Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gelet op artikel 57, vierde lid, van de Grondwet (Stb. 1987, 458) wenselijk is te bepalen welke andere openbare betrekkingen dan de in de Grondwet vermelde niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal kunnen worden uitgeoefend, alsmede ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Akte betreffende de rechtstreekse verkiezing van de leden van het Europees Parlement (Trb. 1976, 175) nadere bepalingen op te nemen over het verenigen van openbare betrekkingen met het lidmaatschap van het Europees Parlement en voorts rechtspositionele voorzieningen te treffen voor gevallen waarin bepaalde openbare betrekkingen niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal of met dat van het Europees Parlement kunnen worden uitgeoefend;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
3 Onder ambtenaar als bedoeld in het tweede lid, onder d, wordt mede verstaan een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012, een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, sub 5° tot en met 7° en de officier in opleiding, genoemd in artikel 1, onderdeel b, sub 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, alsmede een burgerlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ambtenaren defensie.
3 Onder ambtenaar als bedoeld in het tweede lid, onder d, wordt mede verstaan een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012, een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, sub 5° tot en met 7°, en 10°, voor zover dat betrekking heeft op de officier in opleiding, van de Wet op de rechterlijke organisatie, alsmede een burgerlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ambtenaren defensie.
3 Degene die op non-activiteit is gesteld, is van het ogenblik af dat hij is toegelaten, ontheven van de waarneming van het ambt, zulks, voor zover de ambtsbetrekking niet eerder eindigt, tot op het ogenblik, waarop hij, nadat hij heeft opgehouden lid te zijn, in actieve dienst wordt hersteld.
5 De militair behorende tot het reserve-personeel van de krijgsmacht, de dienstplichtige militair en de tewerkgestelde erkend gewetensbezwaarde is van het ogenblik dat hij tot het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is toegelaten en voorzolang hij dat lidmaatschap uitoefent, van rechtswege met groot verlof.
6 Degene die een in artikel 1, derde lid, bedoeld ambt bekleedt en die tot het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement is toegelaten, wordt in verband daarmee eervol ontslag verleend met ingang van de dag van zijn toelating, dan wel op zijn verzoek met ingang van die dag tijdelijk ontheven van de waarneming van zijn ambt.
7 De arbeidsovereenkomst van degene die een in artikel 1, tweede lid, bedoeld ambt bekleedt en die tot het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement is toegelaten, eindigt in verband daarmee van rechtswege met ingang van de dag van die toelating, tenzij betrokkene voor die dag verzoekt om met ingang van die dag tijdelijk te worden ontheven van de waarneming van zijn ambt.
1 Tijdens de non-activiteit wordt, onverminderd het bepaalde in de volgende artikelen, door de betrokkene een non-activiteitswedde genoten ten bedrage van de helft der laatstelijk door hem in zijn ambt genoten loon of bezoldiging.
2 Onder laatstelijk in zijn ambt genoten loon wordt verstaan het loon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en, in afwijking van onderdeel a van dat lid, de vakantiebijslag als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van die wet. Onder laatstelijk in zijn ambt genoten bezoldiging wordt verstaan de bezoldiging, bedoeld in artikel 48a, eerste lid, van de Politiewet 2012, in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren of in artikel 10, eerste lid, van de Wet ambtenaren defensie.
3 Indien in het laatstgenoten loon of de laatstelijk genoten bezoldiging, als omschreven in het tweede lid, uit anderen hoofde dan wegens het toekennen van een periodieke verhoging van het salaris, wijziging zou zijn gekomen, wanneer de betrokkene op dat loon of die bezoldiging in actieve dienst zou zijn gebleven, geldt vanaf de datum, waarop die wijziging in werking zou zijn getreden, het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk in zijn ambt genoten loon of bezoldiging.
4 Onze betrokken Minister kan, in overeenstemming met Onze betrokken Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor betrekkingen die geleidelijk worden opgegeven, ten aanzien van het bedrag dat door toepassing van deze wet wordt aangenomen als het laatstelijk in het ambt genoten loon of als de laatstelijk in het ambt genoten bezoldiging, het tweede lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de regeling tot betaling van de non-activiteitswedde, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1 De inkomsten die betrokkene geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen nadat hij op non-activiteit is gesteld, worden met de non-activiteitswedde als volgt verrekend: de non-activiteitswedde wordt verminderd met het bedrag waarmee de non-activiteitswedde, vermeerderd met die inkomsten, het laatstelijk in zijn ambt genoten loon of de laatstelijk in zijn ambt genoten bezoldiging overschrijdt.
Indien de op non-activiteit gestelde uit het ambt een ontslag, dat aanspraak geeft op wachtgeld, wordt verleend, worden voor de toepassing van de desbetreffende bepalingen inkomsten als bedoeld in artikel 5 beschouwd als inkomsten, genoten uit of in verband met arbeid of bedrijf na het ontslag ter hand genomen.
1 Bij het einde van het lidmaatschap wordt degene die op non-activiteit was gesteld, voor zoveel zulks naar het oordeel van de overheidswerkgever of het bevoegd gezag mogelijk is, in actieve dienst hersteld.
2 Is herstel in actieve dienst niet mogelijk, dan wordt aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, derde lid, eervol ontslag verleend. Als gevolg van het eervol ontslag, is geen sprake van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24 van de Werkloosheidswet. Inkomsten, als bedoeld in artikel 6, worden beschouwd als inkomsten genoten uit of in verband met arbeid of bedrijf na het ontslag ter hand genomen.
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
1 Degenen die ingevolge de wet van 17 juli 1923 (Stb. 364), additioneel artikel XVII van de Grondwet of artikel 3 van de Wet Incompatibiliteiten Europees Parlement (Stb. 1978, 653) op non-activiteit zijn gesteld, blijven gedurende hun lidmaatschap van de kamer der Staten-Generaal waarin zij zijn gekozen, onderscheidenlijk van het Europees Parlement, op non-activiteit, doch uiterlijk tot het einde van de zittingsduur van de kamer waarin zij zijn gekozen, onderscheidenlijk van het Europees Parlement.
2 Zij behouden gedurende die periode de aanspraken, omschreven in de artikelen 4 en 6 van de wet van 17 juli 1923. Gedurende die periode blijft artikel 5 van de wet van 17 juli 1923 voor de leden van de Tweede Kamer, onderscheidenlijk van het Europees Parlement van toepassing.
De wet van 17 juli 1923 en het koninklijk besluit van 1 mei 1925 (Stb. 175), worden ingetrokken.
De Wet Incompatibiliteiten Europees Parlement (Stb. 1978, 653) wordt ingetrokken.