van de Dienst Wegverkeer die niet bij of krachtens de wet aan de raad van toezicht zijn opgedragen, komen toe aan de directie.

Artikel 4g

  • 1 De directie vertegenwoordigt de Dienst Wegverkeer in en buiten rechte.

  • 2 De directie kan onder haar verantwoordelijkheid de vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan een of meer directieleden of andere personen. Zij kan bepalen dat deze vertegenwoordiging uitsluitend betrekking heeft op bepaalde onderdelen van de taak van de Dienst Wegverkeer dan wel op bepaalde aangelegenheden.

Artikel 4h

In geval van schorsing of ontstentenis van een lid van de directie voorziet Onze Minister in de waarneming van diens functie.

Artikel 4i

  • 1 De directie verstrekt de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen en andere gegevens.

  • 2 De directie legt jaarlijks, en voorts tussentijds indien hiertoe naar het oordeel van de raad van toezicht aanleiding bestaat, aan de raad van toezicht verantwoording af over het door haar gevoerde beleid.

Artikel 4j

  • 1 De raad van toezicht bestaat uit vijf leden, waaronder de voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van toezicht.

  • 3 De voorzitter wordt benoemd, gehoord de raad van toezicht.

  • 4 De leden van de raad van toezicht hebben op persoonlijke titel zitting in de raad en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

Artikel 4k

  • 1 De voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een tijdvak van vier jaren en zijn aansluitend éénmalig voor een tijdvak van vier jaren herbenoembaar.

  • 2 De leden van de raad van toezicht kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen ontslag worden verleend.

  • 3 Zolang in een vacature van de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht, met de bevoegdheid van de volledige raad. Betreft het de vacature van de voorzitter dan wijzen de overblijvende leden uit hun midden een lid aan dat tijdelijk als voorzitter fungeert.

  • 4 Indien een lid wordt benoemd ter vervanging van een tussentijds opengevallen plaats, bepaalt Onze Minister het tijdvak van de benoeming.

  • 5 De raad van toezicht verschaft Onze Minister alle verlangde inlichtingen, met inachtneming van het door Onze Minister vastgestelde informatiestatuut.

Artikel 4l

  • 1 De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van de directie en staat die met raad terzijde.

  • 2 Goedkeuring door de raad van toezicht behoeven in ieder geval de besluiten van de directie betreffende:

    • a. de reglementen, bedoeld in de artikelen 4o en 4r;

    • b. investeringen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • c. wijzigingen in de rechtspositie van het personeel;

    • d. de bij of krachtens deze wet aan Onze Minister uit te brengen rapportages.

  • 3 Onze Minister kan bepalen dat de directie de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of dat de directie, ingeval Onze Minister een beslissing als bedoeld in dat artikel aan zijn voorafgaande instemming heeft onderworpen, die beslissing pas aan hem kan voorleggen nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben.

  • 4 De directie behoeft in elk geval de voorafgaande instemming van de raad van toezicht voor de besluiten betreffende:

    • a. de begroting;

    • b. de vaststelling van de tarieven, bedoeld in artikel 4b, eerste lid, onderdeel n, de tarieven die voortvloeien uit artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, alsmede van de wijze van betaling van deze tarieven;

    • c. het jaarverslag en de jaarrekening;

    • d. het bestuursreglement, bedoeld in artikel 4n;

    • e. het financiële meerjarenbeleidsplan;

    • f. de uitbreiding van de keuringscapaciteit als bedoeld in artikel 78, tweede lid;

    • g. het sluiten van overeenkomsten van zwaarwegend belang.

  • 5 De in het vierde lid, onderdelen e tot en met g genoemde besluiten behoeven de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 6 De raad van toezicht kan geen rechtsgeldige besluiten nemen indien niet ten minste de meerderheid van de leden ter vergadering aanwezig is.

  • 7 De raad van toezicht stelt bij reglement zijn werkwijze vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 8 De vergaderingen van de raad van toezicht zijn niet openbaar.

Artikel 4m

  • 1 De raad van toezicht heeft een eigen secretariaat; de kosten daarvan komen ten laste van de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Onze Minister kan aan de leden van de raad van toezicht, ten laste van de Dienst Wegverkeer, een vergoeding toekennen voor hun werkzaamheden.

  • 3 De leden van de raad van toezicht hebben aanspraak op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte reis- en verblijfskosten.

Paragraaf 5. Personeel van de organisatie

Artikel 4o

  • 1 Het personeel van de Dienst Wegverkeer, de leden van de directie daaronder begrepen, is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, behoudens degenen met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht.

  • 2 De directie stelt bij reglement de regeling van de rechtstoestand van het personeel vast.

  • 3 Onverminderd hetgeen reeds bij of krachtens de wet is geregeld, geeft het reglement, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval voorschriften betreffende de volgende onderwerpen:

    • a. aanstelling;

    • b. schorsing;

    • c. ontslag;

    • d. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;

    • e. bezoldiging;

    • f. wachtgeld;

    • g. diensttijden;

    • h. verlof en vakantie;

    • i. voorzieningen in verband met ziekte;

    • j. bescherming bij de arbeid;

    • k. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;

    • l. medezeggenschap;

    • m. overige rechten en verplichtingen van het personeel;

    • n. disciplinaire maatregelen;

    • o. de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gevoerd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand en de bezoldiging van het personeel van de Dienst Wegverkeer;

    • p. een geschillenregeling met betrekking tot de in de onderdelen l en o genoemde onderwerpen.

Paragraaf 6. Financiële bepalingen

Artikel 4p

De inkomsten van de Dienst Wegverkeer bestaan uit:

  • a. de opbrengst van de tarieven en overige heffingen;

  • b. vergoedingen voor verrichte diensten;

  • c. andere baten hoe ook genoemd.

Artikel 4q

  • 2 Het tarief, bedoeld in artikel 48, eerste lid, voor de aanvraag van een inschrijving en tenaamstelling in het kentekenregister omvat mede een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld bedrag dat strekt ter dekking van de kosten van:

    • a. het registreren van keuringsrapporten,

    • b. het ongeldig verklaren van kentekenbewijzen, tenzij de Dienst Wegverkeer ingevolge artikel 52c, tweede lid, een tarief voor de ongeldigheid heeft vastgesteld,

    • c. het verstrekken van gegevens uit het kentekenregister als bedoeld in artikel 43, eerste en tweede lid, en bij algemene maatregel van bestuur te bepalen verstrekkingen,

    • d. het behandelen van klachten en ingevolge de Algemene wet bestuursrecht ingediende bezwaarschriften en beroepsschriften gericht op het handelen van de Dienst Wegverkeer,

    • e. het opsporen van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten voor zover ambtenaren van de Dienst Wegverkeer daarmee ingevolge artikel 159 zijn belast,

    • f. het beheer en instandhouding van het in artikel 13, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bedoelde register,

    • g. het verstrekken van gegevens uit het in onderdeel f genoemde register aan degenen die ingevolge de in artikel 38, tweede lid van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bedoelde algemene maatregel van bestuur niet tot betaling van het ter zake vastgestelde tarief zijn gehouden,

    • h. de inspectie bedoeld in artikel 45a, tweede lid, indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer blijkt dat de gegevens juist in het kentekenregister zijn opgenomen dan wel de onjuistheid van een gegeven degene aan wie het kentekenbewijs voor het geïnspecteerde voertuig is afgegeven niet kan worden tegengeworpen,

    • i. het toezicht op het terugroepen door de fabrikant van reeds in de handel gebrachte voertuigen,

    • j. het uitvoeren van experimenten op grond van artikel 186, eerste en tweede lid, en het opstellen van het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van experimenten op grond van artikel 186, derde lid,

    • k. het uitvoeren van de op grond van artikel 4b, eerste lid, onderdeel r, opgedragen taken,

    • l. verstrekkingen waarbij inning van het tarief meer kost dan het te innen tarief.

Artikel 4r

De directie stelt bij reglement richtlijnen vast voor het voeren van een ordelijk financieel beheer van de Dienst Wegverkeer.

Artikel 4t

  • 1 De directie dient het financiële meerjarenbeleidsplan, waarmee de raad van toezicht heeft ingestemd, voor 1 oktober voorafgaand aan het boekjaar, in bij Onze Minister.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de inrichting van het financiële meerjarenbeleidsplan en kunnen aandachtspunten worden vastgesteld voor de accountantscontrole.

Paragraaf 7. Overige bepalingen

Artikel 4u

  • 1 Onze Minister stelt regels over de uitoefening van het toezicht op de Dienst Wegverkeer door Onze Minister en de raad van toezicht.

  • 2 Onze Minister verstrekt de Dienst Wegverkeer de inlichtingen die deze voor zijn taakuitoefening redelijkerwijs nodig heeft.

  • 3 Onze Minister stelt een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot de informatie-uitwisseling tussen Onze Minister en de Dienst Wegverkeer.

Artikel 4v

  • 1 Waar in deze wet dan wel de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de goedkeuring van Onze Minister is vereist, verleent dan wel onthoudt deze die goedkeuring binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring onderhevige stukken.

  • 2 Met goedkeuring wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring is verleend of onthouden.

Artikel 4w

  • 1 Waar ingevolge deze wet de goedkeuring dan wel instemming door de raad van toezicht is vereist, verleent of onthoudt deze die goedkeuring dan wel die instemming binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring dan wel instemming onderhevige stukken.

  • 2 Met goedkeuring dan wel instemming wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring dan wel de instemming is verleend of onthouden.

Artikel 4wa

Zolang de begroting niet is goedgekeurd, is de directie gerechtigd gedurende ten hoogste de eerste zes maanden van het nieuwe boekjaar voor iedere maand uitgaven te doen ter grootte van 115% van een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar.

Artikel 4x

Indien de Dienst Wegverkeer een bij of krachtens een andere wet dan deze wet opgedragen taak naar het oordeel van Onze Minister niet langer naar behoren verricht, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen na overleg met Onze Minister(s) wie het aangaat.

Hoofdstuk IB. Het CBR

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 4z

  • 1 Er is een Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, in het maatschappelijk verkeer aangeduid als CBR. Het bureau bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Rijswijk.

Artikel 4z1

Bij de toepassing van de taken op het gebied van de beoordeling van de rijvaardigheid, neemt het CBR de bij ministeriële regeling aangewezen richtlijn, of de aangewezen onderdelen daarvan, in acht.

Paragraaf 2. Taken van het CBR

Artikel 4aa

  • 1 Het CBR is belast met de volgende taken:

    • a. het beoordelen van de rijvaardigheid;

    • b. het beoordelen van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen;

    • c. het opleggen van onderzoeken naar de rijvaardigheid en de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van houders van rijbewijzen ten aanzien van wie een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid of geschiktheid bestaat;

    • d. het opleggen van educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen;

    • e. het opleggen en uitvoeren van het alcoholslotprogramma;

    • f. het schorsen van de geldigheid van rijbewijzen;

    • g. het ongeldig verklaren van rijbewijzen;

    • h. het verlenen van ontheffingen als bedoeld in artikel 149, tweede lid;

    • i. het afgeven van gehandicaptenparkeerkaarten aan aanvragers die niet als ingezetene zijn ingeschreven in de basisregistratie personen;

    • j. het beoordelen van de vakbekwaamheid van bestuurders in het goederen- en personenvervoer over de weg;

    • k. het erkennen van opleidingscentra voor het verrichten van nascholing en het certificeren van cursussen met betrekking tot vakbekwaamheid bestuurders goederen- en personenvervoer over de weg en het registreren van nascholing;

    • l. het houden van toezicht op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de in onderdeel k bedoelde erkenningen;

    • m. het uitreiken van Nederlandse omwisselingscertificaten en deelcertificaten vakbekwaamheid bestuurders goederen- en personenvervoer over de weg;

    • n. het ongeldig verklaren van getuigschriften van vakbekwaamheid, getuigschriften van nascholing en Nederlandse omwisselingscertificaten;

    • o. het verwerken van gegevens, waaronder mede begrepen gegevens betreffende iemands gezondheid, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarmee het CBR bij of krachtens deze wet is belast, alsmede van de taken waarmee het CBR bij of krachtens andere wetten is belast;

    • p. het met inachtneming van artikel 4am vaststellen van de tarieven, alsmede het vaststellen van de wijze van betaling van deze tarieven, voor het verrichten van taken waarvoor het CBR bij of krachtens deze wet bevoegd is, alsmede voor de bij of krachtens andere wetten opgedragen taken;

    • q. het verstrekken van gegevens voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarmee het CBR dan wel andere organisaties bij of krachtens deze wet zijn belast;

    • r. het in stand houden en beheren van een systeem waarin rijscholen kunnen worden ingeschreven, franchiserelaties tussen rijscholen en overdrachten van rijscholen kunnen worden geregistreerd en waarmee rijscholen examens bij het CBR kunnen reserveren;

    • s. het informeren van rijscholen over relevante ontwikkelingen voor hun taakuitvoering.

  • 2 Bij de toepassing van de taken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, neemt het CBR de bij ministeriële regeling aangewezen richtlijn of de aangewezen onderdelen daarvan, in acht.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen c tot en met g, wordt onder rijbewijzen mede verstaan rijbewijzen, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

  • 4 Voorts is het CBR belast met:

    • a. de bij of krachtens andere wetten opgedragen taken, en

    • b. andere bij regeling van Onze Minister opgedragen taken waarbij regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de tarieven van deze taken.

Artikel 4ab

Beleidsregels omtrent de uitoefening van de bij of krachtens andere wetten dan deze wet aan het CBR opgedragen taken worden door Onze Minister vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het aangaat.

Paragraaf 3. De organen

Artikel 4ad

  • 1 De directie bestaat uit maximaal twee leden.

  • 2 Het lidmaatschap van de directie is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht.

  • 3 In geval van schorsing of ontstentenis van een lid van de directie voorziet Onze Minister in de waarneming van diens functie.

  • 4 De leden van de directie worden benoemd voor een periode van ten hoogste 4 jaren en kunnen terstond éénmaal opnieuw worden benoemd.

  • 5 De directie stelt bij bestuursreglement haar werkwijze vast.

Artikel 4ae

  • 1 De directie is belast met de dagelijkse leiding van het CBR.

  • 2 Alle bevoegdheden van het CBR die niet bij of krachtens deze wet aan de raad van toezicht zijn opgedragen, komen toe aan de directie.

Artikel 4af

  • 1 De directie vertegenwoordigt het CBR in en buiten rechte.

  • 2 De directie kan onder haar verantwoordelijkheid de vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan een of meer directieleden of andere personen. Zij kan bepalen dat deze vertegenwoordiging uitsluitend betrekking heeft op bepaalde onderdelen van de taak van het CBR dan wel op bepaalde aangelegenheden.

Artikel 4ag

  • 1 De directie verstrekt de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen en andere gegevens.

  • 2 De directe legt jaarlijks, en voorts tussentijds indien hiertoe naar het oordeel van de raad van toezicht aanleiding bestaat, aan de raad van toezicht verantwoording af over het door haar gevoerde beleid.

Artikel 4ah

  • 1 De raad van toezicht bestaat uit vijf leden, waaronder de voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van toezicht.

  • 3 Onze Minister benoemt de voorzitter, gehoord de raad van toezicht.

  • 4 De leden van de raad van toezicht hebben op persoonlijke titel zitting in de raad en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 5 De raad van toezicht verschaft Onze Minister alle verlangde inlichtingen, met inachtneming van het door Onze Minister vastgestelde informatiestatuut.

Artikel 4ai

  • 1 De voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een tijdvak van vier jaren en zijn aansluitend éénmalig voor een tijdvak van vier jaren herbenoembaar.

  • 2 De leden van de raad van toezicht kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen ontslag worden verleend.

  • 3 Zolang in een vacature van de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht, met de bevoegdheid van de volledige raad. Betreft het de vacature van de voorzitter dan wijzen de overblijvende leden uit hun midden een lid aan dat tijdelijk als voorzitter fungeert.

  • 4 Indien een lid wordt benoemd ter vervanging van een tussentijds opengevallen plaats, bepaalt Onze Minister het tijdvak van de benoeming.

Artikel 4aj

  • 1 De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van de directie en staat die met raad terzijde.

  • 2 Goedkeuring door de raad van toezicht behoeven in ieder geval de besluiten van de directie betreffende:

    • a. het reglement, bedoeld in artikel 4an;

    • b. investeringen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • c. wijzigingen in de rechtspositie van het personeel;

    • d. de bij of krachtens deze wet aan Onze Minister uit te brengen rapportages.

  • 3 Onze Minister kan bepalen dat de directie de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of dat de directie, ingeval Onze Minister een beslissing als bedoeld in dat artikel aan zijn voorafgaande instemming heeft onderworpen, die beslissing pas aan hem kan voorleggen nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben.

  • 4 De directie behoeft in elk geval de voorafgaande instemming van de raad van toezicht voor de besluiten betreffende:

    • a. de begroting;

    • b. de vaststelling van de tarieven, bedoeld in artikel 4aa, eerste lid, onderdeel p, de tarieven die voortvloeien uit artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, alsmede de wijze van betaling van deze tarieven;

    • c. het jaarverslag en de jaarrekening;

    • d. het bestuursreglement, bedoeld in artikel 4ad, vijfde lid;

    • e. het financiële meerjarenbeleidsplan;

    • f. het sluiten van overeenkomsten van zwaarwegend belang.

  • 5 De in het vierde lid, onderdelen e en f genoemde besluiten behoeven de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 6 De raad van toezicht kan geen rechtsgeldige besluiten nemen indien niet ten minste de meerderheid van de leden ter vergadering aanwezig is.

  • 7 De raad van toezicht stelt bij reglement zijn werkwijze vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 8 De vergaderingen van de raad van toezicht zijn niet openbaar.

Artikel 4ak

  • 1 Onze Minister kan aan de leden van de raad van toezicht, ten laste van het CBR, een vergoeding toekennen voor hun werkzaamheden.

  • 2 De leden van de raad van toezicht hebben aanspraak op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte reis- en verblijfkosten.

  • 3 De raad van toezicht heeft een eigen secretariaat; de kosten daarvan komen ten laste van het CBR.

Paragraaf 4. Financiële bepalingen

Artikel 4al

De inkomsten van het CBR bestaan uit:

  • a. de opbrengsten van de tarieven en overige heffingen;

  • b. vergoedingen voor verrichte diensten;

  • c. andere baten hoe ook genoemd.

Artikel 4am

De hoogte van de tarieven, bedoeld in artikel 4aa, eerste lid, onderdeel p wordt gerelateerd aan de met de uitvoering van de taak redelijkerwijs gemoeide kosten.

Artikel 4an

De directie stelt bij reglement richtlijnen vast voor het voeren van een ordelijk financieel beheer van het CBR.

Artikel 4ap

  • 1 De directie dient het financiële meerjarenbeleidsplan, waarmee de raad van toezicht heeft ingestemd, voor 1 oktober voorafgaande aan het boekjaar, in bij Onze Minister.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de inrichting van het financiële meerjarenbeleidsplan en kunnen aandachtspunten worden vastgesteld voor de accountantscontrole.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 4aq

  • 1 Onze Minister stelt regels over de uitoefening van het toezicht op het CBR door Onze Minister en de raad van toezicht.

  • 2 Onze Minister verstrekt het CBR de inlichtingen die het CBR voor zijn taakuitoefening redelijkerwijs nodig heeft.

  • 3 Onze Minister stelt een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot de informatie-uitwisseling tussen Onze Minister en het CBR.

Artikel 4ar

  • 1 Waar in deze wet dan wel de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de goedkeuring van Onze Minister is vereist, verleent dan wel onthoudt deze die goedkeuring binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring onderhevige stukken.

  • 2 Met goedkeuring wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring is verleend of onthouden.

Artikel 4as

  • 1 Waar ingevolge deze wet de goedkeuring dan wel de instemming door de raad van toezicht is vereist, verleent of onthoudt deze die goedkeuring dan wel die instemming binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring dan wel instemming onderhevige stukken.

  • 2 Met goedkeuring dan wel instemming wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring dan wel de instemming is verleend of onthouden.

Artikel 4at

Zolang de begroting niet is goedgekeurd, is de directie gerechtigd gedurende ten hoogste zes maanden van het nieuwe boekjaar voor iedere maand uitgaven te doen ter grootte van 115% van een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar.

Artikel 4au

Indien het CBR een bij of krachtens een andere wet dan deze wet opgedragen taak naar het oordeel van Onze Minister niet langer naar behoren verricht, kan Onze Minister de nodige voorzieningen treffen na overleg met Onze Minister wie het aangaat.

Hoofdstuk IC. Toezicht op keuringsinstellingen en onderzoeksgerechtigden

Artikel 4av

  • 1 Keuringsinstellingen, aangewezen ingevolge de artikelen 71a, 84, eerste lid, 101, eerste lid, en 132e, vijfde lid, en 106a, derde lid, jo. 101, eerste lid, en de ingevolge deze artikelen erkende onderzoeksgerechtigden en instellingen, verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die deze ten behoeve van zijn taakuitoefening nodig oordeelt. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze noodzakelijk is.

  • 2 Onze Minister kan aan de in het eerste lid bedoelde keuringsinstellingen, onderzoeksgerechtigden en instellingen aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitvoering van de taak waarvoor zij zijn aangewezen.

  • 3 Onze Minister kan tarieven vaststellen die de in het eerste lid bedoelde keuringsinstellingen, onderzoeksgerechtigden en instellingen ten hoogste mogen berekenen voor de door hen verrichte werkzaamheden in het kader van de uitvoering van de taak waarvoor zij zijn aangewezen. Daarbij kunnen voor verschillende werkzaamheden verschillende tarieven worden vastgesteld.

  • 4 Indien een keuringsinstelling als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van Onze Minister haar taak verwaarloost, kan Onze Minister de aanwijzing intrekken.

  • 5 Over de uitoefening van het toezicht op keuringsinstellingen, onderzoeksgerechtigden en instellingen als bedoeld in het eerste lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.

Hoofdstuk II. Verkeersgedrag

§ 1. Gedragsregels

Artikel 5

Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

Artikel 6

Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.

Artikel 7

  • 1 Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:

    • a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;

    • b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig.

Artikel 8

  • 1 Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.

  • 2 Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

    • a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

    • b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken, en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

    • a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

    • b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed.

  • 4 In afwijking van het tweede lid is het derde lid van overeenkomstige toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig:

    • a. die zonder dat aan hem een rijbewijs is afgegeven een motorrijtuig bestuurt voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is, of

    • b. aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, tot het tijdstip waarop hij na beëindiging van het alcoholslotprogramma overeenkomstig artikel 132d, eerste of derde lid, overeenkomstig de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een rijbewijs zonder de voor deelname aan het alcoholslotprogramma vastgestelde codering heeft verkregen.

  • 5 Het is verboden een motorrijtuig als bestuurder te doen besturen door een persoon waarvan men weet of redelijkerwijs moet weten dat deze verkeert in een toestand als in het eerste, tweede of derde lid is omschreven.

  • 6 Voor de toepassing van het derde lid wordt onder een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.

Artikel 9

  • 1 Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, verboden gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid is ontzegd, op de weg een motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 2 Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, indien aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van die categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur te besturen of als bestuurder te doen besturen. Hetzelfde verbod geldt voor degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, tenzij aan hem, nadat hij aan deze voorwaarden heeft voldaan, een ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven.

  • 3 Het tweede lid geldt niet ten aanzien van de bestuurder van een motorrijtuig gedurende de tijd dat aan hem ter verkrijging van een rijbewijs voor de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft, rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven en gedurende de tijd dat door hem een rijproef wordt afgelegd in het kader van een onderzoek, door of vanwege de overheid ingesteld, naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.

  • 4 Het is degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs is gevorderd, dan wel wiens rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 5 Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen is geschorst, verboden gedurende de tijd dat de schorsing van kracht is, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking heeft, te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 6 Het vierde en het vijfde lid gelden niet ten aanzien van de bestuurder van een motorrijtuig gedurende de tijd dat door hem een rijproef wordt afgelegd in het kader van een ingevolge artikel 131, eerste lid, onderdeel c, gevorderd onderzoek. Voorts geldt het vijfde lid niet ten aanzien van de bestuurder van een motorrijtuig gedurende de tijd dat aan hem, ter voorbereiding op een onderzoek naar de rijvaardigheid in het kader van een ingevolge artikel 131, eerste lid, onderdeel c, gevorderd onderzoek, rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven.

  • 7 Het is degene van wie ingevolge artikel 164 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs is gevorderd, dan wel van wie zodanig bewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 9 Het is degene die op grond van artikel 132c, eerste lid, onderdeel d, de feitelijke beschikking heeft gekregen over een rijbewijs waarop de bij ministeriële regeling vastgestelde codering voor deelname aan het alcoholslot is vermeld, verboden een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, niet zijnde een bromfiets, te besturen:

    • a. dat niet is voorzien van een alcoholslot als bedoeld in artikel 132e, eerste lid,

    • b. waarvan het kenteken in het in artikel 129a bedoelde register aan hem is gekoppeld, terwijl het motorrijtuig is voorzien van een niet-werkend alcoholslot als bedoeld in artikel 132e, eerste lid,

    • c. waarin wel een alcoholslot als bedoeld in artikel 132e, eerste lid, is ingebouwd, maar waarvan het kenteken in het in artikel 129a bedoelde register niet aan hem is gekoppeld, of

    • d. terwijl een ander dan de bestuurder heeft geblazen in het alcoholslot als bedoeld in artikel 132e, eerste lid, een en ander tot het tijdstip waarop hij na beëindiging van het alcoholslotprogramma overeenkomstig artikel 132d, eerste of derde lid, overeenkomstig de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een rijbewijs zonder de voor deelname aan het alcoholslotprogramma vastgestelde codering heeft verkregen.

  • 10 Voor de toepassing van het tweede, vierde, vijfde, zesde en achtste lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.

Artikel 10

  • 1 Het is verboden op de weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen.

  • 2 Onder wedstrijd wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties hetzij van de deelnemers, hetzij van de voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen.

  • 3 Als deelnemer wordt beschouwd de bestuurder van een voertuig waarmee aan een wedstrijd wordt deelgenomen, en de eigenaar of houder van een voertuig, die daarmee aan een wedstrijd doet of laat deelnemen.

Artikel 11

Het is verboden opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend motorrijtuig op de weg te gebruiken.

Artikel 12

  • 1 Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de aanwijzingen die door de in artikel 159 bedoelde personen dan wel door andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van personen ter zake van het verkeer op de weg worden gegeven.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen mogen slechts worden gegeven in het belang van de veiligheid op de weg, de instandhouding van de weg en de bruikbaarheid daarvan, of de vrijheid van het verkeer dan wel in het belang van met toestemming van Onze Minister verrichte onderzoeken ten behoeve van het verkeer.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het bepaalde in het eerste lid, alsmede met betrekking tot:

    • a. de opleiding en examinering van verkeersregelaars en de afgifte, of weigering daarvan, en geldigheidsduur van examencertificaten en herhalingscertificaten;

    • b. de erkenning, of de weigering daarvan, door Onze Minister van examencertificaten of herhalingscertificaten, de voorschriften die aan die erkenning kunnen worden verbonden en de intrekking van die erkenning;

    • c. de opleiding van verkeersbrigadiers;

    • d. de aanstelling van verkeersregelaars, de verlenging en intrekking van die aanstelling, de afgifte van de aanstellingspas aan verkeersregelaars en de inname van die pas in gevallen waarin het verkeer in gevaar is of kan worden gebracht, alsmede de aanstelling van verkeersbrigadiers;

    • e. de uitrusting, de verzekering, de wijze en plaats van taakuitoefening, en het toezicht op verkeersregelaars en verkeersbrigadiers.

Artikel 13

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld betreffende het gedrag van verkeersdeelnemers.

  • 2 In de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen kunnen bij ministeriële regeling voorschriften ter uitvoering van die regels worden vastgesteld.

§ 2. Verkeerstekens en maatregelen op of aan de weg

Artikel 14

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent het toepassen van verkeerstekens en onderborden alsmede omtrent het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld betreffende het toepassen van verkeerstekens en onderborden. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende inrichting, plaatsing, kleur, afmeting en materiaal van verkeerstekens en onderborden.

Artikel 15

  • 1 De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

  • 2 Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Artikel 16

  • 1 De in artikel 15 bedoelde verkeerstekens en onderborden worden geplaatst of verwijderd, en de daar bedoelde maatregelen worden getroffen, door de zorg van het gezag dat het verkeersbesluit heeft genomen.

  • 2 Verkeerstekens en onderborden, die niet worden geplaatst of verwijderd krachtens een verkeersbesluit, worden geplaatst of verwijderd door de zorg van het openbaar lichaam dat het beheer heeft over de weg of, indien geen openbaar lichaam het beheer heeft, door de zorg van de eigenaar van de weg.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden de verkeerstekens aangewezen die onderdeel uitmaken van de categorie bewegwijzering.

  • 4 Plaatsing of verwijdering van de bewegwijzering vindt uitsluitend plaats in overeenstemming met een vastgesteld ontwerp als bedoeld in artikel 16a, eerste lid.

Artikel 16a

  • 1 Onze Minister stelt, na overleg met de betrokken openbare lichamen en eigenaren van wegen, ontwerpen vast voor de bewegwijzering.

  • 2 Een ontwerp bevat:

    • a. de bestemmingen waarop het ontwerp betrekking heeft;

    • b. een overzicht van de bestaande bewegwijzering en van de mogelijke routes waarlangs die bestemmingen veilig en efficiënt kunnen worden bereikt;

    • c. te plaatsen en te verwijderen bewegwijzering alsmede een aanduiding van de locaties waar de bewegwijzering moet worden geplaatst of verwijderd;

    • d. de vormgeving van de te plaatsen bewegwijzering, en

    • e. de consequenties van het ontwerp voor de bewegwijzering op andere wegen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake de inhoud van een ontwerp en de uitvoering van het eerste lid.

Artikel 16b

  • 1 Onze Minister houdt een register bij waarin gegevens worden verwerkt inzake ontwerpen voor bewegwijzering, alsmede de uitvoering daarvan.

  • 2 Het openbaar lichaam dat het beheer heeft over de weg waarop het ontwerp betrekking heeft of waarvoor het ontwerp mogelijk gevolgen heeft, of, indien geen openbaar lichaam het beheer heeft, de eigenaar van die weg, verstrekt aan Onze Minister de gegevens:

    • a. die nodig zijn om het ontwerp, bedoeld in artikel 16a, eerste lid, tot stand te kunnen brengen, en

    • b. inzake de uitvoering van die ontwerpen, zoals gerealiseerd.

  • 3 Onze Minister verstrekt gegevens uit het register aan de in het tweede lid bedoelde openbare lichamen of eigenaren voor de uitvoering van hun publieke taken. Openbare gegevens uit het register waarop geen intellectuele eigendomsrechten van derden rusten, worden tevens beschikbaar gesteld voor hergebruik als bedoeld in de Wet hergebruik van overheidsinformatie, zonder dat een daartoe strekkend verzoek als bedoeld in die wet hoeft te worden ingediend.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van het eerste tot en met het derde lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 17

In de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen kan bij de plaatsing en verwijdering van verkeerstekens en het treffen van maatregelen op of aan de weg, worden afgeweken van de artikelen 15 en 16. Indien het als gevolg van dringende omstandigheden niet mogelijk is de verkeerstekens in de voorgeschreven uitvoering te plaatsen, kan de door het teken aangeduide informatie op andere duidelijke wijze kenbaar worden gemaakt.

Artikel 18

  • 1 Verkeersbesluiten worden genomen:

    • a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;

    • b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;

    • c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;

    • d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.

  • 2 Indien het beheer over een weg wordt overgedragen, blijven de verkeersbesluiten die de oorspronkelijke wegbeheerder ten aanzien van het verkeer op die weg heeft vastgesteld, van kracht totdat zij zijn vervangen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.

Artikel 19

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen aan besturen van waterschappen de aanwijzing geven om op buiten de bebouwde kom gelegen wegen, ten aanzien waarvan die organen bevoegd zijn tot het nemen van verkeersbesluiten, binnen dertien weken een verkeersbesluit van een daarbij aan te geven inhoud te nemen en uit te voeren.

  • 2 Het eerste lid mag worden toegepast, indien:

    • a. op een buiten de bebouwde kom gelegen weg, die bij meerdere organen in beheer is, naar het oordeel van gedeputeerde staten een of meerdere niet op elkaar afgestemde verkeersbesluiten van kracht zijn, die zodanige afstemming behoeven met het oog op de belangen, omschreven in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, c en d, en tweede lid, of

    • b. gedeputeerde staten van oordeel zijn dat het nemen van een verkeersbesluit noodzakelijk is ter bescherming van de belangen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3 Gedeputeerde staten dienen voorafgaande aan het geven van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid overleg te voeren met het betrokken bestuur.

  • 4 Het betrokken bestuur is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid op te volgen en uit te voeren.

  • 5 Indien een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid niet wordt opgevolgd of uitgevoerd, gaan gedeputeerde staten op kosten van het betrokken bestuur tot het nemen van het verkeersbesluit en zo nodig tot de uitvoering daarvan over.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld over de totstandkoming en de inhoud van de in het eerste lid bedoelde aanwijzingen alsmede over hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijk is.

Artikel 20

Een belanghebbende kan tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.

§ 3. Vaststelling bebouwde kom

Artikel 20a

  • 1 De grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente worden vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels inzake de vaststelling van bebouwde kommen vastgesteld.

Hoofdstuk IIA. Aanwijzing bromfietsen waarvoor geen Europese typegoedkeuring vereist is

Artikel 20b

  • 1 Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de aanwijzing.

Hoofdstuk III. Toelating en goedkeuring

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 21

  • 1 Bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers dienen te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg.

  • 2 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend als typegoedkeuring, dan wel, met betrekking tot voertuigen, als goedkeuring voor een individueel voertuig.

  • 3 Bij ministeriële regeling aan te wijzen productieprocessen van bepaalde categorieën voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers dienen te zijn goedgekeurd alvorens de producten voortkomend uit die productieprocessen worden toegelaten tot het verkeer op de weg.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kunnen bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers worden aangewezen, waarvoor geen typegoedkeuring overeenkomstig in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften vereist is, worden toegelaten tot het verkeer op de weg zonder te zijn goedgekeurd.

  • 5 Voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers die niet dienen te zijn goedgekeurd voor de toelating tot het verkeer op de weg kan een typegoedkeuring verleend worden.

§ 2. Typegoedkeuring en goedkeuring productieprocessen van voertuigen en voertuigonderdelen

Artikel 22

  • 1 Een typegoedkeuring wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het uitrustingstuk of de voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen. Deze eisen kunnen betrekking hebben op de technische staat, de specificaties, de prestaties of de uitrusting van het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het uitrustingstuk of de voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers.

  • 2 De Dienst Wegverkeer kan de typegoedkeuring weigeren als hij van oordeel is dat het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het uitrustingstuk of de voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers een ernstig gevaar vormt voor de verkeersveiligheid, de volksgezondheid of het milieu.

  • 3 Met een typegoedkeuring wordt gelijkgesteld een typegoedkeuring:

    • a. die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die is verleend overeenkomstig de op het betrokken voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers betrekking hebbende, in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften, of die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in Zwitserland indien dit voorvloeit uit de op 21 juni 1999 te Luxemburg tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling (PbEG L 114);

    • b. die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en is verleend overeenkomstig de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen;

    • c. als bedoeld in artikel 22a, eerste lid.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld betreffende de organisatie van de aanvrager, het proces volgens hetwelk de aanvrager zijn werkzaamheden verricht, het door de aanvrager voor de keuring ter beschikking stellen van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, het door de aanvrager overleggen van bescheiden en verstrekken van inlichtingen ter zake van de keuring alsmede betreffende de wijze waarop de keuring wordt verricht.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot in het kader van een typegoedkeuringsprocedure op basis van in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften op de Dienst Wegverkeer of de fabrikant van een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers rustende verplichtingen.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot op voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, behorende tot een goedgekeurd type, aan te brengen keurmerken, aanduidingen of gegevens.

Artikel 22a

  • 1 Ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, verleent de Dienst Wegverkeer op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief, een typegoedkeuring indien het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het uitrustingstuk of de voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers, waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de eisen van het bij ministeriële regeling bekendgemaakte besluit.

Artikel 22b

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan met het oog op het verlenen van een typegoedkeuring als bedoeld in artikel 22, eerste lid, op aanvraag een technische dienst aanwijzen om namens hem bepaalde voor goedkeuring noodzakelijke tests te verrichten, indien uit een door de Dienst Wegverkeer opgesteld beoordelingsverslag of uit een door een accrediteringsinstantie afgegeven accrediteringscertificaat blijkt dat deze dienst voldoet aan de daarvoor bij ministeriële regeling gestelde eisen.

  • 2 De Dienst Wegverkeer houdt toezicht op de op grond van het eerste lid aangewezen technische dienst. De aangewezen technische dienst is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door de Dienst Wegverkeer ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

  • 3 Met een technische dienst wordt gelijk gesteld een technische dienst die beschikt over een beoordelingsverslag opgesteld door de daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, dan wel over een accrediteringscertificaat afgegeven door een accrediteringsinstantie uit die andere lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, voor zover hieruit blijkt dat deze dienst voldoet aan eisen die tenminste gelijkwaardig zijn aan de in het eerste lid bedoelde eisen.

  • 4 De aanwijzing wordt ingetrokken indien de technische dienst die was aangewezen, daarom verzoekt.

  • 5 De Dienst Wegverkeer kan een aanwijzing intrekken indien de aangewezen technische dienst niet meer voldoet aan de voor de aanwijzing gestelde eisen.

  • 6 De Dienst Wegverkeer kan een aanwijzing schorsen voor een door hem daarbij vast te stellen termijn die ten hoogste twaalf weken bedraagt.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen bepalingen worden gesteld ter uitvoering van dit artikel. Hierbij kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het door de aanvrager overleggen van bescheiden of verstrekken van nadere inlichtingen, betreffende de wijze waarop toezicht wordt gehouden en de verplichting tot medewerking daaraan van degene die is aangewezen als technische dienst.

Artikel 23

  • 1 De Dienst Wegverkeer houdt toezicht op het overeenstemmen van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, die doorgaan voor goedgekeurd, met het type waarvoor de goedkeuring is verleend. Tot dit toezicht kan behoren het steekproefsgewijs keuren van tot een type waarvoor de goedkeuring is verleend, behorende voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers. Voorts kan tot het toezicht behoren het periodiek controleren van de organisatie van degene aan wie de goedkeuring is verleend alsmede het proces volgens hetwelk hij zijn werkzaamheden verricht. Degene aan wie de goedkeuring is verleend, is gehouden aan voor het houden van het toezicht noodzakelijke werkzaamheden medewerking te verlenen.

  • 2 Degene aan wie een goedkeuring is verleend, is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de verplichting tot medewerking daaraan van degene aan wie een goedkeuring is verleend.

Artikel 23a

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan met het oog op de uitoefening van het toezicht als bedoeld in artikel 23, eerste lid, op aanvraag een technische dienst aanwijzen om namens hem bepaalde toezichtstaken uit te voeren, indien uit een door de Dienst Wegverkeer opgesteld beoordelingsverslag of uit een door een accrediteringsinstantie afgegeven accrediteringscertificaat blijkt dat deze dienst voldoet aan de daarvoor bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Artikel 24

Bij ministeriële regeling wordt bepaald wanneer een typegoedkeuring vervalt.

Artikel 25

  • 1 De Dienst Wegverkeer trekt een typegoedkeuring in, indien degene aan wie de goedkeuring is verleend, daarom verzoekt.

  • 2 De Dienst Wegverkeer kan een typegoedkeuring intrekken, indien:

    • a. degene aan wie de goedkeuring is verleend een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers doet of laat doorgaan voor goedgekeurd, terwijl dat voertuig, dat systeem, dat onderdeel, die technische eenheid, dat uitrustingstukken of die voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers niet overeenstemt met het type waarvoor de goedkeuring is verleend,

    • b. degene aan wie de goedkeuring is verleend, de verplichting, vervat in artikel 23, tweede lid, niet nakomt,

    • c. degene aan wie de goedkeuring is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de goedkeuring voortvloeiende verplichtingen, of

    • d. blijkt dat de goedkeuring ten onrechte is verleend.

§ 2a. Goedkeuring productieprocessen

Artikel 25a

  • 1 Een goedkeuring van een productieproces wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het productieproces van het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het uitrustingstuk of de voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers, waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg. Deze eisen kunnen betrekking hebben op het proces volgens hetwelk de aanvrager zijn werkzaamheden met betrekking tot de productie van het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het uitrustingstuk of de voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers verricht.

  • 2 Met een goedkeuring van een productieproces wordt gelijkgesteld een goedkeuring van productieprocessen van voertuigen en voertuigonderdelen:

    • a. die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en is verleend overeenkomstig de op het betrokken voertuig, systeem, onderdeel of de technische eenheid betrekking hebbende, in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften;

    • b. die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en is verleend overeenkomstig de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld betreffende de organisatie van de aanvrager, het door de aanvrager voor de keuring ter beschikking stellen van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, het door de aanvrager overleggen van bescheiden en verstrekken van inlichtingen ter zake van de keuring alsmede betreffende de wijze waarop de keuring van een productieproces wordt verricht.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot op voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, die zijn vervaardigd overeenkomstig het goedgekeurde productieproces, aan te brengen keurmerken, aanduidingen of gegevens.

Artikel 25a1

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan met het oog op het verlenen van een goedkeuring van een productieproces een technische dienst aanwijzen om namens hem bepaalde voor de goedkeuring noodzakelijke tests te verrichten, indien uit een door de Dienst Wegverkeer opgesteld beoordelingsverslag of uit een door een accrediteringsinstantie afgegeven accrediteringscertificaat blijkt dat deze dienst voldoet aan de daarvoor bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Artikel 25b

  • 1 De Dienst Wegverkeer houdt toezicht op het productieproces van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers waarvoor de goedkeuring is verleend. Tot dit toezicht kan behoren het steekproefsgewijs of periodiek controleren van de organisatie van degene aan wie de goedkeuring is verleend alsmede van het productieproces. Degene aan wie de goedkeuring is verleend, is gehouden aan voor het houden van het toezicht noodzakelijke werkzaamheden medewerking te verlenen.

  • 2 Degene aan wie een goedkeuring is verleend, is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de verplichting tot medewerking daaraan van degene aan wie een goedkeuring is verleend.

Artikel 25b1

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan met het oog op de uitoefening van het toezicht als bedoeld in artikel 25b, eerste lid, op aanvraag een technische dienst aanwijzen om namens hem bepaalde toezichtstaken uit te voeren, indien uit een door de Dienst Wegverkeer opgesteld beoordelingsverslag of uit een door een accrediteringsinstantie afgegeven accrediteringscertificaat blijkt dat deze dienst voldoet aan de daarvoor bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Artikel 25c

Bij ministeriële regeling wordt bepaald wanneer een goedkeuring van een productieproces vervalt.

Artikel 25d

  • 1 De Dienst Wegverkeer trekt een goedkeuring van een productieproces in, indien degene aan wie de goedkeuring is verleend, daarom verzoekt.

  • 2 De Dienst Wegverkeer kan een goedkeuring van een productieproces intrekken, indien:

    • a. degene aan wie de goedkeuring is verleend een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers doet of laat doorgaan voor vervaardigd volgens een goedgekeurd productieproces, terwijl dat voertuig, dat systeem, dat onderdeel, die technische eenheid, dat uitrustingsstuk of die voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers niet is vervaardigd overeenkomstig het goedgekeurde productieproces,

    • b. degene aan wie de goedkeuring is verleend, de verplichting, vervat in artikel 25b, tweede lid, niet nakomt,

    • c. degene aan wie de goedkeuring is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de goedkeuring voortvloeiende verplichtingen, of

    • d. blijkt dat de goedkeuring ten onrechte is verleend.

Artikel 25e

  • 1 Wanneer een fabrikant reeds verkochte, geregistreerde of in het verkeer gebrachte voertuigen, dan wel reeds verkochte onderdelen of uitrustingsstukken, waarvoor een overeenkomstig in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften afgegeven typegoedkeuring is verleend, op grond van artikel 21, tweede lid, van de Warenwet dient terug te roepen omdat het voertuig een ernstig gevaar vormt voor de verkeersveiligheid, de volksgezondheid of het milieu, stelt de fabrikant de goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend hiervan onmiddellijk in kennis.

  • 2 De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie maatregelen voor om het in het eerste lid bedoelde gevaar te neutraliseren.

  • 3 De Dienst Wegverkeer houdt toezicht op het terugroepen van voertuigen, onderdelen en uitrustingsstukken.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het tweede lid.

§ 3. Individuele goedkeuring

Artikel 26

  • 1 Een goedkeuring voor een individueel voertuig wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg, welke eisen voor verschillende groepen van voertuigen verschillend kunnen worden gesteld.

Artikel 26a

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan met het oog op het verlenen van een goedkeuring voor een individueel voertuig een technische dienst aanwijzen om namens hem bepaalde voor de goedkeuring noodzakelijke tests te verrichten, indien uit een door de Dienst Wegverkeer opgesteld beoordelingsverslag of uit een door een accrediteringsinstantie afgegeven accrediteringscertificaat blijkt dat deze dienst voldoet aan de daarvoor bij ministeriële regeling gestelde eisen.

§ 4a. Toestemming onderdelen en uitrustingstukken

Artikel 30

  • 1 De toestemming voor een onderdeel of uitrustingsstuk dat op grond van artikel 34 zonder een dergelijk toestemming niet mag worden verkocht of in het verkeer mag worden gebracht, wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het onderdeel of uitrustingsstuk waarvoor de toestemming wordt gevraagd, bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen. Deze eisen kunnen betrekking hebben op het proces volgens hetwelk de aanvrager zijn werkzaamheden met betrekking tot de productie van het onderdeel of uitrustingsstuk verricht.

  • 2 Met een toestemming voor de verkoop of in het verkeer brengen van een onderdeel of uitrustingsstuk wordt gelijkgesteld een toestemming die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en is verleend overeenkomstig de op het betrokken onderdeel of uitrustingstuk betrekking hebbende, in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld betreffende de organisatie van de aanvrager, het door de aanvrager van de toestemming ter beschikking stellen van onderdelen en uitrustingsstukken, het door de aanvrager overleggen van bescheiden en verstrekken van inlichtingen alsmede betreffende de wijze waarop de keuring van het onderdeel of uitrustingsstuk wordt verricht.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot op onderdelen en uitrustingsstuken, waarvoor een toestemming is verleend om deze te verkopen of in het verkeer te brengen, aan te brengen keurmerken, aanduidingen of gegevens.

Artikel 31

  • 1 De Dienst Wegverkeer houdt toezicht op het overeenstemmen van onderdelen en uitrustingsstukken waarvoor een toestemming is verleend met de verleende toestemming. Tot dit toezicht kan behoren het steekproefsgewijs of periodiek controleren van de organisatie van degene aan wie de toestemming is verleend alsmede van het productieproces. Degene aan wie de toestemming is verleend, is gehouden aan voor het houden van het toezicht noodzakelijke werkzaamheden medewerking te verlenen.

  • 2 Degene aan wie een toestemming is verleend, is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de verplichting tot medewerking daaraan van degene aan wie een toestemming is verleend.

Artikel 32

  • 1 De Dienst Wegverkeer trekt de toestemming voor de verkoop of in het verkeer brengen van een onderdeel of uitrustingstuk in, indien degene aan wie de toestemming is verleend, daarom verzoekt.

  • 2 De Dienst Wegverkeer kan een toestemming intrekken, indien:

    • a. degene aan wie de toestemming is verleend een onderdeel of uitrustingsstuk doet of laat doorgaan als met toestemming verkocht of in het verkeer gebracht, terwijl hiervoor geen toestemming is verleend,

    • b. degene aan wie de toestemming is verleend, de verplichting, vervat in artikel 31, tweede lid, niet nakomt,

    • c. degene aan wie de toestemming is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de toestemming voortvloeiende verplichtingen, of

    • d. blijkt dat de toestemming ten onrechte is verleend.

§ 5. Verbodsbepalingen

Artikel 33

  • 1 Het is de eigenaar of houder van een voertuig dat ingevolge artikel 21, eerste lid, dient te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg verboden dit voertuig te laten staan op de weg of daarmee over de weg te rijden alsmede de bestuurder daarmee over de weg te laten rijden, indien het voertuig niet is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is het de bestuurder van een voertuig dat ingevolge artikel 21, eerste lid, dient te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, verboden daarmee over de weg te rijden, indien het voertuig niet is goedgekeurd.

  • 3 In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op een voertuig dat ingevolge artikel 21, eerste lid, dient te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, maar dat is ingeschreven in het kentekenregister.

Artikel 34

  • 1 Het is verboden bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, die niet ingevolge artikel 22, 25a of 26 zijn toegelaten tot het verkeer op de weg, of andere voorzieningen die zijn bestemd om de opsporing van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde misdrijven of overtredingen te belemmeren, te vervaardigen, in te voeren, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, af te leveren of te vervoeren.

  • 2 Het is verboden bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën onderdelen en uitrustingsstukken te verkopen, te koop aan te bieden of in het verkeer te brengen, tenzij hiervoor ingevolge artikel 30 toestemming is verleend.

  • 3 Ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, worden voor verboden als bedoeld in het eerste en tweede lid, de categorieën aangewezen bij ministeriële regeling.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de categorie van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers of de andere voorzieningen die zijn bestemd om de opsporing van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde misdrijven of overtredingen te belemmeren, waarop het verbod betrekking heeft, de handelingen waarop het verbod betrekking heeft alsmede de uitzonderingen op het verbod.

Artikel 35

Het is verboden een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers, welk voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers niet ingevolge artikel 22 of 26 is toegelaten, door het aanbrengen van een teken of tekens, het afgeven van een bewijs of bewijzen dan wel het doen van mededelingen te doen of laten doorgaan voor goedgekeurd voor zodanige toelating.

§ 6. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk op de goedkeuring voor het gebruik buiten de weg

Artikel 35a

In de ingevolge de artikelen 21, eerste en derde lid, 22, eerste lid, 25a, eerste lid, 26, eerste lid, en 34, eerste lid, vastgestelde regels kan ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, worden bepaald dat zij mede betrekking hebben op de goedkeuring van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers voor gebruik buiten de weg.

Hoofdstuk IV. Kentekens en kentekenbewijzen

§ 1. Kentekenplicht

Artikel 36

  • 1 Aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.

  • 2 Ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig.

  • 3 Het kentekenbewijs dient:

    • a. te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering,

    • b. zijn geldigheid niet te hebben verloren,

    • c. niet te zijn ingevorderd, en

    • d. behoorlijk leesbaar te zijn.

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 5 Motorrijtuigen en aanhangwagens dienen overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.

  • 6 Voor overtreding van het eerste tot en met vijfde lid zijn aansprakelijk:

    • a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, en

    • b. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder die de aanhangwagen op de weg laat staan of deze met een motorrijtuig over de weg laat voortbewegen, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig.

  • 7 De in het derde lid, onderdeel a, bedoelde eisen kunnen mede dienstbaar zijn aan de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en van de motorrijtuigenbelasting.

  • 8 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste en het tweede lid.

Artikel 37

  • 1 Artikel 36 is niet van toepassing op:

    • a. de volgende categorieën motorrijtuigen alsmede de door die motorrijtuigen voortbewogen aanhangwagens:

      • 1°. bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde categorieën bromfietsen, alsmede bromfietsen in het internationaal verkeer, afkomstig uit een land waar voor deze voertuigen geen kenteken is opgegeven,

      • 2°. landbouw- of bosbouwtrekkers,

      • 3°. gehandicaptenvoertuigen en

      • 4°. motorrijtuigen met beperkte snelheid;

    • b. in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen en aanhangwagens, die zich in het internationaal verkeer bevinden, mits ter zake van de registratie van het betrokken voertuig door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland een bewijs is afgegeven dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de tussen Nederland en het betrokken land van kracht zijnde internationale overeenkomst en het betrokken voertuig voldoet aan de eisen die in die overeenkomst dan wel bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van die overeenkomst aan dat voertuig worden gesteld met betrekking tot de toelating tot het internationaal verkeer;

    • c. motorrijtuigen en aanhangwagens, mits wordt voldaan aan nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, die in eigendom toebehoren aan of worden gehouden door:

      • 1°. leden van een bij ministeriële regeling aangewezen krijgsmacht of civiele dienst in de zin van artikel I van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de landen die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1953, 10), dan wel in de zin van artikel 3 van het bij evenbedoeld verdrag behorende, op 28 augustus 1952 te Parijs gesloten, protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, 11), alsmede

      • 2°. functionarissen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in Nederland zijn op grond van de briefwisseling tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van 31 augustus en 11 september 1979 (Trb.1979, 159) en op wie het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Trb.1951, 139), van toepassing is.

  • 2 Voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg alsmede voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, afkomstig uit een land waar voor deze aanhangwagens geen afzonderlijk kenteken is opgegeven, geldt het vereiste dat een kenteken dient te zijn opgegeven niet. Indien een dergelijke aanhangwagen is verbonden met een in Nederland geregistreerd motorrijtuig, dient die aanhangwagen te zijn voorzien van het kenteken dat is opgegeven voor dat motorrijtuig.

  • 3 Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.

  • 4 Met het toezicht op de naleving van de uit het derde lid voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Het toezicht heeft in ieder geval betrekking op het gebruik van het in het derde lid bedoelde kenteken. De aldaar bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief. Bij ministeriële regeling worden nadere regels omtrent het toezicht vastgesteld.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de omschrijving van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde categorieën voertuigen alsmede de voor die categorieën vastgestelde maximumsnelheid.

  • 7 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde lid en kunnen nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van het vijfde lid.

§ 2. Kentekens

Artikel 38

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bepaalde categorieën van kentekens slechts worden opgegeven aan bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen personen of groepen van personen dan wel voor daarbij aan te wijzen voertuigen of groepen van voertuigen, zulks onder daarbij te stellen voorwaarden.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 40

  • 1 Het kenteken dient behoorlijk zichtbaar op of aan het motorrijtuig of de aanhangwagen aanwezig te zijn.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de inrichting, het aanbrengen en de verlichting van het kenteken en worden regels vastgesteld omtrent de kentekenplaat en de onderdelen daarvan, alsmede de daarop aan te brengen merken.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het bepaalde krachtens het tweede lid.

  • 4 Voor overtreding van het eerste lid dan wel het bepaalde krachtens het tweede of derde lid zijn aansprakelijk:

    • a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, en

    • b. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder die de aanhangwagen op de weg laat staan of deze met een motorrijtuig over de weg laat voortbewegen, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig.

Artikel 41

  • 1 Het is verboden:

    • a. op een motorrijtuig of een aanhangwagen enig teken of middel aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 gevoerde kenteken te bemoeilijken;

    • b. een motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen enig teken of middel is aangebracht, waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 gevoerde kenteken wordt bemoeilijkt;

    • c. op een motorrijtuig of een aanhangwagen een teken, niet zijnde een ingevolge artikel 36 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen opgegeven kenteken, aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk dat teken te doen doorgaan voor een zodanig kenteken dan wel met de kennelijke bedoeling dat teken te doen doorgaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken dan wel een met toepassing van artikel 37, derde lid, opgegeven kenteken;

    • d. een motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen een teken is aangebracht dat, niet zijnde een ingevolge artikel 36 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen opgegeven kenteken, door kan gaan voor een zodanig kenteken dan wel voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken of een met toepassing van artikel 37, derde lid, opgegeven kenteken;

    • e. op een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig of een in het buitenland geregistreerde aanhangwagen een teken, niet zijnde een aldaar voor dat voertuig of aan de eigenaar of houder daarvan opgegeven kenteken, aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk dat teken te doen doorgaan voor een zodanig kenteken;

    • f. een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een in het buitenland geregistreerde aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen een teken is aangebracht dat, niet zijnde een in het buitenland voor dat voertuig of aan de eigenaar of houder daarvan opgegeven kenteken, door kan gaan voor een zodanig kenteken.

  • 2 Voor overtreding van het eerste lid, onderdelen b, d en f, zijn aansprakelijk:

    • a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, een en ander echter slechts indien de eigenaar, houder of bestuurder weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat op het motorrijtuig een teken of middel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel een teken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d of f, is aangebracht, en

    • b. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder die de aanhangwagen op de weg laat staan of deze met een motorrijtuig over de weg laat voortbewegen, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig, een en ander echter slechts indien de eigenaar, houder of bestuurder weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat op de aanhangwagen een teken of middel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel een teken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d of f, is aangebracht.

§ 3. Registratie van kentekens

Artikel 41a

  • 1 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. overheidsorgaan: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht en personen of instanties als bedoeld in het tweede lid;

    • b. basisregistratie: verzameling gegevens waarvan bij wet is bepaald dat deze authentieke gegevens bevat;

    • c. authentiek gegeven: in een basisregistratie opgenomen gegeven dat bij of krachtens wet als authentiek is aangemerkt.

  • 2 Bij besluit van Onze Minister kunnen personen of instanties die een publieke taak uitoefenen worden aangewezen als overheidsorgaan, voor zover dit met het oog op hun publieke-taakuitoefening naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is.

Artikel 42

  • 1 Er is een kentekenregister. Dit register is een basisregistratie.

  • 3 In het kentekenregister verwerkt de Dienst Wegverkeer gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens waarvoor een kenteken is opgegeven en de tenaamstelling van die motorrijtuigen en aanhangwagens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens.

  • 5 De Dienst Wegverkeer mag strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens ter vaststelling van mogelijk strafbaar gedrag verwerken voor zover dit verband houdt met de in het vierde lid, onderdelen a en b, genoemde doeleinden.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de inrichting en het beheer van het kentekenregister.

  • 7 De gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens die de Dienst Wegverkeer verwerkt in het landsbelang, worden niet opgenomen in het kentekenregister.

Artikel 42a

  • 1 De gegevens in het kentekenregister worden onderscheiden in:

    • a. authentieke en niet-authentieke gegevens;

    • b. gevoelige en niet-gevoelige gegevens.

  • 2 Als authentieke gegevens worden aangemerkt:

    • a. gegevens die op grond van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen verplicht op het kentekenbewijs zijn opgenomen voor zover de desbetreffende gegevens niet reeds op grond van een andere wettelijke bepaling als authentiek zijn aangemerkt;

    • b. de voertuigcategorieën genoemd in artikel 21, eerste lid;

    • c. de tenaamstelling van een motorrijtuig of aanhangwagen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere authentieke gegevens of categorieën daarvan worden aangewezen. Bij algemene maatregel van bestuur kan tevens als authentiek worden aangewezen de samenstelling van een uit een andere basisregistratie afkomstig gegeven met een of meer gegevens uit het kentekenregister.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden gevoelige en niet-gevoelige gegevens of categorieën daarvan aangewezen.

Artikel 43

  • 1 De Dienst Wegverkeer verstrekt uit het kentekenregister gegevens aan overheidsorganen, voor zover zij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor een goede uitoefening van hun publieke taak.

  • 2 De Dienst Wegverkeer verstrekt uit het kentekenregister gegevens aan autoriteiten buiten Nederland en instellingen van volkenrechtelijke organisaties in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.

  • 3 De Dienst Wegverkeer kan in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen gevoelige gegevens uit het kentekenregister verstrekken aan andere personen en instanties dan bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4 Niet-gevoelige gegevens kunnen aan een ieder worden verstrekt.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de verstrekkingen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid. Deze verstrekkingen geschieden op aanvraag en op een door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze.

  • 6 Onverminderd het vijfde lid geschiedt de verstrekking van gegevens, als bedoeld in het derde en vierde lid, tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het voor de behandeling van de aanvraag door deze dienst vastgestelde tarief.

  • 7 Onverminderd het zesde lid is degene die op grond van het eerste tot en met vierde lid een aanvraag tot verstrekking van gegevens indient, in door de Dienst Wegverkeer te bepalen gevallen, een door deze dienst te bepalen aansluittarief verschuldigd.

Artikel 43a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het gebruik van de ingevolge artikel 43, derde lid, verstrekte gegevens. Daarbij kunnen beperkingen aan het gebruik van de verstrekte gegevens worden gesteld.

Artikel 43b

  • 1 Een overheidsorgaan dat bij de vervulling van zijn publieke taak een gegeven nodig heeft dat bij of krachtens deze wet als authentiek gegeven is aangewezen en in het kentekenregister is opgenomen, maakt gebruik van dat gegeven.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. het overheidsorgaan ten aanzien van het betreffende gegeven een melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 43c, eerste lid;

    • b. bij het betreffende gegeven een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 43c, derde lid;

    • c. bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

    • d. een goede vervulling van de publieke taak van het overheidsorgaan door de onverkorte toepassing van het eerste lid wordt belet.

  • 3 Een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie door een overheidsorgaan een gegeven wordt gevraagd, waarop het eerste lid van toepassing is, behoeft dat gegeven niet mede te delen, behoudens voor zover het gegeven noodzakelijk wordt geacht voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van betrokkene of van het voertuig.

Artikel 43c

  • 1 Een overheidsorgaan dat gerede twijfel heeft over de juistheid van een in het kentekenregister opgenomen authentiek gegeven, meldt die twijfel, onder opgave van redenen, aan de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Indien een melding als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een gegeven dat afkomstig is uit een andere basisregistratie zendt de Dienst Wegverkeer de melding door aan de beheerder van dat register, tenzij met het overheidsorgaan dat een melding als bedoeld in het eerste lid doet is afgesproken dat dit overheidsorgaan de melding rechtstreeks doet aan de beheerder van het register waaruit het authentieke gegeven afkomstig is.

  • 3 De Dienst Wegverkeer tekent na ontvangst van een melding als bedoeld in het eerste lid, op de door deze dienst te bepalen wijze, in het kentekenregister aan dat het desbetreffende gegeven «in onderzoek» is, tenzij het een melding betreft die op grond van het tweede lid wordt doorgezonden aan de beheerder van een andere basisregistratie.

  • 4 Indien een melding als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een gegeven dat bij of krachtens deze wet als authentiek is aangewezen, besluit de Dienst Wegverkeer over wijziging van het gegeven en bericht deze dienst het overheidsorgaan dat de melding heeft gedaan onverwijld over deze beslissing.

  • 5 Indien het besluit, bedoeld in het vierde lid, leidt tot wijziging van het authentieke gegeven doet de Dienst Wegverkeer onverwijld mededeling aan degene op wie het authentieke gegeven betrekking heeft, dan wel aan degene aan wie het kentekenbewijs is afgegeven voor het motorrijtuig of de aanhangwagen waarop het desbetreffende authentieke gegeven betrekking heeft.

  • 6 De Dienst Wegverkeer verwijdert de aantekening dat een gegeven in onderzoek is wanneer het besluit omtrent wijziging onherroepelijk is.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels worden gesteld.

Artikel 43d

  • 1 Indien de Dienst Wegverkeer constateert dat een door deze dienst in het kentekenregister geplaatst gegeven onjuist of ten onrechte in het kentekenregister is opgenomen, wijzigt of verwijdert deze dienst dat gegeven.

  • 2 Indien de Dienst Wegverkeer constateert dat een gegeven ten onrechte niet in het kentekenregister is opgenomen, neemt deze dienst dat gegeven alsnog in het kentekenregister op.

  • 3 Van de beslissing tot wijzigen, verwijderen, dan wel alsnog opnemen van een authentiek gegeven in het kentekenregister doet de Dienst Wegverkeer onverwijld mededeling aan degene op wie het authentieke gegeven betrekking heeft, dan wel aan degene aan wie het kentekenbewijs is afgegeven voor het motorrijtuig of de aanhangwagen waarop het desbetreffende authentieke gegeven betrekking heeft.

Artikel 43e

  • 1 Indien een belanghebbende gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een gegeven dat bij of krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt of een niet-authentiek gegeven onjuist of ten onrechte wel, dan wel ten onrechte niet in het kentekenregister is opgenomen, kan hij onder opgave van die redenen aan de Dienst Wegverkeer een verzoek doen tot wijziging, verwijdering of opneming van dat gegeven.

  • 2 De Dienst Wegverkeer beslist naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid over wijziging, verwijdering of opneming van het betreffende gegeven en bericht de belanghebbende die het verzoek heeft gedaan over deze beslissing.

Artikel 43f

Onverminderd artikel 43c zijn overheidsorganen gehouden om aan de Dienst Wegverkeer op de door deze dienst te bepalen wijze mededeling te doen van de hen in de uitoefening van hun functie ter kennis gekomen feiten, ingeval deze feiten aanleiding kunnen zijn om tot wijziging of aanvulling van de in het kentekenregister opgenomen gegevens over te gaan, dan wel anderszins van belang kunnen zijn voor de juistheid van deze gegevens.

Artikel 44

  • 1 De Dienst Wegverkeer neemt maatregelen met het oog op het waarborgen van de juistheid, de actualiteit en de volledigheid van het kentekenregister.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 45

De Dienst Wegverkeer stelt ten aanzien van het verwerken van gegevens als bedoeld in artikel 42 een reglement vast.

Artikel 45a

  • 1 Met het toezicht op het gebruik van uit het kentekenregister verstrekte gegevens zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 2 Indien de Dienst Wegverkeer gerede twijfel heeft over de juistheid van een gegeven uit het kentekenregister dat betrekking heeft op een motorrijtuig of aanhangwagen, kan deze dienst degene aan wie het kentekenbewijs voor het betreffende motorrijtuig of aanhangwagen is afgegeven gelasten dat voertuig ter inspectie aan de Dienst Wegverkeer ter beschikking te stellen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen door de Dienst Wegverkeer een door deze dienst vastgesteld tarief ter zake van de kosten van toezicht als bedoeld in het eerste lid of van de inspectie bedoeld in het tweede lid in rekening wordt gebracht. Dit tarief wordt op door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze in rekening gebracht.

  • 4 Verstrekking van gegevens uit het kentekenregister kan achterwege worden gelaten indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer sprake is van handelen in strijd met de doeleinden waarvoor dan wel de voorwaarden waaronder is verstrekt.