Wegenverkeerswet 1994

Geraadpleegd op 07-11-2024.
Geldend van 14-03-2007 t/m 31-12-2007

Wet van 21 april 1994, houdende vervanging van de Wegenverkeerswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels inzake het verkeer op de weg opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

    • c. motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning;

    • d. aanhangwagen: voertuig dat kennelijk is bestemd om te worden voortbewogen door een motorrijtuig. In het bepaalde krachtens deze wet kan onder aanhangwagen tevens worden verstaan een voertuig dat door een ander voertuig wordt voortbewogen of kennelijk is bestemd om door een ander voertuig te worden voortbewogen;

    • e. bromfiets:

      • a. motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig;

      • b. motorrijtuig op drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, uitgerust met:

        • 1°. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,

        • 2°. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of

        • 3°. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW; dan wel

      • c. motorrijtuig op vier wielen, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h en een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, uitgerust met:

        • 1°. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,

        • 2°. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of

        • 3°. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW.

      In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid;

    • ea. fietsen met trapondersteuning: fietsen die zijn voorzien van een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW en waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en tenslotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/h bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen;

    • f. typegoedkeuring: goedkeuring van tot een bepaald type behorende voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers;

    • g. kenteken: kenteken als bedoeld in artikel 36 of artikel 37, derde lid;

    • h. kentekenbewijs: kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 dan wel een kentekenbewijs, afgegeven ter zake van de opgave van een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid;

    • i. kentekenregister: register, bedoeld in artikel 42;

    • j. keuringsbewijs: keuringsbewijs als bedoeld in artikel 72;

    • k. keuringsrapport: keuringsbewijs of een beschikking tot weigering van de afgifte van een keuringsbewijs;

    • l. rijbewijs: rijbewijs, bedoeld in artikel 107;

    • m. rijbewijzenregister: register, bedoeld in artikel 126;

    • n. bestuurder van een motorrijtuig: degene die het motorrijtuig bestuurt of degene die, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarde, wordt geacht het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen;

    • o. houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen: degene die het voertuig:

      • 1°. op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich heeft,

      • 2°. in vruchtgebruik heeft, of

      • 3°. anderszins, anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft;

    • p. verwerken van gegevens: verwerken als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens;

    • q. Dienst Wegverkeer: de in artikel 4a bedoelde dienst;

    • r. het CBR: de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen;

    • s. goedkeuring van een productieproces: ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, verleende goedkeuring van een productieproces van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers.

  • 2 Indien de eigenaar van een motorrijtuig of een aanhangwagen niet tevens bezitter is, treedt de bezitter voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor de eigenaar in de plaats.

  • 3 Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.

  • 4 Voor de toepassing van de hoofdstukken III tot en met V van deze wet worden vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid mede als rechtspersoon aangemerkt.

Artikel 2

  • 1 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

    • a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

    • b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

    • c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

    • d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

  • 2 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

    • a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

  • 3 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

    • a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;

    • b. het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik van de weg;

    • c. de regeling van positie, inrichting en werkwijze, alsmede het uitoefenen van toezicht op zelfstandige bestuursorganen die taken verrichten op het terrein van deze wet.

  • 4 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, op het terrein van de typegoedkeuring van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, in verband met de toelating tot het verkeer op de weg of het gebruik buiten de weg.

  • 5 De vaststelling van regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde geschiedt in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ministers, indien deze regels strekken tot behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede dan wel het derde lid.

Artikel 2a

Provincies, gemeenten en waterschappen behouden hun bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voorzover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voorzover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.

Artikel 2b

De voordracht voor een krachtens deze wet vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 3

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld; buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 4

  • 1 Het bepaalde bij of krachtens deze wet en provinciale en plaatselijke verordeningen gelden slechts voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur is bepaald:

    • a. ten aanzien van voertuigen, voor zover die worden gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten;

    • b. voor militairen te voet, voor zover zij zich ter uitoefening van de dienst op de weg bevinden.

  • 2 Buiten de omstandigheden, bedoeld in het derde lid en het vijfde lid, kunnen in de gevallen waarin het bepaalde bij of krachtens deze wet en provinciale en plaatselijke verordeningen niet ingevolge het eerste lid van toepassing is verklaard, bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld en kunnen bij ministeriële regeling ter uitvoering daarvan nadere regels worden vastgesteld:

    • a. ten aanzien van voertuigen, voor zover die worden gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten;

    • b. voor militairen te voet, voor zover zij zich ter uitoefening van de dienst op de weg bevinden.

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat van in dat besluit aan te wijzen bepalingen, genoemd in de algemene maatregel van bestuur bedoeld in het eerste lid, kan worden afgeweken door bestuurders van voertuigen gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten en door militairen te voet die zich op de weg bevinden ter uitoefening van de dienst.

  • 4 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat ten aanzien van voertuigen van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen overheidsdiensten, het bepaalde bij of krachtens deze wet en provinciale en plaatselijke verordeningen slechts gelden voor zover zulks bij die maatregel is bepaald.

  • 5 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    In geval van de beperkte of de algemene noodtoestand is het militair gezag bevoegd voor het gebied waarvoor op grond van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, regels vast te stellen inzake het verkeer op de weg, afwijkende van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van provinciale en plaatselijke verordeningen, alsmede van de in het tweede lid bedoelde, bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, voor zoveel dat door het gezag ter uitvoering van de militaire taak ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid nodig wordt geacht.

  • 6 Door de vorige leden wordt de gewone aansprakelijkheid uit andere wettelijke bepalingen voortvloeiende, niet opgeheven of verminderd.

Hoofdstuk IA. De Dienst Wegverkeer

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 4a

Er is een Dienst Wegverkeer, in het maatschappelijk verkeer aangeduid als RDW. De dienst bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Zoetermeer.

Paragraaf 2. Taken van de Dienst Wegverkeer

Artikel 4b

  • 1 De Dienst Wegverkeer is belast met de volgende taken:

    • a. het in het kader van de toelating tot het verkeer op de weg verlenen van typegoedkeuringen voor voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, en van individuele goedkeuringen voor voertuigen, alsmede het intrekken van typegoedkeuringen en het verrichten van keuringen ingevolge artikel 29,

    • a1. het ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, verlenen van typegoedkeuringen voor voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers,

    • b. het houden van toezicht op het overeenstemmen van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers met het type waarvoor de goedkeuring is verleend,

    • c. het opgeven van kentekens voor motorrijtuigen en aanhangwagens en het ter zake van die opgaven afgeven van kentekenbewijzen, het schorsen van de geldigheid van kentekenbewijzen, het ongeldigverklaren van kentekenbewijzen, alsmede het houden van toezicht als bedoeld in artikel 37, vierde lid,

    • d. het afgeven van keuringsrapporten voor motorrijtuigen en aanhangwagens,

    • e. het behandelen van bezwaren tegen afgegeven keuringsrapporten,

    • f. het in het kader van de toelating tot het verkeer op de weg verlenen van goedkeuringen voor motorrijtuigen en aanhangwagens waarvan de constructie is gewijzigd dan wel waarvan het kentekenbewijs is ingevorderd,

    • g. het afgeven van rijbewijzen in de gevallen, bedoeld in artikel 116, eerste lid, alsmede het ongeldigverklaren van rijbewijzen in de in deze wet bepaalde gevallen,

    • h. het verwerken van gegevens met betrekking tot opgegeven kentekens, afgegeven kentekenbewijzen, afgegeven keuringsrapporten, krachtens artikel 149a verleende ontheffingen en afgegeven rijbewijzen, alsmede met betrekking tot rechterlijke uitspraken houdende ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen,

    • i. het overeenkomstig de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen verstrekken van gegevens uit de in onderdeel h bedoelde registers,

    • j. het verlenen van erkenningen als bedoeld in de artikelen 62, 70a, 83 en 101, en het verlenen van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen als bedoeld in artikel 85a alsmede het schorsen, wijzigen en intrekken van erkenningen en van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen,

    • k. het houden van toezicht op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de in onderdeel j bedoelde erkenningen en van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen,

    • l. het verlenen van ontheffingen als bedoeld in artikel 149a,

    • m. het opsporen van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, voor zover de ambtenaren van de Dienst Wegverkeer daarmee ingevolge artikel 159 zijn belast, en

    • n. het met inachtneming van het bepaalde in artikel 4q vaststellen van de tarieven, bedoeld in de artikelen 22, eerste lid, 22a, eerste lid, 23, tweede lid, 26, eerste lid, 29, tweede lid, 37, vierde lid, 44, eerste lid, 48, eerste lid, 55, eerste lid, 63, eerste lid, 64, tweede lid, 67, eerste lid, 70, tweede lid, 70d, eerste lid, 70e, tweede lid, 75, eerste lid, 80, eerste lid, 84, eerste lid, 86, vijfde lid, 90, vierde lid, 91, vierde lid, 99, eerste lid, 101, eerste lid, 102, tweede lid, 106, eerste lid, 111, vijfde lid, 128, eerste lid, 144, eerste lid, en 149a, vierde lid, alsmede het vaststellen van de wijze van betaling van deze tarieven,

    • o. het sluiten van overeenkomsten met betrekking tot de productie van rijbewijzen, de aflevering ervan en het beheer van de daartoe benodigde voorzieningen;

    • p. het attenderen van houders van een rijbewijs op het verloop van de geldigheidsduur.

  • 2 Voorts is de Dienst Wegverkeer belast met:

    • a. de bij of krachtens andere wetten opgedragen taken, en

    • b. andere door Onze Minister opgedragen taken.

Artikel 4c

Onze Minister kan de Dienst Wegverkeer aanwijzingen van algemene aard geven omtrent de uitoefening van de aan de Dienst opgedragen taken. Aanwijzingen omtrent de uitoefening van de bij of krachtens andere wetten dan deze wet opgedragen taken worden door Onze Minister gegeven in overeenstemming met Onze voor die wetten eerst verantwoordelijke Ministers.

Paragraaf 3. De organen

Artikel 4e

  • 1 De directie bestaat uit maximaal 3 leden.

  • 2 Het lidmaatschap van de directie is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht.

  • 3 De leden van de directie worden aangesteld, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht.

  • 4 De leden van de directie worden aangesteld voor een periode van 5 jaren en kunnen terstond opnieuw worden aangesteld.

Artikel 4f

  • 1 De directie is belast met de dagelijkse leiding van de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Alle bevoegdheden van de Dienst Wegverkeer die niet bij of krachtens de wet aan de raad van toezicht zijn opgedragen, komen toe aan de directie.

Artikel 4g

  • 1 De directie vertegenwoordigt de Dienst Wegverkeer in en buiten rechte.

  • 2 De directie kan onder haar verantwoordelijkheid de vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan een of meer directieleden of andere personen. Zij kan bepalen dat deze vertegenwoordiging uitsluitend betrekking heeft op bepaalde onderdelen van de taak van de Dienst Wegverkeer dan wel op bepaalde aangelegenheden.

Artikel 4h

In geval van schorsing of ontstentenis van een lid van de directie voorziet de raad van toezicht in de waarneming van diens functie.

Artikel 4i

  • 1 De directie verstrekt de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen en andere gegevens.

  • 2 De directie legt jaarlijks, en voorts tussentijds indien hiertoe naar het oordeel van de raad van toezicht aanleiding bestaat, aan de raad van toezicht verantwoording af over het door haar gevoerde beleid.

Artikel 4j

  • 1 De raad van toezicht bestaat uit vijf leden, waaronder de voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van toezicht.

  • 3 De voorzitter wordt benoemd, gehoord de raad van toezicht.

  • 4 De leden van de raad van toezicht hebben op persoonlijke titel zitting in de raad en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

Artikel 4k

  • 1 De voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een tijdvak van vier jaren en zijn voor een aansluitende periode éénmaal herbenoembaar.

  • 2 De leden van de raad van toezicht kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen ontslag worden verleend.

  • 3 Zolang in een vacature van de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht, met de bevoegdheid van de volledige raad. Binnen twee maanden na het openvallen van een vacature wordt een nieuw lid benoemd. Betreft het de vacature van de voorzitter dan wijzen de overblijvende leden uit hun midden een lid aan dat tijdelijk als voorzitter fungeert.

  • 4 Degene die is benoemd ter vervanging van een tussentijds opengevallen plaats treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou moeten aftreden en is vervolgens voor een aansluitende periode éénmaal herbenoembaar.

Artikel 4l

  • 1 De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van de directie en staat die met raad terzijde.

  • 2 Goedkeuring door de raad van toezicht behoeven in ieder geval de besluiten van de directie betreffende:

    • a. de reglementen, bedoeld in de artikelen 4n, 4o en 4r;

    • b. vaststelling van de tarieven, bedoeld in artikel 4b, eerste lid, onderdeel n, de tarieven die voortvloeien uit artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, alsmede van de wijze van betaling van deze tarieven;

    • c. investeringen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • d. de financiële begroting;

    • e. het jaarverslag en de jaarrekening;

    • f. het aangaan of garanderen van geldleningen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • g. wijzigingen in de rechtspositie van het personeel;

    • h. de bij of krachtens deze wet aan Onze Minister uit te brengen rapportages;

    • i. het financiële meerjarenbeleidsplan;

    • j. uitbreiding van de keuringscapaciteit als bedoeld in artikel 78, tweede lid;

    • k. het oprichten of mede-oprichten van dan wel het deelnemen in rechtspersonen of vennootschappen;

    • l. het sluiten van overeenkomsten van zwaarwegend belang.

  • 3 Het aangaan of garanderen van geldleningen die een door Onze Minister vast te stellen bedrag te boven gaan, de in het tweede lid, onderdelen b, d, i, j, k en l genoemde besluiten, het in artikel 4n bedoelde reglement, alsmede het in artikel 4o bedoelde reglement voor zover het betreft de bezoldiging van de directie van de Dienst Wegverkeer, behoeven bovendien de goedkeuring van Onze Minister. Bij de goedkeuring van het hier in artikel 4o bedoelde reglement zal Onze Minister als richtsnoer de bezoldigingsniveaus van functies van vergelijkbare zwaarte bij de ministeries hanteren.

  • 4 De raad van toezicht kan geen rechtsgeldige besluiten nemen indien niet ten minste vier leden ter vergadering aanwezig zijn.

  • 5 De raad van toezicht stelt bij reglement zijn werkwijze vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 6 De vergaderingen van de raad van toezicht zijn niet openbaar.

Artikel 4m

  • 1 De raad van toezicht heeft een eigen secretariaat; de kosten daarvan komen ten laste van de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Onze Minister kan aan de leden van de raad van toezicht, ten laste van de Dienst Wegverkeer, een vergoeding toekennen voor hun werkzaamheden.

  • 3 De leden van de raad van toezicht hebben aanspraak op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte reis- en verblijfskosten.

Paragraaf 5. Personeel van de organisatie

Artikel 4o

  • 1 Het personeel van de Dienst Wegverkeer, de leden van de directie daaronder begrepen, is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, behoudens degenen met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht.

  • 2 De directie stelt bij reglement de regeling van de rechtstoestand van het personeel vast.

  • 3 Onverminderd hetgeen reeds bij of krachtens de wet is geregeld, geeft het reglement, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval voorschriften betreffende de volgende onderwerpen:

    • a. aanstelling;

    • b. schorsing;

    • c. ontslag;

    • d. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;

    • e. bezoldiging;

    • f. wachtgeld;

    • g. diensttijden;

    • h. verlof en vakantie;

    • i. voorzieningen in verband met ziekte;

    • j. bescherming bij de arbeid;

    • k. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;

    • l. medezeggenschap;

    • m. overige rechten en verplichtingen van het personeel;

    • n. disciplinaire maatregelen;

    • o. de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gevoerd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand en de bezoldiging van het personeel van de Dienst Wegverkeer;

    • p. een geschillenregeling met betrekking tot de in de onderdelen l en o genoemde onderwerpen.

Paragraaf 6. Financiële bepalingen

Artikel 4p

De inkomsten van de Dienst Wegverkeer bestaan uit:

  • a. de opbrengst van de heffingen;

  • b. vergoedingen voor verrichte diensten;

  • c. andere baten hoe ook genoemd.

Artikel 4q

  • 2 Het tarief, bedoeld in artikel 48, eerste lid, voor de aanvraag van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen deel van een kentekenbewijs omvat mede een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag dat strekt ter dekking van de kosten van:

Artikel 4r

De directie stelt bij reglement richtlijnen vast voor het voeren van een ordelijk financieel beheer van de Dienst Wegverkeer.

Artikel 4s

  • 1 De directie stelt jaarlijks een jaarverslag en een jaarrekening op.

  • 2 Het boekjaar van de Dienst Wegverkeer valt samen met het kalenderjaar.

  • 3 De directie zendt jaarlijks binnen vier maanden na afloop van het boekjaar de jaarstukken aan de raad van toezicht.

  • 4 De jaarstukken omvatten:

    • a. het jaarverslag;

    • b. de jaarrekening;

    • c. de verklaring van de door de raad van toezicht aangewezen externe registeraccountant;

    • d. een opgave over de toepassing van de arbeidsvoorwaarden.

  • 5 De directie zendt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarstukken met een document, houdende de goedkeuring door de raad van toezicht van het jaarverslag en de jaarrekening ter kennisneming aan Onze Minister. De directie stelt te zelfder tijd de in het vierde lid, onderdelen a, b en c, bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar en maakt hiervan melding in de Staatscourant.

Artikel 4t

  • 1 De directie dient het financiële meerjarenbeleidsplan en de goedkeuring daarvan door de raad van toezicht voor 1 oktober voorafgaand aan het boekjaar, in bij Onze Minister.

  • 2 De directie verstrekt Onze Minister voor 15 januari van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar de door Onze Minister voor het opstellen van de Rijksbegroting vereiste gegevens.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen over de inrichting van de begroting, het financiële meerjarenbeleidsplan en de jaarstukken, en kan aandachtspunten vaststellen voor de accountantscontrole.

Paragraaf 7. Overige bepalingen

Artikel 4u

  • 1 De directie verstrekt Onze Minister de inlichtingen die deze ten behoeve van zijn taakuitoefening nodig oordeelt.

  • 2 Onze Minister verstrekt de Dienst Wegverkeer de inlichtingen die deze voor zijn taakuitoefening redelijkerwijs nodig heeft.

  • 3 Onze Minister stelt een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot de in dit hoofdstuk bedoelde informatie-uitwisseling tussen Onze Minister en de Dienst Wegverkeer.

Artikel 4v

  • 1 Waar in deze wet de goedkeuring van Onze Minister is vereist, verleent dan wel onthoudt deze die goedkeuring binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring onderhevige stukken.

  • 2 Met goedkeuring wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring is verleend of onthouden.

Artikel 4w

  • 1 Waar ingevolge deze wet de goedkeuring dan wel de vaststelling door de raad van toezicht is vereist, verleent of onthoudt deze die goedkeuring dan wel stelt deze vast of weigert die vaststelling binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring onderhevige dan wel vast te stellen stukken.

  • 2 Met goedkeuring dan wel vaststelling wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring is verleend of onthouden dan wel de vaststelling heeft plaatsgevonden of is geweigerd.

  • 3 Indien de raad van toezicht goedkeuring onthoudt aan de financiële begroting, is de directie gerechtigd gedurende ten hoogste zes maanden voor iedere maand gedurende welke de goedkeuring wordt onthouden, uitgaven te doen ter grootte van maximaal een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar.

Artikel 4x

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de Dienst Wegverkeer zijn taken, omschreven in artikel 4b, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, niet langer naar behoren verricht, kan Onze Minister bepalen dat de bevoegdheden die met die taken verband houden niet langer aan de Dienst Wegverkeer toekomen. De betrokken bevoegdheden gaan in dat geval over op Onze Minister.

  • 2 Indien de Dienst Wegverkeer een bij of krachtens een andere wet dan deze wet opgedragen taak naar het oordeel van Onze Minister en Onze voor die wet eerst verantwoordelijke Minister niet langer naar behoren verricht, kunnen zij gezamenlijk bepalen dat de bevoegdheden die met die taak verband houden niet langer aan de Dienst Wegverkeer toekomen. De betrokken bevoegdheden gaan in dat geval over op Onze Minister.

Artikel 4y

Het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 1994 is van toepassing op de Dienst Wegverkeer.

Hoofdstuk IB. Toezicht op het CBR

Artikel 4z

  • 1 Het CBR verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die deze ten behoeve van zijn taakuitoefening nodig oordeelt. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 3 Indien het CBR naar het oordeel van Onze Minister zijn taak ernstig verwaarloost of in gevaar brengt, kan Onze Minister, gehoord het CBR, de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 4 Over de uitoefening van het toezicht op het CBR door Onze Minister kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.

Hoofdstuk IC. Toezicht op keuringsinstellingen en onderzoeksgerechtigden

Artikel 4aa

  • 1 Keuringsinstellingen, aangewezen ingevolge de artikelen 71a, 84, eerste lid, en artikel 101, eerste lid, en de ingevolge deze artikelen aangewezen onderzoeksgerechtigden verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die deze ten behoeve van zijn taakuitoefening nodig oordeelt. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze noodzakelijk is.

  • 2 Onze Minister kan aan de in het eerste lid bedoelde keuringsinstellingen en onderzoeksgerechtigden aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitvoering van de taak waarvoor zij zijn aangewezen.

  • 3 Onze Minister kan tarieven vaststellen die de in het eerste lid bedoelde keuringsinstellingen en onderzoeksgerechtigden ten hoogste mogen berekenen voor de door hen verrichte werkzaamheden in het kader van de uitvoering van de taak waarvoor zij zijn aangewezen. Daarbij kunnen voor verschillende werkzaamheden verschillende tarieven worden vastgesteld.

  • 4 Indien een keuringsinstelling als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van Onze Minister haar taak verwaarloost, kan Onze Minister de aanwijzing intrekken.

  • 5 Over de uitoefening van het toezicht op keuringsinstellingen en onderzoeksgerechtigden als bedoeld in het eerste lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.

Hoofdstuk II. Verkeersgedrag

§ 1. Gedragsregels

Artikel 5

Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

Artikel 6

Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.

Artikel 7

  • 1 Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:

    • a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;

    • b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig.

Artikel 8

  • 1 Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.

  • 2 Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

    • a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

    • b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken, en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

    • a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

    • b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed.

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig die zonder rijbewijs een motorrijtuig bestuurt voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is.

  • 5 Het is verboden een motorrijtuig als bestuurder te doen besturen door een persoon waarvan men weet of redelijkerwijs moet weten dat deze verkeert in een toestand als in het eerste, tweede of derde lid is omschreven.

  • 6 Voor de toepassing van het derde lid wordt onder een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.

Artikel 9

  • 1 Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, verboden gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid is ontzegd, op de weg een motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 2 Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, indien aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van die categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 3 Het tweede lid geldt niet ten aanzien van de bestuurder van een motorrijtuig gedurende de tijd dat aan hem ter verkrijging van een rijbewijs voor de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft, rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven en gedurende de tijd dat door hem een rijproef wordt afgelegd in het kader van een onderzoek, door of vanwege de overheid ingesteld, naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.

  • 4 Het is degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs is gevorderd, dan wel wiens rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 5 Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, derde lid, onderdeel a, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen is geschorst, verboden gedurende de tijd dat de schorsing van kracht is, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking heeft, te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 6 Het vierde en het vijfde lid gelden niet ten aanzien van de bestuurder van een motorrijtuig gedurende de tijd dat door hem een rijproef wordt afgelegd in het kader van een ingevolge artikel 131, eerste lid, gevorderd onderzoek.

  • 7 Het is degene van wie ingevolge artikel 164 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs is gevorderd, dan wel van wie zodanig bewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen.

  • 9 Voor de toepassing van het tweede, vierde, vijfde, zesde en achtste lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.

Artikel 10

  • 1 Het is verboden op de weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen.

  • 2 Onder wedstrijd wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties hetzij van de deelnemers, hetzij van de voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen.

  • 3 Als deelnemer wordt beschouwd de bestuurder van een voertuig waarmee aan een wedstrijd wordt deelgenomen, en de eigenaar of houder van een voertuig, die daarmee aan een wedstrijd doet of laat deelnemen.

Artikel 11

Het is verboden opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend motorrijtuig op de weg te gebruiken.

Artikel 12

  • 1 Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de aanwijzingen die door de in artikel 159 bedoelde personen dan wel door andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van personen ter zake van het verkeer op de weg worden gegeven.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen mogen slechts worden gegeven in het belang van de veiligheid op de weg, de instandhouding van de weg en de bruikbaarheid daarvan, of de vrijheid van het verkeer dan wel in het belang van met toestemming van Onze Minister verrichte onderzoeken ten behoeve van het verkeer.

  • 3 Omtrent het eerste lid kunnen nadere regels worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 13

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld betreffende het gedrag van verkeersdeelnemers.

  • 2 In de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen kunnen bij ministeriële regeling voorschriften ter uitvoering van die regels worden vastgesteld.

§ 2. Verkeerstekens en maatregelen op of aan de weg

Artikel 14

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent het toepassen van verkeerstekens en onderborden alsmede omtrent het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld betreffende het toepassen van verkeerstekens en onderborden. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende inrichting, plaatsing, kleur, afmeting en materiaal van verkeerstekens en onderborden.

Artikel 15

  • 1 De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

  • 2 Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Artikel 16

  • 1 De in artikel 15 bedoelde verkeerstekens en onderborden worden geplaatst of verwijderd, en de daar bedoelde maatregelen worden getroffen, door de zorg van het gezag dat het verkeersbesluit heeft genomen.

  • 2 Verkeerstekens en onderborden, die niet worden geplaatst of verwijderd krachtens een verkeersbesluit, worden geplaatst of verwijderd door de zorg van het openbaar lichaam dat het beheer heeft over de weg of, indien geen openbaar lichaam het beheer heeft, door de zorg van de eigenaar van de weg.

Artikel 17

In de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen kan bij de plaatsing en verwijdering van verkeerstekens en het treffen van maatregelen op of aan de weg, worden afgeweken van de artikelen 15 en 16. Indien het als gevolg van dringende omstandigheden niet mogelijk is de verkeerstekens in de voorgeschreven uitvoering te plaatsen, kan de door het teken aangeduide informatie op andere duidelijke wijze kenbaar worden gemaakt.

Artikel 18

  • 1 Verkeersbesluiten worden genomen:

    • a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;

    • b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;

    • c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;

    • d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

  • 2 Indien het beheer over een weg wordt overgedragen, blijven de verkeersbesluiten die de oorspronkelijke wegbeheerder ten aanzien van het verkeer op die weg heeft vastgesteld, van kracht totdat zij zijn vervangen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.

Artikel 19

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen aan besturen van waterschappen en aan burgemeester en wethouders de aanwijzing geven om op buiten de bebouwde kom gelegen wegen, ten aanzien waarvan die organen bevoegd zijn tot het nemen van verkeersbesluiten, binnen dertien weken een verkeersbesluit van een daarbij aan te geven inhoud te nemen en uit te voeren.

  • 2 Het eerste lid mag worden toegepast, indien:

    • a. op een buiten de bebouwde kom gelegen weg, die bij meerdere organen in beheer is, naar het oordeel van gedeputeerde staten een of meerdere niet op elkaar afgestemde verkeersbesluiten van kracht zijn, die zodanige afstemming behoeven met het oog op de belangen, omschreven in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, c en d, en tweede lid, of

    • b. gedeputeerde staten van oordeel zijn dat het nemen van een verkeersbesluit noodzakelijk is ter bescherming van de belangen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3 Gedeputeerde staten dienen voorafgaande aan het geven van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid overleg te voeren met het betrokken bestuur.

  • 4 Het betrokken bestuur is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid op te volgen en uit te voeren.

  • 5 Indien een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid niet wordt opgevolgd of uitgevoerd, gaan gedeputeerde staten op kosten van het betrokken bestuur tot het nemen van het verkeersbesluit en zo nodig tot de uitvoering daarvan over.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld over de totstandkoming en de inhoud van de in het eerste lid bedoelde aanwijzingen alsmede over hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijk is.

Artikel 20

Een belanghebbende kan tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.

§ 3. Vaststelling bebouwde kom

Artikel 20a

  • 1 De grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente worden vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels inzake de vaststelling van bebouwde kommen vastgesteld.

Hoofdstuk III. Toelating tot de weg, goedkeuring productieprocessen en goedkeuring gebruik buiten de weg

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 21

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers dienen te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg. Onder de aan te wijzen categorieën van voertuigen vallen in elk geval de nader bij algemene maatregel van bestuur omschreven:

    • a. personenauto's,

    • b. bedrijfsauto's, waaronder: bestelwagens, vrachtwagens en bussen,

    • c. motorfietsen,

    • d. driewielige motorrijtuigen,

    • e. bromfietsen, en

    • f. aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg.

  • 2 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend als typegoedkeuring, dan wel, met betrekking tot voertuigen, als goedkeuring voor een individueel voertuig.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen productieprocessen van bepaalde categorieën van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers dienen te zijn goedgekeurd alvorens de producten voortkomend uit die productieprocessen worden toegelaten tot het verkeer op de weg.

§ 2. Typegoedkeuring en goedkeuring productieprocessen van voertuigen en voertuigonderdelen

Artikel 22

  • 1 Een typegoedkeuring wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig, voertuigonderdeel, uitrustingsstuk of de voorziening ter bescherming van een weggebruiker of passagier, waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van die eisen voorschriften worden vastgesteld. In de gevallen, aangegeven in die algemene maatregel van bestuur, worden bij ministeriële regeling eisen vastgesteld met betrekking tot voertuigen die voor een daarbij aan te geven datum in gebruik zijn genomen.

  • 2 Met een typegoedkeuring wordt gelijkgesteld een typegoedkeuring:

    • a. die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en is verleend overeenkomstig de op het betrokken voertuig, voertuigonderdeel, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van een weggebruiker of passagier betrekking hebbende, in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften;

    • b. die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en is verleend overeenkomstig de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen;

    • c. als bedoeld in artikel 22a, eerste lid.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld betreffende de organisatie van de aanvrager, het proces volgens hetwelk de aanvrager zijn werkzaamheden verricht, het door de aanvrager voor de keuring ter beschikking stellen van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, het door de aanvrager overleggen van bescheiden en verstrekken van inlichtingen ter zake van de keuring alsmede betreffende de wijze waarop de keuring wordt verricht.

  • 4 Onze Minister kan bepalen dat op nader aangeduide soorten voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, behorende tot een goedgekeurd type, overeenkomstig door hem vastgestelde regels een door hem vastgesteld keurmerk of een door hem bekendgemaakte aanduiding moet zijn vermeld dan wel door hem aangewezen gegevens moeten zijn vermeld.

Artikel 22a

  • 1 Ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, verleent de Dienst Wegverkeer op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief, een typegoedkeuring indien het voertuig, voertuigonderdeel, uitrustingsstuk of de voorziening ter bescherming van een weggebruiker of passagier, waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de eisen van het bij regeling van Onze Minister bekendgemaakte besluit.

Artikel 23

  • 1 De Dienst Wegverkeer houdt toezicht op het overeenstemmen van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, die doorgaan voor goedgekeurd, met het type waarvoor de goedkeuring is verleend. Tot dit toezicht kan behoren het steekproefsgewijs keuren van tot een type waarvoor de goedkeuring is verleend, behorende voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers. Voorts kan tot het toezicht behoren het periodiek controleren van de organisatie van degene aan wie de goedkeuring is verleend alsmede het proces volgens hetwelk hij zijn werkzaamheden verricht. Degene aan wie de goedkeuring is verleend, is gehouden aan voor het houden van het toezicht noodzakelijke werkzaamheden medewerking te verlenen.

  • 2 Degene aan wie een goedkeuring is verleend, is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de verplichting tot medewerking daaraan van degene aan wie een goedkeuring is verleend.

Artikel 24

Behoudens bij algemene maatregel van bestuur aangegeven uitzonderingen vervalt een verleende typegoedkeuring van rechtswege met ingang van de datum waarop zwaardere eisen van kracht worden voor de toelating tot het verkeer op de weg van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers als waarop de verleende typegoedkeuring betrekking heeft.

Artikel 25

  • 1 De Dienst Wegverkeer trekt een typegoedkeuring in, indien degene aan wie de goedkeuring is verleend, daarom verzoekt.

  • 2 De Dienst Wegverkeer kan een typegoedkeuring intrekken, indien:

    • a. degene aan wie de goedkeuring is verleend een voertuig, voertuigonderdeel, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van een weggebruiker of passagier doet of laat doorgaan voor goedgekeurd, terwijl dat voertuig, dat voertuigonderdeel, dat uitrustingsstuk of die voorziening niet overeenstemt met het type waarvoor de goedkeuring is verleend,

    • b. degene aan wie de goedkeuring is verleend, de verplichting, vervat in artikel 23, tweede lid, niet nakomt,

    • c. degene aan wie de goedkeuring is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de goedkeuring voortvloeiende verplichtingen, of

    • d. blijkt dat de goedkeuring ten onrechte is verleend.

§ 2a. Goedkeuring productieprocessen

Artikel 25a

  • 1 Een goedkeuring van een productieproces wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het productieproces van het voertuig, het voertuigonderdeel, het uitrustingsstuk of de voorziening ter bescherming van een weggebruiker of passagier, waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij regeling van Onze Minister vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg. Deze eisen kunnen betrekking hebben op het proces volgens hetwelk de aanvrager zijn werkzaamheden met betrekking tot de productie van het voertuig, voertuigonderdeel, uitrustingsstuk of de voorziening ter bescherming van de weggebruiker of passagier verricht.

  • 2 Met een goedkeuring van een productieproces wordt gelijkgesteld een goedkeuring van productieprocessen van voertuigen en voertuigonderdelen:

    • a. die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en is verleend overeenkomstig de op het betrokken voertuig, voertuigonderdeel, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van een weggebruiker of passagier betrekking hebbende, in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften;

    • b. die is verleend door het daartoe bevoegde gezag in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en is verleend overeenkomstig de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld betreffende de organisatie van de aanvrager, het door de aanvrager voor de keuring ter beschikking stellen van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, het door de aanvrager overleggen van bescheiden en verstrekken van inlichtingen ter zake van de keuring alsmede betreffende de wijze waarop de keuring van een productieproces wordt verricht.

  • 4 Onze Minister kan bepalen dat op nader aangeduide soorten voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, die zijn vervaardigd overeenkomstig het goedgekeurde productieproces, overeenkomstig door hem vastgestelde regels een door hem vastgesteld keurmerk of een door hem bekendgemaakte aanduiding moet zijn vermeld dan wel door hem aangewezen gegevens moeten zijn vermeld.

Artikel 25b

  • 1 De Dienst Wegverkeer houdt toezicht op het productieproces van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers waarvoor de goedkeuring is verleend. Tot dit toezicht kan behoren het steekproefsgewijs of periodiek controleren van de organisatie van degene aan wie de goedkeuring is verleend alsmede van het productieproces. Degene aan wie de goedkeuring is verleend, is gehouden aan voor het houden van het toezicht noodzakelijke werkzaamheden medewerking te verlenen.

  • 2 Degene aan wie een goedkeuring is verleend, is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de verplichting tot medewerking daaraan van degene aan wie een goedkeuring is verleend.

Artikel 25c

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een goedkeuring van een productieproces vervalt.

Artikel 25d

  • 1 De Dienst Wegverkeer trekt een goedkeuring van een productieproces in, indien degene aan wie de goedkeuring is verleend, daarom verzoekt.

  • 2 De Dienst Wegverkeer kan een goedkeuring van een productieproces intrekken, indien:

    • a. degene aan wie de goedkeuring is verleend een voertuig, voertuigonderdeel, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van een weggebruiker of passagier doet of laat doorgaan die niet overeenkomstig het goedgekeurde productieproces zijn vervaardigd,

    • b. degene aan wie de goedkeuring is verleend, de verplichting, vervat in artikel 22c, tweede lid, niet nakomt,

    • c. degene aan wie de goedkeuring is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de goedkeuring voortvloeiende verplichtingen, of

    • d. blijkt dat de goedkeuring ten onrechte is verleend.

§ 3. Individuele goedkeuring

Artikel 26

  • 1 Een goedkeuring voor een individueel voertuig wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg, welke eisen voor verschillende groepen van voertuigen verschillend kunnen worden gesteld. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van die eisen voorschriften worden vastgesteld. In de gevallen, aangegeven in die algemene maatregel van bestuur, worden bij ministeriële regeling eisen vastgesteld met betrekking tot voertuigen die voor een daarbij aan te geven datum in gebruik zijn genomen.

§ 4. Keuringen ter uitvoering van andere wetten

Artikel 27

De in artikel 22, eerste lid, of 26, eerste lid, bedoelde goedkeuring wordt eerst verleend indien het voertuig bij de keuring tevens heeft voldaan aan de eisen, gesteld krachtens de Wet inzake de luchtverontreiniging en de Wet geluidhinder.

Artikel 28

  • 3 Op het voor het voertuig af te geven kentekenbewijs wordt melding gemaakt van goedkeuring als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

  • 2 Een keuring als bedoeld in het eerste lid wordt op aanvraag en tegen betaling op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst vastgestelde tarief, door deze dienst verricht.

§ 5. Verbodsbepalingen

Artikel 34

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld, inhoudende een verbod om voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, die niet ingevolge artikel 22 of 26 zijn toegelaten tot het verkeer op de weg, te vervaardigen, in te voeren, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, af te leveren of te vervoeren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels betreffen het aanwijzen van de categorie van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, waarop het verbod betrekking heeft, de handelingen waarop het verbod betrekking heeft alsmede de uitzonderingen op het verbod.

Artikel 35

Het is verboden een voertuig, voertuigonderdeel, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van een weggebruiker of passagier, welk voertuig, voertuigonderdeel of uitrustingsstuk dan wel welke voorziening niet ingevolge artikel 22 of 26 is toegelaten, door het aanbrengen van een teken of tekens, het afgeven van een bewijs of bewijzen dan wel het doen van mededelingen te doen of laten doorgaan voor goedgekeurd voor zodanige toelating.

§ 6. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk op de goedkeuring voor het gebruik buiten de weg

Artikel 35a

In de ingevolge de artikelen 21, eerste en derde lid, 22, eerste lid, 25a, eerste lid, 26, eerste lid, en 34, eerste lid, vastgestelde regels kan ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, worden bepaald dat zij mede betrekking hebben op de goedkeuring van voertuigen, voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers voor gebruik buiten de weg.

Hoofdstuk IV. Kentekens en kentekenbewijzen

§ 1. Kentekenplicht

Artikel 36

  • 1 Aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.

  • 2 Ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig.

  • 3 Het kentekenbewijs dient:

    • a. te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering,

    • b. zijn geldigheid niet te hebben verloren,

    • c. niet te zijn ingevorderd, en

    • d. behoorlijk leesbaar te zijn.

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 5 Motorrijtuigen en aanhangwagens dienen overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.

  • 6 Voor overtreding van het eerste tot en met vijfde lid zijn aansprakelijk:

    • a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, en

    • b. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder die de aanhangwagen op de weg laat staan of deze met een motorrijtuig over de weg laat voortbewegen, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig.

  • 7 De in het derde lid, onderdeel a, bedoelde eisen kunnen mede dienstbaar zijn aan de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en van de motorrijtuigenbelasting. Op het kentekenbewijs wordt in ieder geval het verschuldigde bedrag van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen vermeld.

  • 8 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste en het tweede lid.

Artikel 37

  • 1 Artikel 36 is niet van toepassing op:

    • a. de volgende categorieën motorrijtuigen alsmede de door die motorrijtuigen voortbewogen aanhangwagens:

      • 1°. bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde categorieën bromfietsen, alsmede bromfietsen in het internationaal verkeer, afkomstig uit een land waar voor deze voertuigen geen kenteken is opgegeven,

      • 2°. landbouw- of bosbouwtrekkers,

      • 3°. gehandicaptenvoertuigen en

      • 4°. motorrijtuigen met beperkte snelheid;

    • b. in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen en aanhangwagens, die zich in het internationaal verkeer bevinden, mits ter zake van de registratie van het betrokken voertuig door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland een bewijs is afgegeven dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de tussen Nederland en het betrokken land van kracht zijnde internationale overeenkomst en het betrokken voertuig voldoet aan de eisen die in die overeenkomst dan wel bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van die overeenkomst aan dat voertuig worden gesteld met betrekking tot de toelating tot het internationaal verkeer;

    • c. motorrijtuigen en aanhangwagens, mits wordt voldaan aan nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, die in eigendom toebehoren aan of worden gehouden door:

      • 1°. leden van een bij ministeriële regeling aangewezen krijgsmacht of civiele dienst in de zin van artikel I van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de landen die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1953, 10), dan wel in de zin van artikel 3 van het bij evenbedoeld verdrag behorende, op 28 augustus 1952 te Parijs gesloten, protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, 11), alsmede

      • 2°. functionarissen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in Nederland zijn op grond van de briefwisseling tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van 31 augustus en 11 september 1979 (Trb.1979, 159) en op wie het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Trb.1951, 139), van toepassing is.

  • 2 Voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg alsmede voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, afkomstig uit een land waar voor deze aanhangwagens geen afzonderlijk kenteken is opgegeven, geldt het vereiste dat een kenteken dient te zijn opgegeven niet. Indien een dergelijke aanhangwagen is verbonden met een in Nederland geregistreerd motorrijtuig, dient die aanhangwagen te zijn voorzien van het kenteken dat is opgegeven voor dat motorrijtuig.

  • 3 Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.

  • 4 Met het toezicht op de naleving van de uit het derde lid voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Het toezicht heeft in ieder geval betrekking op het gebruik van het in het derde lid bedoelde kenteken. De aldaar bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief. Bij ministeriële regeling worden nadere regels omtrent het toezicht vastgesteld.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat:

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de omschrijving van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde categorieën voertuigen alsmede de voor die categorieën vastgestelde maximumsnelheid.

  • 7 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde lid en kunnen nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van het vijfde lid.

§ 2. Kentekens

Artikel 38

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bepaalde categorieën van kentekens slechts worden opgegeven aan bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen personen of groepen van personen dan wel voor daarbij aan te wijzen voertuigen of groepen van voertuigen, zulks onder daarbij te stellen voorwaarden.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 40

  • 1 Het kenteken dient behoorlijk zichtbaar op of aan het motorrijtuig of de aanhangwagen aanwezig te zijn.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de inrichting, het aanbrengen en de verlichting van het kenteken en worden regels vastgesteld omtrent de kentekenplaat en de onderdelen daarvan, alsmede de daarop aan te brengen merken.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het bepaalde krachtens het tweede lid.

  • 4 Voor overtreding van het eerste lid dan wel het bepaalde krachtens het tweede of derde lid zijn aansprakelijk:

    • a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, en

    • b. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder die de aanhangwagen op de weg laat staan of deze met een motorrijtuig over de weg laat voortbewegen, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig.

Artikel 41

  • 1 Het is verboden:

    • a. op een motorrijtuig of een aanhangwagen enig teken of middel aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 gevoerde kenteken te bemoeilijken;

    • b. een motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen enig teken of middel is aangebracht, waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 gevoerde kenteken wordt bemoeilijkt;

    • c. op een motorrijtuig of een aanhangwagen een teken, niet zijnde een ingevolge artikel 36 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen opgegeven kenteken, aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk dat teken te doen doorgaan voor een zodanig kenteken dan wel met de kennelijke bedoeling dat teken te doen doorgaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken dan wel een met toepassing van artikel 37, derde lid, opgegeven kenteken;

    • d. een motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen een teken is aangebracht dat, niet zijnde een ingevolge artikel 36 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen opgegeven kenteken, door kan gaan voor een zodanig kenteken dan wel voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken of een met toepassing van artikel 37, derde lid, opgegeven kenteken;

    • e. op een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig of een in het buitenland geregistreerde aanhangwagen een teken, niet zijnde een aldaar voor dat voertuig of aan de eigenaar of houder daarvan opgegeven kenteken, aan te brengen of te doen aanbrengen met het oogmerk dat teken te doen doorgaan voor een zodanig kenteken;

    • f. een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig op de weg te laten staan of daarmee over de weg te rijden dan wel een in het buitenland geregistreerde aanhangwagen op de weg te laten staan of met een motorrijtuig over de weg voort te bewegen, wanneer op dat motorrijtuig of die aanhangwagen een teken is aangebracht dat, niet zijnde een in het buitenland voor dat voertuig of aan de eigenaar of houder daarvan opgegeven kenteken, door kan gaan voor een zodanig kenteken.

  • 2 Voor overtreding van het eerste lid, onderdelen b, d en f, zijn aansprakelijk:

    • a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, een en ander echter slechts indien de eigenaar, houder of bestuurder weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat op het motorrijtuig een teken of middel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel een teken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d of f, is aangebracht, en

    • b. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder die de aanhangwagen op de weg laat staan of deze met een motorrijtuig over de weg laat voortbewegen, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig, een en ander echter slechts indien de eigenaar, houder of bestuurder weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat op de aanhangwagen een teken of middel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel een teken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d of f, is aangebracht.

§ 3. Registratie van kentekens

Artikel 42

  • 1 De Dienst Wegverkeer houdt een register betreffende de opgave van kentekens.

  • 2 In het kader van het register verwerkt de Dienst Wegverkeer gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor een kenteken is opgegeven, en de tenaamstelling van die kentekens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens.

  • 4 De Dienst Wegverkeer mag strafrechtelijke gegevens, gegevens ter vaststelling van mogelijk strafbaar gedrag en gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag, verwerken voor zover dit verband houdt met de in het derde lid genoemde doeleinden.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de inrichting en het beheer van het register.

Artikel 43

  • 1 Aan autoriteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet dan wel de in artikel 42, derde lid, bedoelde wettelijke regelingen of die zijn belast met de handhaving van de bij of krachtens deze wet dan wel de evenbedoelde wettelijke regelingen vastgestelde voorschriften, worden op de door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze desgevraagd uit het register de gegevens verstrekt die zij voor de uitoefening van hun taak behoeven.

  • 2 Aan autoriteiten buiten Nederland en instellingen van volkenrechtelijke organisaties worden in de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen op de door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze uit het register gegevens verstrekt.

  • 3 De autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gehouden om in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen aan de Dienst Wegverkeer op de door deze dienst te bepalen wijze mededeling te doen van feiten die van belang zijn voor het bijhouden van het register.

Artikel 44

  • 1 Aan belanghebbenden kunnen, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst voor de behandeling van de aanvraag vastgestelde tarief, uit het register gegevens worden verstrekt.

  • 2 Aan belanghebbenden worden slechts gegevens verstrekt omtrent door hen opgegeven kentekens.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan in bijzondere gevallen, onder daarbij te stellen voorwaarden, worden toegestaan dat van het tweede lid wordt afgeweken.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het verstrekken van gegevens aan belanghebbenden niet of slechts tot een beperkt aantal of in beperkte vorm of omvang geschiedt.

  • 5 In bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen worden beperkingen gesteld aan het verstrekken van gegevens dan wel aan het gebruik van gegevens nadat zij zijn verstrekt. In elk geval wordt daarbij geregeld welke beperkingen op verzoek van degene aan wie een kenteken is opgegeven, kunnen worden gesteld.

Artikel 45

De Dienst Wegverkeer stelt ten aanzien van het verwerken van gegevens als bedoeld in artikel 42, tweede lid, een reglement vast.

Artikel 46

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld betreffende de met de registratie van kentekens samenhangende verplichtingen van degene:

    • a. die de eigendom, het bezit of het houderschap van een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor nog geen kenteken is opgegeven, heeft verkregen;

    • b. aan wie een kenteken is opgegeven;

    • c. die de eigendom, het bezit of het houderschap van een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven, heeft verkregen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.

§ 4. Kentekenbewijzen

Artikel 47

Een kentekenbewijs bestaat uit een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen delen.

Artikel 48

  • 1 Een kentekenbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief slechts afgegeven aan in Nederland woonachtige natuurlijke personen die de leeftijd van achttien jaren dan wel, indien de aanvraag betrekking heeft op een kentekenbewijs voor een bromfiets, de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt en aan in Nederland gevestigde rechtspersonen, indien het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg en, indien na die toelating wijziging is aangebracht in de bouw of inrichting van dat voertuig, die wijziging, behoudens in het geval dat geen goedkeuring is vereist, overeenkomstig artikel 99, eerste lid, of 100, eerste lid, is goedgekeurd voor toelating van het gewijzigde voertuig tot het verkeer op de weg.

  • 2 In bepaalde uitzonderingsgevallen kan door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs worden afgegeven, indien ten aanzien van het motorrijtuig of de aanhangwagen, waarvoor de afgifte wordt verlangd, niet is voldaan aan het eerste lid.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de ingevolge het eerste lid gestelde eisen aan de aanvrager van een kentekenbewijs niet gelden ten aanzien van de aanvrager van een kentekenbewijs, afgegeven ter zake van de opgave van een kenteken als bedoeld in artikel 38.

  • 4 Indien een kentekenbewijs is afgegeven aan een in Nederland gevestigde rechtspersoon die niet behoeft te zijn ingeschreven in een daartoe bij de wet aangewezen register of waarvan de onderneming niet behoeft te zijn ingeschreven in het handelsregister, wordt degene die bij de aanvraag als gemachtigde van die rechtspersoon is opgetreden, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet mede als houder van het motorrijtuig of de aanhangwagen aangemerkt in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel o.

  • 5 De in het vierde lid bedoelde gemachtigde dient in Nederland woonachtig te zijn en dient de leeftijd van achttien jaren te hebben bereikt.

  • 6 Ingeval de aanvrager van een kentekenbewijs voor een bromfiets de leeftijd heeft van zestien of zeventien jaar, wordt voor wat betreft de aanvraag de toestemming van diens wettelijke vertegenwoordiger verondersteld te zijn verleend.

Artikel 49

  • 1 Onverminderd artikel 48, eerste lid, wordt de afgifte van een kentekenbewijs geweigerd:

    • a. indien bij een ingevolge hoofdstuk V verrichte keuring blijkt dat de op het voertuig aangebrachte gegevens op onrechtmatige wijze in overeenstemming zijn gebracht met de op het overgelegde kentekenbewijs vermelde gegevens,

    • b. indien blijkt dat de ter zake van het voertuig verschuldigde belastingen en rechten niet zijn voldaan, dan wel

    • c. indien blijkt dat de krachtens een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst op grond van de Wet milieubeheer verschuldigde afvalbeheersbijdrage voor autowrakken niet is voldaan, dan wel

    • d. in overige bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen overeenkomstig de bij die algemene maatregel vastgestelde regels.

  • 2 De afgifte van een kentekenbewijs kan worden geweigerd indien:

    • a. voor het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte wordt verlangd, op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde geen kenteken behoeft te zijn opgegeven;

    • b. uit het kentekenregister blijkt dat de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen onvrijwillig de beschikkingsmacht over dat voertuig heeft verloren.

Artikel 50

  • 1 De aanvrager van een kentekenbewijs dient persoonlijk te verschijnen bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, tenzij:

    • a. de aanvraag namens hem wordt ingediend door degene aan wie door de Dienst Wegverkeer een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend dan wel, indien dit een rechtspersoon is, door diens gemachtigde, en deze voldoende zekerheid heeft verkregen over de identiteit van de aanvrager. Daartoe legt de aanvrager een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 dan wel een rijbewijs als bedoeld in artikel 108, eerste lid, onderdeel h voor zover de aldaar bedoelde registratie heeft plaatsgevonden, over. Degene die namens de aanvrager de aanvraag indient, legt bij de bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie het document bedoeld in de tweede volzin over, alsmede de volmacht en het bewijs dat aan hem een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend, of

    • b. volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de aanvrager.

    Indien bij de aanvraag, bedoeld onder a, gebruik wordt gemaakt van een document als bedoeld in artikel 2 van de Paspoortwet, dient bij de aanvraag tevens een de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens te worden overgelegd dat niet langer dan drie maanden voor het tijdstip van de aanvraag is verstrekt. Onze Minister kan de bevoegdheid van de krachtens artikel 62 erkende persoon om de aanvraag namens de aanvrager in te dienen beperken tot één of meer specifiek voor die persoon met name te noemen instanties. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld ter zake van de voorwaarden waaraan degene aan wie ingevolge artikel 62 een erkenning is verleend, dient te voldoen om als gemachtigde, bedoeld onder a, op te treden.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting om persoonlijk te verschijnen niet geldt ten aanzien van de aanvrager van een kentekenbewijs, afgegeven ter zake van de opgave van een kenteken als bedoeld in artikel 38.

  • 3 Indien de aanvraag geschiedt door een in Nederland gevestigde rechtspersoon die dient te zijn ingeschreven in een daartoe bij de wet aangewezen register of waarvan de onderneming dient te zijn ingeschreven in het handelsregister, geldt de verplichting om persoonlijk te verschijnen voor degene die krachtens de statuten bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen. Indien er meerdere personen bevoegd zijn de rechtspersoon te vertegenwoordigen, geldt de verplichting voor een van hen. Een persoon die bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen, kan bij gemachtigde verschijnen.

  • 4 Indien de aanvraag geschiedt door een in Nederland gevestigde rechtspersoon die niet behoeft te zijn ingeschreven in een daartoe bij de wet aangewezen register of waarvan de onderneming niet behoeft te zijn ingeschreven in het handelsregister, geldt de verplichting om persoonlijk te verschijnen voor degene die door die rechtspersoon is gemachtigd tot de aanvraag van het kentekenbewijs.

  • 5 De aanvraag van een kentekenbewijs dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld ter uitvoering van die regels.

  • 6 De in het vijfde lid bedoelde regels kunnen mede dienstbaar zijn aan de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en van de motorrijtuigenbelasting alsmede aan de afdracht van de krachtens een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst op grond van de Wet milieubeheer verschuldigde afvalbeheersbijdrage voor autowrakken.

  • 7 Bij de in het vijfde lid bedoelde regels kan worden bepaald in welke gevallen het motorrijtuig of de aanhangwagen, waarvoor een kentekenbewijs wordt aangevraagd, voor een onderzoek ter beschikking moet worden gehouden.

  • 8 De Dienst Wegverkeer is bevoegd te vorderen dat de aanvrager van een kentekenbewijs een door of vanwege Onze Minister van Financiën afgegeven bewijs overlegt, waaruit blijkt dat ter zake van het motorrijtuig of de aanhangwagen verschuldigde belastingen en rechten zijn voldaan.

Artikel 51

  • 1 Het is verboden voor het verkrijgen van een kentekenbewijs opzettelijk onjuiste opgaven te doen, onjuiste inlichtingen te verschaffen en onjuiste bewijsstukken en andere bescheiden over te leggen.

  • 2 Voor zover de bij de aanvraag van een kentekenbewijs te verschaffen gegevens betreffen of mede betreffen gegevens die nodig worden geacht ter zake van de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en van de motorrijtuigenbelasting, wordt de verplichting tot het verstrekken van die gegevens beschouwd als een ingevolge de belastingwet opgelegde verplichting en zijn, indien ter zake onjuiste of onvolledige gegevens worden verstrekt - in afwijking van de bepalingen van deze wet - de bepalingen van Hoofdstuk IX (Strafrechtelijke bepalingen) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing.

Artikel 52

  • 1 Indien voor het voertuig waarvoor de afgifte van een kentekenbewijs wordt verlangd, een kentekenbewijs als bedoeld in artikel 56 is afgegeven, kan de Dienst Wegverkeer verlangen dat, alvorens een kentekenbewijs wordt afgegeven, dat eerder afgegeven kentekenbewijs dient te worden ingeleverd.

  • 2 Aan de afgifte van een kentekenbewijs kunnen door de Dienst Wegverkeer voorschriften worden verbonden, zulks onder aantekening daarvan in het bewijs.

Artikel 53

De Dienst Wegverkeer geeft bij de afgifte van een kentekenbewijs tevens een keuringsbewijs voor het betrokken voertuig af indien:

Artikel 54

Onze Minister kan aan besturen van verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, die behartiging van verkeersbelangen ten doel hebben, de bevoegdheid verlenen tot het afgeven van internationale bewijzen voor motorrijtuigen en aanhangwagens, bedoeld in internationale overeenkomsten, ten behoeve van het verkeer met motorrijtuigen en aanhangwagens in het buitenland.

Artikel 55

  • 1 Op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief, geeft deze dienst overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels vervangende bewijzen af voor:

    • a. kentekenbewijzen of delen daarvan, die versleten, geheel of ten dele onleesbaar, verloren geraakt of teniet gegaan zijn;

    • b. kentekenbewijzen in geval van vermissing van de bijbehorende kentekenplaten.

  • 2 Het vervangende bewijs treedt in de plaats van het eerder afgegeven kentekenbewijs of deel daarvan en wordt niet afgegeven dan nadat het versleten of geheel of ten dele onleesbaar geworden kentekenbewijs of deel daarvan, waarvoor het wordt afgegeven, is ingeleverd bij de Dienst Wegverkeer.

Artikel 56

In bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen kan een kentekenbewijs met een beperkte geldigheidsduur worden afgegeven.

Artikel 57

  • 1 Onverminderd artikel 56 verliest een kentekenbewijs zijn geldigheid door:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. afgifte van een nieuw kentekenbewijs dan wel een vervangend kentekenbewijs;

    • c. het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen;

    • d. schorsing als bedoeld in artikel 67, eerste lid, voor de duur van de schorsing;

    • e. ongeldigverklaring.

  • 2 In de gevallen waarin overeenkomstig artikel 55 een vervangend bewijs is afgegeven voor een deel van het kentekenbewijs, verliest het deel waarvoor dat vervangend bewijs is afgegeven, zijn geldigheid.

  • 3 De Dienst Wegverkeer kan verlangen dat een kentekenbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren binnen een daarbij bepaalde termijn bij deze dienst dient te worden ingeleverd.

Artikel 58

  • 1 Een kentekenbewijs wordt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels ongeldig verklaard:

    • a. indien het is afgegeven op grond van bij de aanvraag verschafte onjuiste gegevens en dat kentekenbewijs niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest, dan wel

    • b. indien blijkt dat het kennelijk abusievelijk is afgegeven.

  • 2 Een kentekenbewijs kan, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, ongeldig worden verklaard:

    • a. indien de ter zake van het voertuig verschuldigde belastingen en rechten niet zijn voldaan;

    • b. indien het voertuig waarvoor het is afgegeven, niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet vastgestelde eisen, met uitzondering van de ingevolge hoofdstuk III met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg vastgestelde eisen;

    • c. indien in de bouw of inrichting van het voertuig waarvoor het is afgegeven, wijzigingen zijn aangebracht, die niet zijn goedgekeurd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet;

    • d. indien het voertuig niet voldoet aan de in artikel 75, eerste lid, onderdeel b, bedoelde eisen voor zover het een voertuig betreft als daar bedoeld;

    • e. indien de eigenaar of houder van een voertuig onvrijwillig de beschikkingsmacht over dat voertuig heeft verloren, mits wordt voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde voorwaarden, dan wel

    • f. in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.

  • 3 De ongeldigverklaring kan worden beperkt tot het rijden over de weg.

Artikel 59

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt in ieder geval zodra het kentekenbewijs ongeldig is verklaard ingevolge artikel 58, tweede lid, onderdeel e.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld omtrent het herleven van een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister.

Artikel 60

  • 1 De houder van een kentekenbewijs is op eerste vordering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen verplicht tot overgifte van dat bewijs of van een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen delen daarvan, indien naar het oordeel van die personen:

    • a. ter zake van het voertuig, waarvoor het kentekenbewijs is afgegeven, de verschuldigde belastingen en rechten niet zijn voldaan;

    • b. het voertuig waarvoor het kentekenbewijs is afgegeven, niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet vastgestelde eisen, met uitzondering van de ingevolge hoofdstuk III met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg vastgestelde eisen;

    • c. het voertuig waarvoor het kentekenbewijs is afgegeven, niet voldoet aan de in artikel 75, eerste lid, onderdeel b, bedoelde eisen voor zover het een voertuig betreft als daar bedoeld.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vordering kan eveneens worden gedaan indien naar het oordeel van de daar bedoelde personen niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 52, tweede lid, in het kentekenbewijs vermelde voorschriften.

  • 3 Indien het een kentekenbewijs betreft dat is afgegeven voor een aanhangwagen die overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde is voorzien van een identificatieplaat, kan aan de vordering worden voldaan binnen een bij die maatregel vastgestelde termijn.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde personen doen in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen het kentekenbewijs of de ingevorderde delen daarvan zo spoedig mogelijk toekomen aan de Dienst Wegverkeer.

  • 5 De Dienst Wegverkeer geeft het kentekenbewijs of de ingevorderde delen daarvan terug:

    • a. in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien ter zake van het voertuig alsnog de verschuldigde belastingen en rechten zijn voldaan;

    • b. in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, indien het voertuig ter zake van de eisen waaraan het niet voldeed, alsnog is goedgekeurd;

    • c. in het geval, bedoeld in het tweede lid, indien alsnog wordt voldaan aan de krachtens artikel 52, tweede lid, in het kentekenbewijs vermelde voorschriften.

  • 6 De Dienst Wegverkeer geeft bij de teruggave van het kentekenbewijs of de ingevorderde delen daarvan tevens een keuringsbewijs voor het betrokken voertuig af indien:

    • a. het voertuig is onderworpen aan een onderzoek dat ten minste een controle inhoudt op de eisen, bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdeel a, en indien het een voertuig betreft als bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdeel b, tevens aan de daar bedoelde eisen, en

    • b. artikel 72 voor dat voertuig geldt of binnen een jaar zal gelden.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de vordering van kentekenbewijzen.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen nadere regels worden vastgesteld omtrent het vijfde lid, onderdeel a.

Artikel 61

  • 1 Het is verboden:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. [Red: vervallen;]

    • c. ten opzichte van een motorrijtuig of een aanhangwagen opzettelijk gebruik te maken van een kentekenbewijs dat niet aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen is afgegeven, als ware het aan deze voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen afgegeven.

§ 5. Erkenningsregeling bedrijfsvoorraad

Artikel 62

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.

  • 2 Aan de erkenning kunnen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bevoegdheden worden verbonden; een zodanige bevoegdheid maakt deel uit van de erkenning. Het in de artikelen 62 tot en met 66 ten aanzien van erkenningen bepaalde is van overeenkomstige toepassing op bedoelde bevoegdheden.

  • 3 De erkenning geldt voor de in de erkenning aangewezen groep of groepen van voertuigen en kan gelden voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld die aan een erkenning worden verbonden en kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld.

  • 5 De in artikel 50, eerste lid, aanhef bedoelde verplichting om bij de aanvraag van een kentekenbewijs persoonlijk te verschijnen bij een bij ministeriële regeling aangewezen instantie, geldt niet voor natuurlijke personen of rechtspersonen aan wie een erkenning als bedoeld in het eerste lid is verleend.

Artikel 63

  • 1 De erkenning wordt door de Dienst Wegverkeer op aanvraag en tegen betaling, op de door deze dienst vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief verleend aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen. Deze eisen betreffen onder meer de administratieve organisatie van de natuurlijke persoon of rechtspersoon alsmede de wijze waarop deze er voor zorgdraagt dat de aan de opname in bedrijfsvoorraad verbonden procedures in acht worden genomen. Voorts kunnen deze eisen mede dienstbaar zijn aan de uitvoering van de Wet milieubeheer.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de aanvraag van een erkenning.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld ter uitvoering van het krachtens het tweede lid bepaalde.

  • 4 De erkenning wordt geweigerd indien een reeds aan de aanvrager verleende erkenning op grond van artikel 65, tweede lid, is ingetrokken binnen een direct aan de datum van indiening van de aanvraag voorafgaande periode van twaalf weken, dan wel van zes maanden ingeval reeds twee of meer malen een dergelijke aan de aanvrager verleende erkenning is ingetrokken.

Artikel 64

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Het toezicht omvat in ieder geval het periodiek controleren van de bedrijfsvoorraad van degene aan wie de erkenning is verleend en van de ter zake van die bedrijfsvoorraad door deze gevoerde administratie.

  • 2 Degene aan wie een erkenning is verleend, is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de verplichting tot medewerking daaraan van degene aan wie een erkenning is verleend. Deze regels kunnen inhouden dat een verscherpt toezicht wordt gehouden indien blijkt dat wordt gehandeld in strijd met een of meer uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 65

  • 1 De Dienst Wegverkeer trekt een erkenning in, indien degene aan wie de erkenning is verleend, daarom verzoekt.

  • 3 De Dienst Wegverkeer kan in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, een erkenning schorsen voor een door hem daarbij vast te stellen termijn die ten hoogste twaalf weken bedraagt.

Artikel 65a

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot het intrekken, wijzigen en schorsen van de erkenning.

Artikel 66

Het is een ieder aan wie niet een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend, verboden zich op zodanige wijze te gedragen, dat daardoor bij het publiek de indruk kan worden gewekt, dat zodanige erkenning aan hem is verleend.

§ 6. Schorsing

Artikel 67

  • 1 Indien met een voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt, schorst de Dienst Wegverkeer op aanvraag van de eigenaar of houder van dat voertuig, tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief, de geldigheid van het kentekenbewijs.

  • 2 De hoogte van het in het eerste lid bedoelde tarief kan voor verschillende groepen voertuigen dan wel eigenaren of houders van voertuigen verschillend worden vastgesteld. Voor aanvragen die worden ingediend binnen een jaar na de aanvraag van een schorsing welke ingevolge artikel 68, eerste lid, onderdelen a en d, is geëindigd, kan het tarief hoger worden vastgesteld dan het tarief voor laatstgenoemde aanvraag.

  • 3 De aanvraag van een schorsing dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld omtrent het krachtens het derde lid bepaalde.

  • 5 De Dienst Wegverkeer plaatst bij het verlenen van de schorsing overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels op het kentekenbewijs een aantekening waaruit blijkt dat schorsing is verleend.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld omtrent de aantekening van schorsing, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 68

  • 1 De schorsing eindigt:

    • a. door opheffing als bedoeld in artikel 69,

    • b. door verloop van een jaar nadat de schorsing is verleend,

    • c. door het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister, of

    • d. zodra met het voertuig gebruik van de weg wordt gemaakt.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat in bepaalde uitzonderingsgevallen tijdelijk kan worden afgeweken van het eerste lid, aanhef en onderdeel d.

Artikel 69

  • 1 De schorsing wordt op aanvraag van de eigenaar of houder door de Dienst Wegverkeer opgeheven.

  • 2 De aanvraag van opheffing van de schorsing dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld omtrent het krachtens het tweede lid bepaalde.

Artikel 70

  • 1 Bij de aanvraag van opheffing van de schorsing alsmede na het eindigen van de schorsing op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onderdeel b of d, dient degene aan wie de schorsing is verleend, een nieuw kentekenbewijs of een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen delen daarvan aan te vragen.

  • 2 De aanvraag dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief.

§ 7. Kentekenplaten

Artikel 70a

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is een of meer van de in artikel 40, tweede lid, bedoelde bij de erkenning aangewezen merken aan te brengen.

  • 2 Het is verboden om zonder de in het eerste lid bedoelde erkenning de aldaar bedoelde merken aan te brengen.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld die aan de erkenning worden verbonden en worden met betrekking tot die voorschriften regels vastgesteld. Die regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de fabricage en levering van kentekenplaten en onderdelen daarvan en de daarbij te volgen procedure;

    • b. de registratie van gegevens met betrekking tot de ingekochte materialen, de productie, de af- en uitval, de voorraad en de aflevering van kentekenplaten en onderdelen daarvan.

Artikel 70b

  • 1 De fabrikant van kentekenplaten is in geval van levering van kentekenplaten verplicht tot het vastleggen van gegevens omtrent: van: [tekstcorrectie :“omtrent: van:’’ moet zijn ”omtrent:”]

    • a. het betrokken kenteken;

    • b. de aard en het nummer van het identiteitsdocument van degene door, respectievelijk namens wie de kentekenplaten worden aangevraagd, en

    • c. het aantal afgegeven kentekenplaten.

  • 2 Indien de kentekenplaten worden aangevraagd namens een rechtspersoon of door een daartoe bij ministeriële regeling aangewezen erkend bedrijf als bedoeld in artikel 62, worden in plaats van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder b, vastgelegd de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens.

  • 3 Indien bij de levering van kentekenplaten die door, respectievelijk namens een natuurlijk persoon zijn aangevraagd, een ander identiteitsdocument dan een rijbewijs of paspoort wordt overgelegd, wordt tevens vastgelegd de naam, de beginletters van de voornaam of voornamen en het adres van degene door, respectievelijk namens wie de kentekenplaten worden aangevraagd.

  • 4 De fabrikant verstrekt gegevens die zijn vastgelegd op grond van het eerste tot en met derde lid in een registratie, uitsluitend en desgevraagd aan de ambtenaren van de Dienst Wegverkeer, belast met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen, en aan de ambtenaren van politie belast met de handhaving van de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen en van de verboden, bedoeld in artikel 41, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van hun taak.

  • 5 De vastgelegde gegevens worden gedurende één jaar na de vastlegging bewaard.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld omtrent de inrichting en het beheer van het register.

Artikel 70c

  • 1 Na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 70b, vijfde lid, worden de daar bedoelde vastgelegde gegevens overgedragen aan de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Uit de registratie worden door de Dienst Wegverkeer uitsluitend en desgevraagd aan de ambtenaren van politie belast met de handhaving van de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen en van de verboden, bedoeld in artikel 41, gegevens verstrekt voor zover deze noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van hun taak.

  • 3 De vastgelegde gegevens worden door de Dienst Wegverkeer maximaal vijf jaar na de overdracht, bedoeld in het eerste lid, bewaard.

  • 4 De Dienst Wegverkeer stelt ten aanzien van het verwerken van de persoonsgegevens als bedoeld in het eerste lid, een reglement vast.

Artikel 70d

  • 1 De erkenning wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief verleend indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen. Deze eisen betreffen onder meer de administratieve organisatie van de natuurlijke persoon of rechtspersoon alsmede de wijze waarop deze ervoor zorg draagt dat de aan het aanbrengen van de merken verbonden procedures in acht worden genomen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de aanvraag van een erkenning.

  • 3 De erkenning wordt in ieder geval geweigerd indien een reeds aan de aanvrager verleende erkenning op grond van artikel 70f, tweede lid, is ingetrokken binnen een direct aan de datum van indiening van de aanvraag voorafgaande periode van twaalf weken, dan wel van zes maanden ingeval reeds twee of meer malen een dergelijke aan de aanvrager verleende erkenning is ingetrokken.

Artikel 70e

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Het toezicht omvat in ieder geval het periodiek controleren van de organisatie van degene aan wie de erkenning is verleend.

  • 2 Degene aan wie een erkenning is verleend, is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld betreffende de wijze waarop het toezicht wordt gehouden en de verplichting tot medewerking daaraan van degene aan wie een erkenning is verleend. Deze regels kunnen inhouden dat een verscherpt toezicht wordt gehouden indien blijkt dat wordt gehandeld in strijd met een of meer uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 70f

  • 1 De Dienst Wegverkeer trekt een erkenning in, indien degene aan wie die erkenning is verleend, daarom verzoekt.

  • 2 De Dienst Wegverkeer kan een erkenning intrekken of wijzigen dan wel de daaraan verbonden voorschriften wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend:

    • a. niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen;

    • b. een verplichting als bedoeld in artikel 70e niet nakomt, of

    • c. handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.

  • 3 De Dienst Wegverkeer kan in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, een erkenning schorsen voor een door hem daarbij vast te stellen termijn die ten hoogste twaalf weken bedraagt.

Artikel 70g

Het is een ieder aan wie niet een erkenning als bedoeld in artikel 70a is verleend, verboden zich op zodanige wijze te gedragen, dat daardoor bij het publiek de indruk kan worden gewekt, dat zodanige erkenning aan hem is verleend.

Artikel 70h

Bij de verkrijging van een kentekenplaat worden de bij ministeriële regeling aangewezen identiteitsdocumenten en overige documenten overgelegd.

Artikel 70i

  • 1 In geval van overdracht van een motorrijtuig of aanhangwagen aan een erkend bedrijf als bedoeld in artikel 62, ten behoeve van uitvoer naar het buitenland of voorgoed buiten gebruikstelling, is de eigenaar of houder verplicht tot inlevering van de betrokken kentekenplaten bij dat bedrijf tegelijk met de overdracht.

  • 2 In geval van uitvoer naar het buitenland anders dan door een erkend bedrijf als bedoeld in artikel 62, is de eigenaar of houder van het motorrijtuig of de aanhangwagen verplicht tot inlevering van de betrokken kentekenplaten bij de Dienst Wegverkeer tegelijk met de uitvoer.

  • 3 Indien het kentekenbewijs zijn geldigheid heeft verloren, anders dan in geval van het eerste of het tweede lid, kan de Dienst Wegverkeer verlangen dat de betrokken kentekenplaten binnen een bepaalde termijn bij deze dienst worden ingeleverd.

Artikel 70j

  • 1 Indien de betrokken kentekenplaten overeenkomstig artikel 70i worden ingeleverd bij de Dienst Wegverkeer onderscheidenlijk een erkend bedrijf als bedoeld in artikel 62 is deze dienst, onderscheidenlijk dit bedrijf verplicht tot het vastleggen van gegevens omtrent van: [tekstcorrectie :“omtrent van:’” moet zijn:” omtrent:]

    • a. het betrokken kenteken, en

    • b. het aantal ingeleverde kentekenplaten.

    De artikelen 70b, vierde tot en met zesde lid, en 70c zijn van overeenkomstige toepassing

  • 2 De Dienst Wegverkeer, onderscheidenlijk het erkende bedrijf, is voorts, overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels, verplicht tot vernietiging van de ingeleverde kentekenplaten en tot registratie van de vernietiging.

Hoofdstuk V. Gebruik van voertuigen op de weg

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 71

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld omtrent:

  • a. de eisen waaraan moet worden voldaan met betrekking tot voertuigen waarmee over de weg wordt gereden, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen verschillende wegen;

  • b. de inrichting van voertuigen die op de weg staan.

Artikel 71a

In de krachtens artikel 71 vastgestelde regels kan worden bepaald dat:

  • a. het voldoen aan de daarin opgenomen eisen wordt aangetoond door middel van in die regels voorgeschreven apparatuur,

  • b. die apparatuur is goedgekeurd door een door Onze Minister aangewezen keuringsinstelling,

  • c. die apparatuur met een in die regels vast te stellen periodiciteit is onderzocht door deze keuringsinstelling, dan wel door een door Onze Minister of door deze keuringsinstelling aangewezen onderzoeksgerechtigde, en

  • d. bij de erkenning van een onderzoeksgerechtigde als bedoeld in onderdeel c wordt voldaan aan de in die regels opgenomen voorschriften.

§ 2. Periodieke keuringsplicht

Artikel 72

  • 1 Voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven.

  • 2 Het keuringsbewijs dient:

    • a. te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering,

    • b. zijn geldigheid niet te hebben verloren, en

    • c. behoorlijk leesbaar te zijn.

  • 3 Voor overtreding van het eerste lid en het bepaalde bij of krachtens het tweede lid zijn aansprakelijk:

    • a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder, en

    • b. voor zover het betreft een aanhangwagen, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat de aanhangwagen met een motorrijtuig over de weg wordt voortbewogen, de bestuurder van dat motorrijtuig.

Artikel 73

  • 1 Artikel 72 geldt niet indien:

    • a. voor het motorrijtuig of de aanhangwagen ter zake van een keuring die ingevolge een andere dan deze wet is voorgeschreven en blijkens aanwijzing bij ministeriële regeling ten minste een controle inhoudt op de eisen, bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdeel a, een keuringsdocument waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken, is afgegeven, dan wel

    • b. de geldigheid van het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs is geschorst overeenkomstig paragraaf 6 van hoofdstuk IV.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat:

    • a. artikel 72 niet geldt voor motorrijtuigen en aanhangwagens zolang gerekend vanaf het tijdstip waarop deze voertuigen voor het eerst op de weg zijn toegelaten, nog geen bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn die ten hoogste drie jaren bedraagt en voor verschillende groepen van voertuigen verschillend kan worden gesteld, is verstreken; bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden bepaald op welk tijdstip een voertuig wordt geacht voor het eerst op de weg te zijn toegelaten;

    • b. artikel 72 niet geldt voor nader aangewezen groepen van motorrijtuigen of aanhangwagens. Hieronder vallen in ieder geval aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg;

    • c. in bepaalde uitzonderingsgevallen tijdelijk wordt of kan worden afgeweken van artikel 72;

    • d. artikel 72 gedurende een nader te bepalen termijn na het tijdstip van verstrijken van de geldigheidsduur van het voor het voertuig afgegeven keuringsbewijs niet geldt voor het op de weg staan van dat voertuig.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot het tweede lid, onderdelen b en c.

Artikel 74

Het is verboden ten opzichte van een motorrijtuig of een aanhangwagen opzettelijk gebruik te maken van een keuringsbewijs dat niet voor dat voertuig is afgegeven, als ware het voor dat voertuig afgegeven.

§ 3. Aanvraag en afgifte van keuringsrapporten

Artikel 75

  • 1 Een keuringsbewijs wordt door degene die ingevolge artikel 78 met de afgifte van keuringsrapporten is belast, afgegeven op aanvraag en tegen betaling op de door deze vastgestelde wijze van het door deze vastgestelde tarief indien het motorrijtuig of de aanhangwagen heeft voldaan aan:

    • a. de eisen die ingevolge artikel 71 voor wat betreft bouw, inrichting en staat van onderhoud aan dat voertuig worden gesteld, voorzover bij deze eisen niet anders is bepaald, dan wel deze eisen niet ingevolge het tweede lid buiten toepassing blijven, en

    • b. indien het een voertuig betreft dat is bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van personen waarop de Wet personenvervoer 2000 betrekking heeft, de eisen die ingevolge artikel 104, aanhef en onderdeel a, van die wet voor wat betreft inrichting en uitrusting aan dat voertuig worden gesteld.

    Het hiervoor bedoelde tarief omvat mede een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld bedrag ter zake van het attenderen door deze dienst op de in artikel 72 opgenomen verplichting. Indien degene die met de afgifte van keuringsrapporten is belast een persoon is als bedoeld in artikel 78, eerste lid, onder b, draagt deze dit bedrag af aan de Dienst Wegverkeer op de door deze dienst vastgestelde wijze.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat voor nader aangewezen groepen van motorrijtuigen - zolang gerekend vanaf het tijdstip waarop deze voertuigen voor het eerst op de weg zijn toegelaten, nog geen bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn die ten hoogste drie jaren bedraagt, is verstreken - ten behoeve van de afgifte van een keuringsbewijs slechts behoeft te worden voldaan aan de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde eisen die betrekking hebben op het bestrijden van luchtverontreiniging. Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden bepaald op welk tijdstip een voertuig geacht wordt voor het eerst op de weg te zijn toegelaten.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde voorwaarden en groepen van motorrijtuigen.

Artikel 76

  • 1 Bij de aanvraag van een keuringsrapport dient de aanvrager de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde bescheiden over te leggen en inlichtingen te verschaffen.

  • 2 De aanvrager dient het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte van een keuringsrapport wordt verlangd, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels ten behoeve van de afgifte van dat bewijs ter beschikking te stellen van degene die ingevolge artikel 78 met de afgifte van keuringsrapporten is belast.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld omtrent de wijze waarop wordt onderzocht of een voertuig voldoet aan de in artikel 75 bedoelde eisen, alsmede omtrent hetgeen verder met betrekking tot de behandeling van de aanvraag van een keuringsrapport noodzakelijk is.

Artikel 77

Het voor afgifte van een keuringsrapport aangeboden voertuig dient overeen te stemmen met de in het daarbij behorende kentekenbewijs en de in het kentekenregister vermelde gegevens.

Artikel 78

  • 1 Keuringsrapporten worden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels afgegeven door:

    • a. de Dienst Wegverkeer in het kader van een door deze dienst verrichte keuring van het voertuig waarvoor de afgifte wordt gevraagd;

    • b. een ingevolge artikel 84 erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon in het kader van een door deze verrichte keuring van het voertuig waarvoor de afgifte wordt gevraagd.

  • 2 De Dienst Wegverkeer draagt er zorg voor dat indien in onvoldoende mate keuringsrapporten kunnen worden afgegeven door andere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan die zich bezighouden met het verrichten van onderhoud of reparaties aan motorrijtuigen of aanhangwagens, de Dienst Wegverkeer kan voorzien in zodanige afgifte.

  • 3 De Dienst Wegverkeer geeft geen keuringsrapporten af voor zover in voldoende mate keuringsrapporten kunnen worden afgegeven door natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, die zich niet bezighouden met het verrichten van onderhoud of reparaties aan motorrijtuigen of aanhangwagens.

Artikel 79

Degene die ingevolge artikel 78 met de afgifte van keuringsbewijzen is belast, doet van het voornemen tot de afgifte van zodanig bewijs op de bij ministeriële regeling te bepalen wijze mededeling aan de beheerder van het kentekenregister. Van de weigering van de afgifte van een keuringsbewijs wordt mededeling gedaan in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen.

Artikel 80

  • 1 De Dienst Wegverkeer geeft voor keuringsbewijzen die versleten of geheel of ten dele onleesbaar zijn, dan wel verloren zijn geraakt of teniet zijn gegaan, op aanvraag en tegen betaling, op de door deze dienst vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief vervangende keuringsbewijzen af.

  • 2 Een vervangend keuringsbewijs wordt niet afgegeven dan nadat het versleten of geheel of ten dele onleesbaar geworden bewijs is ingeleverd bij de Dienst Wegverkeer.

§ 4. Geldigheid keuringsbewijzen